Deze verordening heet Bouwverordening Amersfoort 2014.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 28 oktober 2014
BIJLAGE 9 REGLEMENT VAN ORDE VAN DE WELSTANDSCOMMISSIE
BIJLAGE 13 IN TE VULLEN GEGEVENS, ALTERNATIEVEN EN AFWIJKINGEN T.O.V. MODEL BOUWVERORDENING
In deze bijlage worden de in te vullen gegevens, alternatieven en afwijkingen in de Bouwverordening Amersfoort aangegeven ten opzichte van de Model-bouwverordening van de VNG.
A. in te vullen gegevens en keuze van alternatieven
-
1.
-
2.
art. 5.1.2, lid 1: 30 meter;
-
3.
art. 6.1.2, lid 3: drievoud;
-
4.
art. 8.1.2, lid 6: drievoud;
-
5.
art. 8.2.1, lid 3: drievoud;
-
1.
-
2.
-
3.
art. 2.5.20: alternatief 1;
-
4.
art. 2.5.21: alternatief 1;
-
5.
art. 2.5.23: alternatief 1;
-
6.
art. 2.5.24: alternatief 1;
-
7.
art. 2.7.4: alternatief 1;
-
8.
art. 2.7.5: alternatief 1;
-
9.
-
10.
-
11.
art. 9.1: alternatief 3 (vernummerd tot alternatief 2);
-
12.
art. 9.2: alternatief 3
(zie hierna B 19);
-
13.
art. 9.6 lid 4: alternatief 1;
-
14.
B. Afwijkingen van t.o.v. het model van de VNG
-
1.
Art. 2.1.5 lid 3 “
Bodemonderzoek”: aanvullen met een lid b, deze luidt als volgt:
Voor die gebieden waar op grond van de bodemkwaliteitskaart (zie bijlage 14) van de Gemeente Amersfoort blijkt dat redelijkerwijs geen verontreiniging kan worden verwacht (besluit college van Burgemeester en wethouders 28 januari 2005, kenmerk 913051) wordt door het college van Burgemeester en Wethouders algehele vrijstelling voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek gegeven. Het college acht voor deze gebieden voldoende informatie omtrent de bodemkwaliteit beschikbaar, zoals bedoeld onder 3a. In bovengenoemde gevallen kan worden volstaan met het uitvoeren van het uitvoeren van historisch onderzoek conform de NEN-5725. Indien dit historisch onderzoek hiertoe aanleiding geeft kunnen op grond van artikel 2.4.2 aanvullende eisen worden gesteld”.
-
2.
-
3.
Art. 2.5.13
"Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn", onder b vervalt.
-
4.
Art. 2.5.14
"Vrijstelling voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn", onder a vervalt.
-
5.
Art. 2.5.14, onder b: de zinsnede "binnen de bebouwde kom" vervalt.
-
6.
Art. 2.5.20
"Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn", lid 1 onder a: de zinsnede "in de bebouwde kom" vervalt.
-
7.
Art. 2.5.20, lid 1, onder b vervalt.
-
8.
Art. 2.5.21
"Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn", lid 1, onder a: de zinsnede "in de bebouwde kom" vervalt.
-
9.
Art. 2.5.21, lid 1 onder b vervalt.
-
10.
Art. 2.5.23
"Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen", lid 1 onder a: de zinsnede "in de bebouwde kom" vervalt.
-
11.
Art. 2.5.23, lid 1 onder b vervalt.
-
12.
Art. 2.5.30
"Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen", hiervoor is een eigen artikeltekst opgenomen. De toelichting hierop is als volgt:
Op 27 januari 2009 is door de gemeenteraad van Amersfoort de ‘Nota Parkeernormen Amersfoort 2009’ behandeld en zijn de parkeernormen vastgesteld. De parkeernormen kunnen tussentijds worden bijgesteld. De parkeernormensystematiek kenmerkt zich onder andere door:
-
a.
aansluiting op de parkeerkencijfers van het CROW;
-
b.
parkeernormen op maat: parkeernormen afhankelijk van specifieke functie van een gebouw en de bereikbaarheid van de locatie;
-
c.
maatwerk in parkeernormen is mogelijk, waarbij het doel is juist voldoende parkeerplaatsen aan te leggen om parkeeroverlast te voorkomen, en te voorkomen dat leegstand op parkeerplaatsen ontstaat. Gestreefd moet worden naar een efficiënte benutting van parkeerplaatsen. Een lagere of hogere parkeernorm hanteren is in sommige gevallen onder bepaalde voorwaarden mogelijk;
-
d.
prijsbeleid voor kantoren op intercity- en knooppuntlocaties en detailhandel op intercity- en
knooppuntlocaties: een financiële bijdrage per extra parkeerplaats bij het hanteren van een hogere
parkeernorm voor bedrijfsgericht parkeren (werknemersparkeren) om de bereikbaarheid op peil te houden (artikel 2.5.30, lid 3 sub a van deze bouwverordening);
-
e.
mogelijkheden voor gebiedsgerichte aanpak (toetsing per gebied in plaats van per gebouw) waarbij ontheffing van Burgemeester en wethouders nodig is (artikel 2.5.30, lid 7 van deze bouwverordening).
