Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Beek 2015.
 
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De Raad van de gemeente Beek
Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 7 oktober 2014
Gelet op artikel 8a, eerste lid onderdeel b, van de Participatiewet;
Gezien het advies van de Commissie Inwonerszaken van 21 oktober 2014
Gezien het advies van de Cliëntenraad,
Besluit Vast te stellen de "Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Beek 2015".
Artikel 1. Begrippen
In deze verordening wordt verstaan onder:
-grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is
redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;
-korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is
redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;
-mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend
beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens
directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de
sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
Hoofdstuk 2 Beleid
Artikel 2. Beleidsplan
1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening tweejaarlijks een
Beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het
college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor
zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
2.Het verslag, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat het oordeel van de
Clientenraad.
Hoofdstuk 3 De tegenprestatie naar vermogen
Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie
1.Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden,
die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die
werkzaamheden:
a) naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;
b) niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument;
c) worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie
waarin ze worden verricht; en
d) niet leiden tot verdringing.
Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie
1.Het college kan een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt
een tegenprestatie opdragen.
2.Het college kan een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt
uitsluitend een tegenprestatie opdragen indien bijzondere omstandigheden dat
rechtvaardigen.
3.Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de
volgende factoren:
a) de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door
een belanghebbende;
b) de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een
belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;
c) de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten
in overweging worden genomen;
d) als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of
vrijwilligerswerk verricht, moet daarmee rekening worden gehouden.
Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie
  • 1.
    De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van 3 maanden per jaar.
  • 2.
    De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 12 uren per week.
Artikel 6. Mantelzorg
Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg
verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college
redelijkerwijs noodzakelijk is.
Artikel 7. Geen werkzaamheden voorhanden
1.Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden
voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.
2.Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden
voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen 3 maanden of op dat
moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als
tegenprestatie.
Hoofdstuk 4 Slotbepalingen
Artikel 8. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
Artikel 9. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie
Participatiewet gemeente Beek 2015
De griffier, De voorzitter,
Toelichting verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Beek
Algemene deel
Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een
tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt
met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch
jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden
naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9,
eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de
plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk
nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en
die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Individuele omstandigheden
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de
voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard,
de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij
moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als
het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een
duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor
een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenpresatie van hem verwacht
wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649,
ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Geen tegenprestatie
Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het
college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het
verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).
De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die
volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De
plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder
die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de
Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
Afstemmen
Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor
het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd
overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.
Bevoegdheid opdragen tegenprestatie
De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar
vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De
regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid
is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk,
arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook
noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK
2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).
Tegenprestatie is geen re-integratieinstrument
De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige
werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen
van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel
de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien
als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-
50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de
arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratieinstrument. Voorts mag een
tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-
integratieinspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk
boven uitkering.
Verordeningsplicht
De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij
verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan
mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de
pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel
8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur,
omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr.
24, p. 6).
Ontwikkelen beleid door college
Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het
verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de
verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de
Participatiewet.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begrippen
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet
bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze
verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Korte afstand tot de arbeidsmarkt
In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip 'korte
afstand tot de arbeidsmarkt'. Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt
verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname
aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot
het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van deze verordening.
Grote afstand tot de arbeidsmarkt
In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip 'grote
afstand tot de arbeidsmarkt'. Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt
verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor
deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de
mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van
deze verordening.
Mantelzorg
In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze
begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet
maatschappelijke ondersteuning (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet
maatschappelijke ondersteuning). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een
hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening
rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van
huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat
artikel 6 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie
opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten
van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.
Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de
Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van
mantelzorg zijn:
. er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;
. mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;
. het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;
. het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.
Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30
169, nr. 1 (Notitie "De mantelzorger in beeld") en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.
Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van
huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet
maatschappelijke ondersteuning hanteren gemeenten veelal het protocol
Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg om vast te stellen of
sprake is van gebruikelijke zorg. Voor de uitleg van wat onder gebruikelijke zorg
kan worden aangesloten bij de definitie van gebruikelijke zorg in het protocol
Gebruikelijke Zorg. Gebruikelijke zorg wordt in dat Protocol als volgt omschreven:
de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht
worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk
huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben
voor het functioneren van dat huishouden.
Artikel 2. Beleidsplan
In een beleidsplan kan het college vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval
als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel 2, eerste lid, van deze
verordening). Deze werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van
deze verordening gestelde voorwaarden.
Het college zendt jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie.
Sociaal Maatschappelijke Adviesraad betrekken bij beleid
Uit artikel 2, derde lid, van deze verordening volgt nadrukkelijk dat de
cliëntenraad moet worden betrokken bij de verantwoording over het beleid. Hier
kan een relatie worden gelegd met de verordening cliëntenparticipatie, die de
gemeenteraad moet vaststellen op grond van artikel 47 Participatiewet. Het
verslag over het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie moet het
oordeel van de cliëntenraad bevatten.
Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de
voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard,
de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij
moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.
Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de
tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een
tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele
omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring
en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden
immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende
ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-
Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een
duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor
een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenpresatie van hem wordt
verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649,
ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden
In artikel 3, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie
onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van
aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de
tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de
reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en
onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren
en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid
worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).
Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die
additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die
werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening
genomende voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten
werkzaamheid:
a) naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;
b) niet is bedoeld als re-integratieinstrument;
c) wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie
waarin deze worden verricht; en
d) niet leidt tot verdringing.
Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de
tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32
815, nr. 3, p. 14).
Samenwerking met maatschappelijke organisaties:
De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden
samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen,
vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te
zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is
het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke
organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank bij een vrijwilligerscentrale kan een
belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige
werkzaamheden te bepalen.
Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing
De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De
tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de
arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratieinstrument. Het betreffen
werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en
die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere
werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De
tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-
inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat
voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de
parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).
Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie
Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college
bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen
een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep
worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).
De gemeenteraad kiest er in deze verordening voor te bepalen dat het college een
tegenprestatie in beginsel uitsluitend kan opdragen aan een belanghebbende die
een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Dit impliceert dat aan
belanghebbenden die een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben geen
tegenprestatie wordt opgedragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden
(zie hierover de toelichting bij artikel 4, tweede lid, onder de kop "
Belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt"). Zie artikel 1 van
deze verordening voor de begrippen korte en grote afstand tot de arbeidsmarkt.
De gemeenteraad heeft hiervoor gekozen opdat personen met een korte zich
volledig kunnen richten op de arbeidsplicht en de re-integratieplicht, zoals het
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen. Bij personen met een
korte afstand tot de arbeidsmarkt kan redelijkerwijs worden verwacht dat hun
inspanningen eerder zullen leiden tot uitstroom. Daarom wordt in beginsel aan
personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt geen tegenprestatie
opgedragen. De tegenprestatie mag immers het accepteren van passende arbeid of
van re-integratieinspanningen niet belemmeren aangezien werk boven uitkering als
uitgangspunt geldt. Aan personen met een lange afstand tot de arbeidsmarkt kan
het college wel een tegenprestatie opdragen.
Belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt
Artikel 4, tweede lid, van deze verordening bepaalt dat het college een
belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie kan
opdragen als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Hierbij kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarin geen re-integratieactiviteiten
worden verricht door belanghebbende en het verrichten van re-
integratieactiviteiten op korte termijn redelijkerwijs niet kan worden verwacht. In
dat geval bestaat er ruimte een tegenprestatie op te leggen.
Geen tegenprestatie
Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het
college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het
verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).
De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op
een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in
artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid,
van de Participatiewet)
De verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande
ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van
de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
Weigering tegenprestatie
Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te
verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te
leggen maatregel te bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).
Factoren opdragen tegenprestatie
In artikel 4, derde lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het
college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze
factoren worden hierna toegelicht.
•Tegenprestatie 'naar vermogen'
De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen
door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft
betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze
werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk
nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde
(TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).
•persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende
Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de
persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende,
waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant
25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening
gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij
het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren.
Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met
praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of
belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.
•persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende
Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening
met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt
het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de
activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën
aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college
kan in beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het
verrichten van maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college.
Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan
besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die
werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid
voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet
die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de
wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling
meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college
belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk
nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur
kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid
op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een
tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.
•maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende
Het college houdt er bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening
met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is
(TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een belanghebbende al een
maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen besluiten
deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de
omstandigheid dat een belanghebbende maatschappelijke activiteit verricht, ertoe
leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de
tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Een
voorbeeld van maatschappelijke activiteiten zijn: de zorg voor een ouder of een
gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en
houdt daarbij rekening met de duur en omvang.
Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college kan ook
besluiten vrijwilligerswerk van 12 uren per week aan te merken als tegenprestatie.
Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de
voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard,
de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij
moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.
Artikel 5 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en
omvang van de tegenprestatie.
Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een
belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de
werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat
betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in
welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr.
30).
Artikel 5, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale
duur. De tegenprestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van 3 maanden.
Het is van belang dat de duur beperkt is. Het opdragen van de tegenprestatie tot aan het
einde van de uitkering is in ieder geval niet beperkt in duur en in omvang.
Artikel 5, tweede lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een
maximaal aantal uren. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 12 uren per week. Voor het minimaal aantal uren is gekozen om personen werkzaamheden te laten verrichten van enige omvang. Voor het maximaal aantal uren is gekozen om de tegenprestatie van relatief geringe omvang te laten zijn.
Artikel 6. Mantelzorg
Artikel 6 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen
indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten
hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid
uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet
maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg
wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in
artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin
van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college
redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen
tegenprestatie op (artikel 6 van deze verordening).
Artikel 7. Geen werkzaamheden voorhanden
Artikel 7, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt
opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden
voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat geen
tegenprestatie wordt opgedragen indien geen maatschappelijk nuttige
werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. De
Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een
tegenprestatie te laten verrichten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 51). Indien het
college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat binnen de eigen
gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden
voorhanden zijn, wordt binnen 3 maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. Dit is geregeld in artikel 7, tweede lid, van deze verordening.
Artikel 8. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die
datum is in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet de
verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de
verordening vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie.
Artikel 9. Citeertitel
In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.
Naar boven