Algemene Plaatselijke Verordening Etten-Leur 2014

HOOFDSTUK 1.
ALGEMENE BEPALINGEN

De raad van de gemeente Etten-Leur;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 8 april 2014

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet

b e s l u i t :

vast te stellen de Algemene plaatselijke verordening 2014:

Artikel 1:1
Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a)openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b)weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet ;

  • c)openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d)bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

  • e)rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f)bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • g)gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h)handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i)bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1. eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2
Beslistermijn

1.Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing

binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. In die gevallen waar de Lsp

van toepassing is, beslist het bestuursorgaan binnen acht weken nadat alle voor de afhandeling

noodzakelijke gegevens zijn ontvangen.

  • 2.Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.In afwijking van het tweede lid is artikel 3:9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel

2:11 of artikel 4:11. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op

een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.

Artikel 1:3
Indiening aanvraag

1.Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie

weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan

het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

2.Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan

de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4
Voorschriften en beperkingen

1.Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden

verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het

belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2.Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan

verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5
Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening

anders is bepaald.

Artikel 1:6
Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na

het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is

vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of

ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet

zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin

gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke

termijn;

e. indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7
Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing

anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8
Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het

belang van:

  • a.de openbare orde;

  • b.de openbare veiligheid;

  • c.de volksgezondheid;

  • d.de bescherming van het milieu;

  • e.de zedelijkheid.

HOOFDSTUK 2.
OPENBARE ORDE

AFDELING BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1
Samenscholing en ongeregeldheden

Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan

of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

AFDELING BETOGING

Artikel 2:2
Optochten

[vervallen]

Artikel 2:3
Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1.Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft

daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt

gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.De kennisgeving bevat:

    • a)naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b)het doel van de betoging;

    • c)de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d)de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e)voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f)maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de

kennisgeving is vermeld.

4.Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een

zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan

uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

5.De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde

termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4
Afwijking termijn

[vervallen]

Artikel 2:5
Te verstrekken gegevens

[vervallen]

AFDELING PREVENTIEF FOUILLEREN

Artikel 2A:1
Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

AFDELING VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of

afbeeldingen

1.Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te

verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare

plaatsen.

  • 2.Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van

gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7
Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[vervallen]

Artikel 2:8
Dienstverlening

[vervallen]

Artikel 2:9
Straatartiest e.d.

1.Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar,

filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde,

de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve

beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10
Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

1.Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een

openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.Het verbod in het eerste lid geldt tevens niet voor de volgende voorwerpen mits wordt

voldaan aan het bepaalde in het vierde en aan de nadere regels uit hoofde van het vijfde

lid:

  • a.terrassen als bedoeld in artikel 2:27 sub b tenzij het een locatie of horecabedrijf betreft die is aangegeven op de nader door het college vast te stellen kaart;

  • b.uitstallingen;

  • c.bouwobjecten;

  • d.reclameborden;

  • e.plantenbakken en banken;

  • f.nader door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen.

    • 4.Degene die voornemens is bouwobjecten te plaatsen, doet daarvan uiterlijk 5 werkdagen

tevoren een melding aan het college.

  • 5.Het bevoegde bestuursorgaan stelt nadere regels voor de categorieën genoemd in lid 3.

  • 6.Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 7.De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.Indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de

bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een

belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

b.Indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet

voldoet aan redelijke eisen van welstand.

c.In het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de

nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 8.De weigeringsgrond van lid 7 onder a geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 9.De weigeringsgrond van lid 7 onder b geldt niet voor bouwwerken waarvoor een

    omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is of kan worden verleend.

  • 10.De weigeringsgronden van lid 7 onder c geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt

    voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 11.In dit artikel wordt verstaan onder bevoegde bestuursorgaan: het college of, voorzover

    het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als

    bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 2:11
(Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de

verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de

wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van

aanleg van een weg.

  • 2.De vergunning wordt verleend

    • a.als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden

bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

  • b.door het college in de overige gevallen.

    • 3.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke

taak.

4.Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal

wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop

gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12
Maken, veranderen van een uitweg

1.Het is verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of

verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2.Het college kan categorieën van uitwegen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet

geldt.

3.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daar geregelde onderwerp wordt

voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal

wegenreglement.

  • 4.Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.In het belang van de verkeersveiligheid;

    • b.In het belang van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • c.Ter bescherming van openbare groenvoorzieningen;

    • d.In het belang van de veiligheid en het doelmatig gebruik van de weg.

