VERORDENING WMO GEMEENTE OLST-WIJHE 2015
De raad van de gemeente Olst-Wijhe,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 14 oktober 2014, nr. 2014/64
overwegende, dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;
overwegende, dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg , of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;
overwegende, dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
besluit:
vast te stellen de “Verordening Wmo gemeente Olst-Wijhe 2015”.
HOOFSTUK 1: Begrippen
Artikel 1. Begripsbepalingen
  • 1.
    In deze verordening wordt verstaan onder:
    • a.
      algemeen gebruikelijke voorziening: Een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;
    • b.
      Nadere Regels Wmo Olst-Wijhe: Het door het college vast te stellen document waar op grond van deze verordening nadere regels worden gesteld;
    • c.
      bijdrage in de kosten: Bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;
    • d.
      gemeenschappelijke ruimte: Gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;
    • e.
      hoofdverblijf: De woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisregistratie personen ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de basisregistratie personen ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;
    • f.
      hulpvraag: Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
    • g.
      ingezetene: Cliënt die woonplaats heeft in de gemeente Olst-Wijhe;
    • h.
      instelling: Elke in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin maatschappelijke ondersteuning wordt verleend in de vorm van dienstverlening;
    • i.
      melding: Kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;
    • j.
      normaal gebruik van de woning: De mogelijkheid om normale (elementaire) woonfuncties te kunnen verrichten;
    • k.
      onverwijld: Zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;
    • l.
      persoonlijk plan: Plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;
    • m.
      ondersteuningsplan: De verwoording van het afgesproken arrangement aan ondersteuning voor cliënt (individu of gezin) bestaande uit de inzet van oplossingen in de eigen kracht van cliënt, mantelzorg, algemene voorzieningen, informele zorg en maatwerkvoorzieningen. Daarnaast worden in het ondersteuningsplan ook de te behalen resultaten, de looptijd (geldigheidsduur) en specifieke functies van maatwerkvoorzieningen benoemd. Het ondersteuningsplan wordt in overleg tussen cliënt en gemeente opgesteld.
    • n.
      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
    • o.
      vervoersvoorziening: Een maatwerkvoorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn directe leefomgeving kan verplaatsen;
    • p.
      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
    • q.
      woning: Besloten ruimte die bereikbaar is door een eigen toegang al dan niet samen met een ofmeer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor permanente bewoning door een huishouden.
    • r.
      woonvoorziening: Een maatwerkvoorziening gericht op het normale gebruik van de woning.
  • 2.
    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.
HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 2. Melding
  • 1.
    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vorm vrij bij het college worden gemeld.
  • 2.
    Het college bevestigt schriftelijk de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
  • 1.
    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.
  • 2.
    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek als bedoeld in artikel 6 op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.
Artikel 4. Persoonlijk plan
  • 1.
    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. Het college start in dit geval het onderzoek na ontvangst van dit plan. Hierdoor heeft dit een opschortende werking.
  • 2.
    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.
  • 3.
    Het persoonlijk plan kan onderdeel uitmaken van het ondersteuningsplan.
Artikel 5. Informatie en identificatie
1.De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 6. Onderzoek
  • 1.
    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.
  • 2.
    De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.
  • 3.
    Indien een maatwerkvoorziening deel uitmaakt van het ondersteuningsplan wordt tijdens het gesprek aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen verteld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze kunnen zijn.
  • 4.
    Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.
  • 5.
    Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een schriftelijke weergave van het gesprek te ontvangen. Het college verstrekt op verzoek van de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.
  • 6.
    Indien een maatwerkvoorziening deel uitmaakt van het ondersteuningsplan ondertekent de cliënt het verslag voor gezien of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaar onverwijld naar het college. De cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger kan feitelijke gegevens corrigeren en kan zijn/haar opmerkingen bij het onderzoeksverslag kenbaar maken. Correcties en opmerkingen worden aan het onderzoeksverslag toegevoegd.
  • 7.
    Als de cliënt tekent voor gezien zoals bedoeld in het voorgaande lid, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.
  • 8.
    Als een maatwerkvoorziening onderdeel uitmaakt van het ondersteuningsplan, wordt dit opgenomen in het verslag van het gesprek. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college overeenstemming met de cliënt afzien van een onderzoek als bedoeld in dit artikel.
Artikel 7. Advisering
  • 1.
    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek of voor de beoordeling van de behoefte voor maatschappelijke ondersteuning, degene door wie een melding of een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:
    • a.
      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;
    • b.
      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.
  • 2.
    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
    • a.
      het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 6 is gevoerd;
    • b.
      het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 6 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;
    • c.
      het college dat overigens gewenst vindt.
Artikel 8. Aanvraag
  • 1.
    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk of elektronisch bij het college worden ingediend.
  • 2.
    Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
  • 3.
    Een ondertekend verslag van het gesprek kan worden beschouwd als aanvraagformulier als de cliënt dit op het gespreksverslag heeft aangekruist.
HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening
Artikel 9. Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening
  • 1.
    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
    • a.
      ter compensatie van chronische psychische of psychosociale problemen of de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
    • i.
      op eigen kracht;
    • ii.
      met gebruikelijke hulp;
    • iii.
      met mantelzorg;
    • iv.
      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
    • v.
      met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of
    • vi.
      met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of:
  • b.
    ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
  • i.
    op eigen kracht;
  • ii.
    met gebruikelijke hulp;
  • iii.
    met mantelzorg;
  • iv.
    met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of
  • v.
    met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
  • 2.
    Recht op een maatwerkvoorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
  • 3.
    De uitvoering van een maatwerkvoorziening kan worden belegd bij een centrumgemeente.
  • 4.
    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van de in dit artikel beschreven aspecten.
Artikel 10. Voorwaarden en weigeringsgronden
  • 1.
    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
    • a.
      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
    • b.
      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;
    • c.
      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;
    • d.
      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;
    • e.
      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;
    • f.
      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
    • g.
      voor zover deze niet in overwegende mate op de cliënt is gericht;
    • h.
      indien de cliënt tekortschietend besef van (eigen) verantwoordelijkheid heeft betoond;
    • i.
      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen;
    • j.
      als deze als gevolg van de beperkingen van de cliënt voor zichzelf of voor derden onveilig is.
    • k.
      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
  • 2.
    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:
    • a.
      als deze niet langdurig noodzakelijk is;
    • b.
      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Olst-Wijhe.
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van de in dit artikel beschreven aspecten.
Artikel 11. Beschikking
  • 1.
    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
  • 2.
    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:
    • a.
      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
    • b.
      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;
    • c.
      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.
  • 3.
    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:
    • a.
      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;
    • b.
      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;
    • c.
      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;
    • d.
      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;
    • e.
      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en;
    • f.
      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.
Artikel 12. Persoonsgebonden budget (pgb)
  • 1.
    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6. van de wet.
  • 2.
    Onverminderd artikel 2.3.6. tweede en vierde lid van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag betrekking heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
  • 3.
    Het tarief voor een pgb:
    • a.
      is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;
    • b.
      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en
    • c.
      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.
  • 4.
    De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.
  • 5.
    De hoogte van een pgbvoor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
  • 6.
    Het college kan nadere regels vaststellen over de hoogte van het pgb, de voorwaarden van verstrekking van het pgb en de wijze van verstrekking van het pgb.
  • 7.
    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.
Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
  • 1.
    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of zo onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
  • 2.
    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
    • a.
      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening;
    • b.
      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;
    • c.
      de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;
    • d.
      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen
    • e.
      de cliënt niet voldoet aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of,
    • f.
      de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget voor een ander doel gebruikt;
  • 3.
    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten
Artikel 14. Bijdrage in de kosten
  • 1.
    Het college kan bij nadere regeling bepalen:
    • a.
      voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;
    • b.
      wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is en;
    • c.
      dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
  • 2.
    Het college kan bij nadere regeling bepalen:
    • a.
      op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald en;
    • b.
      door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.
HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid
Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
  • 1.
    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
    • a.
      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
    • b.
      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;
    • c.
      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.
  • 2.
    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks klanttevredenheidsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
  • 3.
    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
  • 1.
    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:
    • a.
      de aard en omvang van de te verrichten taken;
    • b.
      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
    • c.
      een redelijke toeslag voor overheadkosten;
    • d.
      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en
    • e.
      kosten voor bijscholing van personeel.
  • 2.
    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:
    • a.
      de marktprijs van de voorziening, en
    • b.
      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:
    • i.
      aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
    • ii.
      instructie over het gebruik van de voorziening;
    • iii.
      onderhoud van de voorziening, en
    • iv.
      verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.
