Beleidsplan Jeugdhulp Capelle aan den IJssel 2015-2018
Inhoudsopgave
Inleiding 1
  • 1. Visie Capels Jeugdstelsel 1
  • 1. 1 Visie jeugdhulp Capelle 1
  • 1. 2 Verbinding met aanpalende beleidskaders 1
  • 1. 3 Onze rol als gemeente 1
  • 1. 4 Wat willen we bereiken? 1
  • 2. Hoe gaan we dat bereiken? 1
  • 2. 1 Pedagogische civil society 1
  • 2. 2 Het Centrum voor Jeugd en Gezin 1
  • 2. 3 Toegang tot jeugdhulp en casusregie 1
2.3.1 Expertteam 1
2.3.2 Huisartsen 1
2.3.3 Casusregie 1
2.4 Individuele voorzieningen 1
2.4.1 Individuele jeugdhulp in de wijk of gemeente 1
2.4.2 Bovenlokale jeugdhulp 1
  • 2. 5 Jeugdbescherming en jeugdreclassering 1
  • 2. 6 Het Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) 1
  • 2. 7 Verbinding met andere domeinen 1
  • 2. 8 Verbinding met passend onderwijs………...………………………………………………………….21
  • 3. Kwaliteit en resultaatmeting 1
  • 3. 1 Resultaatmeting 1
  • 3. 2 Vertrouwenspersoon 1
  • 3. 3 Inspectie 1
  • 3. 4 Incidenten en calamiteiten 1
  • 4. Organisatie en bekostiging 1
  • 4. 1Het CJG 1
  • 4. 2Bovenlokale inkoop en organisatie 1
  • 4. 3Landelijke inkoop 1
  • 4. 4 Persoonsgebonden budget (PGB) 1
  • 4. 5 Overgang en overdracht 1
  • 4. 6 Vooruitblik 36
Bijlage 1: Cijfers gebruik GGZ, AWBZ en Jeugdzorg 38
Bijlage 2:Begrippenlijst…………………………………………………………………………………………40 Bijlage 3: Landelijke dataset beleidsinformatie Jeugd 1
Bijlage 4: Regionale set prestatie-indicatoren 1
Inleiding
Gemeenten staan dicht bij inwoners en hebben zicht op wat de eigen inwoners nodig hebben. Daarom maakt de rijksoverheid gemeenten per 2015 verantwoordelijk voor alle hulp aan en ondersteuning van jeugdigen en hun ouders. De gemeente bereidt zich voor op deze veelomvattende taak met de inrichting van een nieuw lokaal jeugdstelsel. De gemeente wil dat jonge Capellenaren en hun ouders hun leven op eigen kracht vorm kunnen geven. De meeste kinderen groeien ook gezond en veilig op in Capelle aan den IJssel. Ouders geven naar hun beste kunnen invulling aan de opvoeding van hun kinderen en bieden hen voldoende uitdagingen en kansen. Voor hen die een steuntje in de rug of intensievere hulp nodig hebben zorgen we voor een sluitende aanpak. Daarin staan jeugdigen en ouders centraal. En de gemeente realiseert een sterke lokale organisatie voor (preventieve) opgroei- en opvoedondersteuning en jeugdhulp: de nieuwe Stichting Centrum voor Jeugd en Gezin Capelle aan den IJssel (CJG).
Wij zijn nu al verantwoordelijk voor de jeugdgezondheidszorg en voor het algemene en preventieve jeugdbeleid. Vanaf 2015 zijn wij ook verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. Dit omvat de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-GGZ), de jeugdzorg (waaronder de huidige jeugd- en opvoedhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering) en de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking (jeugd-VB). Hieronder valt tevens de begeleiding en persoonlijke verzorging voor deze jeugdigen, maar ook voor jeugdigen met een lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische aandoening.
Relatief veel jeugdigen - 13,6 procent van de jonge Capellenaren - maken gebruik van de jeugdhulp. Dit percentage is hoger dan het landelijk of regionaal gemiddelde. De jeugdigen doen vooral een beroep op de jeugd-GGZ. Daarnaast neemt het gebruik van jeugdhulp landelijk de laatste jaren toe. Bij de decentralisatie hoort echter een forse bezuinigingsopgave voor de gemeente. Dit loopt op tot ongeveer 18 procent in 2017. We willen daarom nog meer inzetten op preventie, meer gebruik maken van eigen kracht van jeugdigen en opvoeders en meer normaliseren. Doel is dat het jeugdhulpstelsel beter functioneert, effectiever is en gepaard gaat met minder kosten. Tegelijkertijd streven we naar samenhang met de andere decentralisaties en domeinen, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en passend onderwijs.
Het zal tijd kosten alle veranderingen te realiseren en bestendigen. Het vraagt ook maximale inzet van ons als gemeente, van onze partners, waaronder de jeugdhulpaanbieders en basisvoorzieningen als scholen en organisaties voor kinderopvang èn van Capellenaren zelf.
De gemeenteraad is wettelijk verplicht periodiek een beleidsplan jeugdhulp vast te stellen. In dit beleidsplan, dat geldt voor de periode 2015 tot en met 2018, worden onze visie en ambities beschreven met betrekking tot het nieuwe jeugdstelsel en de inrichting hiervan. Ook komt aan de orde hoe we dit gaan realiseren. Het plan is mede gebaseerd op de uitkomsten van de consultatieronde die in juni en juli 2014 heeft plaatsgevonden en waarbij Capellenaren en betrokken partijen is verzocht te reageren op de conceptversie van het beleidsplan. Op 30 juni 2014 vond een consultatiebijeenkomst plaats, waarvoor Capellenaren en andere relevante betrokkenen, zoals jeugdhulpaanbieders, organisaties voor kinderopvang, partijen die in de huidige netwerkorganisatie CJG actief zijn en de Wmo-adviesraad, via brieven en een persbericht in de lokale huis-aan-huis bladen werden uitgenodigd. Tijdens deze bijeenkomst gingen de meer dan zestig deelnemers, waaronder bestuurders, managers, professionals en (vertegenwoordigers van) ouders en jeugdigen met elkaar in gesprek om de gemeente te adviseren over het jeugdhulpbeleid. Ook is de consultatieversie gepubliceerd op de website van de gemeente en verstuurd naar belanghebbende partijen. Hierop zijn verschillende reacties binnen gekomen. Met een afvaardiging van de Stichting Capelse Huisartsen is meerdere keren gesproken over het jeugdhulpbeleid. Voor de bij deze stichting aangesloten Capelse huisartsen is tevens een aparte bijeenkomst geweest om het beleidsplan te bespreken.
Leeswijzer
In het eerste hoofdstuk van dit beleidsplan komt onze visie op de jeugdhulp aan de orde, de rol van de gemeente en de doelen die onze gemeente voor ogen heeft. In hoofdstuk 2 beschrijven we hoe de gemeente deze doelen wil bereiken. Hoe richten we het stelsel in? Hoe sluiten we aan bij andere domeinen? In hoofdstuk 3 focussen we op de kwaliteit van de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. We sluiten af met een hoofdstuk over de organisatie en bekostiging van dit nieuwe stelsel.
1.Visie Capels Jeugdstelsel
De inrichting van het nieuwe Capelse jeugdstelsel is gestoeld op onze visie op jeugdhulp, die op 8 juli 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie sluit aan op de beleidskaders van Welzijn Nieuwe Stijl, de Visie op het sociaal domein en de Jeugdagenda.
1.1 Visie jeugdhulp Capelle
Onze visie is:
Capelse gezinnen en jeugdigen geven hun eigen leven zelf vorm en zijn hier voor een groot deel ook toe in staat. De eigen kracht van Capelse gezinnen en jeugdigen staat centraal, hun zelfredzaamheid bij opgroei- en opvoedvraagstukken wordt gestimuleerd. Voor die gezinnenen jeugdigen die een steuntje in de rug of intensievere hulp nodig hebben is er een sluitendeaanpak . Deze is erop gericht dat ze hun leven zo snel en zo veel mogelijk weer op eigen krachtkunnen voortzetten en gaat uit van het principe: ‘Zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig’.
Uitgangspunten nieuwe jeugdstelsel
Wij streven naar een gemeente waar jeugdigen goed gedijen. Dit betekent dat jeugdigen opgroeien in een opvoedomgeving, waarin ouders en het sociaal netwerk om het gezin heen zich betrokken en (mede)verantwoordelijk voelen voor de opvoeding en deze zelf realiseren. Ondanks dit principe zal echter soms professionele ondersteuning nodig zijn. In dit beleidsplan geven wij aan hoe wij vanuit deze invalshoeken het Capelse jeugdstelsel vorm willen geven. Deze ondersteuning kan het beste zo dicht mogelijk bij het gezin worden georganiseerd. Dit begint met laagdrempelige voorzieningen die collectief worden aangeboden voor jeugdigen en hun ouders, zoals het consultatiebureau in het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Deze organisatie voert de jeugdgezondheidszorg en de jeugdhulp vanaf 2015 binnen onze gemeente uit. Dergelijke voorzieningen bieden preventieve ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien. Ook als jeugdigen en hun ouders meer nodig hebben dan deze voorzieningen, is het CJG de centrale plek waar zij terecht kunnen. Het CJG zorgt voor overzicht in het huidige versnipperde aanbod van naast elkaar en langs elkaar heen werkende instellingen. Via het CJG is de benodigde hulp snel, gemakkelijk en in dialoog met het gezin beschikbaar. De vraag van de ouders en/of jeugdige zelf staat centraal.
We hanteren in het nieuwe jeugdstelsel de volgende uitgangspunten:
  • Capellenaren voelen zich bij elkaar betrokken en worden gestimuleerd elkaar te helpen.
  • In het geval ondersteuning nodig is, wordt deze eerst gezocht in het netwerk van het gezin en de jeugdige.
  • Het Centrum voor Jeugd en Gezin fungeert als brede en laagdrempelige toegangspoort; vanuit hier zijn alle vormen van jeugdhulp toegankelijk.
  • Voor degenen die een steuntje in de rug of intensievere hulp nodig hebben, is er een sluitende aanpak. Doel is dat het gezin het leven zo snel en zoveel mogelijk weer op eigen kracht kan voortzetten.
  • Het Centrum voor Jeugd en Gezin verzorgt de jeugdhulp zo dicht mogelijk bij de ouders en jeugdigen, zoals op school, kinderdagverblijf, peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang en thuis.
  • Professionals gaan gezamenlijk aan de slag, bieden maatwerk en geven alleen de ondersteuning die noodzakelijk is.
  • Professionals werken volgens de één gezin, één plan, één regisseur methodiek.
  • Indien nodig strekt de hulp zich uit tot achter de voordeur (bemoeizorg).
  • In situaties waarbij de veiligheid van de jeugdige of het gezin in gevaar is, wordt de jeugdige zo snel mogelijk een veilige omgeving geboden.
Dit gebeurt zoveel als mogelijk binnen het eigen netwerk en zo dicht mogelijk in de buurt. In noodsituaties kan hiervan worden afgeweken.
Ouders en jeugdigen centraal
In het nieuwe jeugdstelsel sluit passende hulp aan bij het gezin. Een jeugd- en gezinscoach van het CJG, die het gezin zoveel mogelijk in de eigen omgeving ondersteunt, komt via het CJG, of bijvoorbeeld via het Wmo-loket, in aanraking met een gezin. Ook ouders/verzorgers kunnen zelf contact opnemen met een gezin. De jeugd- en gezinscoach gaat in eerste instantie uit van het benutten en versterken van de eigen kracht van het gezin en het sociale netwerk. Waar nodig biedt hij hulp en ondersteuning, maar de ouders/verzorgers en/of de jeugdige moeten eerst en vooral zelf inspanningen leveren om een duurzame oplossing te realiseren. Bij ernstige gedrags- of ontwikkelingsproblemen sluit een specialistische hulpverlener aan. Deze komt naar het gezin toe in plaats van andersom. Uitgangspunt daarbij is het mijden van bureaucratie. Er wordt dan ook geen ingewikkelde indicatieprocedure of waslijst aan protocollen gehanteerd. De specialist vertrekt weer zodra dat kan.
In de praktijk willen of kunnen sommige ouders niet snel genoeg meewerken, bijvoorbeeld omdat zij zelf psychiatrische problemen hebben, geen inzicht hebben in de eigen situatie of problematiek niet (h)erkennen. In dat geval nemen we tijdelijk een deel van de regie over. Bij veiligheidsrisico’s is er een jeugdbeschermer die bescherming afdwingt met drang- of dwangmaatregelen. Indien de jeugdige de wet overtreedt, komt de jeugdreclassering in actie. Hierbij is er oog voor het hele gezinssysteem.
De gemeente ambieert een sterke lokale organisatie voor jeugdgezondheidszorg, (preventieve) opgroei- en opvoedingsondersteuning en jeugdhulp: het CJG . Een organisatie die het merendeel van de ondersteuningsvragen zelf kan afhandelen door de eigen kracht te versterken en te gebruiken en, indien nodig, hulp te bieden. Het CJG heeft de expertise om te beoordelen of aanvullende specialistische hulp nodig is en is bovendien bevoegd om deze in te schakelen. Het CJG kan daardoor integraal, over de verschillende hulpvormen heen, jeugdigen en gezinnen begeleiden in hun eigen omgeving. Het kan daardoor ook sturen op het geheel aan jeugdhulp. Doel van deze integrale sturing is het zo efficiënt mogelijk inzetten van de schaarse middelen, waarbij de noodzakelijke hulp terecht komt bij die gezinnen en jeugdigen die deze het meest nodig hebben.
