Toelichting Verordening werkzaamheden kabels en leidingen Voorschoten
De op het door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) opgesteld model gebaseerde verordening bevat regels met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen. Deze toelichting is gebaseerd op de toelichting bij de modelverordening. Toegevoegd zijn teksten over het afwijken van de modelverordening en delen van de ledenbrief waarmee de VNG de opstelling van de modelverordening bekend heeft gemaakt.
Twee regimes voor kabels en leidingen
Een onderscheid dient gemaakt te worden tussen werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk en werkzaamheden in verband met aanleg, instandhouding en opruiming van overige kabels en leidingen.
Voor de uitvoering van werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk bepaalt de Telecommunicatiewet (afgekort: Tw), dat de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren, slechts overgaat tot het verrichten van deze werkzaamheden als het voornemen daartoe schriftelijk is gemeld aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) en de aanbieder van het college instemming heeft verkregen voor de uitvoering van de werkzaamheden (artikel 5.4, eerste lid, van de Tw). De Telecommunicatiewet bepaalt daarbij (onder andere) eveneens dat het college in het instemmingsbesluit bijzondere voorschriften kan opnemen (artikel 5.4, tweede en derde lid, van de Tw) en dat de gemeenteraad met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden bij verordening regels vaststelt (artikel 5.4, vierde lid, van de Tw).
Voor de werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van de overige kabels en leidingen ontbreekt een dergelijke vorm van wetgeving. In Voorschoten wordt net als in de meeste gemeenten de vergunning voor die werkzaamheden op grond van de algemene plaatselijke verordening verleend, als vergunning voor het aanleggen, beschadigen of veranderen van een weg. Enkele gemeenten kennen reeds een afzonderlijke kabels en leidingenverordening.
In deze verordening is voor elk regime een apart hoofdstuk met bepalingen opgenomen. Hoofdstuk 2 is van toepassing op de werkzaamheden voor wat betreft de (zogenoemde) overige kabels en leidingen. Hoofdstuk 3 is van toepassing op werkzaamheden voor wat betreft kabels die ten dienste staan of komen van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk.
De bepalingen van hoofdstuk 2 sluiten inhoudelijk en voor wat betreft de afweging die de gemeente dient te maken zo veel mogelijk aan bij de bepalingen voor werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van de kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk, zoals deze zijn opgenomen in de Telecommunicatiewet (zie paragraaf 5.1.2, van de Tw).
Publiekrechtelijke vergunning of instemming en privaatrechtelijke toestemming
De vergunning of instemming voor het uitvoeren van werkzaamheden in verband met kabels en leidingen is van publiekrechtelijke aard. Dat wil zeggen dat de verkrijger van de vergunning of instemming het recht krijgt om (tijdelijk en onder bepaalde voorwaarden) de openbare orde te mogen verstoren, dit om de gewenste werkzaamheden te kunnen uitvoeren.
De vergunning of
instemming tot het uitvoeren van werkzaamheden geeft geen privaatrechtelijke toestemming aan de verkrijger om daadwerkelijk de werkzaamheden uit te voeren. De verkrijger van de vergunning of
instemming dient daartoe eveneens een privaatrechtelijke toestemming te verkrijgen van de eigenaar van de openbare gronden. Dat kan weliswaar de gemeente zijn, maar ook een andere overheid of een instelling, bedrijf of privépersoon.
Medegebruik van voorzieningen
De Telecommunicatiewet en deze verordening bevatten diverse bepalingen om medegebruik van voorzieningen te bevorderen. Echter, niet elke voorziening leent zich voor medegebruik. Wat onder mede te gebruiken voorzieningen moet worden verstaan kan afgeleid worden uit de volgende passage uit de memorie van toelichting bij wijziging van de Telecommunicatiewet (Kamerstukken II 2004/05, 29 834, nr.3, pp.60-61):
“Het gaat hierbij om medegebruik van de voorzieningen ter zake van de aanleg en instandhouding van kabels; daaronder kunnen de bij de kabel behorende ondersteunings- en beschermingswerken worden verstaan. Het medegebruik betreft niet de kabeldraad of glasvezel zelf. Onder bij de kabel behorende ondersteunings- en beschermingswerken worden in dit verband ondermeer verstaan de kabelgoten en kabelsleuven. Ook vallen mantelbuizen ter bescherming van kabels en de handholes, lasdozen en duikers onder de voor medegebruik in aanmerking komende voorzieningen”.