  • 5.Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt door het college geweigerd indien het maken

of veranderen van een uitweg in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

AFDELING VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13
Veroorzaken van gladheid

[vervallen]

Artikel 2:14
Winkelwagentjes

  • 1.Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

    • a)te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b)terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2.Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter

te laten.

3.Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien

door de Wet milieubeheer .

Artikel 2:15
Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

[vervallen]

Artikel 2:16
Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is, verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan

of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen,

onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17
Kelderingangen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:18
Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1.Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden of binnen een afstand van dertig

meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

2.Het is verboden in bossen, op heide of veengronden of binnen een afstand van honderd meter

daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten

vallen, weg te werpen of te laten liggen.

3.Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin

geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het

Wetboek van Strafrecht.

4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in

gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19
Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

1.Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van

de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen

aan te brengen of te hebben lager dan 2,2 meter boven de hoogte van de weg.

2.Het verbod geldt niet voor. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of

andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de

weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

3.Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de

Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

4.Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20
Vallende voorwerpen

[vervallen]

Artikel 2:21
Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk

voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare

verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2.Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp

wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de

Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22
Objecten onder hoogspanningslijn

1.Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor

stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen,

opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken,

hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de

bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

3.Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de

hoogspanningslijn.

Artikel 2:23
Veiligheid op het ijs

  • 1.Het is verboden:

    • a.voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te

versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te

brengen;

  • b.bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

    • 2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het

Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

AFDELING EVENEMENTEN

Artikel 2:24
Begripsbepaling

1.In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke

verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a.bioscoopvoorstellingen;

  • b.markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

  • c.kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d.het, in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet, gelegenheid geven tot

dansen;

e.betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare

manifestaties;

  • f.activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

    • 2.Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a.een herdenkingsplechtigheid;

  • b.een braderie;

  • c.een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening,

op de weg;

  • d.een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • e.een straatfeest of buurtbarbecue .

Artikel 2:25
Evenement

1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement

te organiseren.

2.Geen vergunning is vereist voor het organiseren van een evenement, dat aan elk van de

volgende voorwaarden voldoet:

  • a)Het aantal aanwezigen bedraagt niet meer dan 250 personen of, in geval van een optocht georganiseerd door scholen of wijk/buurtverenigingen maximaal 1000 aanwezige personen en waarbij geen motorrijtuigen, zoals gedefinieerd in de Wegenverkeerswet 1994 deelnemen;

  • b)Er wordt geen (of gedeelte van een) gebiedsontsluitingsweg afgezet;

  • c)Het evenement vindt plaats tussen 07.00 uur en 24.00;

  • d)Het evenement duurt niet langer dan één dag;

  • e)Het evenement vormt geen belemmering voor de hulpdiensten; dat wil zeggen er is altijd een vrije doorgang van 3.50 meter breed en 4.20 meter hoog;

  • f)Er worden alleen kleine objecten geplaatst met een oppervlakte van minder dan 100m² per object. Deze objecten worden minimaal 5 meter uit de bestaande bebouwing geplaatst en staan niet opgesteld in bovengenoemde vrije doorgang;

  • g)In een eventueel opgestelde tent (welke zodanig is opgesteld dat dit voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarden) zijn minder dan 50 personen gelijktijdig aanwezig;

  • h)Van de festiviteiten is geen overmatige geluidshinder te duchten door het gebruik van versterkte (live)muziek;

  • i)De organisator stelt de burgemeester tenminste 5 werkdagen voorafgaand aan het evenement hiervan in kennis middels een digitale of schriftelijke melding.

    • 3.De burgemeester kan nadere regels stellen in het belang van de openbare orde,

openbare veiligheid, volksgezondheid en het milieu.

4.De burgemeester kan binnen 5 dagen na ontvangst van de melding besluiten het

organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien

er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de

volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

5.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover

in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de

Wegenverkeerswet 1994.

6.In afwijking van artikel 1:3 lid 1 wordt een afwijkende indieningtermijn gehanteerd van acht

weken.

7.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve

beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26
Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN

Artikel 2:27
Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of

in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden

geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of

verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant,

pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder

horecabedrijf wordt tevens verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en andere

aanhorigheden.

b.terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf

waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken

kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of

verstrekt.

c.discotheek: een als zodanig aangeduid grootschalig horecabedrijf, waar gedanst wordt

op muziek.