1.2 Verbinding met aanpalende beleidskaders
Deze Capelse visie op jeugdhulp sluit aan bij aanpalende beleidskaders. Zo is de kern van Welzijn Nieuwe Stijl bijvoorbeeld dat Capellenaren hun eigen leven zelf vormgeven en dat ze hier ook voor een groot deel toe in staat zijn. De eigen kracht van Capellenaren staat centraal en hun zelfredzaamheid wordt gestimuleerd. Professionals gaan - gezamenlijk - wijkgericht aan de slag, bieden maatwerk en geven alleen de ondersteuning die noodzakelijk is. De Jeugdagenda 2012-2015 ‘Jong meer doen’ vult de Visie op jeugdhulp en Welzijn nieuwe stijl aan. Het heeft als uitgangspunten:
  • - De gemeente creërt een sluitende aanpak van preventieve, curatieve en repressieve maatregelen, zodat geen enkel kind tussen wal en schip raakt;
  • - het jeugdbeleid van de gemeente bevordert de eigen kracht van de jongere en de ouder (het gezin);
  • - hulp en zorg worden in de gemeente zoveel mogelijk in de eigen omgeving georganiseerd;
  • - het CJG in de gemeente is dé plek voor coördinatie van de jeugdgezondheidszorg en de jeugdhulp.
    • 1.
      3 Onze rol als gemeente
De hulp aan kwetsbare jeugdigen en hun ouders is een belangrijke publieke taak. Onze rol hierin verandert door de decentralisaties (Jeugdwet, AWBZ, Participatiewet). Meer wettelijke taken en verantwoordelijkheden, met een aanzienlijke bezuiniging, zorgen er voor dat de gemeente in de eerste plaats zaken efficiënter en effectiever moeten organiseren. De gemeente wil daarom sterker sturen op resultaat. Een regierol op afstand is onvoldoende om de nieuwe wettelijke taken prudent in te kunnen vullen en uit te kunnen voeren. Vanwege de spilfunctie valt het CJG met de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg, preventieve opgroei- en opvoedondersteuning en jeugdhulp onder directe invloed van het college van burgemeester en wethouders en controle door de raad. Tevens treden het CJG en de gemeente als opdrachtgever op voor de andere lokale aanbieders. Van een voorschrijvend sturingsmodel, waarbij financiers via instellingsubsidies met productieafspraken en afspraken over kwaliteit zorg inkopen, wil de gemeente naar een faciliterend sturingsmodel, waarbij aanbieders verantwoordelijk zijn voor het halen van de doelen die de gemeente stelt op het gebied van outcome en maatschappelijk effect. Er is dan sprake van een sturingsrelatie waarbij de focus ligt op het resultaat. De gemeente ziet toe op de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de hulp die wordt ingezet. Daarnaast is de gemeente ook regisseur van alle jeugdhulp. De gemeente wil meer preventie, inzet van eigen kracht en normaliseren (dit betekent dat we niet onnodig problematiseren en etiketteren) in het lokale veld .Daarnaast ambieert de gemeente een sluitende samenwerking met partijen zoals huisartsen en bijvoorbeeld het gedwongen kader ( jeugdbescherming/reclassering) Deze inhoudelijke vernieuwing bindt alle partijen in het jeugdstelsel. Dit realiseren we in gezamenlijkheid, waarbij de gemeente stuurt op samenwerking, zowel direct vanuit de gemeente als vanuit de opdrachtgeversrol die de gemeente vervult naar het CJG.
De Jeugdwet schrijft gemeenten voor met elkaar samen te werken, indien dat effectiever en efficiënter is voor de uitvoering van de wet. Capelle aan den IJssel werkt op onderdelen bovenlokaal samen in de ’Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond’. Uitgangspunt voor deze samenwerking is dat voorzieningen die zich kenmerken door schaarste van kennis en een beperkt aantal hulpvragen bovenlokaal worden ingekocht. Wel sluit de jeugdhulpaanbieder zoveel als mogelijk aan bij de lokale situatie en werkwijze. Het bovenlokaal inkopen van jeugdhulp stelt ons in staat om schommelingen in het gebruik van exclusieve (dure) jeugdhulp op te vangen, de bezettingsgraad van de regionaal ingekochte plaatsen te maximaliseren en daarmee verspilling te voorkomen, specialistisch hulpaanbod in de regio te behouden en zorgorganisaties te stimuleren zich zodanig te organiseren dat de gewenste transformatie van zwaardere naar lichtere zorg bewerkstelligd kan worden.
De Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond heeft op grond van artikel 3 van de regeling tot doel om te zorgen voor een kwalitatief goede en efficiënte uitvoering van de gemeentelijke taken in het kader van de Jeugdwet, waarvan de deelnemende colleges hebben vastgesteld dat deze in gezamenlijkheid worden uitgevoerd. In dit kader heeft de Gemeenschappelijke Regeling de volgende taken (artikel 4):
  • - het contracteren en/of subsidiëren van aanbieders van jeugdhulp en uitvoerders jeugdreclassering en jeugdbeschermingsmaatregelen in het kader van de Jeugdwet. De jeugdhulp omvat de uitvoering van gesloten jeugdhulp, crisiszorg, pleegzorg, residentiële, intramurale zorg en/of specialistische zorg voor jeugdigen;
  • - het organiseren van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;
  • - het bevorderen van gezamenlijk overleg van de gemeenten inzake de uitvoering van de jeugdhulptaken, welke ingevolge de Jeugdwet aan de gemeenten zijn opgedragen.
Naast de decentralisatie van de jeugdhulp vinden ook twee andere decentralisaties plaats. Het gaat in de eerste plaats om de decentralisatie van taken uit de AWBZ naar de gemeenten (Wmo 2015). De Wmo richt zich in brede zin op de versterking van zelfredzaamheid en bevordering van participatie voor diegenen die hier tijdelijk of voor een langere periode ondersteuning in nodig hebben. Daarnaast wordt de gemeente met de nieuwe Participatiewet verantwoordelijk voor de re-integratie van mensen die kunnen werken maar daarbij ondersteuning nodig hebben. De achterliggende ambitie van de gemeente met betrekking tot deze decentralisaties komt overeen, namelijk ondersteuning aan Capellenaren dichterbij en meer op maat organiseren met oog voor de eigen mogelijkheden en het sociale netwerk. De gemeente stuurt op een nauwe verbinding tussen de diverse onderdelen binnen het sociaal domein. Dit geldt ook voor de samenhang tussen jeugdhulp en passend onderwijs.
1.4 Wat willen we bereiken?
De gemeente wil sterker sturen op resultaat, dubbelingen in procedures vermijden en streven naar een zo min mogelijk versnipperd aanbod van jeugdhulp. De gemeente wil maximale ontschotting realiseren tussen jeugdhulp, onderwijs, participatie en veiligheid. Tegelijkertijd streven we naar een verminderde druk op (dure) specialistische jeugdhulp.
We beogen bij de uitvoering van het Capelse Jeugdstelsel de volgende maatschappelijke effecten:
  • 1. Capelse ouders zijn in staat om op eigen kracht hun kinderen op te voeden;
  • 2. jonge Capellenaren groeien veilig en gezond op in een gezin;
  • 3. jonge Capellenaren gaan naar school of hebben werk;
  • 4. jonge Capellenaren zijn niet verslaafd; en
  • 5. jonge Capellenaren plegen geen strafbare feiten.
Bij de uitvoering zijn onze doelen:
  • 1. jeugdhulp is tijdig beschikbaar in de eigen omgeving;
  • 2. jeugdhulp wordt zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig ingezet; en
  • 3. jeugdhulp is betaalbaar.
2. Hoe gaan we dat bereiken?
Dit hoofdstuk beschrijft de inrichting van het nieuwe stelsel, passend bij de uiteenlopende vragen van jeugdigen en ouders.
2.1 Pedagogische civil society
Voor de positieve ontwikkeling van jeugdigen is het van groot belang dat zij opgroeien in een omgeving, waarin mensen zich betrokken en medeverantwoordelijk voelen. We noemen dit de pedagogische civil society. In een goed functionerende pedagogische civil society bestaat bij burgers bereidheid om met elkaar in de eigen sociale netwerken en in het publieke domein, ofwel in de straat, in de woonbuurt, op het schoolplein of de sportvereniging, verantwoordelijkheden rond het opgroeien en opvoeden van jeugdigen te delen. Ouders, jeugdigen en betrokken buurtbewoners, maar ook familieleden, leraren, leidsters in de kinderopvang, sportcoaches, kortom: Capellenaren, vrijwilligers en professionals zijn op een zodanige manier onderling betrokken dat het bevorderend is voor het opvoeden en opgroeien van jonge Capellenaren. Bijvoorbeeld door een oogje in het zeil houden als kinderen buiten spelen of door met andere ouders dagelijkse opvoedvragen uit te wisselen. De pedagogische civil society is dus in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van Capellenaren zelf. Netwerken van gezinnen kunnen worden versterkt door Capellenaren en door jeugdhulpverleners, maar ook door professionals die niet vanuit een hulpverlenende rol met jeugdigen en gezinnen werken. Dergelijk preventief wijkgericht jeugdbeleid wordt door de gemeente al enige jaren vormgegeven. Denk aan Communities that Care (Veilig Opgroeien), de Brede School Netwerken en de inzet van buurtmoeders, die andere moeders ondersteunen bij hun vragen. Ook het CJG vervult een rol in het versterken van de pedagogische civil society, bijvoorbeeld op scholen, de BSO, het kinderdagverblijf en op sportverenigingen waar vrijwilligers actief zijn. Maar ook door het faciliteren van lotgenotencontact waar ouders en jeugdigen hun eigen verhaal kwijt kunnen bij mensen die in een soortgelijke situatie zitten. Zij kunnen elkaar tips en adviezen geven. Daarnaast investeert de gemeente in armoedebeleid, zodat jeugdigen mee kunnen doen en sociale contacten kunnen onderhouden. Een voorbeeld is het jeugd sport- en cultuurfonds.
2.2 Het Centrum voor Jeugd en Gezin
De beschikbare vormen van jeugdhulp worden onderverdeeld in ‘overige voorzieningen’ (vrij toegankelijke jeugdhulp) en ‘individuele voorzieningen’ ( jeugdhulp die niet vrij toegankelijk is). Het CJG biedt met de overige voorzieningen een collectief aanbod en basishulp vanuit de jeugd- en gezinsteams. Het aantal (ondersteunings)vragen bij het CJG is gestegen van 1.000 per kwartaal in 2012 naar gemiddeld 2.500 per kwartaal in de eerste twee kwartalen van 2014. Het CJG is ook de toegangspoort tot alle andere vormen van jeugdhulp (zie 2.3). Daarnaast biedt het CJG, indien nodig, de casusregie volgens de één gezin, één plan, één regisseur methodiek. Het CJG werkt nauw samen met andere partners in het sociale domein, zoals de sociale wijkteams van Buurtkracht, het Eropaf-team en het gebiedsteam van de gecertificeerde instelling.
Collectief aanbod van voorzieningenAlle jeugdigen en ouders in Capelle kunnen gebruik maken van voorzieningen, die collectief worden aangeboden en vrij toegankelijk zijn, te weten professionele begeleiding bij de verzorging en opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen. Hieronder valt uiteraard de jeugdgezondheidszorg (JGZ), maar ook laagdrempelige opvoedingsondersteuning en -advies, opvoedcursussen en sociale vaardigheidstrainingen. De JGZ is verankerd in de Wet publieke gezondheid en niet opgenomen in de nieuwe Jeugdwet. De JGZ is echter wel onderdeel van het CJG vanwege de belangrijke preventieve rol van de JGZ. De JGZ heeft als doel het bevorderen, beschermen en bewaken van de gezondheid en de lichamelijke, cognitieve en psychosociale ontwikkeling van kinderen en jongeren. De JGZ gaat uit van de vraag/behoefte van ouder en kind, heeft een hoog bereik (90%), is laagdrempelig, draagt aanzienlijk bij aan ontzorgen en normaliseren door preventieve voorlichting en door ondersteuning bij opgroeien en opvoeden en werkt wijkgericht. De JGZ volgt het opgroeien van de jeugdige en kent diens gezin (broers en zussen), de sociale omgeving en het omringende (zorg)veld. De infrastructuur van de JGZ, onder andere op scholen en bij organisaties voor kinderopvang, is een belangrijke basis in de zorg voor jeugd. De inhoud van het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg wordt actief aan alle jeugdigen en hun ouders aangeboden. Juist omdat iedereen er heen gaat, is het een laagdrempelige stap voor ouders om met vragen of problemen rondom opgroeien en opvoeden aan te kloppen bij de JGZ. Mensen worden er aangemoedigd, gerustgesteld, van tips voorzien of geholpen bij het verhelderen van vragen of het zoeken naar oplossingen als het (tijdelijk of langdurig) tegenzit. Gevolgen van beginnende problemen bij kinderen worden vroeg en positief beïnvloed. Alles gericht op het normale dagelijkse leven. Als het probleem echter groter is of wordt en niet in enkele gesprekken kan worden verholpen, hoort het niet meer bij de JGZ, maar valt het binnen de Zorgverzekeringswet of de Jeugdwet. Dan maakt de JGZ de verbinding met de jeugd- en gezinsteams in het CJG of roept de jeugdarts er direct passende jeugdhulp bij. Kortom, het optimaal benutten en versterken van JGZ en preventieve hulp is van belang om de inzet van zwaardere hulp te verminderen.
