Deze wijzigingen zijn opgenomen n.a.v. de implementatie Handreiking Publieksevenementen Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid.
In artikel 1:3
Indiening aanvraag is de maximale beslistermijn voor - door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen - vergunningen of ontheffingen gewijzigd van acht naar tien weken en is het tweede lid van artikel 2:25
Evenement vervallen.
Acht weken blijkt bij vergunningen voor een aantal grote evenementen een krappe beslistermijn. Er dienen namelijk voor het behandelen van een dergelijke aanvraag diverse zaken te gebeuren, waaronder:
-
-
een risico-inventarisatie van het evenement,
-
-
een multidisciplinaire advisering op de aanvraag,
-
-
de planning van hulpdiensten.
Dit kost veel tijd. Om tot een goede besluitvorming te kunnen komen ten aanzien van dergelijke aanvragen is er voor gekozen om de maximale beslistermijn op tien weken te stellen.
Na vaststelling van dit wijzigingsartikel kan het betreffende bestuursorgaan, die op dergelijke aanvragen dient te beslissen, op grond van artikel 1:3 lid 2 dit vergunningstelsel aanwijzen, zodat hiervoor voortaan een maximum beslistermijn van tien weken geldt (wijzigingsartikelen A en K).
Artikel 1:6
Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing wordt uitgebreid met een schorsingsmogelijkheid. Dit om het bestaande handhavingsbeleid te verfijnen. Hierdoor wordt het niet alleen mogelijk om een vergunning of ontheffing te wijzigen of in te trekken, maar ook te schorsen.
Op dit moment is artikel 2:6 zo geformuleerd dat folderen, flyeren en samplen is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.
De invulling van de strekking van dit hele artikel was niet goed geregeld: het college had namelijk nooit invulling gegeven aan dit artikel, zodat folderen en flyeren overal was toegestaan. Dit is niet de bedoeling geweest, mede gelet op het feit dat de praktijk uitging dat men voor deze activiteit een standplaatsvergunning nodig had.
In de binnenstad wordt het folderen, flyeren en samplen op drukke momenten als hinderlijk ervaren.
Teneinde de in dit artikel genoemde en bedoelde activiteiten in goede banen te leiden en om een juiste invulling te geven aan de bedoelde strekking van dit artikel is besloten om dit artikel te herformuleren:
in het gebied van de binnenstad van Dordrecht - dat begrensd wordt door de Voorstraathaven, Steegoversloot, Spuihaven en Prinsenstraat – is het alleen op de plaatsen:
-
-
Voorstraat: gedeelte Visbrug tot Kolfstraat,
-
-
kruising Sisarijs- of Sarisgang/Vriesestraat (m.u.v. marktdagen),
-
-
kruising Statenplaats/Kolfstraat (m.u.v. marktdagen)
toegestaan om zonder standplaats geschreven of gedrukte stukken, producten dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken.
Indien voor het samplen een standje moet worden gebruikt, dient hiervoor een standplaatsvergunning te worden aangevraagd.
In het kader van deregulering is het ontheffingstelsel in artikel 2:6 vervallen, omdat er nog nooit een dergelijke ontheffing is verleend.
In artikel 2:10 A lid 2 waren sub -d- en sub - e- speciaal voor kabels en leidingen weigeringsgronden opgenomen. De strekking ervan is nu opgenomen in de zogenaamde Leidingenverordening. Met de inwerkingtreding van deze verordening zijn voornoemde onderdelen van artikel 2:10 A, lid 2 overbodig geworden, nu deze weigeringsgronden in de Leidingenverordening zijn opgenomen. Deze worden dan ook met deze APV-wijziging uit de APV verwijderd.
Artikel 2:10 B, lid 1, sub g geeft aan dat artikel 2:10 A niet geldt als het daarin geregelde onderwerp door een andere regeling wordt voorzien. Deze uitzondering wordt uitgebreid met de Leidingenverordening, nu een aparte leidingenverordening in werking is getreden.
