Artikel
1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.Algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van
de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op
grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar
worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PbEU L 214/3), dan wel later
daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
-
b.
Awb: Algemene wet bestuursrecht;
-
c.
College: het college van burgemeester en wethouders;
-
d.
De-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de Europese
Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88
van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de
Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de
toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de
landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen
87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 193/6), dan wel later daarvoor in de plaats tredende
e.Egalisatiereserve: financiële reserve die gevormd wordt door de reservering van het verschil
tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie
f.Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of
vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad
van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 en 109 van het Verdrag
g.Onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een
economische activiteit uitoefent;
-
h.
-
i.
Subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door het college verstrekt met het oog op
bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het college geleverde
j.Subsidieontvanger: de natuurlijke persoon, de groep van natuurlijke personen, de rechtspersoon
respectievelijk de rechtspersoon in oprichting aan wie een subsidie is verleend dan wel ten
aanzien van wie een subsidiebedrag is vastgesteld;
-
k.
Subsidieregeling: de regeling(en) als bedoeld in artikel 3 van de verordening;
-
l.
Subsidievaststelling: de beschikking waarbij het subsidiebedrag wordt vastgesteld;
-
m.
Subsidieverlening: de beschikking waarbij een subsidie wordt verleend voor in de beschikking
omschreven nog uit te voeren dan wel nog niet afgeronde activiteiten;
-
n.
Verdrag: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie;
-
o.
Verordening: Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2015.
Artikel
4 Europees steunkader
1.Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan
het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.
2.Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees
steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het toepasselijke steunkader.
3.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de subsidieverlening
naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.
4.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten,
doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking, die voldoen aan de eisen van
het toepasselijke steunkader.
5.Bij subsidies waarop een de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen
alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de deminimisverordening.
Artikel
5 Subsidieplafonds en begrotingsvoorbehoud
-
1.
De raad kan subsidieplafonds in de zin van artikel 4:22 Awb vaststellen.
-
2.
Als de raad een subsidieplafond heeft vastgesteld bepaalt het college bij subsidieregeling de
wijze van verdeling van de betrokken subsidie.
-
3.
De raad kan een subsidieplafond verlagen:
-
a.
als het subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is
vastgesteld of goedgekeurd; of
b.als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden
ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.
4.Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het
vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.
5.Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt
verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen
worden gesteld. Bij de subsidieverlening wordt daarop gewezen.
1.Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college, met gebruikmaking van een
daartoe door het college vastgesteld aanvraagformulier.
-
2.
Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:
-
a.
een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
-
b.
de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten
c.een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het
dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen
ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
d.als de aanvrager een onderneming is:
1° een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met
staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten
waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
2° een verklaring als bedoeld in een de-minimisverordening.
3.Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de
oprichtingsakte, de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het
voorgaande jaar toe aan de aanvraag.
4.Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.
Artikel
9 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
1.Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie
a.als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft
vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;
b.als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een
eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en
onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;
c.als voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd geen of onvoldoende gelden op de
begroting zijn gereserveerd;
-
d.
als de aanvraag om subsidie een periode van meer dan één kalenderjaar betreft.
-
2.
Het college kan bij subsidieregeling afwijken van het bepaalde in lid 1 sub d.
-
3.
Onverminderd het vorige lid kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:
-
a.
als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de
gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of
b.als gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt
gevraagd onvoldoende zullen bijdragen aan de gemeentelijke beleidsdoelen;
c.als in de voorgenomen activiteit(en) dan wel het daarmee beoogde doel reeds op andere
wijze in belangrijke mate is voorzien;
d.als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten
waarvoor deze wordt gevraagd;
e.in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;
-
f.
als de subsidiëring in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;
-
g.
als de aanvrager doelen nastreeft of activiteiten ontplooit dan wel zal ontplooien die in strijd
zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;
h.als de subsidiëring niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van
artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de
-
i.
als de aanvrager de gevraagde gegevens niet overlegt;
-
j.
in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.
-
4.
Het college kan een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden,
bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
5.Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een
terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.
6.Niet subsidiabel zijn salariskosten of kosten van uitkeringen wegens beëindiging van de
werkzaamheden, die de norm gesteld in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen
publieke en semipublieke sector overschrijden.
Artikel
17 Vaststelling subsidies vanaf € 5000
1.Het college stelt de subsidies vanaf € 5000 vast binnen acht weken na de ontvangst van een
aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.
-
2.
Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.
-
3.
Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de
subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te
4.Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 15, eerste
lid, aanhef en onder a of b en 16, eerste lid, aanhef en onder a of b, dan wel niet compleet is
ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de
aanvraag niet binnen deze termijn ingediend of gecompleteerd, dan kan het college overgaan tot
Artikel
18 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
1.Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden
deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling of
bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze.
