Beleidslijn voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur gemeente Hellendoorn 2014
Nijverdal, 15 juli 2014 Nr. 14INT00347
De Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hellendoorn, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;
Overwegende dat de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming over het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;
Gelet op het bepaalde in de Wet Bibob, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank- en horecawet, artikel 30b van de Wet op de kansspelen, artikel 4 van de Verordening Speelautomaten(hal) 2008, de artikelen 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.25, 2.28 en 3.4 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Hellendoorn 2009;
B e s l u i t e n:
vast te stellen de
Beleidslijn voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur gemeente Hellendoorn 2014
Hoofdstuk 1 Algemeen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
  • 1.
    De definities in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidslijn, tenzij daarover in lid 2 anders is bepaald.
  • 2.
    In deze beleidslijn wordt verstaan onder:
    • a.
      wet: Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob);
    • b.
      besluit Bibob: besluit van 12 april 2003, houdende uitvoering van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;
    • c.
      rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Hellendoorn;
    • d.
      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders, alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen van de gemeente Hellendoorn;
    • e.
      Bibob-toets: het (eigen) onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1;
    • f.
      RIEC: het Regionaal Informatie en Expertise Centrum.
Hoofdstuk 2 Publiekrechtelijke beschikkingen
Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen
  • 1.
    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:
    • a.
      artikel 3 van de Drank- en horecawet (de zogenaamde Drank- & Horecavergunning); Paracommerciële horeca-inrichtingen, als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet, (zoals dorpshuis, buurthuis, clubhuis of kantine van een sportvereniging) waarvan de horeca in eigen beheer is en niet is verpacht, vallen in beginsel niet onder dit Bibob-beleid;
    • b.
      artikel 7 van de wet juncto artikel 2.28 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Hellendoorn 2009 (exploitatievergunning voor grow-, smart- en headshops);
    • c.
      artikel 7 van de wet juncto artikel 3.4 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Hellendoorn 2009 (seksinrichting, escortbedrijf);
    • d.
      artikel 7 van de wet juncto artikel 4 van de Verordening speelautomatenhal 2008 (exploitatievergunning voor speelautomatenhal).
  • 2.
    Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking in beginsel plaats als zij vallen onder de daartoe aangewezen branche en/of het daartoe aangewezen gebied en de daarbij geldende risico-factoren:
    • a.
      De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsrecht bouwactiviteit). De toepassing blijft beperkt tot de aanvragen met een bouwsom hoger dan € 1.000.000,- (exclusief BTW) en de aanvragen met een bouwsom hoger dan € 250.000,- welke betrekking hebben op een bouwactiviteit in een risicobranche als bedoeld onder b en c of ten behoeve van een horecagelegenheid.
      De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:
      • -
        (semi-)overheidsinstanties;
      • -
        toegelaten woning(bouw)corporaties (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning); of
      • -
        door het college van burgemeester en wethouders bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. PPS constructies van particuliere ondernemingen en overheid).
    • b.
      De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet, en de aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de wet kan worden geweigerd (omgevingsvergunning inrichtingen Wet milieubeheer).
      De toepassing blijft beperkt tot de inrichtingen, die behoren tot de branches afvalverwerkingsbedrijven, grond(verzet)bedrijven (inclusief de grondbanken), demontagebedrijven, kringloopbedrijven en vuurwerkhandel.
      De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van (semi-) overheidsinstanties.
    • c.
      De aanvraag als bedoeld in artikel 2.25 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Hellendoorn 2009 (evenementenvergunning).
      De toepassing van de Bibob-toets zal daarbij beperkt blijven tot de categorieën van vechtsportwedstrijden of –gala’s of andersoortige evenementen waarbij sprake is van risico’s op criminele facilitering bij de verlening van een evenementenvergunning.
  • 3.
    Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking in beginsel plaats als er sprake is van ambtelijke informatie, informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of informatie afkomstig van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de wet:
    • a.
      de aanvraag als bedoeld in artikel 30a Drank- en horecawet;
    • b.
      de aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet, in het geval het een horecabedrijf betreft, als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet (para-commerciële instelling);
Artikel 2.2 Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking genoemd in artikel 1 van de wet
  • 1.
    Naast de in artikel 2.1, lid 1 aangeduide gevallen, zal het bestuursorgaan bij een aanvraag voor de in artikel 2.1, lid 2 onder a en b genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibob-toets als er:
    • vanuit eigen informatie;
    • vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC; en/of
    • vanuit het openbaar ministerie verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet,
    duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar, als bedoeld in artikel 3 van de wet.
  • 2.
    Een Bibob-toets zal verder plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Bureau.
Artikel 2.3 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen
Het college van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:
  • 1.
    de verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generieke Bibob-toets;
  • 2.
    vanuit eigen informatie dan wel vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;
  • 3.
    informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet verkregen vanuit het openbaar ministerie, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau die duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;
  • 4.
    bekend wordt dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene hier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuursorgaan het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.
Artikel 2.3a Weigering van medewerking
Bij een weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 juncto 3 van de wet. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.
 