Autoparkeergelegenheid dient op eigen terrein te worden gerealiseerd. (Voorschriften over de aanwezigheid en de minimumgrootte van de fietsenstallingen die bij de nieuwbouw of verbouwing van utilitaire gebouwen moeten worden aangebracht, zijn achterwege gelaten, omdat artikel 218 van het Bouwbesluit in één en ander voorziet.)
Voor de binnenstad (gebied binnen de Stadsring + Eempleinlocatie) is bepaald dat er zoveel mogelijk gebruik gemaakt moet worden van al aanwezige parkeergelegenheden rondom de binnenstad (meestal de openbare parkeergarages). Zodoende wordt voorkomen dat er extra parkeerverkeer in de binnenstad een parkeerplek zoekt, terwijl de langs de binnenstad gelegen parkeergarages veelal nog voldoende parkeercapaciteit hebben.
De autoparkeernormen zoals opgenomen in bijlage 15 zijn op maat bepaald voor de gemeente Amersfoort. De specifieke parkeernorm is afhankelijk van de functie van de bebouwing en de vestigingslocatie. Er is een groot aantal functies genoemd in de diverse categorieën, grotendeels analoog aan de CROW-aanbeveling. De ene functie heeft een grotere verkeersaantrekkende werking dan de andere functie: daarom zijn de parkeernormen per functie verschillend. Voor de vestiging van kantoren en detailhandel wordt onderscheid gemaakt in intercitylocaties, knooppuntlocaties, snelweglocaties en overige locaties. Alle overige ontwikkelingen hebben een parkeernorm die afhankelijk is van de locaties ‘binnenstad’, ‘schil’, en ‘rest bebouwde kom’.
Om een efficiënt gebruik van parkeerplaatsen mogelijk te maken, wordt uitgegaan van meervoudig gebruik van parkeerplaatsen. Deze mogelijkheid doet zich met name voor bij combinaties van verschillende functies die een verschillend aanwezigheidspatroon hebben. Per ontwikkeling wordt met een parkeervraagberekening onderzocht of meervoudig gebruik mogelijk is. Veiligheidshalve wordt er een marge aangehouden in de parkeereis.
Er wordt gerekend met reductiefactoren om rekening te kunnen houden met het in de praktijk gebleken niet- of onvoldoende gebruiken van parkeergelegenheid op eigen terrein.
Er is in veel gevallen sprake van een vaste parkeernorm. Soms bestaat de mogelijkheid een om - onder voorwaarden - een lagere parkeernorm te hanteren. In lid 3 zijn deze voorwaarden genoemd. Die mogelijkheid om een lagere parkeernorm te hanteren is opgenomen vanwege de gewenste flexibiliteit om maatwerk te kunnen leveren voor specifieke functies. Het toestaan van een lagere parkeernorm verloopt altijd via een raadsbesluit.
Er is in veel gevallen sprake van een vaste parkeernorm. Soms kan - onder voorwaarden - een hoge parkeernorm gehanteerd worden. In sommige gevallen is die hoge norm begrensd. De mogelijkheid om – onder voorwaarden - een hogere parkeernorm te hanteren is opgenomen vanwege de gewenste flexibiliteit om maatwerk te kunnen leveren voor specifieke functies. Uit bijlage 15 blijkt in welke gevallen er sprake is van een vaste parkeernorm en wanneer er sprake is van een norm met een mogelijkheid om - onder voorwaarden - een hoge norm te hanteren. In lid 4 zijn deze voorwaarden genoemd.
De mogelijkheid wordt hier geboden om – onder voorwaarden - ook parkeerplaatsen boven de hoge norm aan te leggen. In lid 5 zijn deze voorwaarden genoemd.
In dit lid worden de voorwaarden beschreven waaraan moet worden voldaan in die gevallen waarin een lagere parkeernorm wordt gehanteerd.
In dit lid worden de voorwaarden beschreven waaraan moet worden voldaan in die gevallen waarin een parkeernorm wordt gehanteerd tussen de norm en de hoge norm.
Voor de genoemde combinaties van functie en locatie geldt de voorwaarde van het aanleveren van een mobiliteitsprofiel. Kantoren en detailhandel zijn beide sterk verkeersaantrekkend. Intercity- en knooppuntlocaties kampen vanwege de hoge bebouwingsdichtheid met een al zwaarbelast wegennet. Bij die combinatie moet dus zorgvuldig en terughoudend worden omgegaan met het realiseren van extra parkeerplaatsen (mobiliteitstoets). Voor de mobiliteitstoets wordt het Formulier Mobiliteitstoets gebruikt uit bijlage 15.