2.Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij
de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities.
3.Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en
kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
4.Bij de berekening van de tarieven die worden gebruikt bij het bepalen van de subsidiabele kosten
mogen niet worden meegerekend salariskosten of kosten van uitkeringen wegens beëindiging
van de werkzaamheden, die de norm gesteld in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen
publieke en semipublieke sector overschrijden.
Artikel
19 Egalisatiereserve
1.Het college kan bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve
moet vormen. Indien het college hiertoe besluit, wordt daarbij tevens de maximale hoogte van de
egalisatiereserve aangegeven.
2.Het college kan aan de bepaling dat een egalisatiereserve wordt gevormd de verplichting
verbinden dat de subsidieontvanger het bedrag van de egalisatiereserve aan de gemeente
terugbetaalt, in geval van gehele of gedeeltelijke beëindiging van de subsidierelatie, dan wel in
geval van faillissement, surseance van betaling of liquidatie van de subsidieontvanger en dat de
subsidieontvanger de gemeente een financieel zekerheidsrecht geeft ten behoeve van de
nakoming van deze verplichting.
3.De subsidieontvanger die een egalisatiereserve heeft gevormd, vermeldt bij de aanvraag om een
subsidie de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.
Artikel
21 Slotbepalingen
-
1.
Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2015.
-
2.
De Subsidieverordening welzijn 2004 wordt ingetrokken
-
3.
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel
Vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2014,
de griffier, de voorzitter,
De Algemene subsidieverordening Capelle aan den IJssel 2015 (ASV) biedt, zoals de naam aangeeft,
het algemene kader voor het verlenen van subsidies door de gemeente. De ASV bevat de
hoofdelementen van het subsidieproces, waarbij de diverse fasen aan de orde komen die de
subsidieaanvrager/-ontvanger en de gemeente in dit proces doorlopen. Het bevoegde bestuursorgaan
aan de kant van de gemeente is het college, dat de uitoefening van de betreffende bevoegdheden in
het algemeen zal mandateren aan een ambtenaar.
Op grond van artikel 3 van de ASV moet het college subsidieregelingen vaststellen waaruit blijkt welke
activiteiten voor subsidie in aanmerking komen. De subsidieregelingen kunnen uiteenlopen van het
subsidiëren van culturele activiteiten, tot het verstrekken van subsidies voor het opknappen van
bedrijfsterreinen. De bepalingen van de ASV zijn op alle onderliggende subsidieregelingen van
toepassing. Wel is het zo, dat in de subsidieregelingen op onderdelen van de ASV afgeweken kan
worden. De door het college vastgestelde subsidieregelingen zijn algemeen verbindende
Behoudens uitzonderingen is de ASV van toepassing op alle beleidsterreinen die vallen onder de
programma’s die de raad in de programmabegroting heeft vastgesteld. Zie hierover verder de
toelichting op artikel 2.
De aanvraag om subsidie (artikel 6) markeert in het algemeen de start van het subsidieproces. In de
meeste gevallen wordt subsidie gevraagd voor activiteiten die nog verricht moeten gaan worden. Dit
kunnen activiteiten zijn die het hele jaar in beslag nemen (bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van
een bibliotheek), of activiteiten die van korte duur zijn (zoals het organiseren van een evenement). Bij
het bepalen van de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd moet de aanvrager rekening houden
met berekeningswijzen en definities die door het college worden voorgeschreven (artikel 18).
Het college beoordeelt de aanvraag en beziet daarbij onder andere of er een reden is om de subsidie
te weigeren (artikel 9). Als het laatste niet het geval is verleent het college de subsidie, indien nodig
onder het maken van een begrotingsvoorbehoud (artikel 5 lid 5). Bij het verlenen van een subsidie
kunnen aan de subsidieontvanger verplichtingen worden opgelegd die hij bij het uitvoeren van de
activiteiten (en soms ook daarna) moet naleven (artikelen 11 en 12). In het algemeen krijgt de
subsidieontvanger de subsidie door middel van voorschotten uitbetaald. Welke systematiek daarbij
gevolgd wordt is afhankelijk van de omvang van de subsidie (artikel 13).
De ASV gaat uit van het principe dat subsidies voor maximaal de duur van 1 kalenderjaar verleend
worden. Het verlenen van een subsidie voor langere tijd heeft het voordeel dat de subsidieontvanger
en het college zich niet ieder jaar over een aanvraag en de beoordeling hoeven te buigen. Hier staat
echter tegenover, dat het in een tijd waarin onzekerheid bestaat over de financiële positie van de
gemeente voor de hand ligt om elk jaar af te wegen of een bepaalde subsidie al dan niet verleend
moet worden. Dit aspect komt tot uiting in de weigeringsgrond van artikel 9 lid 1 sub d.