Jeugd- en gezinsteam (basishulp)
Bij vragen en problemen kunnen jeugdigen, ouders, betrokkenen uit het sociaal netwerk, vrijwilligers en professionals terecht bij het jeugd- en gezinsteam van het CJG. Dit team biedt de basishulp in de wijk. In iedere wijk is een team actief. In deze jeugd- en gezinsteams werken jeugd- en gezinscoaches. De coach ondersteunt het gezin zo dichtbij mogelijk: in het gezin, in de buurt, op school of in de kinderopvang. Het team als totaal werkt generalistisch - dit betekent dat professionals een domeinoverstijgende visie hebben - waarbij elke jeugd- en gezinscoach zijn eigen specialisatie heeft en behoudt. De teams bestaan dan ook uit een mix van expertises in de jeugdhulp: het preventieve lokale voorveld (schoolmaatschappelijk werk en bijvoorbeeld gezinscoaching), de jeugd- en opvoedhulp, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen, cliëntondersteuning en de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking.
Leidend in het werken van de jeugd- en gezinscoach is de hulpvraag van de jeugdige en het gezin zelf; kijken naar wat zij en hun netwerk zelf kunnen en de methodiek één gezin, één plan, één regisseur. Het gewenste effect wordt vastgesteld in samenspraak met ouders, waarbij het oppakken van de eigen regie en de eigen kracht leidend is. Dit betekent ook een andere houding van de jeugd- en gezinscoach, namelijk de ouders en de jeugdige ‘eigenaar’ van hun probleem te laten zijn. De jeugd- en gezinscoach is er om te helpen waar de jeugdige of diens ouders hulp nodig hebben. De jeugd- en gezinscoach werkt daarmee radicaal anders dan de traditionele manier van hulp verlenen, waarbij de hulpverlener zelf het probleem definieerde en dit ook zelfstandig probeerde op te lossen. Er wordt dus meer verwacht van ouders en jeugdigen. Zij zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun eigen leven en alleen zij kunnen hun probleem duurzaam oplossen door zelf inspanningen te leveren, al dan niet met (tijdelijke) ondersteuning van de jeugd- en gezinscoach. De jeugd- en gezinscoach kan bijvoorbeeld inzetten op het versterken van de vaardigheden van de jeugdige of zijn ouders om zelf adequate oplossingen te leren vinden en deze ook tot stand te brengen. Hiertoe betrekt hij hen dan ook bij het opstellen van het gezinsplan en bij het maken van keuzes.
Kerntaken van het jeugd- en gezinsteam zijn:
  • 1. versterken van de pedagogische civil society;
  • 2. inzetten en versterken van de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders: het vermogen en de vaardigheden om zelf adequate oplossingen te vinden en te realiseren;
  • 3. bieden van cliëntondersteuning;
  • 4. bieden van nazorg, zodat het netwerk het ook vol kan blijven houden;
  • 5. zorgvuldige vraaganalyse op alle levensdomeinen en het organiseren van passende hulp;
  • 6. hulp en advies aan ouders en jeugdigen bij niet alledaagse problemen;
  • 7. opstellen van een gezinsplan met ouders en/of jeugdige samen. Dit plan bevat concrete doelen van het gezin en van wat het gezin doet om deze doelen te behalen (eventueel ondersteund door de jeugd- en gezinscoach);
  • 8. bieden van casusregie volgens één gezin, één plan, één regisseur of afstemming met een casusregisseur in het drang- en dwangkader;
  • 9. toeleiden naar individuele jeugdhulp in de wijk en bovenlokale jeugdhulp, eventueel na overleg met het expertteam;
  • 10. veiligheidsanalyse bij vermoedens van risico’s voor de veiligheid;
  • 11. het team is bekend met de lokale situatie, werkt samen met relevante partners en onderhoudt een netwerk in de wijk;
  • 12. en levert noodzakelijke management- en beleidsinformatie ten aanzien van beleid en inkoop, zonder onnodige administratie met zich mee te brengen.
Het team is onder leiding van een teamcoach op scholen, bij de kinderopvang en op andere vindplaatsen in de wijk aanwezig. Belangrijk is dat de jeugd- en gezinsteams goed bekend zijn met de wijk en de sociale kaart, de lokale basisvoorzieningen (bijvoorbeeld scholen en kinderopvang), huisartsen, jeugdhulpaanbieders en andere relevante partners. Denk aan het sociaal wijkteam van Buurtkracht en het Eropaf team. Ook is het van belang dat Capellenaren en professionals van basisvoorzieningen het CJG weten te vinden. Daarvoor zijn bekendheid, positieve beeldvorming over het CJG en vooral positieve ervaringen van Capellenaren met het CJG van belang. Het CJG gaat zich daarom nog meer bekend maken als centrale organisatie in de gemeente voor vragen over opvoeden en opgroeien, jeugdgezondheidszorg en jeugdhulp. Ook de gemeente gaat in communicatie-uitingen aandacht besteden aan de positieve naamsbekendheid van het CJG en aan de rol van het CJG bij de nieuwe jeugdhulptaken.
Aangezien de beperkte middelen voor jeugdhulp effectief en efficiënt moeten worden ingezet, dienen de jeugd- en gezinsteams budgetbewust te zijn. Een kwartaalrapportage biedt overzicht in de kosten van de verschillende trajecten en voorzieningen die een team heeft ingezet. Dit biedt meteen de mogelijkheid om verschillen tussen teams te analyseren en van elkaar te leren.
Samenwerking met het onderwijs
De schoolmaatschappelijk werkers uit het jeugd- en gezinsteam, maar ook jeugdverpleegkundigen en jeugdartsen van het CJG die op scholen werken, zijn de verbinding van het CJG met het onderwijs. Zij werken samen in het ondersteuningsteam op basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs. Als daar ondersteuningsvragen worden gesignaleerd die niet onderwijsgerelateerd zijn, kunnen leerkrachten en intern begeleiders direct bij het jeugd- en gezinsteam terecht voor advies of voor passende hulp. De jeugd- en gezinscoach voert, indien nodig, casusregie volgens de één gezin, één plan, één regisseur methode, waarbij wordt afgestemd met de leraar of intern begeleider. Daarnaast werkt het CJG samen met het onderwijs in het expertteam (zie 2.3.1).
Casus
Op een school maakt een leerkracht zich zorgen om Tom. Een jaar geleden zijn zijn ouders gescheiden en nu woont hij bij zijn moeder. Tom heeft veel ruzies van zijn ouders meegemaakt. Hij is de laatste tijd erg teruggetrokken en stil. Zijn resultaten op school gaan achteruit. Zijn moeder vertelt aan de leerkracht dat ze zich zorgen maakt over het gedrag van haar zoon. Ze weet niet goed hoe ze hier mee om kan gaan. De leerkracht bespreekt dit met de intern begeleider van de school en brengt vervolgens Tom’s moeder in contact met de jeugd- en gezinscoach. Deze heeft een aantal gesprekken met moeder thuis. Daarnaast zet hij een sociale vaardigheidstraining in voor Tom. Hij leert op de training praten over hoe hij zich voelt. De jeugd- en gezinscoach belt af en toe de leerkracht om te informeren naar hoe het met Tom gaat op school.
2.3Toegang tot jeugdhulp en casusregie
De gemeente zet zich er voor in dat ouders en professionals het CJG of de jeugd- en gezinsteams weten te vinden. Ook kan een vraag rondom een kind of jeugdige of een opvoedingsvraag van ouders/verzorgers bijvoorbeeld via het Wmo-loket binnenkomt. Deze vraag wordt dan doorgeleid naar het jeugd- en gezinsteam. We bieden passende hulp. Daarbij gaat het om zowel opgroei- als opvoedondersteuning. Niet in alle gezinnen waar zorgen zijn over de ontwikkeling van een jeugdige hoeft ook een opvoedingsvaag te liggen en andersom. Passende hulp betekent dat de inzet van jeugdhulp wordt afgestemd op de ernst en aard van de problemen, maar ook op de eigen kracht en mogelijkheden van het gezin en haar omgeving. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan respijtzorg en nazorg. Respijtzorg, zoals logeerhuizen of weekendpleegzorg, kan voorkomen dat de draaglast te groot wordt voor de draagkracht van een gezin of een netwerk. En nazorg, bijvoorbeeld vinger-aan-de-pols contacten, kan gezinnen en hun netwerk ondersteunen, zodat zij de ingezette verandering kunnen voortzetten. In dialoog met het gezin wordt gekeken welke hulp nodig is. Indien het CJG passende zorg niet zelf in huis heeft, kan een jeugd- en gezinscoach er andere jeugdhulp bij halen. Het CJG vormt daarmee een toegang tot alle jeugdhulp. Er wordt bij de bepaling van de jeugdhulp rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, hun levensovertuiging en culturele achtergrond. Voor zover redelijkerwijs mogelijk wordt hen keuzevrijheid geboden. Dit geldt bijvoorbeeld de keuze voor een arts.
Voor het inschatten van de ernst en aard van de problematiek gebruiken jeugd- en gezinscoaches vooralsnog de Zelfredzaamheidsmatrix. Bezien wordt of het koppelen van het Ernst Taxatie Model aan de Zelfredzaamheidsmatrix een meerwaarde heeft.
Op deze wijze wordt een afwegingskader gehanteerd waarmee de inzet van jeugdhulp geobjectiveerd kan worden. Het CJG kan ook toeleiden naar individuele voorzieningen die niet vrij toegankelijk zijn. Dit kan jeugdhulp in de wijk of gemeente zijn (zie 2.4.1) en bovenlokale jeugdhulp (zie 2.4.2). Dit gebeurt standaard na overleg met het expertteam. Bij de inzet van bovenlokale jeugdhulp geeft het CJG in ieder geval een beschikking af. Elk kwartaal informeert het CJG de gemeente over de afgegeven beschikkingen. Als jeugdigen en ouders het niet eens zijn met het besluit over de inzet van jeugdhulp is bezwaar en beroep mogelijk.
2.3.1 Expertteam
Het expertteam van het CJG adviseert professionals in het CJG. De taken van het expertteam zijn:
  • - op afroep consultatie en advies bieden aan de jeugd- en gezinsteams;
  • - adviseren bij stagnatie of onvoldoende aansluiting bij de ondersteuningsbehoefte van het gezin;
  • - beoordelen welke vorm van hulp het beste aansluit bij de ondersteuningsbehoefte en de aard en ernst van de problematiek en de jeugdige samen met ouders en de jeugd- en gezinscoach toeleiden naar passende zorg. Dit zal met name gebeuren bij het vermoeden van problematiek waarvoor hulp nodig is die ingrijpend, duur en bovenlokaal georganiseerd is.
Ouders en jeugdigen worden betrokken bij overleg met het expertteam. Een Plan van Aanpak wordt immers ook geschreven in samenspraak met het gezin/de verzorgers. Overeenstemming over de diagnose is noodzakelijk om te komen ttot een gezamenlijk Plan van Aanpak. Indien ouders het niet eens zijn met een advies is het de bedoeling dat zij een ‘second opinion’ van een andere expert kunnen aanvragen. Het expertteam bestaat uit universitair geschoolde en gekwalificeerde specialisten, waaronder een jeugdarts, een gedragswetenschapper/(ortho)pedagoog en een GGZ-diagnosticus. Ook is deskundigheid met betrekking tot jeugdigen met een verstandelijke beperking in het team aanwezig. Daarnaast werkt het expertteam samen met een flexibele schil van andere expertises, zoals een jeugdpsychiater. Op basis van ervaringen kan de samenstelling van het expertteam veranderen.
De samenwerkingsverbanden in het onderwijs moeten een vorm van toegang organiseren voor het inzetten van passend onderwijs. We willen daarom expertise met betrekking tot de inzet van onderwijsarrangementen integreren in het expertteam. Zowel ondersteuningsteams op scholen als jeugd- en gezinsteams en de jeugdgezondheidszorg kunnen het expertteam raadplegen. Uitgangspunt is dat het expertteam een integraal advies geeft voor zowel de inzet van jeugdhulp als voor ondersteuning in het onderwijs.
2.3.2 Huisartsen
Naast het CJG-team kunnen ook de huisarts, medisch specialist en jeugdarts jeugdhulp inschakelen voor jeugdigen en ouders. Met name huisartsen hebben een belangrijke signalering-, verwijs- en monitoringfunctie. De huisarts hoort vragen over zowel gezondheid als opvoeden. Hij kent het gezin, de voorgeschiedenis en de context. Hij neemt dat mee bij het verhelderen van de vraag, de afweging voor de inzet van jeugdhulp en het (eventueel) inschakelen van het CJG. Daar wordt passende jeugdhulp georganiseerd. De integraliteit van het CJG-team en de nabijheid van specialistisch advies en diagnostiek in het expertteam maakt het CJG een belangrijke partner voor de huisarts.De gemeente draagt het CJG op de komende jaren in de samenwerking en afstemming tussen het CJG en de Capelse huisartsen te investeren. Het voornemen is dat het CJG na een verwijzing altijd terugkoppelt naar de huisarts en andersom. Inhoudelijke terugkoppeling vindt alleen plaats na toestemming van de jeugdige of zijn ouders.
