3.1
Het huidig gemeentelijk
coffeeshop
beleid
Gemeenten kunnen voor wat betreft het coffeeshopbeleid zelf kiezen voor een zogenaamd nul-beleid of een maximumstelsel hanteren. Zo’n tweederde van de Nederlandse gemeenten heeft een nulbeleid afgekondigd wat inhoudt dat er binnen de gemeentegrenzen geen coffeeshops worden toegestaan. Ongeveer een kwart van de Nederlandse gemeenten voert een maximumbeleid wat inhoudt dat voor een beperkt aantal coffeeshops gedoogverklaringen worden afgegeven. De rest van de gemeenten heeft geen formeel beleid rondom coffeeshops vastgesteld. In totaal zijn er in Nederland 651 coffeeshops in 104 gemeenten (cijfers 2012 uit het periodiek onderzoek namens het WODC uitgevoerd door Intraval). Daarnaast zijn er in Nederland naar schatting enkele duizenden niet gedoogde verkooppunten van cannabis. Dat zijn thuisdealers op een vast adres, dealers in horeca, straatdealers en thuisbezorging na telefonische bestelling. Via coffeeshops wordt naar schatting 70% van de cannabis verkocht, via de niet gedoogde punten 30%. Hoe meer coffeeshops een gemeente heeft, hoe minder er illegaal verkocht wordt.
In de gemeente Hoogezand-Sappemeer bestaat een markt voor zowel de middelen op lijst I als op lijst II van de opiumwet. Om de overlast van de verkoop van cannabis te beperken is het bestaan van controleerbare verkooppunten uiterst belangrijk. Vandaar worden twee coffeeshops toegestaan. Dit aantal is gebaseerd op de al jarenlang gehanteerde, landelijke vuistregel van één coffeeshop per 20.000 inwoners. Dit maximum is bereikt en ingevuld met coffeeshop “The Happy Family”en coffeeshop “A-7”. Deze coffeeshops moeten, naast de landelijke voorwaarden, voldoen aan de strikte gedoogvoorwaarden zoals die vastgesteld zijn in het gemeentelijke coffeeshopbeleid. Om de exploitatie van coffeeshops te reguleren, zijn aan de exploitanten van de twee gedoogde coffeeshops gedoogverklaringen afgegeven. Het afgeven van gedoogverklaringen biedt de mogelijkheid om nadere, specifieke eisen aan exploitanten en locaties te stellen. Er wordt alleen een gedoogverklaring afgegeven voor coffeeshops met een exploitatievergunning. Bij het verstrekken van vergunningen aan coffeeshophouders wordt het *BIBOB-instrumentarium toegepast.
De bevoegdheid tot het vaststellen van het te voeren beleid (nulbeleid of maximumbeleid) komt toe aan de Gemeenteraad. Voor wat het toezicht en handhaving op eenmaal toegestane coffeeshops, komt de bevoegdheid toe aan de burgemeester en voor zover het gaat om de handhaving van bestemmingsplannen en voorschriften daarin, is dit een bevoegdheid van het college.
Voor de handhaving van het gewenste maximum aantal coffeeshops en om de aanpak van de drugs(gerelateerde) overlast vanuit onder meer overige voor publiek toegankelijke lokalen en/of woningen succesvol bestuursrechtelijk te kunnen blijven handhaven, is het van belang om de ingezette koers onverkort voort te zetten. Opgedane ervaringen met het huidige handhavingsplan hebben geleerd dat dit plan niet op alle onderdelen optimaal voldoet. Bijvoorbeeld de aanpak van (overlast van) drugshandel vanuit woningen en de aanpak van illegale hennepkwekerijen vraagt om aanscherping van het handhavingsplan. Hiermee wordt beoogd een meer adequaat en effectief antwoord te kunnen geven op (herhaalde) overtredingen van de Opiumwet / Gemeentewet.
Op grond van ervaringen tot nu toe met handel vanuit “overige voor het publiek toegankelijke lokalen”, zoals horecabedrijven, winkels, maar ook vanuit woningen, is er momenteel geen aanleiding het aantal toegestane coffeeshops te verminderen. Dit zal leiden tot een verdere toename van de drugshandel elders in de gemeente.
* Gemeenten kunnen in de uitvoering van hun beleid gebruik maken van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordeling door het Openbaar bestuur (BIBOB) Met deze wet is het mogelijk een aanvraag voor een vergunning, of verlenging daarvan, te weigeren wanneer het vaststaat dat door de aanvrager strafbare feiten zijn gepleegd of wanneer een redelijk vermoeden bestaat dat deze zullen worden gepleegd.
Kort samengevat komt het huidig coffeeshop- of drugsbeleid van de gemeente Hoogezand-Sappemeer op het volgde neer:
a) Binnen de gemeentegrens is voor maximaal 2 coffeeshops toegestaan cannabis te verkopen;
b) Deze coffeeshops mogen geen reclame maken;
c) Er mag geen harddrugs voorhanden zijn of worden verkocht (geen harddrugs);
d) Er mag geen overlast door of vanuit de coffeeshop ontstaan (geen overlast);
e) Geen verkoop en toegang aan jongeren beneden de 18 jaar (geen verkoop aan jeugdigen);
f) Geen verkoop van meer dan 5 gram per transactie per dag per klant en geen grotere
handelsvoorraad dan 500 gram in de coffeeshop (geen grote hoeveelheden);
g) Geen verkoop aan niet-ingezetenen van Nederland;
h) Geen verkoop van alcohol en geen kansspelautomaten in coffeeshops;;
i) In de coffeeshop dient voldoende voorlichting worden gegeven en voorlichtingsmateriaal
aanwezig te zijn m.b.t. het gebruik, de werking en de risico’s van cannabisgebruik;
j) De locatie van een coffeeshop moet zodanig zijn dat er geen sprake is van een concentratie
(minimale afstand tot de andere coffeeshop is 500 meter), geen vestiging in woonwijken;
k) Afstand tot Voortgezet Onderwijs scholen en winkelcentra minimaal 250 meter;
l) Vestiging van een coffeeshop mag alleen indien er sprake is van een horecabestemming;
m) Leidingsgevenden of beheerders van een coffeeshop dienen te voldoen aan de
zedelijkheidseisen zoals opgenomen in de Drank- en Horecawet;
n) De openingstijden van coffeeshops zijn van 13.30 uur tot 23.00 uur;
o) Exploitatie van coffeeshops alleen op basis van een exploitatievergunning (gedoogverklaring;
in bijlage 2 is een voorbeeld van een door de burgemeester verleende gedoogverklaring
In de volgende paragraaf worden de bovengenoemde punten verder toegelicht.
3.2
Nadere toelichting op het gemeentelijk coffeeshop- en drugsbeleid
a)
Het aantal toegestane coffeeshop is maximaal twee
In 1995 heeft de gemeenteraad ingestemd met het toestaan van maximaal twee coffeeshops. Deze twee coffeeshops behoren aan een aantal vereisten te voldoen die ook zijn vastgelegd in de aan hen afgegeven gedoogbeschikkingen. Deze vereisten zijn vooral ontleend aan de door het Openbaar Ministerie opgestelde gedoogcriteria met betrekking tot de verkoop van softdrugs in coffeeshop zoals opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet. De criteria worden hierna verder besproken.
In, danwel vanuit de inrichting of coffeeshop mag geen reclame worden gemaakt voor de verkoop van softdrugs. Aan de buitenkant van de coffeeshop is, naast de naam van de coffeeshop zelf, enkel de aanduiding ‘Coffeeshop’ toegestaan. Deze aanduiding mag niet groter zijn dan 1,00 bij 0,50 meter. Er mag op geen enkele wijze reclame worden gemaakt voor de coffeeshop of producten worden aangeprezen.
Het verkopen en/of voorhanden zijn van harddrugs in de inrichting is verboden.
De coffeeshop mag geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Overlast kan bijvoorbeeld bestaan uit lawaai, (fout) geparkeerde auto’s en/of fietsen van klanten, zwerfvuil afkomstig uit de inrichting etc.
a)
Geen verkoop aan jeugdigen
Een coffeeshop is uitsluitend toegankelijk voor personen van achttien jaar of ouder. Het toelaten van minderjarigen en/of het verkopen of verstrekken aan minderjarigen is daarom verboden.
a)
Geen grote hoeveelheden
Er geldt een maximum van vijf gram per transactie. Er mag slechts één transactie per persoon per dag plaatsvinden. De inrichting mag niet meer dan 500 gram softdrugs in voorraad hebben.
a)
Geen verkoop aan niet-ingezetenen
In het regeerakkoord van 29-10-2012 zijn afspraken opgenomen met betrekking het te voeren coffeeshopbeleid. Zo is bepaald dat de toegang tot coffeeshop voorbehouden blijft aan ingezetenen die een identiteitsbewijs of verblijfsvergunning, samen met een uittreksel uit het bevolkingsregister kunnen tonen. Dit zogenaamde I-criterium (ingezetenencriterium) is opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet zoals die door het OM wordt gehanteerd. De achtergrond van het I-criterium is de bestrijding van drugstoerisme zoals die ook met name in grensstreekgebieden wordt ervaren.