Met deze wijzigingsverordening wordt tegelijkertijd een omissie hersteld. Want het verbod van artikel 2:10 A dient ook niet te gelden voor zover Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Dordrecht van toepassing is. Deze kennen namelijk ieder een eigen (vergunning)stelsel.
Met de toevoeging van sub h heeft men voor een uitstalling - als in voornoemd sub omschreven -geen vergunning ex artikel 2:10 A meer nodig. Het college zal wel nadere regels vaststellen ten aanzien van dergelijke uitstallingen. De bevoegdheid is hiervoor opgenomen in artikel 2:12 A.
Met dit wijzigingsartikel wordt een verkeerde redactie gecorrigeerd: in de bijzin wordt voor het woord "activiteiten" het woord "de" vervangen door "het" en worden na het woord "activiteiten" de woorden "betreft die" geplaatst en tenslotte worden de woorden "verboden zijn" omgedraaid.
Het is wenselijk gebleken dat de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen ook voor de artikelen 2:11 en 2:12 hoort te gelden.
Daarvoor dient dan wel een bevoegdheidsgrondslag te bestaan. Daarom is:
-
1.
artikel 2:10 E vervallen;
-
2.
de strekking van dit oude 2:10 E uitgebreid met 2:11 en 2:12 en deze opgenomen in een nieuw artikel 2:12 A.
Voor het begrip "barvrijwilliger" is aansluiting gezocht bij hetzelfde begrip uit artikel 1 lid 1 Drank- en horecawet.
Voor het begrip "paracommerciële rechtspersoon" is aansluiting gezocht bij hetzelfde begrip uit artikel 1 eerste 1 Drank- en horecawet.
De tekst van artikel 2:28 C is vereenvoudigd en tevens aangescherpt naar Rotterdams model. Voor het vervallen van rechtswege is namelijk alleen de feitelijke beëindiging van de exploitatie van belang. De andere feiten, die in het oude lid 1 waren vermeld, kunnen als afgeleide van deze beëindiging worden gekwalificeerd en hoeven daarom niet te worden opgenomen.
Artikel 2:28 D
Intrekkings- c.q. wijzigingsgronden
wordt uitgebreid met een schorsingsmogelijkheid. Dit om het bestaande handhavingsbeleid te verfijnen. Hierdoor wordt het mogelijk om de exploitatievergunning niet alleen te wijzigen of in te trekken, maar ook te schorsen. Dit betekent dat de burgemeester met de bestaande gronden van 2:28 D een exploitatievergunning kan schorsen.
In artikel 2:29, lid 4, sub a, b, c, d en e is het bestaande sluitingstijdenbeleid SMART-er verwoord. Het oude beleid was verankerd in het beleid "Veilig uitgaan in Dordrecht" en in een raads- en een burgemeesterbesluit (respectievelijk van 7 maart 2000 en 12 oktober 1998). Eén en ander bleek duidelijker en zorgvuldiger te kunnen worden geformuleerd. Daarom is ervoor gekozen om dit beleid redactioneel aan te scherpen. Daarnaast is besloten om voornoemd beleid niet meer door de burgemeester, maar - middels opneming in de APV - door de raad te laten vaststellen. Op deze manier is het beleidskader ‘sluitingstijden’ in 1 document - namelijk de APV - opgenomen en hoeft men hiervoor niet meer diverse documenten te raadplegen.
De burgemeester zal "zijn" besluit (d.d. 12 oktober 1998) tegelijkertijd met de vaststelling van deze wijzigingsverordening intrekken. De raad zal zijn besluit van 7 maart 2000 ("instemmen met plan van aanpak inzake veilig uitgaan in Dordrecht") intrekken.
Sub a en b zijn een weergave van het bestaande beleid.
In lid 4, sub a en d is een gebied omschreven, dat in het navolgend kaartje - voor de duidelijkheid - is weergegeven.