Voor wat betreft medegebruik van voorzieningen geldt in de eerste plaats dat degene die de voorziening ter beschikking stelt en degene die de kabel wil aanleggen tot een overeenstemming moeten komen. Voor zover het betreft kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM, per 1 april 2013 de opvolger van de OPTA) daarbij verzocht worden om een eventueel geschil te beslechten (op grond van artikel 12.2, eerste lid, van de Tw, zie tevens de OPTA-beleidsregels inzake de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels).
De gemeente is bevoegd te bevorderen dat voorzieningen medegebruikt worden. Voor het onderzoeken van het medegebruik kan degene die voornemens is werkzaamheden uit te voeren gebruik maken van reeds aanwezige informatie bij de gemeente. Als het voornemen tot werkzaamheden voldoende uitgewerkt is – bekend is bijvoorbeeld langs welk tracé de kabels zullen lopen – dan kan de gemeente naar degene die over de voorziening beschikt door verwijzen of, als de gemeente zelf degene is die de voorziening ter beschikking kan stellen, daarover in gesprek gaan.
Voor het herstraten geldt dat de vraagstukken hieromtrent in eerste instantie een kwestie zijn tussen degene die de grond ter beschikking stelt en degene die de werkzaamheden wil uitvoeren. Dat de gemeente in het overgrote deel de eigenaar is van de openbare gronden doet daar niets aan af. Bij overeenkomst worden afspraken gemaakt over welke partij tot herstraten overgaat, tegen welke kosten en met welke kwaliteit (als onderdeel van de privaatrechtelijke toestemming).
Toch heeft de gemeente vanuit haar verordenende bevoegdheid en vanuit de belangen die met deze verordening zijn gegeven, wel degelijk een belang bij de wijze van herstraten. Dit belang is overigens niet direct gelegen bij de vraag wie herstraat en tegen welke kosten, maar juist bij het kwaliteitsniveau van de openbare gronden na beëindiging van de werkzaamheden.
Om dit belang te waarborgen bevat deze verordening de bepaling dat de gronden na beëindiging van de werkzaamheden in de oude staat terug behoren te worden gebracht, het college kan evenwel anders beslissen (artikelen 10 en 15). Deze regel vormt het uitgangspunt voor de afspraken tussen degene die de grond ter beschikking stelt en degene die de werkzaamheden wil uitvoeren. Als de gemeente geen eigenaar is van de gronden, vormt deze bepaling een belangrijk instrument van sturing, en de grond waarop de gemeente kan optreden tegen een slechte oplevering van werkzaamheden.
Artikelsgewijze toelichting
In deze artikelsgewijze toelichting worden enkel de artikelen behandeld die in aanvulling op het algemeen deel verdere toelichting behoeven.
Artikel 1. Begripsbepalingen
Voor wat betreft het begrip huisaansluiting is aangesloten bij de aanduiding van een huisaansluiting in het kader van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (afgekort WION). Een nadere toelichting op dit begrip huisaansluiting kan gevonden worden in de memorie van toelichting bij de wet van 28 januari 2010 tot wijziging van de Wet informatie ondergrondse netten in verband met uitsluiting van huisaansluitingen (Kamerstukken II 2007/08, 31 540, nr.3, blz.2):
“Het gaat daarbij om netten die bedoeld zijn voor reguliere levering of afname die – onverminderd eventuele wettelijke of contractuele voorwaarden en beperkingen – doorgaans beschikbaar zijn voor de huishoudens in het desbetreffende gebied. Of het feitelijk gaat om een verbinding met een huishouden is niet relevant. Aansluitingen van ondernemingen en andere organisaties op gas, water en elektra zijn derhalve eveneens huisaansluitingen in de zin van dit wetsvoorstel, zo lang het net waarop wordt aangesloten naar zijn aard maar óók open staat voor aansluiting van een huishouden. Geen huisaansluiting daarentegen is de aansluiting van een bedrijf op een net dat een specifieke functie heeft en dat niet is bestemd voor algemene openstelling voor huishoudens. Het gaat dan bijvoorbeeld om een situatie waarin de aansluiting van het net op huishoudens technisch onmogelijk of moeilijk realiseerbaar is, of waarbij aansluiting op een huishouden niet in de rede ligt vanwege de functie van het net. Denkbaar is dat bij wijze van uitzondering een verbinding is gelegd tussen een net en een huishouden. Het enkele feit dat er een verbinding is tussen een net en een huishouden, maakt deze en andere verbindingen met dat net nog niet tot een huisaansluiting. Bepalend is of dit net naar zijn aard open wordt gesteld voor aansluiting van huishoudens”.