Hoofdstuk 3 Privaatrechtelijke transacties
Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties
  • 1.
    De rechtspersoon met een overheidstaak kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot vastgoedtransacties, zoals bedoeld in artikel 1 onder o van de wet, waarbij de gemeente partij is. In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst. De Bibob-toets wordt in beginsel beperkt tot de gevallen, die een of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:
    • hoge mate van financiële complexiteit;
    • behorend tot een als zodanig door het college van burgemeester en wethouders benoemde risicobranche;
    • behorend tot een als zodanig door het college van burgemeester en wethouders benoemd risicogebied;
    • hoge mate van complexiteit met betrekking tot de bedrijfsstructuur;
    • exceptioneel financieel risico voor de gemeente.
  • 2.
    Het besluit tot uitvoering van de Bibob-toets kan daarnaast ook gebaseerd zijn op:
    • eigen ambtelijke informatie;
    • informatie verkregen van het Bureau;
    • informatie verkregen vanuit het openbaar ministerie conform artikel 26 van de wet (OM-tip); en/of
    • informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC.
Artikel 3.2 Toepassingsbereik bij aanbestedingen
  • 1.
    De rechtspersoon met een overheidstaak zal de Bibob-toets ten aanzien van een gegadigde of onderaannemer in de zin van de wet, in beginsel alleen uitvoeren bij overheidsopdrachten die vallen binnen de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw en die, conform het inkoopbeleid 2013 van de gemeente Hellendoorn voor aanbesteden van werken respectievelijk van diensten en leveringen (gedateerd 8 oktober 2013) openbaar moeten worden aanbesteed.
  • 2.
    Een besluit tot uitvoering van een Bibob-toets zal daarnaast ook plaatsvinden indien er op basis van:
    • eigen ambtelijke informatie;
    • informatie verkregen van het Bureau;
    • informatie verkregen vanuit het openbaar ministerie conform artikel 26 van de wet (OM-tip); en/of
    • informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC
    duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat er sprake is van een ernstig risico als bedoeld in artikel 3 van de wet.
     