Indien er sprake is van psychologische problemen en vermoedens van kindpsychiatrische problematiek, kan de huisarts besluiten om direct te verwijzen naar de jeugd-ggz. In gezamenlijke afspraken wordt vastgelegd dat de aanbieder van specialistische jeugd-ggz bij het CJG een beschikking vraagt en de informatie levert voor de eerste screening. Voor basis-ggz is geen beschikking nodig. Voor huisartsen is het van belang dat zij kunnen doorverwijzen naar kwalitatief goede en passende jeugdhulp. Huisartsen kunnen doorverwijzen naar alle aanbieders naar wie men nu ook verwijst. Op basis van de afspraken in het Regionaal Transitiearrangement is er de eerstkomende twee jaar in principe geen plaats voor nieuwe aanbieders. In voorkomende gevallen kan het persoonsgeboden budget (PGB) een oplossing bieden, indien de gemeente de jeugdhulpaanbieder niet heeft gecontracteerd (zie ook 4.2 en 4.4).
2.3.3 Casusregie
Het is van belang dat alle hulp in een gezin op elkaar is afgestemd. Uitgangspunt is dat ouders zelf de regie voeren over het hulpverleningsproces. Indien er meerdere hulpverleners betrokken zijn biedt het CJG casusregie. Er wordt met het gezin en de hulpverleners helder afgesproken wie de casusregisseur is. In gezinnen waarbij een jeugd- en gezinscoach betrokken is en waarbij de problematiek betrekking heeft op opgroeien en opvoeden, is het waarschijnlijk dat de coach de casusregie heeft. Dit geldt ook bij een drang- of dwangaanpak. Hierbij sluit een professional van de gecertificeerde instelling aan bij de inzet die al plaatsvindt (zie 2.5). De casusregisseur gebruikt voor de uitvoering van zijn werk het format en de uitgangspunten van één gezin, één plan, één regisseur. Hij is het centrale aanspreekpunt voor het gezin en eventuele andere hulpverleners en stelt samen met het gezin een gezinsplan op. Indien andere vormen van hulp noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het gezinsplan, sluiten de betreffende hulpverleners -of vrijwilligers- altijd in overleg aan onder verantwoordelijkheid van de casusregisseur. Dit maakt het bijvoorbeeld makkelijker om bij doelrealisatie ingezette hulp geleidelijk af te schalen. De casusregisseur koppelt -indien ouders dit wensen- de voortgang ook terug aan de huisarts. Goede communicatie tussen ouders, casusregisseur, huisarts en andere betrokken hulpverleners is een gedeelde verantwoordelijkheid.
2.4 Individuele voorzieningen
Het CJG kan individuele voorzieningen inzetten. Met een individuele voorziening bedoelen we jeugdhulp die niet vrij toegankelijk is, maar die op individuele basis wordt ingezet voor jeugdigen en ouders die dit naar het oordeel van het jeugd- en gezinsteam nodig hebben. We maken daarbij onderscheid tussen individuele jeugdhulp in de wijk of gemeente en bovenlokale jeugdhulp.
2.4.1 Individuele jeugdhulp in de wijk of gemeente
Het gaat hier om individuele jeugdhulp die binnen onze gemeente dichtbij geboden wordt en die zoveel mogelijk aansluit bij de eigen leefomgeving van het betreffende gezin. Denk aan ambulante jeugdhulp en dag- en deeltijdbehandeling die in de wijk of gemeente kan worden aangeboden. Een voorbeeld is een behandeling voor ADHD of dyslexie. Deze hulp kan via en door het jeugd- en gezinsteam worden ingezet, soms na advisering door het expertteam.
2.4.2 Bovenlokale specialistische jeugdhulp
Bovenlokale jeugdhulp betreft de individuele voorzieningen waarbij de jeugdige en zijn ouders (meestal) niet meer dicht bij huis jeugdhulp ontvangen. Het gaat dan om dagopvang buiten Capelle aan den IJssel, residentiële zorg, pleegzorg, jeugdzorgplus, crisiszorg, landelijke functies en enkele specifieke specialistische programma’s. Deze hulp wordt geboden aan jeugdigen met ernstige meervoudige (gedrags)problematiek of zeer zorgwekkende gezinssituaties. Uitgangspunt voor bovenlokale jeugdhulp is dat deze zoveel als mogelijk aansluit bij de lokale situatie en werkwijze. Deze vormen van jeugdhulp worden hieronder beschreven. Zij worden ingezet door de jeugd- en gezinsteams, waarbij het expertteam hen adviseert.
Dagopvang buiten Capelle aan den IJssel
Dag- of deeltijdjeugdhulp wordt ingezet bij jeugdigen met lichamelijke-, ontwikkelings-, emotionele-, of gedragsproblemen. De belasting van ouders is dan erg groot. Ook kan er sprake zijn van gebrekkige opvoedingsvaardigheden van de ouders, een verstoorde ouder-kindrelatie of kindermishandeling. Deze opvang en behandeling wordt meest bovenlokaal geboden. Een voorbeeld is De Kleine Plantage van Stek Jeugdhulp, waar jonge kinderen dagbehandeling krijgen en waar intensieve gezinsbegeleiding plaatsvindt.
Pleegzorg
Bij voorkeur groeit een kind op in zijn eigen gezin. Als dat niet mogelijk is, kan een jeugdige opgroeien in een pleeggezin. Plaatsing in een pleeggezin heeft de voorkeur boven een plaatsing in een residentiële groep. Bij plaatsing in een pleeggezin wordt in eerste instantie gezocht naar een gezin in het netwerk van het gezin zelf. De pleegzorgplaatsing kan er op gericht zijn dat de jeugdige weer naar huis gaat en de ouders de opvoeding weer op zich nemen. Voor andere jeugdigen is het niet mogelijk om weer naar huis terug te keren. Een andere vorm van pleegzorg is de deeltijdpleegzorg, zoals weekendpleegzorg, vakantie- en dagpleegzorg. De overige tijd woont het kind bij zijn biologische ouders, een ander pleeggezin of op een residentiële groep. De (pleeg)ouders worden dan even ontlast.
Residentiële, intramurale zorg
Deze jeugdhulp is bestemd voor jeugdigen voor wie ambulante-, of dag- en deeltijdbehandeling onvoldoende is, of voor jeugdigen die (tijdelijk) niet meer thuis kunnen wonen. Bijvoorbeeld vanwege de ernst van de klachten of wanneer de ouders de problemen niet meer aankunnen. Hieronder valt ook de ambulante hulp die gekoppeld is aan de residentiële hulp, zoals de ouderbegeleiding voor jeugdigen die op een groep zijn geplaatst. Deze jeugdhulp dient zo kort mogelijk te duren. Vanaf het begin van de behandeling moet daarom worden gewerkt aan een plan voor een vervolgplek voor de jeugdige.
Jeugdzorgplus
Jeugdzorgplus is een gespecialiseerde vorm van jeugdzorg, gericht op jeugdigen met zeer ernstige gedragsproblemen. Zij worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en vormen een gevaar voor zichzelf en/of anderen en onttrekken zich aan de nodige behandeling. Voor deze jeugdhulp is een rechterlijke machtiging noodzakelijk. De jeugdige wordt namelijk gesloten behandeld en kan beperkende maatregelen opgelegd krijgen, zoals betreffende telefoongebruik (bijvoorbeeld in geval van contact met loverboys). Ook hierbij geldt dat direct gewerkt wordt aan een plan voor een vervolgplek.
Crisiszorg
Bij crisissituaties moet er direct gehandeld worden. In deze situaties wordt hulp verleend door een regionale crisisorganisatie die 24 uur per dag beschikbaar is. De crisishulp handelt zo snel als mogelijk en organiseert de hulp. Er hoeft niet gewacht te worden op een beschikking voor jeugdhulp en er zijn geen wachttijden. Het crisisteam houdt nauw contact en stemt af met de casusregisseur, die aan het gezin is verbonden. Dit kan een jeugd- en gezinscoach zijn van het jeugd- en gezinsteam of een casusregisseur in het drang- of dwangkader. Zodra de veiligheid geborgd is en hulp wordt verleend, draagt de crisishulp de casus volledig over aan de casusregisseur. Op verzoek van de laatste kan de crisishulpverlener nog voor een korte periode als adviseur betrokken blijven.
Casus
Vian is een enthousiaste jongen van 16. Het gaat alleen al een tijd lang niet goed thuis. Hij woont bij zijn ouders en twee broers in een bovenwoning. Er ontstaan flinke ruzies en spanningen tussen de ouders en Vian over school, regels thuis en zijn vriendengroep. Er is een hulpverlener bij dit gezin betrokken en toch is de situatie niet te houden. Vian komt in aanraking met politie en justitie. De hulpverlener meldt dit bij de crisiszorg. Hij kan bij zijn oma of in de crisisopvang terecht. Hij kiest voor zijn oma. Maar ook bij zijn oma beginnen de irritaties op te lopen en is het niet altijd prettig. Hij krijgt ambulante hulp. De inzet van de ambulant begeleider is gericht op het verbeteren van de situatie van Vian. Hij bespreekt met hem: Wat gaat er thuis dan niet goed en hoe is dat voor jou? Wat kunnen we samen doen en bedenken en hoe pakken we dat aan? Zo krijgt Vian zelf de verantwoordelijkheid om te werken aan zijn relatie met zijn ouders. Gesprekken volgen tussen Vian en zijn ouders, school, jeugdreclassering en leerplicht. Na 12 weken gaat Vian weer thuis wonen. Het lukt nu beter om de belangrijke dingen met elkaar te bespreken. De jeugd- en gezinscoach blijft af en toe langs komen of vinger aan de pols te houden bij Vian en zijn ouders.
Landelijk georganiseerde jeugdhulp
Het gaat hierbij om vormen van jeugdhulp met een landelijke functie op het gebied van Jeugdzorgplus, jeugd-GGZ, gespecialiseerde diagnostiek, observatie en behandeling van jongeren met een licht verstandelijke beperking en complexe meervoudige problematiek, behandeling van jongeren bij geweld in afhankelijkheidsrelaties onder de achttien jaar en forensische zorg. Met deze instellingen worden via de gemeenschappelijke regeling op landelijk niveau afspraken gemaakt.
Beoogde situatie individuele voorzieningen
Wij vinden dat jeugdigen alleen gebruik moeten maken van deze ingrijpende en dure vormen van jeugdhulp als dit absoluut noodzakelijk is. Wij willen inzetten op efficiënte, kortdurende trajecten, waarbij zo snel mogelijk wordt afgeschaald qua zorgzwaarte. Het volgende figuur schetst deze situatie. Ook willen wij alternatieven onderzoeken, waarbij de hulp zoveel mogelijk aansluit bij het dagelijks leven van Capellenaren. Uit de regionale middelen voor de inkoop van bovenlokale jeugdhulp wordt zowel in 2015 als in 2016 één procent ingehouden voor innovatie.
Figuur 1: Passende inzet van zorg in het Capelse Jeugdstelsel
2.5 Jeugdbescherming en jeugdreclassering
Hulpverleners kunnen geconstateerde zorgelijke situaties aangaande een jeugdige melden bij het jeugdbeschermingsplein. Het gaat om gezinnen waarbij ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling of fysieke veiligheid van de jeugdige(n) in het gezin en waarbij vrijwillige hulp niet (meer) toereikend is of niet door ouders aanvaard wordt. Ook het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK, zie 2.6) kan een gezin inbrengen bij het jeugdbeschermingsplein. Het jeugdbeschermingsplein is een netwerk en bestaat uit een jeugdbeschermingstafel (JB-tafel) en een jeugdbeschermingsteam. De JB-tafel betreft een plaatsings- en zorgoverleg waar informatie wordt gedeeld over gezinnen die zijn aangemeld, voorgezeten door een voorzitter van de gemeente. Deelnemers zijn de aanmelder, de Raad voor de Kinderbescherming, het CJG, een gecertificeerde instelling en het AMHK. De voorzitter bepaalt in overleg met de betrokken partijen de gewenste aanpak: dwang, drang of terug naar het vrijwillige kader. Ook wijst hij een casusregisseur aan.
.
Figuur2: werkwijze jeugdbeschermingsplein
Vervolgens gaat de casusregisseur met andere betrokken professionals (het jeugdbeschermingsteam) aan het werk met het gezin. Daarbij wordt met het gezin een gezinsplan opgesteld en worden prioriteiten benoemd. In dit plan staat wat nodig is om de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdigen in het gezin te waarborgen. Daar waar van toepassing legitimeert het plan de inzet van jeugdhulp en, als besloten is tot dwang, de start van een beschermingsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.
De casusregisseur is verantwoordelijk voor het gezinsplan en koppelt de voortgang terug aan de JB-tafel en aan het jeugd- en gezinsteam van de wijk waar het gezin woont. De casusregisseur kan daar waar nodig in overleg met het jeugd- en gezinsteam noodzakelijke hulp direct in te zetten. Als de inzet van zorg en ondersteuning ondanks herhaalde pogingen van de casusregisseur niet volgens de afspraken verloopt, kan de casusregisseur dit voorleggen aan de voorzitter van de JB-tafel. De voorzitter kan indien nodig opschalen binnen de gemeentelijke organisatie.