-
-
Een ondernemer die een mega-discotheek of multi-uitgaanscentrum exploiteert en
-
-
inrichtingen, die onderdeel uitmaken van dergelijke grootschalige voorzieningen,
kunnen een ontheffing krijgen van het sluitingsuur tot later dan 03.00 uur, ook indien deze inrichtingen gelegen zijn buiten het centrum van Dordrecht. Dit is bestaand beleid en is in het verleden bijvoorbeeld toegepast bij de mega-discotheek aan de Amnesty Internationalweg 15.
De gemeenteraad acht het Energiehuis een voorbeeld van een multi-uitgaanscentrum. Het wordt namelijk gezien als een veelzijdige, levendige, laagdrempelige ontmoetings- en uitgaansplek met en (boven-)regionale uitstraling en waar diverse culturele voorzieningen, programmering, evenementen en horeca wordt aangeboden.
Dit lid is het oude artikel 2:29 lid 4 sub c.
Het slot van artikel 2:29 lid 4 "met dien verstande dat een dergelijke ontheffing geen betrekking heeft op een terras en andere aanhorigheden" hoort bij alle subs (a tot en met e) van lid 4.
In artikel 2:29 lid 6 wordt expliciet aangegeven in welke gevallen de burgemeester geen ontheffing verleent.
Het zevende lid van artikel 2:29 bepaalt dat de intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden (ten aanzien van de exploitatievergunning) uit artikel 2:28 D van overeenkomstige toepassing zijn op de ontheffing van artikel 2:29. Een ontheffing moet namelijk ook in te trekken, te wijzigen of te schorsen zijn. Het ligt voor de hand hiervoor aan te sluiten bij de intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden voor de betreffende exploitatievergunning.
Voorheen waren voor het carillon en de kerkklok van de Grote Kerk nadere geluidseisen afgegeven, die gebaseerd waren op het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer.
Inmiddels bestaat dit besluit niet meer. Daarvoor in de plaats zijn bepalingen in het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen. In dit besluit is echter expliciet opgenomen dat bij niet versterkte muziek geen voorschriften gelden (in artikel 2:18 lid 1 onder f Activiteitenbesluit milieubeheer).
Carillons en kerkklokken produceren niet versterkt geluid. Dit betekent dat voor deze inrichtingen geen geluidvoorschriften gelden vanuit het Activiteitenbesluit.
In Dordrecht maken de kerkklokken en het carillon van de Grote Kerk onderdeel uit van de (cultuur van de) stad Dordrecht. Het gemeente koestert deze cultuur. Het is echter wenselijk om het geluid van dergelijke zaken in inrichtingen in de Algemene plaatselijke verordening te reguleren, want zonder regels zou theoretisch de hele dag een carillon bespeeld kunnen worden en 's nachts een kerkklok geluid kunnen worden. De wetgever heeft hiervoor de mogelijkheid gecreëerd in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
In voornoemd artikel 2:18 lid 1 onder f staat namelijk het volgende.
Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12, blijft buiten beschouwing:
-
a.
-
b.
-
c.
-
d.
-
e.
-
f.
het ten gehore brengen van onversterkte muziek
tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld
;
Er is daarom gekozen om regels voor het luiden van een kerkklok en het bespelen van een carillon op te nemen in artikel 4:5 APV.
Zij hebben de volgende strekking.
-Voor het bespelen van een carillon is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het voorschrift dat geldt voor het oefenen door muziekgezelschappen, de bestaande praktijk bij het carillon van De Grote Kerk en de sluiting van de winkels op koopavonden:
een carillon mag voor de duur van 4 uur in de week worden bespeeld gedurende de dagperiode vanaf 08.00 uur tot 19.00 uur en avondperiode vanaf 19.00 uur tot 21.00 uur zonder dat de geluidnormen, die zijn opgenomen in het eerste lid, gelden. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer weer in zijn geheel van toepassing (artikel 4:5 lid 3).
-
-
Het gebruik van kerkklokken, waarbij via automatisch (carillon)spel de tijd wordt aangeduid, geldt niet gedurende de dag- en avondperiode, die in het schema van artikel 4:5 lid 1 zijn opgenomen (artikel 4:5 lid 4 sub b).