Artikel 2:28
Exploitatievergunning horecabedrijf

1.Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de

burgemeester.

2.De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het

horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

3.In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk

weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie

in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig

wordt beïnvloed.

4.Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgronden houdt de

burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het

horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de

spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te

staan door de exploitatie.

5.Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van

de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

6.Voor het horecabedrijf als bedoeld in het vijfde lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor

de winkel.

  • 7.Voorts geldt het eerste lid niet voor:

    • a.een horecabedrijf in zorginstellingen;

    • b.een horecabedrijf in musea;

    • c.een horeca-inrichting in scholen;

    • d.een horeca-inrichting in bedrijfskantines.

  • 8.Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet

tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:29
Sluitingstijd

Het is de exploitant verboden het horecabedrijf, met uitzondering van de horecabedrijven als bedoeld in lid 2 tot en met 5, voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

Het is de exploitant verboden het horecabedrijf, waar of van waaruit uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije dranken plegen te worden verkocht, voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

Het is de exploitant verboden een discotheek voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op dinsdag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur en op zaterdag tot en met maandag tussen 05.00 en 07.00 uur.

Het is de exploitant van een discotheek verboden bezoekers toegang tot het horecabedrijf te verlenen op zaterdag tot en met maandag tussen 02.00 uur en 05.00 uur.

Het is de exploitant verboden een paracommerciële inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 01.00 en 07.00 uur.

Het is de exploitant verboden het bij het horecabedrijf behorende terras voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers op het terras te laten verblijven in de periode 1 november tot 1 maart en buiten deze periode tussen 00.00 en 09.00 uur.

De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

Het in het eerste tot en met het zesde lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30
Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of

gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer

horecabedrijven andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen

of tijdelijk sluiting bevelen.

2.Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31
Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het

bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit

gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32
Handel in horecabedrijven

1.In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de

algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek

van Strafrecht.

2.De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem

handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze

overdraagt.

Artikel 2:33
Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34
Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet,

treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en

met 2:31.

AFDELING BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2:34a
Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -alcoholhoudende drank,

  • -horecabedrijf,

  • -horecalokaliteit,

  • -inrichting,

  • -paracommerciële rechtspersoon,

  • -sterke drank,

  • -slijtersbedrijf en

  • -zwak-alcoholhoudende drank, dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34b
schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1.Paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve aard verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank ten behoeve van activiteiten, op:

    • a)maandag tot en met vrijdag na 18:00 uur en tot 23:00 uur;

    • b)zaterdag en zondag na 12:00 uur en tot 23:00 uur.

  • 2.Voor zover er bij paracommerciële rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid verenigings- of wedstrijdactiviteiten plaatsvinden die eindigen tijdens het laatste volledige

uur voor aanvang of na afloop van de in dat lid genoemde schenktijden, is het deze paracommerciële rechtspersonen toegestaan, in aanvulling op de schenktijden genoemd in dat lid, alcoholhoudende drank te verstrekken tot anderhalf uur na beëindiging van deze activiteiten, maar niet later dan 01.00 uur. Lid 2 is niet van toepassing indien er

sprake is van wedstrijden of verenigingsactiviteiten waaraan hoofdzakelijk jeugdigen in de leeftijd tot 18 jaar deelnemen en die activiteiten plaatsvinden voor 15.00 uur.

3.Overige paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende met één uur voor aanvang en eindigende met

één uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, maar niet later dan 01.00 uur.

Artikel 2:34c
bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon zijn betrokken.

Artikel 2:34d
Verbod happy hours

Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die in de desbetreffende horecalokaliteit op of het desbetreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

AFDELING TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35
Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in

de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of

gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36
Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding

van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te

geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37
Nachtregister

[vervallen]

Artikel 2:38
Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of

feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres,

woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van

vertrek te verstrekken.

AFDELING TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39
Speelgelegenheden

1.Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke

gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de

mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare

voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te

exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a.speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de

Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

b.speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel

bevoegd is vergunning te verlenen;

c.speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als

bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op

speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de

handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te

verrichten.

  • 3.De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de

omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze

nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

b.indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend

bestemmingsplan.