Hoofdstuk 4 Uitvoering
Artikel 4.1 (Eigen) onderzoek
  • 1.
    In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen zal betrokkene, naast de gebruikelijke (aanvraag)formulieren, de Bibobvragenformulieren moeten invullen en inleveren bij het bestuursorgaan. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd. De Bibobvragenformulieren bevatten in elk geval de in artikel 30, tweede lid van de wet genoemde vragen en daarnaast aanvullend vragen die het bestuursorgaan zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten.
  • 2.
    In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob-vragenformulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor. Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.
  • 3.
    Het eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden, als bedoeld in artikel 3 van de wet, bestaat uit een tweetal stappen, namelijk:
    • a.
      Stap 1
      Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:
      • de door de betrokkene aangereikte informatie/documenten bij het Bibob-vragenformulier (inclusief bijlagen);
      • eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door betrokkene overgelegde documenten of informatie;
      • open bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster etc.).
    • Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren, leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning.
      Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het RIEC. Ook kan de gemeente desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.
      Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de wet genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een ‘ernstig gevaar‘ als bedoeld in de wet, kan het de vergunning weigeren of intrekken, de onderhandelingen stopzetten of een reeds aangegane vastgoedtransactie ontbinden, danwel een partij uitsluiten van de aanbesteding.
    • b.
      Stap 2
      Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:
      • a.
        na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden gelegen in de persoon van de aanvrager, onderhandelingspartij, gegadigde of inschrijver en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd;
      • b.
        na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking danwel aan de tegenpartij bij een privaatrechtelijke rechtshandeling te verbinden onderneming(en);
      • c.
        na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking of overeenkomst te verbinden activiteiten;
      • d.
        de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen.
      •  
    • Een toetsing aan de wet met behulp van een advies van het Bureau geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen. Deze eisen brengen mee dat het vragen van een advies evenredig moet zijn, gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.
      De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen staat daarom geen bezwaar of beroep open. Wel is het de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.
      Bij een mindere mate van gevaar dat de (aangevraagde) vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden. Deze voorwaarden moeten gerelateerd zijn aan de wet.
Artikel 4.2 Informatieplicht
  • 1.
    Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 van de wet. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.
  • 2.
    In geval een van het Bureau ontvangen advies leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, een overheidsopdracht niet te gunnen dan wel de overeenkomst met de partij aan wie een overheidsopdracht is gegund te ontbinden, een vastgoedtransactie niet met een betrokkene aan te gaan dan wel een reeds aangegane overeenkomst op te schorten of te ontbinden of een rechtshandeling met een natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie de vastgoedtransactie is aangegaan te beëindigen, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.
Artikel 4.3 Adviestermijn
  • 1.
    Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet de wettelijke termijn, waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15, lid 1 en 2 van de wet.
  • 2.
    Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15, lid 3 van de wet.
  • 3.
    Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.
  • 4.
    De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15, lid 2 van de wet, leiden tot een opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.
Artikel 4.4 Beschikking
  • 1.
    Het bestuursorgaan gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet. Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, de geconstateerde ernstige mate van gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.
  • 2.
    Indien het bestuursorgaan voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht, of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijzen in te brengen.
  • 3.
    Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking, is vatbaar voor bezwaar en beroep.
  • 4.
    Het bestuursorgaan dat een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.
     
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen
Artikel 5.1 Inwerkingtreding
Deze beleidslijn treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die van haar bekendmaking. Op hetzelfde tijdstip wordt de Beleidslijn bestuurlijke aanpak (georganiseerde) criminaliteit in Twente ingetrokken.
Artikel 5.2 Citeertitel
Deze beleidslijn wordt aangehaald als Beleidslijn toepassing Wet Bibob gemeente Hellendoorn 2014.
 
 
De burgemeester van Hellendoorn,
 
Burgemeester en Wethouders van Hellendoorn,
de secretaris, de burgemeester
 
Toelichting Beleidslijn voor de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2014
1. Inleiding
Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok, was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door onder meer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.
 
2. De Wet Bibob algemeen
De integriteit van het overheidsorgaan wordt aangetast als bij een verleende of te verlenen beschikking (vergunning/subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten.
Ter bescherming van haar integriteitsrisico hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen; zij is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.
De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen, die zijn opgenomen in de Wet Bibob en het besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving zijn er per 1 januari 2013 onder andere een aantal aanvullingen/wijzigingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.
 
3. Algemeen toepassingsbereik Wet Bibob
De Wet Bibob en het daarbij behorende Besluit Bibob bieden de mogelijkheid tot toepassing door bestuursorganen. Daarbij is een onderscheid te maken tussen enerzijds haar status als publiekrechtelijk orgaan en anderzijds haar status als private partij.
Toepassing van het Bibob-instrumentarium vanuit de positie van publiekrechtelijk orgaan kan bij:
  • 1.
    de beoordeling van een aanvraag en/of intrekking van een beschikking ter zake van een vergunning, toekenning, erkenning of ontheffing als bedoeld in:
    • a.
      artikel 7 van de Wet Bibob: een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf;
    • b.
      de artikelen 3 en 30a van de Drank- en Horecawet;
    • c.
      artikel 6 van de Opiumwet;
    • d.
      artikel 3, eerste lid, van de marktverordening voor het wegvervoer, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen en artikel 7.1, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen;
    • e.
      artikel 4 van de Wet personenvervoer 2000;
    • f.
      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    • g.
      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet;
    • h.
      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob kan worden geweigerd;
    • i.
      artikel 70l van de Woningwet;
    • j.
      artikel 4.3, derde lid, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet;
    • k.
      een vergunning ingevolge artikel 9 van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden in de seksbranche;
    • l.
      de artikelen 9.2.2.3 en 11.2 van de Wet milieubeheer, voor zover die artikelen betrekking hebben op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.2.2.3 onderscheidenlijk artikel 11.2 van de Wet milieubeheer is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, kan worden geweigerd dan wel ingetrokken;
    • m.
      de artikelen 30b en 30h van de Wet op de kansspelen;
    • n.
      artikel 3:1 van de Algemene douanewet, voor zover dat artikel betrekking heeft op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid, waarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3:1 van de Algemene douanewet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken;
    • o.
      artikel 14, eerste lid, van de Wet strategische diensten;
    • p.
      de artikelen 7, eerste lid, 30 en 33 van de Huisvestingswet.
  • 2.
    de beoordeling van een aanvraag en/of intrekking van een beschikking ter zake van een subsidie. Toepassing van het Bibob-instrumentarium vanuit haar positie van betrokkene in privaatrechtelijke transacties kan bij:
    • a.
      de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen sectoren; of
    • b.
      het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.
       