-
-
De geluidnormen opgenomen in artikel 4:5 lid 1 gelden niet voor het gebruik van kerkklokken ter oproeping van gebed (artikel 4:5 lid 4 sub a). Deze APV-regel is voor de overzichtelijkheid opgenomen, maar ook zonder deze regel geldt dit in Nederland (via artikel 2:18 lid 1 sub a Activiteitenbesluit milieubeheer).
-
-
De geluidnormen gelden ook niet op volgende dagen/tijdstippen voor maximaal 10 minuten:
-
-
-
-
-
-
-
-
in de avond periode op donderdagen in de maanden juli, augustus en september;
-
-
in de nachtperiode van 31 december op 1 januari ter uitluiding van het oude jaar en het inluiden van het nieuwe jaar.
Het luiden van de kerkklokken op zojuist genoemde dagen/tijdstippen is al sinds jaar-en-dag bestaande praktijk en is daarom ook in dit artikel juridisch verankerd.
De regels zijn algemene regels. Dit betekent dat zij voor alle kerkklokken en carillons in de stad Dordrecht gelden.
In artikel 4:11
(Omgevings)vergunning voor het vellen van houtopstanden (voor het gemak "kapvergunning") is aan de kapvergunning een beperkte geldigheidsduur gekoppeld.
In de praktijk is gebleken dat een kapvergunning soms niet wordt gebruikt of eerst na 2 jaar. Een kapvergunning zonder beperkte geldigheidsduur blijkt in de praktijk lastig handhaafbaar, vooral als een herplantplicht onderdeel uitmaakt van deze vergunning. Het zou namelijk kunnen dat er eerst een boom wordt gekapt en vervolgens de herplant meer dan 1 jaar uitblijft. Het bedrijf Toezicht ervaart dit bij de handhaving van de regel als lastig. Om aan de handhavingspraktijk tegemoet te komen kent de kapvergunning nu een beperkte geldigheidsduur van een jaar. Een jaar wordt in deze redelijk geacht, omdat het in de rede ligt dat iemand, die zo'n vergunning vraagt, er ook in het normale geval binnen afzienbare tijd gebruik van wil maken. Indien de vergunning niet binnen dat jaar wordt gebruikt, vervalt deze voortaan van rechtswege.
De wijzigingen opgenomen in deze wijzigingsartikelen komen voort uit de strekking van een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (zaaknummer AWB 11/5584). De wijzigingen betreffen noodzakelijke herformuleringen, omdat de Rechtbank in voornoemde uitspraak had geconstateerd dat met de oude formulering de gewenste bevoegdheid van het college - juridisch gezien - niet aanwezig was. Kort samengevat: door de tekst "Het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden in om …" wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college dat niet kan. Met de formulering: "Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden …" is duidelijk dat de gemeenteraad in zijn verordening het verbod creëert (en dat het college slechts de gebieden hoeft aan te wijzen). Deze systematiek is met de wijzigingsartikelen R, V, W, Y, HH en II in de betreffende APV-artikelen doorgevoerd.
Artikel 5:5 lid 1 is zo aangepast dat het niet alleen verboden is om voertuigwrakken
op de weg, maar op elke openbare plaats te parkeren. In de praktijk komt het namelijk voor dat voertuigwrakken ook op andere plekken van de weg zijn geparkeerd. Dit komt het aanzien van de gemeente niet ten goede. Daarom is voor deze uitbreiding van dit artikel gekozen.
Voortaan kan dan ook gehandhaafd worden wanneer een voertuigwrak - weliswaar niet op de weg, maar wel - op een openbare plaats geparkeerd is.
In dit artikel staat nog steeds in het eerste lid dat een ventvergunning niet nodig is voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Dit heeft alles met de vrijheid van meningsuiting te maken.
In het oude tweede lid van dit artikel stond dat het college de vrijheid van meningsuiting in deze wel mocht beperken door openbare plaatsen voor bepaalde dagen en uren vast te stellen, waarop het verboden is om te venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Aan dit tweede lid is nooit invulling gegeven.
