Beleidsregels individualisering uitkeringsnorm
 
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten,
gelet op de Participatiewet;
overwegende dat het college bevoegd is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot verlaging van de uitkering zoals is gesteld in artikel 27 en 28 van de Participatiewet. Door invoering van de Participatiewet vervalt de verordeningsplicht en de Toeslagenverordening 2013, waarin deze regels voorheen vastgesteld zijn, van rechtswege.
 
B E S L U I T:
Vast te stellen de hierna volgende Beleidsregels individualisering uitkeringsnorm
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
  • 1.
    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet (GW) en de Wet hervorming kindregelingen.
  • 2.
    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
    • a.
      de wet: de Participatiewet;
    • b.
      de rekennorm: dit betreft de norm gehuwden (artikel 21 onder b Participatiewet).
       
Artikel 2. Leeftijdsbepaling en individualisering
De bepalingen van deze beleidsregels gelden voor de uitkeringsgerechtigden van 18 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.
 
Artikel 3. Verlaging woonsituatie
  • 1.
    Er vindt geen verlaging van de woonsituatie plaats op grond van artikel 27 van de wet.
  • 2.
    Wanneer er een bijdrage plaats vindt in de woonlasten, middels betaling van deze lasten door een derde of doordat een derde de lasten niet in rekening brengt bij rechthebbende, zal de hoogte van de woonlasten gezien worden als inkomen.
     
Artikel 4. Verlaging schoolverlaters
  • 1.
    De verlaging voor een schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20% van de rekennorm.
  • 2.
    Deze verlaging wordt toegepast gedurende zes maanden na het tijdstip van de beëindiging aan onderwijs of een beroepsopleiding.
  • 3.
    De verlaging wordt niet toegepast als de schoolverlater jonger is dan 21 jaar en de norm voor jongeren van 18 tot 21 jaar ontvangt op grond van artikel 20, lid 1 onder a en onder b of op grond van artikel 20, lid 2 onder a en onder b.
  • 4.
    Wordt de algemene bijstand op grond van bijzondere bijstand aangevuld tot de norm voor 21 jaar of ouder (artikel 21 van de wet) of tot de kostendelersnorm (artikel 22a van de wet) dan wordt de verlaging toegepast tot maximaal de hoogte van de bijzondere bijstand.
     
Artikel 5. Commerciële huurprijs
  • 1.
    Commerciële huur of onderhuur als bedoeld in artikel 22a, lid 5 onder b of onder c van de wet wordt per persoon van 18 jaar en ouder vastgesteld op ten minste 20% van de rekennorm.
  • 2.
    Zijn er in het gezin, dat (onder)huurder is, kinderen die over een eigen kamer beschikken of is er een partner die over een eigen kamer beschikt, dan wordt de huurprijs per kamer verhoogt met 10% van de rekennorm voor de tweede en derde kamer.
  • 3.
    In de huurprijs is opgenomen, kosten huur, water en elektra en gezamenlijke voorzieningen.
  • 4.
    De rekennorm waarmee vergelijken wordt is de rekennorm van artikel 21 onder b van de wet op 1 januari van het lopende jaar.
  • 5.
    Op gemotiveerde gronden kan het college een lagere vergoeding zien als een commerciële overeenkomst.
     
Artikel 6. Commerciële kostgangersvergoeding
  • 1.
    Een commerciële kostgangersvergoeding als bedoeld in artikel 22a, lid 5 onder b of onder c van de wet is naast de huurprijs, als genoemd in artikel, vastgesteld op ten minste 20% van de rekennorm als bedoeld in artikel 21 onder c van de wet.
  • 2.
    Zijn er in het gezin, dat (onder)huurder is, kinderen van 10 jaar en ouder of is er een partner, dan wordt de huurprijs verhoogt met 10% van de rekennorm voor de tweede en derde persoon.
  • 3.
    De rekennorm waarmee vergeleken wordt is de rekennorm van artikel 21 onder b van de wet op 1 januari van het lopende jaar.
  • 4.
    Op gemotiveerde gronden kan het college een lagere vergoeding zien als een commerciële overeenkomst.
     
Artikel 7. Eisen aan overeenkomst
  • 1.
    De (onder)huur- of kostgangersovereenkomst moet schriftelijk en op individuele basis vastgelegd zijn.
  • 2.
    De vergoedingen moeten jaarlijks op een vaste datum worden geïndexeerd.
  • 3.
    De kosten moeten aantoonbaar zijn, middels bewijs van betaling van ten minste:
    • a.
      de laatste 3 maanden voor aanvraagdatum
    • b.
      of vanaf datum inwoning.
       
Artikel 8. Inkomsten uit huur, onderhuur of kostgeld
  • 1.
    Inkomsten uit huur of onderhuur, hoger dan het bepaalde in artikel 5 van deze beleidsregels worden gezien als inkomsten voor de verhuurder.
  • 2.
    Inkomsten uit kostgangersvergoeding, hoger dan het bepaalde in artikel 6 van deze beleidsregels worden gezien als inkomsten voor de kostgever.
  • 3.
    Het college kan afwijken van voorgaande artikelen, wanneer verhuurder of kostgever zelf kan aantonen dat er meer kosten gemaakt worden.
     
Artikel 9. Inwerkingtreding
1.Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.
 
Artikel 10. Overgangsbepaling
  • 1.
    Alleenstaande ouders met recht op bijstand op 31 december 2014, die geen recht hebben op de verhoging van het kindgebonden budget, ontvangen tot en met 31 december 2015 een verhoging van 20% op de alleenstaande oudernorm, zoals geformuleerd in artikel XII van de Wet hervorming kindregelingen.
  • 2.
    Voor personen met woningdelers die al recht op bijstand hadden op 31 december 2014 gaat de kostendelersnorm gelden op 1 juli 2015, zoals geformuleerd in artikel XVIII Wet maatregelen WWB.
     