Indien sprake is van dwang, wordt een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gedaan. Vervolgens bepaalt een rechter of een kinderbeschermingsmaatregel of een uithuisplaatsing (UHP) nodig is. Belangrijk is dat niet gewacht wordt met het inzetten van hulp totdat het onderzoek afgerond is. De casusregisseur gaat meteen aan de slag. Als een maatregel is afgelopen, neemt een jeugd- en gezinscoach de casusregie weer over.
Immers, doordat tussentijds afstemming plaatsvindt tussen de casusregisseur en het jeugd- en gezinsteam, is het team al bekend met de voortgang van de hulp aan het gezin.
Jeugdreclassering
Jeugdreclassering komt in beeld als een jeugdige in aanraking komt met politie en/of justitie. De rechter kan in geval van veroordeling besluiten dat de jeugdige begeleiding nodig heeft van een jeugdreclasseringswerker van een gecertificeerde instelling. In bepaalde specifieke situaties kan ook het Openbaar Ministerie of de Raad voor de Kinderbescherming besluiten dat jeugdreclassering ingezet moet worden. De begeleiding moet het strafbare gedrag stoppen en voorkomen dat de jeugdige opnieuw de fout in gaat. Jongeren van 12 tot 16 jaar kunnen alleen veroordeeld worden volgens het jeugdstrafrecht. Met het inwerkingtreden van het adolescentenstrafrecht geldt voor jongeren van 16 tot 23 jaar dat deze jongeren veroordeeld kunnen worden volgens het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht. De rechter weegt hierbij factoren mee als leeftijd ten tijde van het plegen van het delict, zwaarte van het delict en een eventuele ontwikkelingsachterstand. Als een jeugdige veroordeeld wordt volgens het jeugdstrafrecht en de rechter besluit tot het opleggen van een reclasseringsmaatregel zal dit een jeugdreclasseringsmaatregel zijn. Deze wordt door een gecertificeerde instelling uitgevoerd.
De jeugdreclasseringswerker heeft de casusregie en is verantwoordelijk voor het gezinsplan. Hij koppelt de voortgang terug aan het jeugd- en gezinsteam van de wijk waar het gezin woont en stemt af met betrokken hulpverleners. De reclasseringsmedewerker heeft het mandaat om noodzakelijke hulp direct in te zetten. Als de inzet van zorg en ondersteuning ondanks herhaalde pogingen niet volgens de afspraken verloopt, schaalt de reclasseringsmedewerker dit op naar het Veiligheidshuis.
Organisatie
Regionaal wordt één gecertificeerde instelling (GI), de opvolger van het huidige Bureau Jeugdzorg, gecontracteerd en gefinancierd. Deze GI heeft de eindverantwoordelijkheid voor het uitvoeren van jeugdbescherming en jeugdreclassering, ook als andere gecertificeerde instellingen de maatregelen uitvoeren. De uitvoering van de maatregelen is georganiseerd in de gebiedsteams van de GI, waarin ook een medewerker van William Schrikker Groep zit met expertise betreffende jeugdigen en ouders met een verstandelijke beperking. Voor jeugdigen uit Capelle en Krimpen aan den IJssel is er één gebiedsteam. Dit team werkt nauw samen met de jeugd- en gezinsteams in de wijk. De GI voert zelf de maatregelen uit voor gezinnen in de regio, behalve voor:
  • - jeugdigen (of ouders) met een verstandelijke beperking. Deze maatregelen worden uitgevoerd door de William Schrikker Groep;
  • - gezinnen die voor de uitvoering van een maatregel kiezen voor een organisatie met een Christelijke grondslag. De maatregelen voor deze groep worden uitgevoerd door Stichting Gereformeerde Jeugdzorg (SGJ);
  • - zwervende gezinnen en gezinnen die zich vaak buiten de regio verplaatsen, zorgmijdende gezinnen of gesplitste gezinnen waarvan de ouders en gezinsleden verspreid van elkaar wonen. De maatregelen voor deze groep worden uitgevoerd door het Leger des Heils;
  • - Casussen waar de GI op vastloopt; deze worden door het Leger des Heils uitgevoerd.
Informatie-uitwisseling met de justitiële keten
Voor de gezinnen waarvoor dat nodig is, zullen gemeente justitiële partners (Openbaar Ministerie, politie, Raad voor de Kinderbescherming, rechterlijke macht), Veilig Thuis en aanbieders van jeugdhulp en onderzoek, nauw samenwerken en onderling informatie uitwisselen. Gemeenten hebben daarnaast een informatiebehoefte vanuit hun regierol. Zo moet elke gemeente in staat zijn om een kinderbeschermingsmaatregel aan te vragen middels een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming. Omgekeerd moeten gemeenten berichten kunnen ontvangen vanuit justitie over opgelegde maatregelen. De Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) is een digitaal knooppunt dat zorgt voor de elektronische afhandeling van het formele berichtenverkeer tussen justitiële partijen en het gemeentelijke domein. Uit het gemeentelijk domein sluiten de gemeente zelf, het CJG, het AMHK en de gecertificeerde instellingen aan op de CORV. Met de betrokken organisaties worden afspraken gemaakt over het omgaan met privacygevoelige informatie over jeugdigen en ouders in relatie tot de hiervoor geldende wettelijke regels.
2.6 Het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) (Veilig Thuis)
In de Wmo krijgt de gemeente per 1 januari 2015 de taak om op bovenlokaal niveau zorg te dragen voor een Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). Het doel is tweeledig:
  • 1) het realiseren van één meldpunt voor burgers en professionals voor (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling;
  • 2) en het creëren van meer samenhang in de aanpak van zowel huiselijk geweld als kindermishandeling.
Het AMHK verleent advies en informatie aan Capellenaren, maar doet ook onderzoek naar aanleiding van een melding van inwoners of professionals. Het AMHK kan tevens een casus inbrengen bij de Jeugdbeschermingstafel (JB-tafel). Als blijkt dat vrijwillige hulpverlening de problemen niet kan oplossen en een kind bedreigd wordt in diens ontwikkeling, verzoekt het AMHK de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te doen.
In het werkgebied van de stadsregio (plus Goeree-Overflakkee) wordt het AMHK regionaal vorm gegeven. Er wordt gebiedsgericht gewerkt vanuit drie locaties (huidige centrumgemeenten Rotterdam, Vlaardingen en Spijkenisse). Meldingen komen bij één loket binnen en opvolging zal zo lokaal mogelijk worden geboden. Het AMHK wordt opgenomen in de Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond (zie hoofdstuk 4.2). Voor de korte termijn betekent dit dat er een tijdelijk samenwerkingsverband wordt gevormd voor de periode 2014-2016. Het samenwerkingsverband bestaat uit Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, de GGD Rotterdam-Rijnmond en Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Nieuw Waterweg. Dit samenwerkingsverband organiseert per 1 januari 2015 een regionaal telefonisch meldpunt voor (vermoedens van) kindermishandeling en huiselijk geweld. Het huidige werkgeverschap voor het AMK en de Steunpunten Huiselijk Geweld wordt in 2015 gecontinueerd. In het eerste kwartaal van 2016 wordt een definitief besluit genomen over de wijze waarop het AMHK vanaf 2017 vorm krijgt. Dit gebeurt naar aanleiding van de uitwerking van de definitieve positionering en werkwijze van het AMHK, de aansluiting bij lokale structuren, werkgeverschap en de evaluatie van het samenwerkingsverband. Zo kan een juiste afweging worden gemaakt en worden frictiekosten zoveel als mogelijk voorkomen.
2.7 Verbinding met andere domeinen
Bij ondersteuning aan gezinnen is soms verbinding met andere domeinen van belang. Het gaat in de eerste plaats om gezinnen waarbij zowel sprake is van opgroei- of opvoedproblematiek als van problemen op andere domeinen. Denk bijvoorbeeld aan psychische problematiek van ouders of ernstige schulden. In de tweede plaats gaat het om kwetsbare jongeren die achttien jaar worden. Zij zitten op het snijvlak met andere financieringsstructuren. In alle gevallen geldt dat de jeugd- en gezinscoach als casusregisseur de link is tussen jeugdhulp en eventuele andere domeinen. De casusregisseur is dus leidend in deze verbindingen.
Verbinding met de volwassenenzorg
Zowel voor ouders met problematiek als voor jeugdigen die na hun zeventiende levensjaar nog hulp nodig hebben, wordt indien nodig verbinding gezocht met de volwassenenzorg. De casusregisseur is hiervoor verantwoordelijk. Twee voorbeelden: bij noodzakelijke psychiatrische hulp voor volwassenen wordt de verbinding gezocht met de geestelijke gezondheidszorg voor volwassen uit de Zorgverzekeringswet. Bij zorg voor volwassenen met een (licht) verstandelijke beperking is de verbinding met de Wmo, maar ook met zorg vanuit de Wet Langdurige Zorg van belang. Wij streven ernaar dat, als een jeugdige volwassen wordt en hulpverlening nodig blijft, zoveel mogelijk dezelfde hulpverlener betrokken blijft bij de jeugdige en slechts de financiering verandert. Omdat iedere situatie anders is, is elk plan maatwerk.
Verbinding met de Wmo
Als ouders hun vraag stellen aan het CJG, dan wordt deze integraal opgepakt. Mogelijk heeft de vraag ook betrekking op de Wmo. In dat geval zoekt de jeugd- en gezinscoach verbinding met het Welzijns- en zorgplein van de gemeente. Dit ‘plein’ is nu in ontwikkeling. Omgekeerd wordt vanuit het Welzijns- en Zorgplein de verbinding gelegd met het CJG bij vragen en problemen rondom opvoeden en opgroeien. Voor de Capellenaar die een vraag stelt moet het niet uitmaken waar hij dit doet. Betrokken professionals moeten afhankelijk van de vraag afstemming zoeken met elkaar. Het resultaat is een integraal plan en afstemming over de casusregie.
Verbinding met de Participatiewet
We zetten ook in op samenhang tussen jeugdhulp, onderwijs en werk. We vinden het belangrijk dat er een sluitend netwerk is met praktijkscholen, voortgezet speciaal onderwijs en het domein werk. Bij jongeren met een beperking en bij risicojongeren willen we de toeleiding naar werk combineren met jeugdhulp. Ook hier is de jeugd- en gezinscoach of de medewerker van de school als casusregisseur de link tussen de jeugdhulp, onderwijs en werk. Tussen het CJG, de school en het Werkplein vindt overleg plaats over de wenselijkheid en mogelijkheid van ondersteuning, bijvoorbeeld een leer/werktraject. De komende tijd wordt uitgewerkt hoe deze afstemming op structurele wijze kan worden ingericht.
Casus
Sylvia krijgt kamertraining. Ze krijgt begeleiding bij het zelfstandig wonen. Het ging thuis namelijk helemaal niet goed. Haar ouders hadden door hun eigen problematiek veel moeite om er voor haar te zijn. Dit zorgde voor veel ruzie thuis. Sylvia ging haar eigen gang en had geen dagbesteding. Daarom is ze op haar 16e uit huis gegaan. Het gaat inmiddels erg goed. Ze kan al beter voor zichzelf zorgen en volt een praktijkopleiding en gaat daarvoor één dag in de week naar school en werkt vier dagen in de week in het ziekenhuis. Ze wordt bijna 18. Sylvia en de casusregisseur vinden het van belang dat er iemand betrokken blijft. Iemand die haar helpt wanneer ze vastloopt met de administratie, het beheren van geld of niet lekker in haar vel zit. Daarom neemt de casusregisseur contact op met het Werkplein en met het Welzijn- en zorgplein. Samen besluiten ze dat iemand van het Welzijn en zorg plein Sylvia blijft begeleiden.
2.8 Verbinding met passend onderwijs
Waar gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk worden vooral alle jeugdhulp, hebben schoolbesturen vanaf augustus 2014 de opdracht en de middelen om elk kind passend onderwijs te bieden. Beide partijen hebben de opdracht om de domeinen met elkaar te verbinden en activiteiten over en weer af te stemmen. Het is ook wettelijk verplicht om een ieders beleidsplan bestuurlijk met elkaar te bespreken. Daarbij komen in ieder geval de volgende onderwerpen aan bod: jeugdhulp, leerlingenvervoer, huisvesting en leerplicht.
Dit overleg wordt gevoerd met beide samenwerkingsverbanden van schoolbesturen in het primair onderwijs (‘Aan den IJssel’ en Berséba) en met KoersVO, het samenwerkingsverband van het voortgezet onderwijs. Dit op overeenstemming gericht overleg (Oogo) is niet nieuw of op zichzelf staand. We werken al een aantal jaren samen met de samenwerkingsverbanden en overleggen geregeld. In deze paragraaf van het beleidsplan geven we weer hoe we de samenwerking met schoolbesturen vormgeven.