In de lokale driehoek van 06-02-2013 is in gezamenlijkheid besloten de handhaving van het I-criterium laag te prioriteren. Handhaving op met name het I-criterium zal pas vorm worden gegeven indien er sprake is van gebleken overlast vanuit en/ of in de nabijheid van een coffeeshop (waarvoor tenminste een gedoogverklaring oor de burgemeester is afgegeven) veroorzaakt door buitenlandse coffeeshopbezoekers. Handhaving van het I-criterium is daarmee nadrukkelijk passief.
Op 14-03-2013 heeft het College van Burgemeester en Wethouders hiermee ingestemd en besloten het criterium op te nemen in het handhavingsbeleid en het bijbehorende handhavingsprotocol op het besluit aan te passen. Deze wijziging is ter kennisname aan de gemeenteraad aangeboden.
a)
Geen verkoop van alcohol en geen kansspelautomaten in de coffeeshop
In de inrichting mag geen alcoholhoudende drank aanwezig zijn of worden verkocht. In de inrichting mogen ook geen kansspelautomaten worden geplaatst.
a)
Voldoende goede voorlichting
In de inrichting dient voor iedere klant voorlichtingsmateriaal omtrent het gebruik, werking en eventuele risico’s van cannabisproducten beschikbaar te zijn. Dit materiaal dient afkomstig te zijn van een instelling/organisatie die zich toelegt op de wetenschappelijke bestudering van o.a. softdrug en het gebruik hiervan, dan wel de uitvoering van de ambulante verslavingszorg.
a)
Geen concentratie van coffeeshops en niet in woonwijken
Voor wat betreft de vestiging of de locatiekeuze van coffeeshop is het uitgangspunt dat er geen concentratie van coffeeshops ontstaan. Dit betekent dat er tussen de beide coffeeshops tenminste een afstand bestaat van 500 meter (hemelsbreed gemeten d.w.z. gemeten d.m.v. een rechte, directe lijn).
a)
Voldoende afstand tot middelbare scholen en winkelcentra
Voor wat betreft vestiging of locatiekeuze geldt bovendien dat er minimaal een afstand tot scholen en winkelcentra bestaat van 250 meter (hemelsbreed gemeten d.w.z. gemeten d.m.v. een rechte, directe lijn).
a)
Vestiging alleen bij een geldende horecabestemming
Vestiging of exploitatie van een coffeeshop kan alleen indien de ruimtelijke bestemming daar horeca toestaat. Vestiging van een coffeeshop kan verder alleen als het pand ook verder voldoet aan de inrichtingseisen die worden gesteld aan horecabedrijven.
a)
Leidinggevenden voldoen aan zedelijkheidseisen zoals opgenomen in de DHW
Analoog aan de bepalingen van artikel 24, eerste lid van de Drank- en Horecawet (DHW) is het verboden een coffeeshop voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is. Deze leidinggevende dient vermeld te worden op de gedoogverklaring en zal ook moeten voldoen aan de zedelijkheidseisen van de Drank- en horecawet (art. 8, lid 2 en 3)
a)
Openingstijden van 13.30 uur tot 23.00 uur
Het is coffeeshop toegestaan dagelijks open te zijn van 13.30 uur tot 23.00 uur.
a)
Exploitatie enkel op basis van een gedoogverklaring
De exploitatie van een coffeeshops kan alleen indien daartoe ook een exploitatievergunning met daarbij gestelde voorwaarden is aangevraagd en ook is verstrekt. Omdat het hier om een in beginsel illegale situatie gaat, wordt niet gesproken van een exploitatievergunning, maar van een gedoogverklaring. De gedoogverklaringen worden jaarlijks op verzoek, en mits voldaan is aan de gestelde eisen, verleend. Gekozen is voor een jaarlijks systeem omdat het nog immer om illegale situaties gaat en omdat uit jurisprudentie blijkt dat het verlenen van gedoogbeschikkingen door de gemeente voor meerdere jaren, een redelijke verwachting over de toekomst bij de exploitant kan oproepen.