De WION kent het begrip huisaansluiting overigens niet en spreekt van: “de niet met andere kabels of leidingen samengebonden delen van kabels of leidingen die een verbinding vormen tussen een net dat naar zijn aard voor aansluiting van huishoudens wordt opengesteld, en één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken” (artikel 1, lid 2, van de WION). Het is deze zinsnede die in deze verordening is overgenomen.
In het bijzonder houdt de begripsbepaling rekening met het bestaan van zogenoemde stervormig aangelegde aansluitnetwerken (zie blz.2-3 van de hiervoor aangehaalde memorie van toelichting):
“Bij stervormige aansluitnetwerken loopt vanaf een centraal punt in een wijk een groot aantal, bijv. ca 60, kabels naar verschillende huishoudens, althans onroerende zaken. Deze kabels lopen in een bundel in de ondergrond van een straat en na elke aansluiting ligt er een kabel minder in de grond. Het is niet gewenst dat een dergelijke bundel van kabels die elk een verbinding met één onroerende zaak buiten de reikwijdte van de WION worden gebracht. Daarom is een uitzondering gemaakt voor samengebonden delen van kabels en leidingen. Bij stervormig aangelegde netwerken geldt derhalve als huisaansluiting het deel van de kabel vanaf de aftakking van de samengebonden kabels tot aan de onroerende zaak”.
Het begrip kabels en leidingen is gebaseerd op de begripsbepaling van net uit de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (artikel 1, onder e, van de genoemde wet), waarbij een verbreding is aangebracht om ook de werkzaamheden in verband met bovengrondse kabels en leidingen, inclusief ondersteunings- en beschermingswerken onder de werking van deze verordening te brengen.
Als voorbeeld van dergelijke bovengrondse ondersteunings- en beschermingswerken kunnen schakelkasten worden genoemd, trafohuisjes, alsmede ook inrichtingen voor het telecommunicatieverkeer. Mantelbuizen, kabelgoten, handholes, lasdozen en duikers kunnen worden genoemd als voorbeelden van ondergrondse ondersteunings- en beschermingswerken. Met lege buizen worden bedoeld de werken die worden aangelegd met het oogmerk deel uit te gaan maken van een netwerk en ook buizen die worden aangelegd als voorziening voor medegebruik.
Het begrip openbare gronden is dezelfde als de begripsbepaling zoals deze in de Telecommunicatiewet is opgenomen (artikel 1.1, onder aa, van de Tw). Door in de verordening voortdurend te spreken over “werkzaamheden in of op openbare gronden” (evenals in de Telecommunicatiewet overigens, zie bijvoorbeeld artikel 5.4, eerste lid, van de genoemde wet) behoort duidelijk te zijn, dat het hier gaat om zowel werkzaamheden onder het maaiveld alsook werkzaamheden boven het maaiveld.
Werkzaamheden van niet-ingrijpende aard
De definitie van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard is uitgebreid met:
-
1.
het aanbrengen of verwijderen van kabels in reeds aangebrachte voorzieningen;
-
2.
reparaties aan het openbare elektronische communicatienetwerk met een lengte van minder dan 15 m en niet vallend onder artikel 11 eerste lid.
Het betreft werkzaamheden die naast de specifieke werkzaamheden aan huisaansluitingen door hun omvang minimale impact op de openbare ruimte en-orde hebben. Artikel 6.2 en respectievelijk Artikel 9.4 en 14.4 voorzien voor aanvragen van dit soort werkzaamheden in een versnelde beslistermijn van een van vijf dagen i.p.v. de reguliere acht weken en een verkorte aanvraagprocedure.
De omschrijving komt grotendeels overeen met de in die in de Telecommunicatieverordening Voorschoten 2010.