4. Toepassingsbereik Wet Bibob voor het bestuursorgaan gemeente
Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijk orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en het besluit Bibob zich tot:
  • de beschikkingen ingevolge artikel 3 en 30a van de Drank- en Horecawet, zijnde:
    • -
      de Drank- en horecavergunning;
    • -
      aanhangsel Drank- en horecavergunning;
  • de vergunning ten behoeve van seksinrichtingen;
  • de vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten;
  • de vergunningen vanuit de Huisvestingswet, zijnde de:
    • -
      huisvestingsvergunning;
    • -
      vergunning tot het onttrekken, samenvoegen of splitsen van een woonruimte;
    • -
      vergunning voor het splitsen van het recht op een gebouw in appartementsrechten;
  • de vergunningen/ontheffingen, voortkomende uit gemeentelijke verordeningen;
  • de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten;
  • de omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten, zijnde de:
    • -
      vergunningsplichtige inrichtingen binnen de sector afval;
    • -
      omgevingsvergunning beperkte milieutoets;
  • de te verlenen subsidies.
Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toetsingsmogelijkheden van de Wet Bibob en het Besluit Bibob zich tot:
  • de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de sectoren bouw, milieu en ICT;
  • het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.
     
5. Waarom een beleidslijn?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de Wet Bibob. Het betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen. Door het vaststellen en implementeren van een beleidslijn biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. In de beleidslijn staat aangegeven op welke beschikkingen, subsidies, vastgoedtransacties en aanbestedingen de Wet Bibob wordt toegepast en in welke gevallen de toetsing, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, zal plaatsvinden. Voor de burger wordt door de beleidslijn voorkomen dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidslijn een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan het een preventieve werking tot gevolg hebben.
In de gevallen waarin toepassing van het Bibob-instrument beperkt zal worden tot aangewezen branches/gebieden en daarop toegeschreven risico-indicatoren, is het noodzakelijk dat hierin een zorgvuldige afweging wordt gemaakt.
 