Nadat de activiteiten zijn uitgevoerd verzoekt de subsidieontvanger het college om de subsidie vast te
stellen. Bij dit verzoek geeft de subsidieontvanger aan dat hij de activiteiten heeft uitgevoerd (of niet)
en wat dat heeft gekost. Hoe de subsidie moet worden verantwoord hangt af van hetgeen daarover
wordt bepaald in de subsidieregeling of bij de subsidieverlening (artikel 10) en van de omvang van de
verleende subsidie (artikelen 15 en 16). Na beoordeling van de verantwoording wordt de subsidie door
het college definitief vastgesteld (artikel 17). Als alles volgens plan is verlopen, is het bedrag van de
subsidievaststelling gelijk aan het bedrag van de subsidieverlening. Zijn de activiteiten niet (geheel)
uitgevoerd dan wordt de subsidie op een lager bedrag vastgesteld. Verstrekte voorschotten voor het
deel waar de subsidieontvanger geen recht op heeft worden door het college teruggevorderd.
Vorderingen die de gemeente op de subsidieontvanger heeft kunnen onder andere worden verrekend
met vorderingen die de subsidieontvanger op de gemeente heeft vanwege andere verleende of
vastgestelde subsidies (artikel 4:57 Awb).
Subsidies tot een bedrag van € 5000 kunnen direct worden vastgesteld. Zie hierover verder de
toelichting op artikel 14.
Zowel voor het aanvragen van een subsidie, het nemen van een besluit over een aanvraag, het
indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie en het nemen van een besluit over deze
aanvraag gelden termijnen (artikelen 7, 8, 15, 16 en 17). Bij subsidieregeling kan van de meeste van
deze termijnen afgeweken worden.
De ASV bevat verder een artikel dat ertoe moet leiden dat subsidieregelingen en subsidies zijn
afgestemd op eventueel toepasselijke Europese steunkaders (artikel 4) en regels betreffende het
vaststellen, verdelen en verlagen van subsidieplafonds (artikel 5, lid 1 tot en met 4). Artikel 19 van de
ASV betreft de vorming van een egalisatiereserve door de subsidieontvanger.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel
1 Begripsomschrijvingen
Het subsidiebegrip wordt beschreven in artikel 4:21 lid 1 van de Awb. Hoewel het niet gebruikelijk is
om termen uit hogere wetgeving in lagere regelgeving te herhalen, gebeurt dat met het oog op de
leesbaarheid van de verordening wel met het belangrijke begrip subsidie. Om dezelfde reden worden
ook de begrippen subsidieverlening en subsidievaststelling in artikel 1 gedefinieerd.
Subsidie wordt verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager. In de handleiding bij
de model Algemene subsidieverordening 2013 van de VNG wordt erop gewezen dat een te
subsidiëren activiteit ook kan bestaan in het nalaten van bepaalde handelingen, zoals het niet maaien
tijdens het broedseizoen.
Dat alleen activiteiten worden gesubsidieerd betekent dat bijvoorbeeld geen subsidie wordt verleend
voor de huur van een gebouw, of voor een exploitatietekort als zodanig. De kosten die worden
gemaakt voor bepaalde activiteiten - zoals de huur van de ruimte waarin de activiteiten plaatsvinden -
kunnen alleen worden gesubsidieerd als onderdeel van de kostprijs van de activiteiten in kwestie.
Artikel
2 Reikwijdte verordening
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken
van subsidies waarop de ASV van toepassing is. Het college is hiermee bevoegd om te besluiten over
het gehele subsidieproces.
Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies
waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor
overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen
wettelijke grondslag nodig is (zoals incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing.
Het tweede lid van artikel 2 geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te
verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Artikel
4 Europees steunkader
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke
steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of
dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in
subsidieregelingen en subsidiebeschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het
toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de
activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen die voldoen aan
de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Even zo goed geldt, dat bij subsidies
waarop een de-minimisverordening van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen
voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van deze de-minimisverordening (lid 5).
Artikel
5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
De raad stelt de eventuele subsidieplafonds vast (lid 1). Vervolgens bepaalt het college bij
subsidieregeling de wijze van verdelen (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de
Awb). Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat door de raad kan worden verlaagd, wordt op
de mogelijkheid van verlaging gewezen (derde en vierde lid).