Voor genoemde combinaties van functie en locatie geldt de voorwaarde van de mobiliteitstoets. De bereikbaarheid van betreffende locaties is beter, maar de verkeersaantrekkende werking van de genoemde functies (op deze locaties) is aanzienlijk. Hier volstaat een mobiliteitstoets om te beargumenteren hoeveel extra parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Voor de mobiliteitstoets wordt het Formulier Mobiliteitstoets gebruikt uit bijlage 15.
Dit lid geeft de voorwaarden weer als er meer parkeerplaatsen gewenst worden dat volgens de hoge norm toegestaan is.
Voor het aantal parkeerplaatsen dat tussen de norm en de hoge norm wordt aangelegd geldt hetgeen in lid 4 is bepaald.
Het aanbieden van parkeergelegenheid leidt per definitie tot autoverkeer. Het aanbieden van parkeergelegenheid boven de hoge norm mag niet leiden tot (meer) doorstromingsproblemen op het Amersfoortse hoofdwegennet. In dat geval zou het openbare belang en de gevolgen voor de gemeenschap niet meer in verhouding staan tot het private belang van parkeergelegenheid boven de hoge norm. De gemeente toetst of er (meer) doorstromingsproblemen ontstaan door de aantrekkende werking op het autoverkeer.
Parkeergelegenheden met een omvang van minimaal 200 plaatsen dienen bij de weggebruiker bekend te worden gemaakt om een optimale benutting van parkeergelegenheden te waarborgen. Het gemeentelijke PRIS biedt de weggebruiker die informatie en aansluiting op dat systeem is dan ook verplicht. De kosten betreffen de kosten van aansluiting op het systeem, bebording en jaarlijkse beheerkosten.
Dit lid geeft maatvoorschriften voor parkeervakken, omdat deze voorschriften niet kunnen worden gemist bij het afdwingen van een correcte naleving van lid 2. De verplichting in dat lid om een bepaald aantal parkeerplaatsen aan te brengen zou immers gedeeltelijk kunnen worden ontdoken door alleen parkeervakken met afmetingen voor het kleinste type personenauto, of het grootste type vrachtauto te maken. Een bijkomende reden voor het opnemen van maatvoorschriften voor parkeervakken is de wenselijkheid om de afwijkende maatvoering vast te leggen van parkeerplaatsen voor gehandicapten.
De onderhavige bepaling kan ertoe leiden dat een nieuw winkelcentrum wordt voorzien van een zgn. expeditiehof, respectievelijk een nieuw fabrieksgebouw van een laad- en losperron (met een op het fabrieksterrein gelegen bijbehorende opstelstrook voor vrachtauto's).
De mogelijkheid tot ontheffing van de eis in lid 1 onder a om een juiste mate van parkeerruimte conform de parkeernormen te realiseren, is bedoeld om maatwerk te kunnen bieden daar waar de parkeernorm te hoog lijkt te zijn en waarbij duidelijk kan worden aangetoond dat minder parkeer-plaatsen noodzakelijk zijn dan volgens de parkeernorm in de bouwverordening. Het is aan de raad om ontheffing te verlenen van de hoogte van de parkeereis, voor zover het gaat om het toestaan van een lagere parkeereis. Aan de voorwaarden in lid 3 moet dan worden voldaan.
De mogelijkheid tot toepassen van een hogere parkeernorm in samenhang met het bepaalde in het eerste lid onder a kan zich voordoen als op de betreffende locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, de aanvrager aangeeft dat hij om redenen van bedrijfsvoering meer parkeerplaatsen nodig heeft. Daaraan wordt de voorwaarde verbonden dat de aanvrager een actief mobiliteitsbeleid voert, wat getoetst wordt via het Formulier Mobiliteitsprofiel.
De mogelijkheid tot ontheffing van de eis in het eerste lid onder b kan zich voordoen als op de betreffende locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds parkeerplaatsen aanwezig zijn, of als de bepaling kennelijk onredelijke consequenties met zich brengt voor de ontwikkeling als de parkeereis niet op eigen terrein mag worden opgelost.
De mogelijkheid tot ontheffing van de eis in lid 1 onder a om een juiste mate van parkeerruimte conform de parkeernormen te realiseren, is bedoeld voor onder meer uitzonderlijke bouwwerken of specifieke situaties, waarbij duidelijk kan worden aangetoond dat meer parkeerplaatsen noodzakelijk zijn dan volgens de parkeernormen.
De raad kan beleidsregels stellen voor het op een andere wijze dan op eigen terrein oplossen van de parkeereis dan wel het laden en lossen op eigen terrein.
Artikel 2.2 van het Besluit omgevingsrecht bepaalt dat er een omgevingsvergunning nodig is voor het gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen. Dit artikel biedt echter ook de mogelijkheid om in de bouwverordening van deze norm af te wijken. Op advies van de brandweer wordt hiervan geen gebruik gemaakt.
BIJLAGE 14 BODEMKWALITEITSKAART
Behorende bij artikel 2.1.5
BIJLAGE 15 AUTOPARKEERNORMEN
Behorend bij artikel 2.5.30