Gemeente Raalte Verordening rioolheffing 2015
De raad van de gemeente Raalte,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 30 september 2014,
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
besluit:
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 20 1 5 .
(Verordening rioolheffing 20 1 5 )
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
  • a.
    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente; alsmede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;
  • b.
    belastingobject:
1e. een roerende zaak;
2e. een onroerende zaak;
  • c.
    één onroerende zaak als bedoeld onder b:
1e. een gebouwd eigendom;
2e. een ongebouwd eigendom;
3e. een gedeelte van een onder 1e of 2e bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt.
4e. een samenstel van twee of meer van de onder 1e of 2e bedoelde eigendommen of onder 3e bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
5e. het binnen de gemeente gelegen gedeelte van een onder 1e of 2e bedoeld eigendom, van een onder 3e bedoeld gedeelte daarvan of van een onder 4e bedoeld samenstel;
  • d.
    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft.
  • e.
    water: drinkwater, huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater;
  • f.
    afvalwater: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater.
Artikel 2. Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
  • a.
    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
  • b.
    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht
  • 1.
    De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel waarnaar direct of indirect water wordt toegevoerd én van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
  • 2.
    Met betrekking tot de belasting als bedoeld in het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
    • a.
      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
    • b.
      ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
    • c.
      ingeval sprake is van volgtijdig gebruik degene die dat belastingobject ter beschikking heeft gesteld.
Artikel 4. Maatstaf van heffing
  • 1.
    De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat direct of indirect vanuit het perceel wordt afgevoerd.
  • 2.
    Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.
  • 3.
    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:
    • a.
      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of
    • b.
      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.
  • 4.
    De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater via de gemeentelijke riolering is afgevoerd.
Artikel 5. Belastingtarieven
De belasting bedraagt bij een hoeveelheid water in m3 van:
0
tot en met
500
 
198,96
501
tot en met
1000
 
308,16
1001
tot en met
2000
 
410,52
2001
tot en met
3500
 
615,72
3501
tot en met
5500
 
820,92
5501
tot en met
8000
 
1025,52
8001
tot en met
11000
 
1231,44
11001
tot en met
14500
 
1436,04
14501
tot en met
18500
 
1641,84
18501
tot en met
23000
 
1846,44
23001
tot en met
28000
 
2052,36
28001
tot en met
33500
 
2256,96
33501
tot en met
39500
 
2462,76
39501
tot en met
46000
 
2667,48
46001
en hoger
 
 
2862,36
Artikel 6. Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7. Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 8. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
  • 1.
    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
  • 2.
    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
  • 3.
    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander belastingobject waarvoor hij belastingplichtig wordt op grond van deze verordening, in gebruik neemt.
Artikel 9. Termijnen van betaling
  • 1.
    a. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die worden opgelegd in het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
  • 1.
    b. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die worden opgelegd na het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
  • 2.
    In afwijking in zoverre van het eerste lid, letter a, geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat en het bedrag daarvan, minder is dan € 5000,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt op de 25e dag van de maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
  • 3.
    In afwijking van het tweede lid van dit artikel moeten aanslagen die worden opgelegd na het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijnen telkens een maand later.
  • 4.
    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 10. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel
  • 1.
    De “Verordening rioolheffing 2014” wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
  • 2.
    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking na de datum van bekendmaking.
  • 3.
    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.
  • 4.
    Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing 2015”.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 6 november 2014

de griffier,

drs. J.B. Zijlstra

de voorzitter,

P.A. Zoon

Naar boven