3.3.
S
amenwerking met ketenpartners: Politie, OM en RIEC
Drugs- en coffeeshopbeleid is geen aangelegenheid van de gemeente zelf. Voor zover het drugs- en coffeeshopbeleid wordt beoordeeld vanuit de scope van de openbare orde en veiligheid, zijn daarbij uiteraard de politie en het openbaar ministerie mee annex. Het openbaar ministerie richt zich op de strafrechtelijke vervolging en de voorwaarden waaronder, de politie houdt zich bezig met de opsporing. In dit verband dient ook het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) vermelding. Het RIEC ondersteunt en adviseert de gemeenten bij aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en fungeert daarbij zowel als informatieknooppunt als expertisecentrum. Alle gemeenten hebben inmiddels een convenant met het RIEC afgesloten. Andere convenantpartners zijn: de Belastingdienst, het Openbaar Ministerie, de Inspectie van SZW, de FIOD, de Douane, Koninklijke Marechaussee en de Immigratie en Naturalisatiedienst. Convenantpartners kunnen (onder voorwaarden) via het RIEC Noord informatie met elkaar delen en het RIEC Noord kan zijn partners van de laatste informatie voorzien.
3.
4
Be
strijding drugs
(
overla
st
)
op straat en vanuit woningen
en lokalen
In toenemende mate worden gemeenten geconfronteerd met drugscriminaliteit in en vanuit woningen of niet openbare gelegenheden of lokalen. Te denken valt hierbij aan het opzetten en exploiteren van illegale wietkwekerijen in woningen of het verkopen van bijvoorbeeld (hard)drugs vanuit cafés, woningen of lokalen. Deze vorm van drugscriminaliteit zorgt in veel gevallen voor een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat, onveilige situaties op straat en ook onveilige situaties voor het bouwwerk zelf (brandgevaar). Maar ook als er geen sprake is van direct ervaren overlast is er in ieder geval sprake van ondermijning van de rechtsorde.
Op grond van de Opiumwet (artikel 13b) is de burgemeester bevoegd hiertegen op te treden middels bestuursdwang. Dit kan betekenen dat er dwangsommen worden opgelegd of dat de woning of het lokaal (tijdelijk) wordt gesloten op last van de burgemeester. Het daadwerkelijk aanwezig zijn van een overlastsituatie is hiervoor geen voorwaarde. Ook zonder overlast kan de burgemeester hiertoe besluiten. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b Opiumwet wordt ook wel als de toepassing van de Wet Damocles omschreven.
De toepassing van deze wet kan zeer ingrijpende gevolgen hebben zeker als het een woning betreft. Het opleggen van de maatregel tot sluiting van de woning of het lokaal zal dan ook altijd in een belangenafweging plaats moeten vinden waarbij de maatregel proportioneel (in redelijke verhouding tot de overtreding) en ook subsidiair (er is geen betere, lichtere maatregel voorhanden) is.
Het voordeel van vastgesteld beleid ten aanzien van de toepassing van de Wet Damocles is dat voor een ieder duidelijk is welke consequenties aan welk (drugscrimineel) gedrag zijn verbonden. Verwijzing naar dit beleid kan in voorkomende gevallen dan ook vaak volstaan. Dit beschreven Damoclesbeleid bestaat uit een meer algemeen deel waarin de beleidsuitgangspunten op hoofdlijnen worden beschreven en een meer praktisch deel een overzicht van handhavingstappen die afhankelijk van de verschillende situaties worden gezet of kunnen worden gezet. De handhavingsstappen zijn overgenomen in het hoofdstuk over handhaving (hoofdstuk 4). De algemene beleidsuitgangspunten staan hieronder genoemd.
3.5
De a
lgeme
ne
b
eleidsuitgangspunten
voor het Damoclesbeleid:
1.
Beleid geldt voor zover het woningen en lokalen of bijbehorende erven betreft en niet voor coffeeshops waarvoor een gedoogbeschikking is afgegeven en die zich houden aan de daarin gestelde voorwaarden.