Artikel 17. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
  • 1.
    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
  • 2.
    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.
  • 3.
    de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
  • 4.
    Het college kan nadere regels stellen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers
Artikel 18. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
HOOFDSTUK 7: Financiële tegemoetkoming meerkosten
Artikel 19. Financiële tegemoetkoming meerkosten
  • 1.
    Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie een financiële tegemoetkoming verstrekken aan personen die als gevolg van een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem aantoonbare of aannemelijke meerkosten hebben.
  • 2.
    Er bestaat geen aanspraak op een vergoeding van de meerkosten, als bedoeld in het eerste lid, voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.
  • 3.
    Het college kan nadere regels vaststellen over de gevallen waarin een tegemoetkoming kan worden verstrekt, de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.
HOOFDSTUK 8: Klachten, medezeggenschap en inspraak
Artikel 20. Klachtregeling
  • 1.
    Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening. Dit is geregeld in de Klachtenregeling Olst-Wijhe.
  • 2.
    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.
  • 3.
    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door onder andere periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks klanttevredenheidsonderzoek.
Artikel 21. Medezeggenschap
  • 1.
    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.
  • 2.
    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks klanttevredenheidsonderzoek.
  • 3.
    Het college kan nadere regels vaststellen in welke gevallen aanbieders geen regeling voor medezeggenschap hoeven te hebben.
Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
  • 1.
    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
  • 2.
    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
  • 3.
    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
  • 4.
    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid
HOOFDSTUK 9: Overgangsrecht en slotbepalingen
Artikel 23. Bedragen
  • 1.
    Het college kan in ieder geval jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit Wmo Olst-Wijhe geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 3.8 lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
  • 2.
    Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit Wmo Olst-Wijhe geldende overige bedragen verhogen of verlagen. In dit geval kan het college besluiten het Besluit Wmo Olst-Wijhe tussentijds te wijzigen waarbij dit gevolgen kan hebben voor reeds verstrekte voorzieningen in welke vorm dan ook.
Artikel 24. Controle
  • 1.
    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.
  • 2.
    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de controle op de besteding.
Artikel 25. Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
ARtikel 26. Nadere regels en hardheidsclausule
  • 1.
    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
  • 2.
    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening. De nadere regels worden dan vermeld in de Nadere Regels Wmo Olst-Wijhe.
  • 3.
    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 27. Overgangsrecht
  • 1.
    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening welke is verstrekt op grond van de toenmalige Verordening Wmo tot aan het einde van de gestelde indicatie of totdat het college een nieuw besluit heeft genomen en het oude besluit heeft ingetrokken. Indien van toepassing, betaalt de cliënt een eigen bijdrage of eigen aandeel op grond van het toenmalig genomen besluit.
  • 2.
    In afwijking van het eerste lid houdt een cliënt met een lopende voorziening HH1 (in natura of pgb), Service PGB of PGB Particulier welke is verstrekt op grond van de toenmalige verordening in het jaar 2015 recht op deze voorziening gedurende de looptijd van de betreffende voorziening. Vanaf 1 januari 2016 vervalt dit overgangsrecht.
  • 3.
    Een cliënt met een lopende voorziening HH1 (in natura of pgb), Service PGB of PGB Particulier welke is verstrekt op grond van de toenmalige verordening in het jaar 2015 houdt recht op deze voorziening tot 1 januari 2016.
  • 4.
    Een cliënt met een lopende voorziening HH2 (in natura of pgb), welke is verstrekt op grond van de toenmalige verordening, houdt recht op deze voorziening gedurende de looptijd van de betreffende voorziening.
  • 5.
    Een cliënt met een lopende voorziening in de vorm van forfaitaire financiële tegemoetkoming voor een autokostenvergoeding/taxikostenvergoeding, houdt recht op de hoogte van de tegemoetkoming zoals deze is verstrekt op grond van de toenmalige Verordening tot 1 juli 2015
  • 6.
    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen Wmo Olst-Wijhe 2013 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
Artikel 28. Inwerkingtreding, intrekking oude verordening en citeertitel
  • 1.
    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015, met gelijktijdige intrekking van de huidige Verordening voorzieningen Wmo 2013 die op 19 november 2012 door de gemeenteraad van Olst-Wijhe is vastgesteld.
  • 2.
    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Olst-Wijhe 2015.
Naar boven