Artikel 11. Citeertitel
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels individualisering uitkeringsnorm” van de gemeente Dronten.
 
Dronten,18 november 2014
Het college van Dronten
 
R.Kool mr. A.B.L. de Jonge
secretaris burgemeester
 
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Er is voor gekozen aan te sluiten bij begrippen die reeds zijn omschreven in de Participatiewet.
 
Artikel 2. Leeftijdsbepaling en individualisering
Geen nadere toelichting.
 
Artikel 3. Verlaging woonsituatie
De uitkering in het kader van de WWB dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonlasten heeft, werd voorheen de uitkering verlaagd. Dit is met de invoering van de Participatiewet niet meer mogelijk voor mensen die onder de kostendelersnorm vallen. Om artikel 27 van de wet wel van toepassing te laten zijn op de alleenstaanden en gehuwdennorm, zonder medebewoners, zou dan oneerlijke situaties meebrengen. Gekozen is dan ook de voor rechthebbende betaalde woonlasten of niet in rekening gebrachte woonlasten te zien als inkomsten.
Onder woonlasten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de betrokkene een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs 99/7 en 99/29 NABW).
 
Artikel 4. Verlaging schoolverlaters
De verlaging voor schoolverlaters van artikel 28 WWB is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos. De verlaging bedraagt 20% van de rekennorm. Hierbij speelt de overweging een rol dat de schoolverlater financieel gestimuleerd wordt richting de arbeidsmarkt (werk boven uitkering).
Opmerking verdient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Deze blijft dan 20%. Wel is denkbaar, dat de periode waarover de verla-ging wordt toegepast, verlengd wordt, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.
 
Artikel 5. Commerciële huurprijs
Doordat er in de kostendelersnorm een uitzondering gemaakt wordt voor commerciële relaties tussen woningdelers, is het belangrijk duidelijk vast te stellen, zoals in artikel 1 en 2.
Simpelweg de kosten door het aantal bewoners delen is niet voldoende, er moet ook gecompenseerd worden voor verlies van aanspraak op regelingen, zoals aanspraak op de toeslagen van de Belastingdienst. Wanneer er een te laag bedrag gevraagd wordt, is er al snel sprake van (financiële) ondersteuning, wat niet strookt met de definitie van commerciële relatie.
De hoogte van de huurlasten is gebaseerd op het woonkostendeel, zoals voor 1 januari 2015 altijd in de toeslagenverordening en artikel 25 en artikel 27 van de WWB was vastgelegd.
Lid 4 geeft het college de mogelijkheid hier in het voordeel van de klant van af te wijken. Hierbij kan bijvoorbeeld een berekening gemaakt worden van de huurprijs op basis -van een puntensysteem.
 
Artikel 6. Commerciële kostgangersvergoeding
Het bedrag van kostgeld is gebaseerd op de rekenmethode van het vrij te laten bedrag in schuldregelingen, zoals vastgesteld door een commissie van rechter-commissarissen in insolventies. Deze adviseerden in 2013 een bedrag van € 8,80 per dag, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 264,00 per maand. Afgerond is dit 20% van de rekennorm. Dit maakt de uitvoering van de regeling eenvoudiger en wordt het bedrag ook jaarlijks geïndiceerd.
De leeftijdscheiding bij kinderen ligt op tien jaar, omdat onder deze leeftijd de meerkosten voor de kostgever beperkt zijn.
Is er geen sprake van een commerciële vergoeding, dan is er al snel sprake van wederzijdse zorg (financiële bijdrage in huishouden door één en zorg door ander) en daarmee samenwoning. Dit zal dan ook onderzocht worden en worden besproken met betrokkenen.
 
Artikel 7. Eisen aan overeenkomst
Geen nadere toelichting.
 
Artikel 8. Inkomsten uit huur, onderhuur of kostgeld
In artikel 5 en 6 is gesteld wat naar inschatting van het college de kosten van (onder)huur of kostgangerschap zijn. Wordt er minder ontvangen, dan verliest de verhuurder of kostgever en is er geen commerciële relatie. Wordt er meer ontvangen, dan wordt er verdiend en de verdiensten zijn inkomsten in het kader van de Participatiewet.
Het derde artikel geeft de verhuurder of kostgever de mogelijkheid aan te tonen dat deze verdiensten lager zijn.
Voorbeeld bij artikel 5, 6, en 8
Bij rekennorm van € 1300 , 2 personen, beiden bijstandsuitkering
(20% is € 260 huur en € 260 kostgeld, kostgeld incl huur is € 520)
Onderhuur € 150 geen commerciële relatie, wel kostendeler.
Onderhuur € 260 commerciële relatie, geen kostendeler.
Onderhuur € 300 commerciële relatie, geen kostendeler,
inkomsten verhuurder € 40
Kostgeld (incl. huur) € 350 geen commerciële relatie, wel samenwoning of kostendeler.
Kostgeld (incl. huur) € 520 commerciële relatie, geen kostendeler.
Kostgeld (incl. huur) € 700 commerciële relatie, geen kostendeler,
inkomsten kostgever € 180.
 
Artikel 9. Inwerkingtreding
De beleidsregels individualisering uitkeringsnorm treden in werking op 1 januari 2015. De toeslagenverordening 2013 vervalt per 1 januari 2015 voor personen die vanaf aanvang van de uitkering onder de werking van de Participatiewet vallen. De toeslagenverordening 2013 zal van rechtswege vervallen op 1 juli 2015.
 
Artikel 10. Overgangsbepaling
Geen nadere toelichting.
 
Artikel 11. Citeertitel
Geen nadere toelichting.
Naar boven