Het Damoclesbeleid ziet nadrukkelijk op de in artikel 13b genoemde woningen of lokalen of de bij woningen of lokalen behorende erven. Indien er sprak is van een coffeeshop waarvoor een gedoogbeschikking is afgegeven, gelden met name ten aanzien van de handelshoeveelheid andere eisen (maximaal 500 gram). Het Damoclesbeleid geldt voor zowel particuliere woningen (woningen in particulier bezit) als ook voor woningen in eigendom bij de woningcorporatie.
1.
Aanwezigheid van tenminste de handelshoeveelheid drugs is aangetoond.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, de bevoegdheid geeft tot toepassing van artikel 13b Opiumwet. Het daadwerkelijk ook verkopen, verstrekken of afleveren van drugs hoeft daarbij niet te worden aangetoond. Ook de overlast is geen directe voorwaarde. Uiteraard is de toepassing van de bevoegdheid tot sluiten van een woning vaak wel in hoofdzaak ingegeven door de wil of ambitie om spanning op het woon- en leefklimaat ter plaatse of de openbare orde in te dammen of te handhaven. Veelal geldt dit in situaties waarbij sprake is van handel in drugs waarbij vaak ook een annexe situatie van overlast bestaat. Dat deze handel niet direct hoeft te worden aangetoond, maakt de toepassing van dit instrument eenvoudiger en effectiever.
Als uitgangspunt geldt dan ook dat indien de aanwezigheid van de handelshoeveelheid of door rapportages van politie of eigen toezichthouders wordt aangetoond, er toepassing wordt gegeven aan artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles). Onder handelshoeveelheid wordt in dit kader verstaan:
- -
bij softdrugs (lijst II Opiumwet): 30 gram of meer;
- -
bij harddrugs (lijst I Opiumwet): 0,5 gram of meer;
- -
bij hennepteelt: indien er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt als bedoeld in de meest recente Aanwijzing Opiumwet zoals die bij de opsporing en vervolging wordt gehanteerd. Globaal gesteld moet er sprake zijn van meer dan 5 hennepplanten, in een zekere mate van professionaliteit en met het doel daar geldelijk gewin uit te halen.
Bij samenloop van verschillende situaties (bijvoorbeeld hennepteelt met de aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs) wordt het zwaardere regime van toepassing verklaard.
1.
Handhaving op grond van het Damoclesbeleid is zaaksgebonden, waarbij de persoon, zijn of haar verwijtbaar gedrag en zijn of haar persoonlijke omstandigheden in beginsel geen rol spelen.
Het Damoclesbeleid zoals hier geformuleerd is er op gericht het woon- en leefklimaat te beschermen en situaties van gevaar of bedreiging weg te nemen of te doen stoppen. Bij de toepassing van de handhavingstappen speelt de persoon van de overtreder in beginsel dan ook geen rol noch de mate van verwijtbaarheid of zijn of haar persoonlijke omstandigheden. Van belang is de enkele constatering dat in een zekere woning of een zeker lokaal sprake is of is geweest van verkoop, aflevering, verstrekking of het aanwezig zijn van tenminste de handelshoeveelheid drugs. Een uitzondering hierop vormt de situatie dat een persoon, na een eerdere constatering van drugshandel door deze persoon in een bepaald pand, zich opnieuw schuldig maakt aan drugshandel in een ander pand. In een dergelijk geval wordt bij de op te leggen sanctie de eerste constatering van drugshandel (in dat andere pand) meegewogen als zijnde constatering drugshandel in het nieuwe pand.
Indien er sprake van overtreding in een door de overtreder gehuurd pand, kan er ook gewoon handhavend worden opgetreden op grond van dit Damoclesbeleid. In beginsel is het niet relevant of de eigenaar, huurder, bewoner of een derde de overtreding heeft begaan. De feitelijke constatering is voldoende om tot handhaving over te gaan o.g.v. artikel 13b Opiumwet. Zowel aan de huurder als aan de eigenaar kan de last worden opgelegd. Ingeval er sprake is van een woning van een corporatie (Acantus), zal er op basis van afspraken tussen gemeente en corporatie door de corporatie worden bewerkstelligd dat de huurovereenkomst wordt ontbonden wegens de overtreding. Bovendien zal de overtreder dan worden geconfronteerd door een huuruitsluiting door de corporatie. In deze gevallen ligt het initiatief van sluiting dus bij de woningcorporatie.
1.