In de binnenstad worden krantenverkopers op drukke momenten als hinderlijk ervaren.
Mede gelet op het feit dat krantenverkopers geen ventgunning nodig hebben en soms niet snel een grens valt te trekken tussen het aanbieden van gedrukte stukken in het kader van de vrijheid van drukpers (artikel 2:6) en het verkopen van gedrukte stukken, is er voor gekozen om de vrijheid van meningsuiting bij venten op dezelfde manier in te perken als de wijze waarop het verbod om geschreven of gedrukte stukken, producten dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken, is ingeperkt.
Dit betekent het volgende.
Venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet is - net zoals folderen, flyeren en samplen uit artikel 2:6 - in het gebied van de binnenstad van Dordrecht - dat begrensd wordt door de Voorstraathaven, Steegoversloot, Spuihaven en Prinsenstraat - alleen op de volgende plaatsen toegestaan:
-
-
Voorstraat: gedeelte Visbrug tot Kolfstraat;
-
-
kruising Sisarijs- of Sarisgang/Vriesestraat (m.u.v. marktdagen);
-
-
kruising Statenplaats/Kolfstraat (m.u.v. marktdagen).
Een vergunning is niet nodig op basis van het eerste lid.
Het ontheffingstelsel op het verbod is vervallen, omdat dit stelsel niet werd toegepast.
AA, BB, CC, DD, EE, FF en GG
Na vaststelling van deze wijzigingsartikelen door de gemeenteraad, zal het college vervolgens:
-
-
het bestaande standplaatsenbeleid inzake maximum dagdelen met onderverdeling - verwoord in nadere regels, dat is vastgesteld op 10 januari 2012 en
-
-
het beleid Standplaatsen ten behoeve van ambulante handel, eveneens vastgesteld op 10 januari 2012
Reden hiervoor is dat de bestaande nadere regels voor meerdere uitleg vatbaar bleken, waardoor handhaving lastiger werd.
Het beleid, dat in genoemde wijzigingsartikelen is opgenomen, is duidelijker en simpeler. De regel dat op 1 locatie maximaal 3 dagdelen worden uitgegeven - verwoord in voornoemde nadere regels - is losgelaten. Daarnaast verwijst de huidige APV tekst naar een branchelijst met maxima. Deze maxima zijn door het college in de praktijk nooit vastgesteld. Dit is (op dit moment) ook niet wenselijk. Wel wenselijk is het bepalen van de locaties en het maximum aantal standplaatsen in Dordrecht. Dit biedt voldoende inkadering voor de standplaatsen.
Het geherformuleerde beleid houdt het volgende in.
-
-
Vergunningen voor algemene standplaatsen, als bedoeld in het eerste lid onder a, kunnen worden verstrekt voor een ochtenddeel (08.00–13.00 uur), een middagdeel (13.00–18.00 uur) of voor een hele dag.
-
-
Per week worden er voor de algemene standplaatsen, als genoemd in het eerste lid onder a, maximaal 10 dagdelen per branche vergund.
-
-
Een aanvrager van een sampling standplaatsvergunning kan:
-
-
maximaal één vergunning per dag en
-
-
en niet meer dan tien vergunningen per kalenderjaar
-De vergunninghouder kan een standplaats innemen van maandag tot en met zaterdag met uitzondering van de officiële feestdagen (artikel 5:18 D lid 1).
De definitie van "standplaats" is verduidelijkt door expliciet op te nemen dat ook het aanprijzen (sampling) vanaf een standplaats kan plaatsvinden (artikel 5:17 lid 1).
Het ontheffingstelsel is uit artikel 5:18 A verwijderd, omdat hiervan geen gebruik werd gemaakt. In verband daarmee zijn de artikelen 5:18 D lid 2 en 5:18 E leden 1 en 2 redactioneel aangepast.
Artikel 6:2 lid 1 is geactualiseerd. De politie, werkzaam in Dordrecht, wordt tegenwoordig aangeduid als de Nationale politie, eenheid Rotterdam.