2.8.1 Samenwerking met schoolbesturen in het primair onderwijs
Het samenwerkingsverband passend primair onderwijs Aan den IJssel en de gemeenten Krimpen aan den IJssel, Capelle aan den IJssel en Zuidplas werken samen in de voorbereiding op passend onderwijs en de decentralisatie van de jeugdzorg. Begin 2013 heeft zich daar ook het reformatorisch samenwerkingsverband Berséba bij aangesloten. In november 2013 is succesvol op overeenstemming gericht overleg gevoerd, waarmee is uitgesproken dat er een duidelijke verbinding gerealiseerd zal worden tussen passend onderwijs en jeugdhulp. De partijen hebben de wens uitgesproken om met elkaar hulp en ondersteuning eenvoudiger, beter en efficiënter te organiseren. Dat wordt gerealiseerd door samen te werken vanuit een gezamenlijk motto, doelstelling en uitgangspunten. De samenwerking vindt sinds begin 2013 formeel plaats in een ambtelijke voorbereidingsgroep “regionale ontwikkelgroep”. Vanuit deze groep wordt het inhoudelijke ontwikkelproces in de verbinding aangestuurd.
Werkmodel voor de samenwerking
De uitgangspunten voor de samenwerking passen in een werkmodel met drie lagen: een sterke basis, steun waar nodig en arrangementen waar het moet. De gewenste beweging in de transitie naar zowel passend onderwijs als binnen het jeugdhulpdomein is dat ouders en kinderen met ondersteuningsvragen zoveel mogelijk vroegtijdig en in de basis hun antwoord vinden. Het werkmodel voor de samenwerking, en het gewenste streefbeeld, is visueel gemaakt in onderstaand figuur. Met dit figuur wordt de gewenste beweging uitgedrukt: de meeste kinderen en ouders vinden hun oplossingen zelf, of met preventieve ondersteuning, in de onderste twee lagen (‘sterke basis’ en ‘steun waar nodig’). Voor een kleine groep zullen dan nog arrangementen nodig zijn en waar nodig zullen dat integrale arrangementen van onderwijs en jeugdhulp zijn. We gebruiken dit werkmodel om steeds de eigen en de gezamenlijke beleidsvoornemens te toetsen. Het is een hulpmiddel in gesprekken over taken en verantwoordelijkheden, over wat er in de pedagogische civil society en in het bijzonder op en rond de school moet gebeuren en welke afspraken daarvoor nodig zijn.
Gezamenlijk motto
De samenwerking tussen beide samenwerkingsverbanden en de drie gemeenten krijgt vorm onder het motto: Een sterke basis, steun waar nodig en specialistische arrangementen als het moet!Met dit motto drukken de gemeenten en de samenwerkingsverbanden uit dat de inzet vooral op en rond de basisvoorzieningen zal plaatsvinden, dus op en rondom de scholen en andere laagdrempelige voorzieningen voor ouders en jeugdigen, zoals het CJG. Deze samenwerking vindt plaats op zowel beleidsniveau als op de werkvloer. In dit hoofdstuk worden het gezamenlijk doel, de uitgangspunten en de gemeenschappelijke afspraken/actiepunten rond de samenwerking voor de komende jaren beschreven. Het betreft afspraken op hoofdlijnen. Omdat passend onderwijs enkele maanden eerder van kracht is geworden dan de stelselherziening zorg voor jeugd, zal de praktische uitwerking voorlopig nog in ontwikkeling blijven. Het ondersteuningsplan van de samenwerkingsverbanden is daarom voor vier jaar vastgesteld op hoofdlijnen. Jaarlijks zullen in een werkplan/activiteitenplan concrete afspraken worden opgenomen aangaande de samenwerking tussen de gemeenten en schoolbesturen in het kader van passend onderwijs en zorg voor jeugd.
Gezamenlijk doel
Het doel van de samenwerking tussen onderwijs en gemeenten is om jeugdigen in een veilige en gezonde omgeving onderwijs te bieden en te laten opgroeien, zodat ze optimale kansen krijgen om zich naar hun mogelijkheden en talenten te ontwikkelen. Indien jeugdigen en ouders een extra stimulans of ondersteuning nodig hebben, is het doel van de samenwerking dat zij die snel, dichtbij en op maat krijgen.
Beleidspijlers voor samenwerking
Uitgangspunten in de samenwerking tussen onderwijs (scholen/besturen/samenwerkingsverbanden) en gemeenten (gemeenten, CJG, jeugdhulpaanbieders) zijn:
•1. De basis versterken: goed onderwijs, opvoeders in eigen kracht
∘·
Ouders zijn de belangrijkste opvoeders van hun kind en educatieve partners van de school. Zij zullen ook in die rollen worden aangesproken.
    • · De school is medeopvoeder en zoekt en neemt een duidelijke rol in de pedagogische civil society. Scholen zijn zich bewust van hun positie in die pedagogische civil society en hun rol daarin. Scholen hebben een belangrijke functie als eerste signaleerder. Zij zullen zorgdragen voor afstemming met de andere leefgebieden (naast school is dat ook vrije tijd en het gezin). Scholen en gemeenten bespreken hoe binnen school de versterking van de pedagogische civil society gerealiseerd zal worden. Gemeenten en samenwerkingsverbanden stemmen steeds met het elkaar het beleid op dit terrein af.
    • · We gaan uit van mogelijkheden en talenten van jeugdigen (en ouders en onderwijsprofessionals).
    • · We zetten in op gezamenlijk vroegtijdig signaleren van ondersteuningsbehoeften.
    • · De principes van handelingsgericht werken zijn van belang voor het gedeelde begrippenkader van onderwijs en jeugdhulp. Aanvullend daarop zijn de principes van positief opvoeden en één gezin, één plan, één regisseur. Dat gaat over zaken als:
      • o goed voor jezelf (als ouder) zorgen;
      • o kinderen een veilige en stimulerende omgeving bieden;
      • o kinderen laten leren door positieve ondersteuning;
      • o een aansprekende discipline hanteren;
      • o realistische verwachtingen hebben.
    • · De jeugdige waar mogelijk betrekken bij het formuleren van de ondersteuningsvraag en de oplossing daarvoor.
  • 2.
Steun bieden waar nodig: bij ondersteuningsvragen rond onderwijs, opvoeden, opgroeien en gezondheid
    • · Indien ouders, jeugdigen of leerkrachten hulpvragen hebben die op school worden gesignaleerd, dan wordt gekeken of ondersteuning door professionals nodig is.
    • · Als ondersteuning nodig is, dan wordt dat zo snel, zo licht, zo preventief, zo tijdig en zo efficiënt mogelijk aangeboden.
    • · Als ondersteuning nodig is, dan worden ouders altijd bij het traject betrokken. Waar mogelijk geldt dit ook voor betrokkenen vanuit het zogenaamde ‘derde milieu’. Hierbij valt te denken aan (sport)clubs en jeugdwerk.
    • · De ondersteuning is zo passend mogelijk bij de jeugdige en het gezin, en zo passend mogelijk bij het normen- en waardenpatroon van het gezin.
    • · In het kader van passend onderwijs werken school en jeugdhulpaanbieders samen voor jeugdigen en ouders. Preventie en ondersteuning zullen zoveel mogelijk naar ouders en jeugdigen toekomen via school, zodat er werkelijk integrale arrangementen kunnen worden gemaakt. Daarnaast vinden ouders hun eigen weg naar de jeugdhulp via bijvoorbeeld het CJG. Indien dat het geval is, zal de jeugdhulp aansturen op afstemming met school (door, samen met of met toestemming van ouders).
    • · Beide partijen spreken de intentie uit om vooral te gaan ‘doen’. Middelen voor ondersteuning (aan de onderwijskant en de jeugdhulpkant) zullen vooral worden ingezet voor actie voor jeugdigen en ouders en minder voor coördinatie.
    • · De school werkt met één kind, één plan. Indien er ondersteuningsvragen zijn vanuit het gezin, is één gezin, één plan, één regisseur van toepassing en neemt het CJG de regie (er zal mogelijk onderscheid zijn in proces- en casusregie). Daarbij wordt altijd afgestemd met de aanpak op school (door, samen met of met toestemming van ouders).
  • 3. Arrangementen organiseren als het moet
    • · Indien van toepassing, is de school de plek waar de onderwijsondersteunings-/ jeugdhulparrangementen voor jeugdige/gezin elkaar ontmoeten; waar het gesprek daarover gevoerd wordt, waar men afstemt op en leert van elkaars aanpakken. De werkwijze is integraal.
    • · We zorgen dat de toewijzingsroutes voor ouders zo min mogelijk bureaucratisch zijn.
    • · We vormen één team voor het integraal arrangeren van ondersteuning aan zowel de onderwijs- als gezinskant.
Bovenstaande beleidspijlers voor samenwerking zullen jaarlijks worden uitgewerkt in werkafspraken.
Afspraken rond op overeenstemming gericht overleg en structuur voor verdere gezamenlijke beleidsontwikkeling
In onderstaand organigram is de afgesproken structuur voor verdere beleidsontwikkeling tussen de samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs en gemeenten weergegeven.
Regionaal op overeenstemming gericht overleg passend onderwijs
In dit gremium voeren de bestuurders van de samenwerkingsverbanden Aan den IJssel en Berséba op overeenstemming gericht bestuurlijk overleg met de namens de colleges van de drie aangesloten gemeenten gemandateerde wethouders. Eén keer in de vier jaar wordt op overeenstemming gericht overleg gevoerd over het gehele ondersteuningsplan. De afspraken rond dit op overeenstemming gericht overleg zijn vastgelegd in een modelprocedure. Daarnaast voert dit gremium jaarlijks op overeenstemming gericht overleg over het activiteitenplan passend onderwijs, waarin ook de afspraken worden vastgelegd over de inzet van middelen. Daarbij is het van belang te weten dat gemeenten per boekjaar begroten en samenwerkingsverbanden per schooljaar.
Gemeenten en samenwerkingsverbanden zullen een uitspraak doen over een set indicatoren waarmee in het regionaal op overeenstemming gericht overleg gemonitord kan worden op het behalen van de doelstellingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan:
  • · aantallen trajecten extra ondersteuning / arrangementen in het samenwerkingsverband;
  • · monitor thuiszitters samenwerkingsverband;
  • · monitor jeugdhulp gemeenten.
Regionaal ontwikkeloverleg op overeenstemming gericht overleg
Dit gremium krijgt de volgende opdrachten:
  • · voorbereiding op overeenstemming gericht overleg;
  • · sturen op en organiseren van de uitwerking van opgaven uit de ontwikkelagenda rond de aansluiting tussen jeugdbeleid en passend primair onderwijs. Daarbij worden de stakeholders betrokken, zoals ouders en professionals en ‘middle management’ van de werkvloer.
Het regionaal ontwikkeloverleg op overeenstemming gericht overleg is een overleg op ambtelijk niveau en bestaat uit:
  • · vertegenwoordigers van het samenwerkingsverband Aan den IJssel (dit samenwerkingsverband is trekker voor dit overleg);
  • · vertegenwoordigers van het samenwerkingsverband Berséba;
  • · beleidsadviseurs van de drie gemeenten Krimpen aan den IJssel, Capelle aan den IJssel en Zuidplas;
  • · op basis van de agenda nodigen zij stakeholders uit of organiseren zij werksessies met stakeholders.
2.8.2 Samenwerking met schoolbesturen in het voortgezet onderwijs
2.8.2 Uitgangspunten voor samenwerking
2.8.2 De schoolbesturen in het voortgezet onderwijs zijn verenigd in het samenwerkingsverband ‘Koers VO’. Eerste uitgangspunt voor de samenwerking tussen jeugdhulp en passend onderwijs is dat de school naast vindplaats ook werkplaats is, gericht op het ontwikkelingsperspectief van de leerling en waarbij hulp zoveel mogelijk in de school wordt gerealiseerd. Docenten, leerlingen en ouders spelen een belangrijke rol in dit proces. Om onnodige ondersteuningsvragen en het langs elkaar heen werken van jeugdhulp en onderwijs te voorkomen is het nodig dat er regelmatig contact is tussen de scholen en de professionals van het jeugd- en gezinsteam van het CJG. Elke school heeft een ondersteuningsteam. Een jeugd- en gezinscoach van het CJG maakt onderdeel uit van dit ondersteuningsteam op school. Dit is een vast gezicht in de school en hij heeft als taak het verbinden van de ondersteuning binnen en buiten de school en het bieden van hulp in de school. Het is belangrijk elkaar vroegtijdig via het ondersteuningsteam van de school te betrekken bij hulp aan leerlingen en aan gezinnen met ondersteuningsvragen of problemen. Een tweede uitgangspunt is één jeugdige, één gezin, één plan, één regisseurDaar waar nodig wordt een integraal (onderwijs-jeugdhulp) arrangement gerealiseerd, waarbij duidelijk is wie de casusregisseur is, wie welke taken uitvoert en wanneer er wordt geëvalueerd.
2.8.2 Speciale aandacht vraagt de samenwerking bij arrangementen van het Orthopedagogisch Didactisch Centrum (OPDC). Binnen het OPDC worden leerlingen opgevangen bij wie sprake is van problemen op meerdere gebieden en voor wie tijdelijke opvang binnen de eigen school niet mogelijk is. Voor jeugdigen binnen deze voorziening is vaak sprake van een combinatie van onderwijs- en jeugdhulparrangementen.
3.Kwaliteit en resultaatmeting
Wij zijn er zowel maatschappelijk als wettelijk verantwoordelijk voor dat onze jeugdhulp van goede kwaliteit is. Daarom benoemen we vier perspectieven op kwaliteit. Vanuit elk perspectief kan de kwaliteit worden beoordeeld en is het mogelijk om de kwaliteit te beïnvloeden. In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we willen sturen op een effectieve jeugdhulp van een goede kwaliteit.