Damoclesbeleid laat in haar sanctietoepassing niettemin ruimte over voor persoonsgebonden maatwerk waarmee kan worden voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Hoewel in de keuze van het toepassen van de handhaving in beginsel de persoon van de overtreder en zijn of haar omstandigheden geen rol speelt (zie onder 3.) zal volgens vaste jurisprudentie er altijd een weging moeten plaats vinden tussen sanctie en overtreding/ overtreder. De sanctie zal gelet op de overtreding (en de impact daarvan op de woon- en leefomgeving) proportioneel moeten zijn en ook passend (er is geen beter alternatief voor handen). In de range van de sanctiemogelijkheden (van waarschuwing tot permanente sluiting) kan dit tot uitdrukking komen. Indicatoren of wegingsfactoren hierbij zijn:
- ∘
De hoeveelheid aangetroffen drugs en de kwalificatie daarvan (lijst I of II);
- ∘
Mate van professionaliteit of georganiseerdheid (thuisteler versus georganiseerd crimineel netwerk);
- ∘
Samenloop met andere delicten (bedreiging, mishandeling, geweld, verboden wapenbezit);
- ∘
Herhaaldelijkheid of recidive;
- ∘
Mate van overlast voor de woonomgeving of de spanning op het woon- of leefklimaat ter plaatse;
- ∘
Mate van nabijheid van voorzieningen voor jongeren of de mate van aantrekking op jongeren als bijzonder te beschermen doelgroep;
- ∘
Mate van brandgevaar of ander dreigend risico voor de woonomgeving;
- ∘
Mate van verwijtbaarheid en betrokkenheid van andere bewoners en de daarvan af te leiden bescherming die dat vergt;
- 2.
Toepassing van de bestuursdwang vindt in beginsel plaats door directe sluiting van de woning of het lokaal. In de daarvoor in aanmerking komende gevallen volgt - gelet op het toe te passen maatwerk - eerst een waarschuwing.
Artikel 13b Opium stelt dat de burgemeester de bevoegdheid toekomt om een last onder bestuursdwang op te leggen. Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende een last tot herstel van de overtreding (door het opleggen van een dwangsom) of de bevoegdheid van de burgemeester om zelf tot herstel over te gaan indien de last tot herstel niet of niet tijdig wordt uitgevoerd (feitelijke bestuursdwang; zie titel 5.3 Awb). Gezien de effecten die de handel of teelt in drugs heeft op het openbare leven en het woon- en leefklimaat, geniet direct ingrijpen de voorkeur boven een last onder dwangsom. Het opleggen van een last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van een pand, heeft dan ook naar verwachting het beste effect. Om die reden wordt er voor de toepassing van bestuursdwang o.g.v. artikel 13b Opiumwet, in principe gekozen voor directe sluiting van het betreffende pand. Overeenkomstig de bepalingen van de Awb dient aan de overtreder een termijn te worden gegeven (begunstigingstermijn) waarbinnen hij of zij ‘vrijwillig’ het pand kan (doen) ontruimen.
De vraag die hierbij kan worden gesteld is of er in de toepassing van de bestuursdwang (directe sluiting van de woning) nog een waarschuwingsfase dient vooraf te gaan. Het uitdoen gaan van een waarschuwing biedt de overtreder de mogelijkheid zelf een einde te maken aan de ongewenste gedraging of situatie. Nu het karakter van de maatregel een herstelsanctie is (herstel van de gewenste situatie) en er ook vanuit een waarschuwing deze situatie kan worden bereikt, ligt het voor de hand de waarschuwingsfase in daarvoor in aanmerking komende gevallen wel te hanteren. Bij deze waarschuwing kunnen voorwaarden worden gesteld die bij niet naleving leiden tot een directe sluiting voor de maximale duur. Het spontaan door de overtreder opvolgen van de waarschuwing, bespaart in ieder geval veel kostbare ambtelijke capaciteit en daarmee kosten.
De mogelijkheid tot het uit doen gaan van een waarschuwing (als dan niet met aanvullende voorwaarden) wordt beperkt tot de overtredingen waarin sprake is van softdrugs (lijst II). Bij harddrugs wordt deze fase overgeslagen en wordt direct tot sluiting bevolen. Overigens is er inmiddels sprake van een ontwikkeling waarbij een zekere teelt van hennep leidt tot grote THC-waarden v.w.b. de wiet of de hasjiesj. Mogelijk dat dit in de toekomst een herschikking oplevert voor wat betreft lijstindeling. Vooralsnog wordt de waarschuwing gekoppeld aan lijst II.