Verordening in medebewind
Naast de hiervoor genoemde begripsbepalingen zijn ook de begripsbepalingen uit de Telecommunicatiewet van toepassing op deze verordening. Voor de uitvoering van werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk is deze verordening namelijk een verordening in medebewind. En aangezien een medebewindsverordening valt onder de zinsnede “en de daarop berustende bepalingen” (zie artikel 1.1, aanhef, van de Tw), werken de wettelijke begripsbepalingen uit de Telecommunicatiewet ook door in deze verordening.
Artikel 2. Coördinatie van werkzaamheden
Het college is belast met de coördinatie van de binnen haar grondgebied uit te voeren werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen. Degene die voornemens is om werkzaamheden uit te voeren moet een vergunning of instemming van burgemeester en wethouders hebben. Deze instemming betreft het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden. Burgemeester en wethouders kunnen bij het instemmingsbesluit indien nodig in afwijking van het gemelde voornemen voorwaarden stellen aan het tijdstip en de werkwijze van de werkzaamheden. Door deze coördinatie kan de overlast van graafwerkzaamheden voor burgers en bedrijfsleven beperkt worden.
Voor de in dit onderdeel genoemde onderwerpen is het wenselijk om eenvoudiger regels te kunnen geven en aan te passen. Om in te kunnen spelen op nut en noodzaak gaat het in afwijking van het VNG-model om een bevoegdheid en niet om een verplichting . De Telecommunicatieverordening Voorschoten 2012 bevatte in artikel 4 al een mogelijkheid om de regeling van bij een melding te verstrekken gegevens met nadere regels aan te vullen. Deze zullen nu ook gesteld kunnen worden voor:
- de uitvoering van werkzaamheden;
- ordening, planning en coördinatie van werkzaamheden;
- de omgang met kabels en leidingen op bepaalde soorten locaties;
- de informatie-uitwisseling tussen de gemeente en netwerk.
Is uitgebreid met sub 3.:
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publiekrechtelijke taak.
Dit betreft een aanvulling in het licht van het verminderen van de regeldruk en de intergemeentelijke harmonisering tussen Voorschoten en Wassenaar, waarbij gekozen is voor het overnemen van deze uitsluiting uit de oude Wassenaarse Telecom- (en nieuwe K&L) verordening. Het betreft de werkzaamheden in het kader van het (groot) onderhoud aan de eigen gemeentelijke kabels en leidingen (met name het rioleringsnetwerk en het kleine deel van het leidingnetwerk voor de openbare verlichting dat in eigen beheer is). Bij de voorbereiding en uitvoering van de eigen gemeentelijke kabel en leiding projecten moet immers al voldaan worden aan alle afstemmings- en uitvoeringseisen die middels de Verordening aan derden opgelegd worden voor deze werkzaamheden in de openbare ruimte.
Artikel 6. Beslistermijnen
In lid 3 is bepaald dat paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (de
lex silencio positivo) niet van toepassing is op de beslistermijnen van artikel 6; hetgeen betekent dat de vergunning voor werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels en leidingen niet als van rechtswege verleend mag worden beschouwd bij het verstrijken van de beslistermijn.
Gelet op de grote belangen die in het geding kunnen zijn, zoals het waarborgen van de bereikbaarheid voor politie, brandweer en ambulance en de veiligheid, is het niet verantwoord dat met de graafwerkzaamheden begonnen mag worden als verzuimd zou zijn om binnen de gestelde termijn te beslissen. Tegen ene dergelijk verzuim staan rechtsmiddelen open.
De beslistermijn bedraagt overeenkomstig de suggesties in het model acht weken voor een reguliere vergunning en vijf werkdagen voor een vergunning voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard.
Artikelen 7 (Weigeringsgronden) en 8 (Voorschriften en beperkingen)
Artikel 7 somt de weigeringsgronden voor het verlenen van de vergunning op. De gronden zijn gelijkluidend met de belangen zoals genoemd in artikel 5.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet. Ook kan het college, op grond van artikel 8, voorschriften en beperkingen aan vergunningen verbinden. Dit artikel is in lijn met artikel 5.4, tweede en derde lid, van de Telecommunicatiewet.
Wat betreft eventueel te stellen voorschriften met betrekking tot het tijdstip van de werkzaamheden geldt dat dit (parallel aan artikel 5.4, derde lid, onder b, van de Tw) in beginsel niet later mag liggen dan 12 maanden na het gemelde voornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de termijnen waarbinnen gemeenten de werkzaamheden toestaan te zeer uiteen gaan lopen. Het tijdstip van de werkzaamheden zal echter in het overgrote deel van de gevallen veel eerder liggen dan de genoemde 12 maanden. Deze termijn wordt genoemd om aanbieders de zekerheid te bieden dat de aanvang niet later kan liggen dan 12 maanden, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn van publiek belang die zich hier tegen verzetten. Slechts in dat geval kan het college een later gelegen tijdstip voorschrijven.
Artikelen 9 en 14. Gegevensverstrekking
In het eerste lid is bepaald dat bij de aanvraag een uitvoeringsplan moet worden gevoegd. Het uitvoeringsplan is een figuur dat bekend is uit het stelsel van de Telecommunicatiewet (zie artikel 5.4, lid 4, van de Tw). Bij de melding van werkzaamheden in het kader van deze wet dient eveneens een uitvoeringsplan te worden gevoegd. Het tweede en derde lid bepalen vervolgens wat dit uitvoeringsplan ten minste moet bevatten.
Voor de uitvoering van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard behoeft overeenkomstig het vierde lid geen uitvoeringsplan te worden opgesteld. Een dergelijke eis zou niet in niet proportioneel zijn gezien de aard van de werkzaamheden. Het college stelt voor wat betreft de gegevensverstrekking een standaardformulier vast (op grond van artikel 4:4 van de Awb), waarmee degene die de werkzaamheden van niet-ingrijpende aard wil uitvoeren op eenvoudigere en verkorte wijze een aanvraag kan doen.
In het model verschillen de artikelen 9 en 14 wat betreft het kennis geven van werkzaamheden aan omwonenden en andere belanghebbenden. In artikel 9 gaat het over de wijze waarop dit zal gebeuren. In artikel 14 juist over de aanduiding van de belanghebbenden die in kennis worden gesteld. Beide eisen zijn zinvol en worden daarom in afwijking van het model zowel wat betreft telecommunicatienetwerken (artikel 14) als wat betreft overige kabels en leidingen gesteld (artikel 9).
De Artikelen 9 en 14 zijn bij sub e als volgt uitgebreid en gelijk geschakeld:
e. een aanduiding van
de wijze waarop omwonenden en andere belanghebbenden vooraf in kennis worden gesteld van de werkzaamheden, daaronder begrepen een aanduiding van de belanghebbenden die vooraf in kennis worden gesteld van de werkzaamheden.
De uitbreiding moet erin voorzien dat wij als gemeente optimaal inzicht en, waar nodig, (bij)sturende invloed hebben op de wijze waarop burgers en bedrijven door de netbeheerders (cq. hun aannemers) over de K&L werkzaamheden en daarmee gepaard gaande overlast geïnformeerd worden.
Artikel 11. Ernstige belemmeringen en storingen
De strekking van dit artikel is in lijn met artikel 5.6 van de Telecommunicatiewet en artikel 16 van deze verordening.
Het eerste lid omvat een uitzondering op het verbod in het geval van ernstige belemmeringen en storingen. Ernstige belemmeringen en storingen moeten in beginsel onmiddellijk kunnen worden verholpen, waarbij als voorwaarde wordt gesteld dat de werkzaamheden wel vooraf dienen te worden gemeld bij de burgemeester (of bij een gemachtigde). In het tweede lid is aansluitend geregeld dat de burgemeester alsnog kan besluiten dat werkzaamheden in verband met het verhelpen van ernstige belemmeringen en storingen niet op het voorgenomen tijdstip plaatsvinden.
Het regime voor werkzaamheden in verband met het verhelpen van ernstige belemmeringen en storingen geldt niet in de bijlage 1 aangewezen gebieden (vierde lid). Uit oogpunt van flexibiliteit is gekozen voor de optie waarin burgemeester en wethouders deze gebieden aanwijzen. Dat heeft bovendien het voordeel dat met deze aanwijzing gewacht kan worden totdat de noodzaak daartoe in de praktijk blijkt.