6. De beleidslijn
In de beleidslijn is een onderscheid gemaakt in de tweeledige positie van de overheid, namelijk als publiekrechtelijke partner en als privaatrechtelijke partner.
A . Publiekrechtelijke beschikkingen
In artikel 2.1, lid 1, zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob-toets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door onder andere:
  • -
    zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;
  • -
    grootschalig gebruik van zogenaamd cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor zogenaamde witwaspraktijken;
  • -
    bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het zogenaamde waterbedeffect zich hier nadrukkelijk kan voordoen.
Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibob-toets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het bestuursorgaan en betrokkene maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is dat zowel ten aanzien van de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.
In artikel 2.1, lid 2, zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij de aanvragen die voldoen aan de daar gestelde voorwaarden, risico-indicatoren en andere vereisten een Bibob-toets te doen.
Onder sub a wordt de toepassing nader omschreven bij een aanvraag om een omgevingsvergunning bouwactiviteit. Uitgangspunt is daarbij geweest dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden. De toepassing blijft in beginsel beperkt tot de gevallen waarin sprake is van een financiële investering van een redelijke omvang, namelijk een aanneemsom vanaf € 1.000.000,- (exclusief BTW), of gevallen waarbij de aanneemsom groter is dan € 250.000,- en de bouwactiviteit betrekking heeft op een risicobranche als genoemd in sub b of ten behoeve van een horecagelegenheid.
Onder sub b wordt de toepassing nader omschreven bij een aanvraag om een omgevingsvergunning milieuactiviteit. Uitgangspunt is daarbij geweest dat een Bibob-toets ook hier niet bij elke aanvraag hoeft plaats te vinden, maar beperkt is tot de daar genoemde risicobranches. Als risicobranches zijn aangewezen de afvalverwerkingsbedrijven, de grond(verzet)bedrijven, de demontagebedrijven, de kringloopbedrijven en de vuurwerkhandel.
B. Privaatrechtelijke transacties
In artikel 3.1 is de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven. Dit betreft een uitbreiding van de toepasbaarheid van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar kan worden beschouwd, maar op onderdelen gebleken is ernstig kwetsbaar te zijn voor invloeden vanuit de criminele omgeving. Voor het uitsluiten van deze invloeden binnen deze sector zullen maatregelen vanuit diverse actoren binnen deze sector zelf noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen initiatieven komen vanuit bijvoorbeeld de makelaardij, het notariaat en de taxateurs. Ook het Kadaster kan een signalerende rol vervullen in geval een onroerend goed in korte tijd meerdere keren in andere handen overgaat.
De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen waarin een bestuursorgaan, middels een privaatrechtelijke transactie, partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten. Zoals eerder gezegd is de onroerendgoedsector in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar. De toepassing zal dan ook beperkt worden tot de gevallen waarin gemotiveerd tot inzet kan worden besloten.
In artikel 3.2 wordt de toepasbaarheid bij aanbestedingen omschreven. Door de wetgever is de toepasbaarheid van het Bibob-instrumentarium beperkt tot de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw. Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke transactie in een van deze sectoren ook tot Bibob-toets over te gaan, maar de inzet nadrukkelijk te beperken tot gevallen waarbij de inzet gemotiveerd kan worden. Er is daarbij gekozen voor een eerste beperking tot de transacties waarvoor een openbare aanbesteding is voorgeschreven. In tegenstelling tot de procedures bij onderhandse aanbesteding betreft het hier veelal personen/ondernemingen die bij het bestuursorgaan minder bekend zijn. Daarnaast is de mogelijkheid opgenomen om ook tot een Bibob-toets te kunnen overgaan als concrete informatie daartoe aanleiding biedt.
In tegenstelling tot de algemene strekking van de Bibob-regelgeving verstrekt de wet geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen. De reden hiervoor is dat het binnen deze sector in beginsel gaat om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een Bibob-toets kan dan ook slechts gelden als versterking voor een van deze criteria. Gelet op de uitbreiding van de Aanbestedingswet met onder andere het vereiste van een eigen integriteitsverklaring, is de verwachting dat de inzet van het Bibob-instrument veelal niet meer noodzakelijk zal zijn.
 
7. Versterking eigen onderzoek
In artikel 4.1 wordt de uitvoering van het eigen onderzoek beschreven. Bij de uitvoering van het eigen onderzoek zal het bestuursorgaan in eerste aanleg gebruik maken van alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook zal zij gebruik kunnen maken van de relevante informatie die voor haar beschikbaar is in zogenaamde open bronnen.
De beschikbaarheid van relevantie informatie in de zogenaamde gesloten bronnen is door de onderliggende regelgeving beperkt. Per 1 juli 2013 heeft het bestuursorgaan ruimere bevoegdheid tot het inzien van het handelsregister van de Kamer van Koophandel en het Justitieel Documentatie Systeem.
De Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) zijn bevoegd om het volledige eigen onderzoeksdossier als ook een daarop gebaseerd adviesrapport van het Bureau in te zien. Op die manier wordt hun ondersteunende en coördinerende rol naar bestuursorganen bij de uitvoering van Bibob-wetgeving nadrukkelijk versterkt. Het RIEC kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan versterken door het verstrekken van relevante informatie, die afkomstig is van de partners in het samenwerkingsverband. Ook kunnen zij adviseren om in concrete gevallen wel/niet over te gaan tot het doen van een adviesverzoek bij het Bureau Bibob.
Wanneer het bestuursorgaan een adviesrapport van het Bureau heeft ontvangen, rust daar voor haar een vergewisplicht op. De mogelijkheid bestaat om dit adviesrapport daartoe voor te leggen aan de leden van het lokale driehoeksoverleg.
De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid voor de gemeente, waarbij zij, in geval van weigering dan wel intrekking, haar besluit afdoende moet motiveren.
Naar boven