1)Jeugdigen en ouders
Van jeugdigen en ouders wordt verwacht dat zij, indien mogelijk, een actieve rol innemen in het hulpverleningsproces. De professional moet oog hebben voor wat de jeugdige en ouders zelf kunnen. Ouders en jeugdigen hebben een eigen opvatting over wat kwaliteit is en hoe zij die ervaren. De Jeugdwet schrijft voor hoe jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen invulling moeten geven aan de medezeggenschap van cliënten. Zo is een cliëntenraad verplicht op locaties van jeugdhulpaanbieders met meer dan tien medewerkers. Statutair is bepaald dat ook in de Stichting CJG een cliëntenraad functioneert. Daarbij is het streven, dat verschillende (ook kleine) doelgroepen in de clientenraad vertegenwoordigd zijn en zich ook vertegenwoordigd voelen. Veel jeugdhulpaanbieders hebben een jongeren- of familieraad. Daarnaast willen wij dat gecontracteerde jeugdhulpaanbieders de tevredenheid van jeugdigen en ouders meten.
Als gemeente vinden we het ook belangrijk om van Capellenaren signalen te krijgen over de uitvoering en het beleid en om hiervan te leren. Als gemeente zullen we daarom afstemming zoeken met deze cliëntenraden, in het bijzonder met de cliëntenraad van het CJG, maar ook met de Wmo-adviesraad en de Capelse Jeugdraad. Ook kleine doelgroepen, zoals jeugdigen met een zintuiglijke beperking, moeten zich vertegenwoordigd voelen. Evenzo kan ook een cliëntenraad met signalen bij de gemeente terecht. De jongerenraden van verschillende jeugdhulpaanbieders werken samen in het landelijke Jeugdwelzijnsberaad. De Capelse Jeugdraad en het Jeugdwelzijnsberaad worden met elkaar in contact gebracht met als doel te komen tot een structurele uitwisseling van praktijkervaringen, informatie en advies over jeugdhulp.
Figuur 3: Druppelmodel kwaliteit (Bron: Ministerie van VWS en VenJ , 2012)
2)De professional
Professionals zijn verantwoordelijk voor het bieden van kwaliteit. Een vakbekwame professional beschikt over juiste en actuele kennis en vaardigheden, heeft een adequate beroepshouding, neemt deel aan deskundigheidsbevordering en intervisie en is, indien van toepassing, geregistreerd bij een beroepsorganisatie of kwaliteitskeurmerk, zoals de BIG-registratie en het Beroepsregister van Agogisch en Maatschappelijk werkers (BAMw). De Jeugdwet vereist dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zorg dragen voor een verantwoorde werktoedeling. Deze norm houdt in dat zij het werk toedelen aan een geregistreerde professional. Als dit niet het geval is, moet deze keuze onderbouwd worden (comply or explain). De komende periode wordt de norm van verantwoorde werktoedeling samen met branche-, beroeps- en cliëntenorganisaties en gemeenten nader geoperationaliseerd in een kwaliteitskader jeugd.
3)De interventie
Bij alles wat professionals doen moeten zij afwegen: wat is de toegevoegde waarde van de interventie voor de jeugdige en ouders? Wij streven ernaar dat professionals zoveel als mogelijk bewezen effectieve interventies inzetten in de jeugdhulp en werken volgens wetenschappelijke richtlijnen. Ook hierbij geldt dat sprake is van maatwerk. Volgens het ‘comply or explain’ principe kan in voorkomende gevallen beargumenteerd een andere keuze worden gemaakt.
4)De organisatie
Het management van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen creëert de noodzakelijke randvoorwaarden voor kwaliteit. De Jeugdwet stelt een aantal kwaliteitseisen. Organisaties dienen zorg te dragen voor een laagdrempelige klachtenbehandeling en voor een onafhankelijke klachtencommissie en moeten werken met een meldcode voor kindermishandeling en huiselijk geweld. Andere eisen betreffen privacybescherming en cliëntenraadpleging. Jeugdhulpverleners dienen aan de wettelijke eisen en de richtlijnen van de beroepsgroep rondom privacy te voldoen. Ook vereist de Jeugdwet een werkend kwaliteitssysteem. Met een kwaliteitskeurmerk kan een aanbieder laten zien dat zij een lerende organisatie is, aan systematische kwaliteitsbewaking doet, intern kwaliteitsonderzoek uitvoert en voortdurend de kwaliteitsverbetering in het oog houdt. Als opdrachtgever van de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen nemen we de wettelijke kwaliteitseisen op in onze inkoopvoorwaarden. Daarnaast vinden we het van belang dat organisaties aangesloten zijn op SISA (Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak) ofwel de verwijsindex risicojongeren. SISA heeft een belangrijke rol in de signalering van zorgwekkende situaties.
3.1 Resultaatmeting
Zoals in paragraaf 1.3 is beschreven willen we meer sturen op resultaat. Dit is noodzakelijk, omdat we eenduidig willen zijn in de sturing, de vergelijkbaarheid tussen aanbieders willen vergroten (ten behoeve van benchmarking), (financiële) risico’s willen beheersen en spreiden en omdat we een robuuste zorginfrastructuur in stand willen houden na de transitie en tijdens (en na) de transformatie. Om te kunnen sturen op resultaat moeten wij beschikken over kwalitatief goede beleidsinformatie. Voor een goede monitoring van de uitgevoerde jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering gebruikt de gemeente de indicatoren zoals opgesteld voor de ‘landelijke dataset beleidsinformatie jeugd’ en de indicatoren die worden ontwikkeld binnen het regionale verband van de samenwerkende gemeenten. Met deze indicatoren willen we meten of we de door ons gestelde doelen bereiken (zie hoofdstuk 1.4).
Voor de beleidsinformatie over het jeugdhulpgebruik en de inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering is een landelijke dataset ontwikkeld (zie bijlage 3). Het zijn voornamelijk outputindicatoren, die iets zeggen over de productie.
Gecontracteerde jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen dienen deze gegevens aan te leveren aan het CBS. Dit betekent dat zij hun registratie(systemen) hierop moeten aanpassen, zodat vanaf 1 januari 2015 deze gegevens worden vastgelegd. Deze beleidsinformatie is voor onze gemeente beschikbaar via StatLine van het CBS. De landelijke dataset is minimaal en zal niet leiden tot veel administratie.
De samenwerkende gemeenten willen toewerken naar een bekostigingsmodel waarbij zoveel mogelijk wordt gestuurd op de uitkomsten van de hulp en het maatschappelijke effect. We hebben het dan over een verschuiving van sturen op output naar sturen op outcome. Dit is een leertraject dat we graag in de regio en samen met de aanbieders aangaan. De samenwerkende gemeenten hanteren daarom prestatie-indicatoren om op resultaat te kunnen monitoren en sturen (zie bijlage 4). Dit model van outcomesturing is een groeimodel. Punt van aandacht is het beperken van de administratie voor aanbieders. De volgende stappen die we met de samenwerkende gemeenten de komende tijd moeten zetten zijn:
  • - het operationaliseren van de indicatoren;
  • - draagvlak creëren bij zorgaanbieders zodat hun registratie past bij deze dataset;
  • - het inrichten van instrumenten voor analyse en benchmarking;
  • - het borgen van transparantie van resultaten;
  • - en zorgen voor een effectieve en efficiënte verantwoordingssystematiek.
De basisvoorwaarden voor een goede registratie en benchmark worden in de inkoopcontracten meegenomen.
3.2 Vertrouwenspersoon
Jeugdigen, ouders en (netwerk)pleegouders moeten een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Deze kan hen ondersteunen als zij knelpunten ondervinden in de (toeleiding naar) hulp. De vertrouwenspersoon moet werkzaam zijn bij een rechtspersoon onafhankelijk van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instellingen of het AMHK. Het vertrouwenswerk wordt ingekocht door de VNG en landelijk georganiseerd.
3.3 Inspectie
Meerdere inspecties houden toezicht op de naleving van wettelijke eisen die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Het gaat om de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie Veiligheid en Justitie en het Samenwerkend Toezicht Jeugd. Er zijn afspraken gemaakt over de afstemming tussen gemeenten en de inspecties over het landelijk toezicht in het jeugddomein. Zo is afgesproken dat de inspecties het jaarwerkprogramma afstemmen met de gemeenten. Ook wanneer inspecties het voornemen hebben om te handhaven stemmen zij dit af met de betreffende gemeente. De verschillende inspecties zorgen voor een gezamenlijk loket als aanspreekpunt voor gemeenten. Direct contact tussen inspecties en individuele gemeenten is nodig bij specifieke situaties. Denk aan een situatie waarin direct handelen nodig is vanwege ernstige bedreiging van de veiligheid van jeugdigen.
Als een nieuwe jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling zich op de markt begeeft, maakt een van de inspecties een risicoanalyse. Zij beoordeelt op basis van de uitkomst of nader onderzoek en beoordeling van de kwaliteit van de nieuwe toetreder nodig is. Daarnaast zijn jeugdhulpaanbieders verplicht onmiddellijk melding te doen bij de betreffende inspectie van iedere calamiteit bij de verlening van jeugdhulp, de uitvoering van een jeugdbeschermingsmaatregel of van jeugdreclassering.
3.4 Incidenten en calamiteiten
We doen er alles aan om incidenten en calamiteiten te voorkomen. Het is echter een illusie dat incidenten nooit meer voorkomen. Bij incidenten en calamiteiten, zoals een zedenzaak of een noodlottig ongeval, willen we maatschappelijke onrust zoveel mogelijk voorkomen en begeleiding bieden aan betrokken jeugdigen, ouders, het netwerk en professionals. Bij incidenten of calamiteiten melden we dit bij de GGD. In het basistakenpakket van de GGD zit een onderdeel ‘coördinatie van kleinschalige incidenten en zedenzaken’. Een coördinator vanuit de GGD Rotterdam-Rijnmond belegt een bijeenkomst met alle leden van het team. Dit bestaat uit vertegenwoordigers van diverse hulpverleningsinstellingen en politie aangevuld met betrokken functionarissen, zoals brandweerlieden of de directie van een school. Het team stelt een plan van aanpak op. Het plan kan betrekking hebben op de coördinatie van de hulpverlening, maar ook op het openstellen van een telefoonlijn of het organiseren van een voorlichtingsavond. Ook bepaalt het team hoe de nazorg geregeld wordt. Ook van de lessen van een incident willen we leren, samen met alle betrokken partners. Dit doen we in samenwerking met de betreffende inspectie. Deze is hierin leidend.
4.Organisatie en bekostiging
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe de jeugdhulp georganiseerd en bekostigd wordt. In het coalitieakkoord is benoemd dat de implementatie van de drie decentralisaties (Jeugdwet, Wmo 2015 en Participatiewet) in principe budgetneutraal zal plaatsvinden. Gemiddeld 133 op de 1.000 jonge Capellenaren maken gebruik van een vorm van jeugdhulp (zie tabel 1) en dat is relatief veel. De meeste jeugdigen maken gebruik van jeugd-GGZ. Ook de jeugdzorg heeft het in Capelle aan den IJssel drukker dan elders in Nederland. De vraag nam de afgelopen jaren landelijk steeds toe. Bovendien gaat de decentralisatie van de jeugdhulp gepaard met een forse bezuiniging. De veranderingen in het lokale stelsel moeten mede daardoor versneld worden doorgevoerd. De transitie is begin 2015 afgerond. Daarna zal de transformatie en cultuurverandering binnen de jeugdhulp nog geruime tijd duren. In de tussentijd zijn we verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg voor jeugdigen die nu jeugdhulp krijgen.
Financieringsstroom
Begroting 2015
Aantal jeugdigen in Capelle in zorg
Cliënten per 1000 jeugdigen
 
 
 
Capelle
Regio
Landelijk
Jeugd-GGZ
€ 4.411.842
1147
83,4
63,5
71,7
Jeugdzorg
€ 10.004.039
489
32,6
35,4
23,0
AWBZ
€ 3.180.503
232
16,9
15,9
24,4
Totaal
€ 17.596.384
1868
132,9
114,8
119,1
Tabel 1: Aantal jeugdigen obv decembercirculaire 2013 (in de meicirculaire 2014 zijn geen aantallen vermeld). Bedragen obv meicirculaire 2014. Het vermelde totaalbedrag is gebaseerd op de uitkomst van het aan ons gemelde bedrag per kind. Dit wijkt iets af van het daadwerkelijk beschikbare totaalbudget van € 17.633.503,-.
We maken onderscheid tussen de organisatie en inkoop van jeugdhulp op lokaal, regionaal en landelijk niveau. We beschrijven in dit hoofdstuk de organisatie en inkoop op elk niveau. In onderstaande tabel wordt de begroting weergegeven voor de jeugdhulp. Het gaat dan om het budget voor het CJG (zie 4.1), de bovenlokale inkoop (zie 4.2) en PGB’s (zie 4.3). Bij het budget van het CJG is het budget voor de JGZ (€ 2.377.482,-) niet in de tabel genoemd, aangezien dit niet onder de Jeugdwet maar de Wet publieke gezondheid valt. Voor de bovenlokale inkoop zal, zoals reeds genoemd, één procent van het budget van alle regiogemeenten in 2015 en 2016 apart worden gezet voor innovaties.
