ARTIKEL
I
De laatste alinea van artikel 1.1.5 komt te luiden:
Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de ontvanger bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag, executoriale verkoop en dergelijke). Dit betekent onder meer dat als de belastingschuldige in een verzoek aan de Belastingdienst aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de ontvanger de belastingaanslag marginaal toetst. Onder een onherroepelijk vaststaande belastingaanslag wordt in dit verband verstaan een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer open staat en waarvoor evenmin een ambtshalve beoordeling mogelijk is in verband met termijnoverschrijding. Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan worden geacht, neemt de ontvanger voor een dergelijke aanslag geen invorderingsmaatregelen. Onder invorderingsmaatregelen worden niet alleen dwangmaatregelen zoals de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, maar ook de verrekening van een belastingaanslag met belastingteruggaven begrepen. Uitgangspunt hierbij is dat de marginale toetsing zich beperkt tot feiten die de ontvanger bekend zijn op het moment dat hij tot invordering overgaat. De verrekening van een belastingaanslag waarvan is gebleken dat die in materiële zin niet verschuldigd is met een belastingteruggave wordt niet ongedaan gemaakt, tenzij het verzoek daartoe heeft plaatsgevonden binnen één maand nadat de verrekening is bekendgemaakt.
In artikel 2.1 wordt in de derde alinea ‘Hoofdstuk IV’ vervangen door: Hoofdstuk VI.
In de opsomming van artikel 7.1 vervalt het tweede gedachtestreepje en de bijbehorende tekst ‘Bij betaling op het postkantoor … dag van de storting of pin-transactie;’
In artikel 7a.1 wordt ‘rekeningnummer’ in de titel en tekst telkens vervangen door: bankrekeningnummer.
Na Art. 7a.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel
7b Cessie- en verpandingsverbod uitbetalingen inkomstenbelasting
Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.
In artikel 13.1.1 wordt ‘Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens’ telkens vervangen door: basisregistratie personen.
Aan de opsomming vóór artikel 19.1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een gedachtestreepje toegevoegd, luidende:
– de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet.
Aan artikel 19.1.8 wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Voor zover het periodieke uitkeringen betreft die onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet vallen, past de ontvanger de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige is.
Artikel 19.3.4 wordt als volgt gewijzigd:
1.Aan de tweede alinea wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Als de belastingschuldige vervolgens de gevraagde informatie alsnog verstrekt, wijzigt de ontvanger de beslagvrije voet en past deze toe vanaf de eerstvolgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht.
2.Na de tweede alinea wordt een alinea toegevoegd, luidende:
In situaties waarin de ontvanger de beslagvrije voet heeft vastgesteld zonder vooraf informatie over inkomsten en uitgaven op te vragen bij de belastingschuldige, herstelt de ontvanger de beslagvrije voet als door de belastingschuldige wordt aangetoond dat deze te laag is vastgesteld.
Als de belastingschuldige kan aantonen dat de beslagvrije voet al op een eerder moment op een te laag bedrag was vastgesteld, gebeurt dit met terugwerkende kracht.
Na artikel 19.3.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
19.4. Beslagvrije voet en overheidsvordering
Als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij vanwege de toepassing van de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, een lager bedrag aan bestaansmiddelen overhoudt dan overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije voet, maakt de ontvanger de overheidsvordering op verzoek van de belastingschuldige in zoverre ongedaan met inachtneming van hetgeen hierna volgt. Bij het verzoek verstrekt de belastingschuldige naast de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de beslagvrije voet een overzicht van de banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden, waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken. Ongedaanmaking blijft beperkt tot de laatste overheidsvordering voorafgaand aan het verzoek van de belastingschuldige. Als sprake is van een belastingschuldige als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet, berekent de ontvanger de beslagvrije voet met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, laatste volzin van de wet. Het bepaalde in artikel 19.1.7 van deze leidraad is hierbij van toepassing. Voordat de ontvanger tot teruggaaf overgaat, gaat hij na of de belastingschuldige op het moment dat de overheidsvordering is gedaan, beschikte over banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden. Als het totaal van de banktegoeden waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken groter is dan de voor hem geldende beslagvrije voet, vermindert de ontvanger de teruggaaf met het meerdere.
Aan artikel 24.6.3, derde alinea, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
In verband met het cessie- en verpandingsverbod van artikel 7b van de wet geldt dit niet voor uitbetalingen inkomstenbelasting.
In artikel 25.2.7A wordt in de tweede volzin de zinsnede ‘De ontvanger maakt alleen gebruik van deze mogelijkheid in situaties dat’ vervangen door: Bij een herbeoordeling van het verzoek kijkt de ontvanger of.
Na artikel 25.4.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
25.4.5. Uitstel van betaling erfbelasting bij verkrijging eigen woning door broers of zussen van de erflater
Deze bepaling is niet van toepassing voor de gemeente.
In artikel 26.2.12 wordt ‘€ 58’ vervangen door ‘€ 59’ en wordt ‘€ 51’ vervangen door: € 52.
In artikel 26.2.19 wordt ‘€ 35’ vervangen door ‘€ 39’ en wordt ‘€ 75’ vervangen door: € 84.
Na artikel 48 wordt een artikel ingevoegd, luidende: