Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bibob Gemeente Olst-Wijhe
Paragraaf 1: Algemeen
 
Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bibob Gemeente Olst-Wijhe
De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Olst-Wijhe, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;
Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;
Gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbepalingen door het openbaar bestuur, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank- en Horecawet, de artikelen 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2:25, 2:28, 2:39, 3:4, van de Algemene plaatselijke verordening (m.b.t. gemeentelijke vergunningen), en de Subsidieverordening
besluiten vast te stellen de
Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Paragraaf 1: Algemeen
Artikel1.1Begripsomschrijvingen
  • 1.
    De definities in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidslijn, tenzij daarover in lid 2 anders is bepaald.
  • 2.
    In deze beleidslijn wordt verstaan onder:
    • a.
      rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Olst-Wijhe;
    • b.
      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen van de gemeente Olst-Wijhe;
    • c.
      overheidsopdracht: een opdracht als beschreven in artikel 1 van de wet en waarop de wet kan worden toegepast;
    • d.
      vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:
  • 1.
    het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;
  • 2.
    huur of verhuur;
  • 3.
    het verlenen van een gebruiksrecht; of
  • 4.
    de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.
    • e.
      betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is aangegaan of zal worden aangegaan, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer;
    • f.
      eigen onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen.
Paragraaf 2: Publiekrechtelijke beschikkingen
Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen
De toepassing van de wet zal door het bestuursorgaan op de hieronder aangeduide beschikkingen op de volgende wijze plaatsvinden:
  • 1.
    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:
    • a. artikel 3 van de Drank- en Horecawet; (Drank- en Horecavergunning);
       
Paracommerciële horeca-inrichtingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet (zoals dorpshuis, buurthuis, clubhuis of kantine van een sportvereniging) waarvan de horeca in eigen beheer is en niet is verpacht, vallen in beginsel niet onder dit Bibob-beleid. De natuurlijke persoon en de rechtspersoon die op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet beschikken over een drank- en horecavergunning en waarbij de rechtsvorm wijzigt dan wel dat dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon een tweede aanvraag indient op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet, vallen in beginsel eveneens niet onder de werking van dit artikel.
    • b. artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening; (exploitatievergunning coffeeshop)
       
    • c.
      artikel 3:4 van de Algemene plaatselijke verordening (seksinrichting, escortbedrijf)
    • d.
      artikel 2:39 van de Algemene plaatselijke verordening (speelautomatenhal)
  • 2
    Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking in beginsel plaats als zij vallen onder de daartoe aangewezen branche en/of gebied en de daarbij geldende risico-indicatoren:
  • a.
    De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit).
De toepassing blijft beperkt tot de aanvragen met een bouwsom hoger dan €1.000.000,-.
De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:
  • Overheidsinstanties;
  • Semi-overheidsinstanties;
  • Toegelaten woning(bouw)corporaties; (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning).
  • Door het college van B&W bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. PPS constructies van particuliere ondernemingen en overheid)
  • b.
    De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet, (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer).
    De toepassing blijft beperkt tot inrichtingen die behoren tot de vuurwerk branche. De Bibob-toets wordt in beginsel alleen uitgevoerd als:
    • vanuit eigen informatie en/of
    • vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of
    • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.
      De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:
  • Overheidsinstanties;
  • Semi-overheidsinstanties.
  • c.
    De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet Bibob kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets).
    De Bibob-toets wordt in beginsel alleen uitgevoerd als bij de aanvraag:
    • vanuit eigen informatie en/of
    • vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of
    • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van
      de wet, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.
  • d.
    De aanvraag als bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene plaatselijke verordening; (evenementenvergunning);
    De toepassing van de Bibob-toets zal daarbij beperkt blijven tot de bij afzonderlijk besluit van de burgemeester aangewezen evenementenvergunningen.
  • 3
    Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking in beginsel plaats, als er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de wet:
  • a.
    De aanvraag als bedoeld in artikel 30a Drank- en Horecawet;
  • b.
    De aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet, in het geval het een horecabedrijf betreft, als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet (paracommerciële instelling);
  • c.
    De aanvraag als bedoeld in artikel 30b van de Wet op de kansspelen.
Artikel 2.1a Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking genoemd in artikel 2.1 lid 1
Naast de in artikel 2.1 lid 1 aangeduide gevallen, zal het bestuursorgaan bij een aanvraag voor de in artikel 2.1 lid 2 genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibob-toets, als:
  • vanuit eigen informatie en/of
  • vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of
  • vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.
Bovendien zal een Bibob-toets plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.
Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen
Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:
  • 1.
    de verstrekte beschikking betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na de verstrekking van de beschikking, is aangewezen als risicogebied;
  • 2.
    de verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generieke Bibob-toets;
  • 3.
    vanuit eigen informatie dan wel vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;
  • 4.
    informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob verkregen, vanuit het OM, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau, dat duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;
  • 5.
    bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene hier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.
Artikel 2.2a
Bij een weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 juncto artikel 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning kan als gevolg daarvan worden ingetrokken.
Artikel 2.3 Toepassingsbereik bij subsidies
Het bestuursorgaan zal in geval van een aanvraag voor dan wel de intrekking van een reeds verleende subsidie als bedoeld in de gemeentelijke subsidieregeling de wet slechts toepassen indien:
  • 1.
    op basis van eigen ambtelijke informatie en/of
  • 2.
    informatie verkregen van het Bureau en/of
  • 3.
    informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet (OM-tip) en/of
  • 4.
    informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat er sprake is van een ernstig risico als bedoeld in artikel 3 van de wet.
Paragraaf 3: Privaatrechtelijke transacties
Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties
De rechtspersoon met een overheidstaak kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot vastgoedtransacties zoals bedoeld in artikel 1 onder f, waarbij de gemeente partij is. Bij de start van onderhandelingen daartoe, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.
In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.
De Bibob-toets wordt in beginsel beperkt tot de gevallen, die een of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:
  • Hoge mate van financiële complexiteit;
  • Behorend tot een als zodanig door college van B&W benoemde risicobranche;
  • Behorend tot een als zodanig door college van B&W benoemd risicogebied;
  • Hoge mate van complexiteit met betrekking tot de bedrijfsstructuur;
  • Exceptioneel financieel risico voor de gemeente.
Het besluit tot uitvoering van het Bibob-onderzoek kan daarnaast ook gebaseerd zijn op:
  • 1.
    eigen ambtelijke informatie en/of
  • 2.
    informatie verkregen van het Bureau en/of
  • 3.
    informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet (OM-tip) en/of
  • 4.
    informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC.
Indien de Bibob-procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.
Artikel 3.2 Toepassingsbereik bij aanbestedingen
De gemeente kan bij twijfel over de integriteit van een ondernemer het Bureau Bibob advies vragen inzake overheidsopdrachten, die behoren tot een bij Besluit Bibob aangewezen sector, zijnde ICT, milieu en/of bouw. Aangezien dit instrument een ingrijpend karakter heeft zal een besluit daartoe weloverwogen en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de beginselen van het aanbestedingsrecht te worden gemaakt. In aanbestedingsdocumenten moet in dat geval dan ook (voor zover het opdrachten betreft in de krachtens artikel 5, tweede lid van de Wet Bibob aan te wijzen sectoren: ICT, milieu en/of bouw) worden opgenomen dat inschrijvende partijen er rekening mee moeten houden dat gemeente, alvorens tot gunning over te gaan, advies kan inwinnen als bedoeld in artikel 9 lid 2 van de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
Een besluit tot uitvoering van een Bibob-onderzoek zal daarnaast ook plaatsvinden indien:
  • 1.
    op basis van eigen ambtelijke informatie en/of
  • 2.
    informatie verkregen van het Bureau en/of
  • 3.
    informatie verkregen vanuit het Om conform artikel 26 van de wet (OM-tip) en/of
  • 4.
    informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat er sprake is van een ernstig risico als bedoeld in artikel 3 van de wet.
Paragraaf 4: Uitvoering
Artikel 4.1 Eigen onderzoek
In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd. De Bibob-vragenformulieren bevatten in elk geval de in artikel 30, tweede lid van de Wet Bibob genoemde vragen en daarnaast aanvullende vragen, die het bestuursorgaan zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten.
In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob-vragenformulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor.
Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.
Het daarop aansluitende eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit een tweetal stappen:
Stap 1
Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:
  • de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;
  • eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;
  • open bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster etc.).
De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bevoegd gezag zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en, zo mogelijk, toepassen.
Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning.
Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het RIEC. Ook kan de gemeente desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.
Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.
Stap 2
Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:
  • a.
    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd,
  • b.
    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en),
  • c.
    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten,
  • d.
    de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een bibob-advies aan te vragen.
Een toetsing aan de Wet Bibob met behulp van een advies van het Bureau geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.
Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.
De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.
Bij een 'mindere mate van gevaar' dat de (aangevraagde) vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden. Deze voorwaarden dienen bibob-gerelateerd te zijn.
Artikel 4.2 Informatieplicht
  • 1.
    Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.
  • 2.
    In geval een van het Bureau ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.
Artikel 4.3 Adviestermijn
  • 1.
    Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de wet.
  • 2.
    Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in
    artikel 15 lid 3 van de wet.
  • 3.
    Het Bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.
  • 4.
    De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.
Artikel 4.4 Beschikking
    • 1.
      Het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet. Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, de geconstateerde ernstige mate van gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.
      • 2. Indien het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beslissen en op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de wet, of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen. 14.019286
         
      • 3.
        Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking, is vatbaar voor beroep en bezwaar.
  • 4.
    Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.
Paragraaf 5: Invoering
Artikel 5.1 Invoeringsdatum.
Deze beleidslijn is vastgesteld door de burgemeester respectievelijk het college van burgemeester en wethouders op XX-XX-XXXX en treedt in werking op de dag na publicatie. Op die datum wordt de ‘Beleidsregel gemeente Olst-Wijhe ten aanzien van de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur’ ingetrokken.
Toelichting beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bibob
1. Inleiding
Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door ondermeer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.
2. De Wet Bibob algemeen
De integriteit van het overheidsorgaan wordt aangetast als bij een verleende of te verlenen beschikking (vergunning, subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie, er sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten.
Ter bescherming van haar integriteitsrisico, hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen; zij is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.
De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen die zijn opgenomen in Wet Bibob en Besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving, zijn er per 1 januari 2013 o.a. een aantal aanvullingen/wijzingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.
3. Algemeen toepassingsbereik Wet Bibob
De Wet Bibob en het daarbij behorende Besluit Bibob bieden de mogelijkheid tot toepassing door bestuursorganen. Daarbij is een onderscheid te maken tussen enerzijds haar status als publiekrechtelijk orgaan en anderzijds haar status als privaatrechtelijke partij.
Toepassing van het Bibob-instrumentarium vanuit de positie van publiekrechtelijk orgaan kan bij:
  • 1.
    de beoordeling van een aanvraag en/of intrekking van een beschikking ter zake een vergunning, toekenning, erkenning of ontheffing als bedoeld in:
  • Artikel 7 Wet bibob: een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf;
  • De artikelen 3 en 30a van de Drank- en Horecawet;
  • Artikel 6 van de Opiumwet;
  • Artikel 3, eerste lid, van de marktverordening voor het wegvervoer, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen en artikel 7.1, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen;
  • Artikel 4 van de Wet personenvervoer 2000;
  • Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • Artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van die wet, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet;
  • Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van die wet, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet Bibob kan worden geweigerd;
  • Artikel 70l van de Woningwet;
  • Artikel 4.3, derde lid, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet;
  • Artikel 9 van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden in de seksbranche;
  • De artikelen 9.2.2.3 en 11.2 van de Wet milieubeheer, voor zover die artikelen betrekking hebben op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid, waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.2.2.3 onderscheidenlijk artikel 11.2 van de Wet milieubeheer is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet Bibob, kan worden geweigerd dan wel ingetrokken;
  • De artikelen 30b en 30h van de Wet op de kansspelen;
  • Artikel 3:1 van de Algemene douanewet, voor zover dat artikel betrekking heeft op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid, waarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3:1 van de Algemene douanewet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet bibob, kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken
  • Artikel 14, eerste lid van de Wet strategische diensten;
  • De artikelen 7, eerste lid, 30 en 33 van de Huisvestingswet.
  • 2.
    de beoordeling van een aanvraag en/of intrekking van een beschikking ter zake een
    subsidie;
Toepassing van het Bibob-instrumentarium vanuit haar positie van betrokkene in privaatrechtelijke transacties kan bij:
  • 1.
    de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen sectoren;
  • 2.
    het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie;
4. Toepassingsbereik Wet Bibob voor het bestuursorgaan gemeente
Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijk orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:
  • De beschikking ingevolge artikel 3 en 30a van de Drank- en Horecawet:
  • -
    de Drank- en Horecavergunning
  • -
    aanhangsel Drank- en Horecavergunning
  • Vergunning t.b.v. seksinrichtingen
  • Vergunning voor aanwezig hebben van kansspelautomaten
  • Vergunningen vanuit de Huisvestingswet:
  • -
    huisvestingsvergunning
  • -
    vergunning tot onttrekken, samenvoegen of splitsen van een woonruimte
  • -
    vergunning voor splitsen van recht op gebouw in appartementsrechten
  • Vergunningen/ontheffingen, voortkomende uit gemeentelijke verordeningen.
  • Omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten
  • Omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten:
  • -
    vergunningsplichtige inrichtingen binnen de sector afval
  • -
    omgevingsvergunning beperkte milieutoets(OBM)
  • Subsidies
Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:
  • de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de sectoren bouw, milieu en ICT;
  • Het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.
5. Waarom een beleidslijn
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de Wet Bibob. Het betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden, zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.
Door het vaststellen en implementeren van een beleidslijn biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. In de beleidslijn staat aangegeven op welke beschikkingen, subsidies en aanbestedingen de Wet Bibob wordt toegepast en in welke gevallen de toetsing zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob (hierna "de Bibob-toets") zal plaatsvinden.
Voor de burger wordt door de beleidslijn voorkomen, dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidslijn een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daaruit een preventieve werking het gevolg zijn.
In de gevallen, waarin toepassing van het Bibob-instrument beperkt zal worden tot aangewezen branches/gebieden en daarop toegeschreven risico-indicatoren is het noodzakelijk, dat hierin een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. In de modelbeleidslijn is daarbij op onderdelen al een suggestie gedaan.
In de hier toe te passen beleidsafweging kan b.v. gebruik gemaakt worden van bestuurlijke rapportages en bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. Het RIEC kan bij deze beleidsafweging een adviserende en ondersteunende rol vervullen.
Juist in deze categorie binnen de modelbeleidslijn kan er dus sprake zijn van een wat grotere beleidsdiversiteit tussen gemeenten.
6. Modelbeleidslijn 2013
De kracht van het Bibob-instrument neemt nadrukkelijk toe als de toepassing door zoveel mogelijk bestuursorganen gebeurt en de onderliggende toepassingscriteria binnen de bestuursorganen zo veel mogelijk eenduidig zijn. Het RIEC kan daarbij een sterke ondersteunende en coördinerende rol vervullen.
In de modelbeleidslijn 2013 is een onderscheid gemaakt in de tweeledige positie, zoals hiervoor omschreven.
Paragraaf 2 Publiekrechtelijke beschikkingen.
In artikel 2.1 lid 1 zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob-toets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door o.a.:
  • zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;
  • grootschalig gebruik van z.g. cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor z.g. "witwaspraktijken";
  • bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het z.g. "waterbedeffect" zich hier nadrukkelijk kan voordoen.
Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibob-toets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het overheidsorgaan en betrokkene, maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is, dat zowel t.a.v. de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.
In paragraaf 2 artikel 2.1 sub 2 onder a) wordt de toepassing nader omschreven bij een aanvraag om een omgevingsvergunning bouwactiviteit.
Uitgangspunt is daarbij geweest, dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden maar dat de toepassing beperkt zou dienen te blijven tot de gevallen waarin sprake is van een financiële investering van redelijke omvang dan wel het betrokken bouwwerk op enigerlei wijze een faciliterende rol kan vervullen in bedrijfsmatige activiteiten die een vergroot risico in zich hebben voor criminele invloeden. Dit laatste kan ingegeven zijn door branche- en/of omgevings-kenmerken.
In de modelbeleidslijn is hierin een voorzet gedaan. De uiteindelijke keuze voor beperking van het toepassingsbereik kan plaatsvinden in regionaal overleg, waarbij door het RIEC een coördinerende en ondersteunende rol kan worden vervuld.
In artikel 2.1 sub 3 onder c is de toepasbaarheid ook mogelijk gemaakt voor een aantal beschikkingen, die volgen uit een lokale huisvestingsverordening. Dit betreft een uitbreiding in de Bibob-wetgeving die bestuursorganen eventueel kunnen inzetten in de problematiek rondom huisjesmelkers.
Voor alle beschikkingen (vergunningen en subsidies) in de artikelen 2.1 sub 2 en 2.1 sub 3 in deze paragraaf geldt, dat het toepassingsbereik in beginsel niet algemeen is, maar beperkt wordt door lokale keuzes. Belangrijk is daarbij het wel/niet aanwezig zijn van specifieke relevante informatie, die kan duiden op een integriteitsrisico voor het bestuursorgaan.
Paragraaf 3 Privaatrechtelijke transacties
In artikel 3.1 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven. Dit betreft een uitbreiding van de toepasbaarheid van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar kan worden beschouwd maar op onderdelen gebleken is ernstig kwetsbaar te zijn voor invloeden vanuit de criminele omgeving. Voor het uitsluiten van deze invloeden binnen deze sector, zullen maatregelen vanuit diverse actoren binnen deze sector zelf noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen initiatieven komen vanuit b.v. de makelaardij, het notariaat en de taxateurs. Ook kan het Kadaster een signalerende rol vervullen in geval een onroerend goed in korte tijd meerdere keren in andere handen overgaat.
De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen, waarin een bestuursorgaan middels een privaatrechtelijke transactie partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten. Zoals eerder gezegd is de onroerendgoedsector in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar. De toepassing zal dan ook beperkt dienen te worden tot de gevallen, waarin gemotiveerd tot inzet kan worden besloten. In de modelbeleidslijn is een voorzet gedaan voor een nadere beperking van de toepassing. Deze voorzet is niet bindend; zij beoogt nadrukkelijk uit te nodigen tot nadere studie op de schaal van de eigen omgeving met beschikbare samenwerkingspartners binnen b.v. het RIEC om tot een werkbare afbakening van de toepassing in deze sector te komen.
In artikel 3.2 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij aanbestedingen omschreven.
Door de wetgever is de toepasbaarheid van het Bibob-instrumentarium beperkt tot de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw. Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke transactie in een van deze sectoren ook tot Bibob-toets over te gaan maar de inzet nadrukkelijk te beperken tot gevallen, waarbij de inzet gemotiveerd kan worden. Er is daarbij gekozen voor een eerste beperking tot de transacties, waarvoor een openbare aanbesteding is voorgeschreven. In tegenstelling tot de procedures bij onderhandse aanbesteding betreft het hier veelal personen/ondernemingen die bij het bestuursorgaan minder bekend zijn.
Daarnaast is in de modelbeleidslijn de mogelijkheid opgenomen om ook tot een Bibob-toets te kunnen overgaan als concrete informatie daartoe aanleiding biedt.
In tegenstelling tot de algemene strekking van de Bibob-regelgeving, verstrekt de Wet Bibob geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen. De reden hiervoor is, dat het binnen deze sector in beginsel gaat om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een Bibob-toets kan dan ook slechts gelden als versterking voor een van deze criteria.
Voor de inzet van het Bibob-instrumentarium geldt als algemene regel, dat het slechts als ultimum remedium dient te worden ingezet en het overheidsorgaan geboden is om nadrukkelijk eerst de mogelijkheden na te gaan, die reguliere wetgeving biedt. Op dat vlak ligt op dit moment een voorstel Aanbestedingswet 2012 voor vaststelling door het parlement voor. In dit wetsvoorstel is o.a. de invoering van een z.g. eigen integriteitsverklaring opgenomen.
De verwachting is dat deze verklaring een sterke rol kan vervullen in het selectieproces, waardoor inzet van het Bibob-instrument veelal niet meer noodzakelijk is.
7. Versterking eigen onderzoek
In artikel 4.1 van paragraaf 4 wordt de uitvoering van het eigen onderzoek beschreven. Bij de uitvoering van het eigen onderzoek, zal het bestuursorgaan in eerste aanleg gebruik maken van alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook zal zij gebruik kunnen maken van de relevante informatie, die voor haar beschikbaar is in z.g. open bronnen.
De beschikbaarheid van relevante informatie in de z.g. gesloten bronnen is door de onderliggende regelgeving beperkt. Middels de wijziging van wetgeving, verkrijgt het bestuursorgaan per 1 januari 2013 een ruimere bevoegdheid tot het handelsregister van de Kamer van Koophandel en het Justitieel Documentatie Systeem.
De RIEC’s zijn door de wetswijziging bevoegd om het volledige eigen onderzoeksdossier als ook een daarop gebaseerd adviesrapport van het Bureau in te zien. Op die manier wordt hun ondersteunende en coördinerende rol naar bestuursorganen bij de uitvoering van de Bibob-wetgeving, nadrukkelijk versterkt. Het RIEC kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan versterken door het verstrekken van relevante informatie, die afkomstig is van de partners in het samenwerkingsverband. Ook kunnen zij adviseren om in concrete gevallen wel/niet over te gaan tot het doen van een adviesverzoek bij het Landelijk Bureau Bibob.
Indien het bestuursorgaan een adviesrapport van het Bureau heeft ontvangen, rust daar voor haar een vergewisplicht op. In de wetswijziging is voorzien in de mogelijkheid om dit adviesrapport daartoe voor te leggen aan de leden van het lokale driehoeksoverleg.
De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid voor de gemeente, waarbij zij, in geval van weigering dan wel intrekking, haar besluit afdoende moet motiveren.
Naar boven