Jeugdhulpbestedingsplan 2015
Bedrag
Toelichting
Uitvoeringsbudget lokaal
€ 825.000
Uitvoeringskosten 5,1%, inrichting CJG-Capelle aan den IJssel
CJG-teams
€ 1.825.000
Kosten inhuren derden voor de CJG-teams conform Regionaal Transitie Arrangement (RTA) afspraken
Expertteam
€ 125.000
Kosten inhuren derden expertteam, conform RTA
AWBZ extramuraal
€ 875.000
Verzorging en groepsbehandeling, conform RTA
Totaal lokaal (CJG-)budget
€ 3.650.000
Totaal lokaal jeugdhulp budget, uitvoering via CJG Capelle aan den IJssel
 
 
 
Uitvoeringsbudget naar GR
€ 75.000
Uitvoeringskosten Gemeenschappelijke Regeling.
AWBZ intramuraal + landelijke inkoop
€ 200.000
Conform RTA en Vektiscijfers
GGZ (inclusief landelijke inkoop)
€ 4.175.000
Conform RTA en Vektiscijfers
Jeugdhulp
€ 5.275.000
Conform RTA en zorggebruikcijfers
Jeugdbescherming, jeugdreclassering en AMK
€ 2.650.000
Conform RTA en begroting Gecertificeerde Instelling
Totaal Gemeenschappelijke Regeling
€ 12.375.000
Totale bovenlokale Jeugdhulp Budget uitvoering via Gemeenschappelijke
 
 
 
Persoonsgebonden budget
€ 1.600.000
Beschikbaar voor toekenning PGB's. Uitvoering via Sociale Verzekeringsbank (SVB).
 
 
 
Totaal jeugdhulpbudget op basis van de meicirculaire
€ 17.625.000
Op basis van bovenvermelde afgeronde bedragen. Totaal is beschikbaar € 17.633.503,-.
Tabel 2: conceptbegroting jeugdhulpbudget 2015, versie juli 2014
Op basis van een doorrekening van de algemene uitkering voor 2015 wordt voor het meerjarig financieel kader de volgende ontwikkeling verwacht:
2015: 17.634.000,-.
2016: 17.383.000,-.
2017: 16.795.000,-.
2018: 16.900.000,-.
4.1 Het CJG
Voor Capelle aan den IJssel is de decentralisatie van de jeugdzorg aanleiding om in de eigen gemeente een sterke lokale organisatie voor (preventieve) opgroei- en opvoedingsondersteuning en jeugdhulp te realiseren. In 2012 heeft de gemeente het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) van Capelle aan den IJssel laten evalueren: kan het CJG die sterke lokale voorziening zijn? De conclusie was dat het CJG in Capelle goed presteert en in de toekomst die rol kan innemen, maar niet in de huidige vorm van netwerkorganisatie. Het is niet efficiënt om een netwerkorganisatie te belasten met jeugdzorgtaken waarmee veel verantwoordelijkheid, veel extra cliënten en veel budget gemoeid is. De ambitie is dat het CJG in Capelle aan den IJssel in de toekomst als lokale stichting het merendeel van de ondersteuningsvragen zelf kan afhandelen en de expertise heeft om specialistische hulp in te schakelen. De nieuwe stichting CJG Capelle aan den IJssel moet het mogelijk maken dat:
  • 1. de gemeente de jeugdhulp kan sturen op beleid, kwaliteit en kosten;
  • 2. er voldoende deskundigheid aanwezig is en er integraal wordt gewerkt binnen de jeugdhulp, maar ook binnen het bredere sociale domein;
  • 3. de cultuurverandering gerealiseerd kan worden die nodig is om de transformatie naar meer preventie, meer eigen kracht, meer normaliseren waar te maken;
  • 4. de gemeente -via het CJG als poortwachter- goed kan sturen op de beste verdeling van de jeugdhulp.
We realiseren dus een Stichting CJG Capelle aan den IJssel. Dit gebeurt volgens een groeimodel, waarbij het CJG nu al kan verzelfstandigen met de huidige functies en de nieuwe jeugdhulptaken kan integreren in het bedrijfsproces. Jeugdigen die op dit moment gebruik maken van tweedelijnszorg voor jeugd kunnen immers niet opeens in een ander model van jeugdhulp worden geplaatst. Nieuwe instroom kan wel via het nieuwe model worden opgepakt.
In het Regionaal Transitie Arrangement hebben de regiogemeenten en de aanbieders voor de duur van twee jaar budgetafspraken gemaakt waarmee de zorgcontinuïteit is gewaarborgd. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de ambulante jeugdhulpverleners op detacheringsbasis gaan meedraaien in de jeugd- en gezinsteams. Deze hulpverleners zullen in ieder geval de eerste twee jaar in dienst blijven van hun huidige werkgevers. Op basis van de ontwikkelingen in het aantal en de aard van de ondersteuningsvragen in 2015 en 2016 beziet de Stichting CJG Capelle aan den IJssel of jeugdhulpverleners daarna door de stichting in dienst genomen kunnen worden.
De gemeente gaat een strategisch partnerschap aan met de Stichting CJG Capelle, waarbij in een dienstverleningsovereenkomst afdwingbare afspraken worden gemaakt. Deze afspraken zijn er enerzijds op gericht om middels jaarlijkse prestatieafspraken het CJG te sturen op de uitvoering van jeugdhulp en zo een verschuiving te realiseren van zware naar lichte vormen van zorg. Anderzijds zal flexibiliteit moeten worden ingebouwd om het CJG de nodige ruimte te geven voor het uitvoeren van de transformatiedoelen. Daarnaast is het belangrijk dat de te realiseren prestaties niet leiden tot een bureaucratische registratie van gegevens. Behalve met de jaarlijkse prestatieafspraken moet het college onder meer ook instemmen met de begroting, het jaarplan, de jaarrekening en het jaarverslag van de stichting.
4.2 Bovenlokale inkoop en organisatie
Voor de uitvoering van bovenlokale jeugdhulp, de jeugdbescherming, jeugdreclassering en het AMHK worden bovenlokaal aanbieders gecontracteerd en/of gesubsidieerd. Daarnaast wordt ook de gehele jeugd-ggz de komende drie jaar regionaal ingekocht. Dit gebeurt naar aanleiding van landelijke afspraken met de GGZ-sector. De bovenlokale inkoop wordt vormgegeven binnen de Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijnmond. De regeling is aangegaan door de betrokken colleges. Wij blijven echter verantwoordelijk voor het beleid en de verordening en stellen daarmee de kaders. Het gaat dus alleen over de overdracht van de inkoop van een deel van de jeugdhulp. De gemeente Rotterdam voert de Gemeenschappelijke regeling uit namens de deelnemende gemeenten. Het bestuur van de regeling sluit hiertoe een dienstverleningsovereenkomst af met de gemeente Rotterdam. Conform artikel 23 van de GR Jeugdhulp Rijnmond dient het algemeen bestuur éénmaal per vier jaar een meerjarig uitvoeringsplan vast te stellen. Uitgangspunt daarvoor zijn de lokale beleidsplannen, waaronder voorliggend beleidsplan.
Met de jeugdhulpaanbieders is afgesproken om bestaande bekostigingswijzen te handhaven. Dit betekent dat zorgaanbieders die nu gesubsidieerd worden middels een subsidieverstrekking gefinancierd worden door de GR. Jeugdhulpaanbieders die nu gecontracteerd worden, worden door de GR gecontracteerd.
4.3 Landelijke inkoop
Een aantal randvoorwaardelijke functies wordt landelijk georganiseerd en door de VNG gefinancierd. Hiervoor hoeft de gemeente geen budget te reserveren. Het gaat hierbij om vier voorzieningen.
  • 1) Stichting Opvoeden, met een publieke advies- en informatiefunctie. De stichting biedt bijvoorbeeld de opgroei- en opvoedinformatie op de website van het CJG. Dit geeft de zekerheid dat de informatie betrouwbaar is.
  • 2) De Kindertelefoon, die jeugdigen gratis adviseert bij (anonieme) vragen of problemen. De Kindertelefoon heeft een wettelijke taak die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt.
  • 3) Stichting Adoptievoorzieningen, die nazorg en opvoedingsondersteuning biedt aan adoptieouders.
  • 4) Vertrouwenswerk: stichting AKJ, een organisatie van vertrouwenspersonen in de jeugdzorg, is hoofdaannemer, in samenwerking met onderaannemer(s).
  • 4.
    4 Persoonsgebonden budget (PGB)
De jeugdhulp waartoe het CJG toegang biedt kan in natura gegeven worden of in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Dit is een geldbedrag waarmee iemand zorg, begeleiding, hulp of voorzieningen kan kopen. Jeugdigen die jeugdhulp nodig hebben, kunnen aanspraak maken op een PGB als zij aan drie voorwaarden voldoen, die in de Jeugdwet worden genoemd:
  • - de aanvrager (of de ouders of iemand uit het netwerk) moet bekwaam zijn om het PGB op een verantwoorde manier uit te voeren;
  • - de voorkeur voor een PGB in plaats van ZIN (zorg in natura) moet gemotiveerd worden door de jeugdige en/of ouders;
  • - zorgaanbieders dienen te voldoen aan de eisen voor de kwaliteit van de jeugdhulp (zie hoofdstuk 3).
Twee groepen gebruikers van jeugdhulp mogen geen gebruik maken van een PGB. Het gaat om minderjarigen aan wie een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering is opgelegd en jeugdigen die zijn opgenomen in de jeugdzorgplus.
Periodiek moet worden onderzocht door het CJG of een PGB nog passend is. De centrale vraag hierbij is of de geboden ondersteuning nog steeds goed aansluit bij de behoefte van jeugdigen en ouders. Daarnaast willen we fraude en oneigenlijk gebruik tegengaan.
Wij dienen het PGB over te maken op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit is in de Jeugdwet vastgelegd. Het SVB betaalt uit dit budget de rekeningen die de cliënt indient voor de geleverde ondersteuning direct aan de zorgaanbieder. Het CAK regelt de eigen bijdrage. Overigens kent ook de (nieuwe) Wmo een PGB. Beide PGB’s worden inhoudelijk op elkaar afgestemd. Zo kunnen we zoveel mogelijk een eenduidig beleid hanteren. Als jeugdigen en ouders het niet eens zijn met het besluit over het PGB is bezwaar en beroep mogelijk.
4.5 Overgang en overdracht
Om te voorkomen dat jeugdigen en ouders bij de overgang naar het nieuwe stelsel tussen wal en schip raken, waarborgt de gemeente zorgcontinuïteit. Jeugdhulp aan jeugdigen en ouders die op 31 december 2014 ondersteuning ontvangen, wordt in 2015 voortgezet voor de duur van de indicatie of uiterlijk tot eind 2015. Dat geldt ook voor de uitvoering van maatregelen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering en voor de houders van een persoonsgebonden budget. Continuïteit van zorg geldt dus voor maximaal één jaar, met uitzondering van pleegzorg. Voor pleegzorg geldt geen maximale duur voor de continuïteit. Bij het vinden van passende vervolghulp voor jeugdigen en gezinnen die al jeugdhulp krijgen vindt afstemming plaats met de reeds betrokken hulpverleners. In het najaar worden gemeenten geïnformeerd over de jeugdigen die in 2014 jeugdhulp ontvangen of die hiervoor op een wachtlijst staan. Zodra deze informatie is ontvangen, wordt in overleg met het CJG contact gezocht met deze jeugdigen en hun ouders. Vanaf het najaar start tevens de algemene informatievoorziening aan Capellenaren over de nieuwe jeugdhulptaken van de gemeente en over de manier waarop hier invulling aan wordt gegeven.
4.6 Vooruitblik
De jeugdhulp is een nieuwe gemeentelijke taak. We vinden het van belang dat Capelse ouders en jeugdigen meedenken en de gemeente adviseren over dit beleid. Daarom willen wij zowel de Wmo-adviesraad als de Capelse Jeugdraad, maar ook de cliëntenraad van het CJG en van andere jeugdhulpaanbieders betrekken bij het evalueren en daar waar nodig bijstellen van het jeugdhulpbeleid. Wij informeren ook naar de behoeften van jeugdigen uit kleine doelgroepen, zoals zintuiglijk gehandicapte jeugdigen. Begin 2016 organiseren we een bijeenkomst over de eerste ervaringen met het beleid, zodat we op basis van deze ervaringen ons beleid eventueel bij kunnen stellen. Capellenaren en betrokken organisaties worden hiervoor uitgenodigd. Daarnaast loopt eind 2016 het Regionaal Transitie Arrangement af en wij moeten dan kiezen met welke aanbieders we verder gaan.
Dit beleidsplan gaat over nieuwe taken voor ons, het gaat over een andere positie voor jeugdhulpaanbieders, over een andere manier van werken van professionals en het gaat over een groter beroep op eigen regie en eigen kracht van Capellenaren. We worden ongetwijfeld geconfronteerd met onvoorziene ontwikkelingen waar op moet worden ingespeeld. Dit beleidsplan schetst vooral de hoofdlijnen van het beleid en biedt daarom ruimte voor het in de praktijk realiseren van de transitie en transformatie.
Naar boven