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het
subsidiëren van activiteiten, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid,
van de Awb – om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een
begrotingsvoorbehoud te maken (vijfde lid). Dit voorbehoud betekent, dat als voor de betreffende
activiteiten geen of onvoldoende gelden op de begroting worden gereserveerd, de subsidieaanvraag
In de Awb staan geen strikte beslistermijnen voor een aanvraag om subsidie. In artikel 8 lid 1 en 2
worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag om
subsidie. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die
vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid). Conform artikel 5 lid 5 dient in de beschikkingen
voor subsidies ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd een
begrotingsvoorbehoud te worden gemaakt. De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de
Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een
eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in
overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de
Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Artikel
9 Weigerings- intrekkings- en terugvorderingsgronden
Artikel 4:35 van de Awb bevat een aantal gronden op basis waarvan de subsidie kan worden
geweigerd. Onder het bereik van artikel 4:35 lid 1a en lid 1b vallen bijvoorbeeld de situaties waarin de
aanvrager een zodanige werkwijze toepast of zodanig (administratief) is georganiseerd dat een
gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dan wel dat niet
zal worden voldaan aan de subsidieverplichtingen. Ook het geval waarin de aanvrager dan wel diens
medewerkers niet in voldoende mate zijn gekwalificeerd om de activiteiten uit te voeren kan onder
deze weigeringsgronden worden gebracht.
In het eerste lid van artikel 9 worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25,
tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van
een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd
worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan
moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In
aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat aanvragers tegen wie een terugvorderingsactie
loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
De weigeringsgrond genoemd in lid 1 sub c spreekt voor zichzelf.
Zie over de weigeringsgrond die wordt genoemd in lid 1 sub d de algemene toelichting. Dat subsidies
in beginsel per kalenderjaar verleend worden laat overigens onverlet, dat de subsidieontvanger die
gedurende drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie heeft gekregen voor min of meer dezelfde
activiteiten rechtsbescherming geniet als wordt besloten de subsidierelatie te beëindigen
(artikel 4:51 Awb). Artikel 9 lid 2 geeft het college de mogelijkheid om bij subsidieregeling van het
bepaalde in lid 1 sub d af te wijken.
In het derde lid van artikel 9 zijn diverse facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan
in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
De onderdelen a tot en met c, f, g en i spreken voor zichzelf.
Onderdeel d geeft onder andere de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over
voldoende eigen middelen beschikt, dan wel voldoende kan beschikken over middelen die worden
verstrekt door derden. Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin de door de aanvrager aan de
deelnemers van de activiteiten gevraagde eigen bijdrage zo laag is of zal zijn dat door een redelijke
verhoging van deze bijdrage subsidieverlening achterwege kan blijven.
Onderdeel e betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering
integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze
weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf
beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel
rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst
te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende
en vastgestelde subsidies intrekken (vierde lid).
Onder h is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als
subsidiëring niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU
(de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidiëring
die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of
overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf
weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze
weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op
een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel j tenslotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere
weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren
activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is
met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, moet de
subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vijfde lid geeft het college de
bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.
Het zesde lid beoogt te bewerkstelligen dat salariskosten en de kosten van uitkeringen wegens
beëindiging van werkzaamheden die hoger zijn dan het bedrag van de Wet normering bezoldiging
topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (ook wel de Balkenendenorm genoemd) niet
Artikel
12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie
bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds direct mogelijk is op
grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan
een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Die grondslag is in
artikel 12 lid 1 gegeven met betrekking tot verplichtingen in het kader van het beheer en gebruik van
datgene wat met de subsidie tot stand is gebracht.
Artikel 12 lid 3 biedt de mogelijkheid om in subsidieregelingen te sturen op de veiligheid van kinderen
in gesubsidieerde organisaties waarin met kinderen wordt gewerkt. Een belangrijk aspect hiervan is
het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Artikel
14 Vaststelling subsidies tot € 5.000
Kenmerkend voor subsidies tot € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend. Er
wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve
meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11 lid 1).
Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Verder wordt op grond van artikel 13 lid 1 het voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft
de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor
kunnen lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid), wordt bij de
subsidieverlening vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie
wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn ambtshalve vastgesteld. In het tweede lid is een
termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel
15 Aanvraag vaststelling subsidies vanaf € 5.000 tot € 50.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidies vanaf € 5.000 en tot € 50.000 aan
het college dienen te verantwoorden. Er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden
(eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten
zijn verricht (tweede lid). Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot
verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op
welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden
gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een
deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie). Het verslag kan ook
bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de
verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het
college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te
verlangen dan een inhoudelijk verslag.