Omdat het bestuur door de noodmelding over weinig gegevens beschikt, is voor de verstrekking van het uitvoeringsverslag een termijn van vier weken gekozen in plaats van de in het model gesuggereerde acht weken.
Na een melding beslissen burgemeester en wethouders of zij instemmen met de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden. Dit overeenkomstig artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder b van de Tw.De beslistermijn bedraag overeenkomstig de suggesties in het model acht weken voor reguliere werkzaamheden en vijf werkdagen voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard.
Artikel 16. Ernstige belemmeringen en storingen
In dit artikel wordt aan de artikelen 5.4, vierde lid, onder f, en 5.6 van de Telecommunicatiewet voldaan. In het geval van spoedeisende werkzaamheden in verband met ernstige belemmeringen en storingen aan een openbaar elektronisch netwerk kan worden volstaan met een melding aan de burgemeester of een door hem of haar aan te stellen ambtenaar. Ernstige belemmeringen of storingen in de communicatie zijn niet nader omschreven, wel wordt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel als voorbeeld gegeven de situatie van een kabelbreuk (Kamerstukken II 2004/05, 29 834, nr.3, p.55). Het gemeentebestuur zal moeten beoordelen of een ernstige belemmering of storing in de communicatie voor één individuele aansluiting voldoende reden is om als spoedeisend te worden aangemerkt.
Het regime voor werkzaamheden in verband met het verhelpen van ernstige belemmeringen en storingen geldt niet in aangewezen gebieden (eerste lid). Artikel 5.6, vijfde lid van de Tw bepaalt dat “in de verordening” door de gemeenteraad gebieden aangewezen kunnen worden. Hoewel de bepaling de gemeenteraad expliciet noemt is het niet uitgesloten dat hij deze bevoegdheid aan burgemeester en wethouders delegeert op grond van artikel 156, eerste lid van de Gemeentewet. Uit oogpunt van flexibiliteit is gekozen voor de optie waarin burgemeester en wethouders de gebieden aanwijzen. Dat heeft bovendien het voordeel dat met de aanwijzing gewacht kan worden totdat de noodzaak daartoe in de praktijk blijkt. Aangezien de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders neerkomt op delegatie, is artikel 156 van de Gemeentewet toegevoegd als wettelijke grondslag toegevoegd aan de aanhef van het raadsbesluit.
Artikel 18. Strafbepaling
De strafbaarstelling is op deze plaats beperkt tot een aantal handelingen uit hoofdstuk 2. Strafbaarstelling van de mededeling en instemming met bijbehorende voorschriften voor werkzaamheden inzake de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienst van een openbaar communicatienetwerk, anders gezegd de handelingen waarop hoofdstuk 3 van toepassing is, verloopt via de Wet op de Economische Delicten (via artikel 1, onder vier, van de genoemde wet).
Hoofdstuk 5. Overgangs-en slotbepalingen
De artikelen in dit hoofdstuk zijn aangepast en aangevuld conform de specifieke Voorschotense situatie.
Artikel 19 intrekking oude regeling en overgangsrecht
De modelverordening bevat twee varianten, toe te passen naargelang de vorige verordening de omgang met kabels en leidingen in een afzonderlijke verordening regelde of juist in de algemene plaatselijke verordening. Voor Voorschoten hebben beide varianten zin. Wat betreft kabels voor openbare telecommunicatienetwerken is er al de Telecommunicatieverordening Voorschoten 2010. Werkzaamheden aan overige kabels en leidingen behoren nog tot het onderwerp van de artikelen 2:11 en 5:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening Voorschoten 2010 (APV).
Het eerste lid betreft de intrekking van de huidige telecommunicatieverordening. Met het vierde en het zevende lid wordt het bereik van artikel de artikelen 2:11 en 5:24 van de APV beperkt om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen. Het tiende lid bevat de bijbehorende aanpassing van de tarieventabel bij de Legesverordening Voorschoten 2014. Het tweede, derde, vijfde, zesde, achtste, negende en elfde lid bevatten overgangsrecht met eerbiedigende werking. Verleende vergunningen gelden als vergunningen ingevolge de nieuwe verordening. “Oude vergunningen” worden nog verleend op aanvragen van voor de dag van inwerkingtreding van de nieuwe verordening. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag zijn de oude tarieven nog van toepassing.