4.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve

beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40
Speelautomaten

  • 1.In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal

twee kansspelautomaten.

3.In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat

kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

AFDELING TOEZICHT OP SMARTSHOPS

Artikel 2:40a
Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.Inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet handelingen en/of werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als smartshop;

  • b.Exploitant: de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd; diegene die de inrichting exploiteert.

  • c.Leidinggevende:

    • 1.de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd; diegene die de inrichting exploiteert;

    • 2.de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • 3.de natuurlijke persoon, die onmiddellijk leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting.

  • d.Bezoeker: degene die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • 1.de leidinggevende(n) en de leden van diens gezin, de niet tot diens gezin behorende bloed- en aanverwanten van de ondernemer(s) en de leidinggevende(n) in de rechte lijn onbeperkt en in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • 2.het dienstdoende personeel;

    • 3.hen, wier tegenwoordigheid in de inrichting, naar het oordeel van de burgemeester, door dringende omstandigheden wordt vereist;

    • 4.personen, die vertoeven in een inrichting welke tevens is een inrichting tot het verschaffen van nachtverblijf als bedoeld in de verordening op logeer- en kamerverhuurinrichtingen.

Artikel 2:40b
Vergunningplicht

Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2:40a onder a, te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

Artikel 2:40c
Vergunningaanvraag

De aanvraag voor de in artikel 2:40b bedoelde vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier.

In de aanvraag voor de vergunning als bedoeld in het eerste lid en in de vergunning als bedoeld in artikel 2:40b wordt in ieder geval vermeld:

  • a)de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b)de persoonsgegevens van de leidinggevende(n).

Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag als bedoeld in het eerste lid gelijktijdig in behandeling genomen.

Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40d
Eisen aan de exploitant en leidinggevende

De exploitant en leidinggevende(n) dienen te voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, lid 1, aanhef en onder a en b en lid 2, van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

De exploitant en de leidinggevende(n) dienen de leeftijd van achttien jaar te hebben bereikt.

Artikel 2:40e
Weigeringgronden

De burgemeester kan de in artikel 2:40c bedoelde vergunning weigeren indien:

  • a)De exploitant of de leidinggevende(n) niet voldoet aan de in artikel 2:40d gestelde eisen;

  • b)De exploitant of de leidinggevende(n) binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde, dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest;

  • c)de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan of beheersverordening;

  • d)naar het oordeel van de burgemeester het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of zal worden beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

  • e)in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • f)de vestiging leidt tot concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied.

  • g)de inrichting is gevestigd in de nabijheid van een school of jongerencentrum.

Artikel 2:40f
Afwijking sluitingstijden: tijdelijke sluiting

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in het geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de voor de betreffende inrichtingen geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

Artikel 2:40g
Sluiting

De burgemeester kan een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn, gesloten verklaren indien:

  • a)de inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

  • b)de exploitant of leidinggevende handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • c)de exploitant of leidinggevende niet meer voldoet aan de in artikel 2:40d gestelde eisen.

Artikel 2:40h
Aanwezigheid in gesloten inrichting

Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting gesloten is ingevolge de reguliere sluitingstijden of krachtens een op grond van artikel 2:40f dan wel 2:40g genomen besluit, zich als bezoeker in deze inrichting te bevinden.

Het is de exploitant of leidinggevende(n) verboden gedurende de tijd dat een inrichting is gesloten ingevolge de reguliere sluitingstijden of krachtens een op grond van artikel 2:40f, dan wel artikel 2:40g genomen besluit, de inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

Artikel 2:40i
Intrekkinggronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 wordt de vergunning als bedoeld in artikel 2:40b door de burgemeester ingetrokken indien:

  • a)de exploitatie of leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 2:40d gestelde eisen;

  • b)aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • c)de exploitant of leidinggevende van de inrichting toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd.

  • d)zich in of vanuit zijn inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting.

  • e)er is sprake van de omstandigheid en een geval, als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:40j
Aanwezigheid leidinggevende in de inrichting

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die op de vergunning vermeld staat.

Artikel 2:40k
Vervallen vergunning

Een ingevolge artikel 2:40b verstrekte vergunning vervalt indien:

  • a)de exploitatie van de inrichting door de exploitant voor een periode langer dan zes maanden is of wordt gestaakt, behalve indien dit is ten gevolge van langdurige ziekte van de exploitant;

  • b)er sprake is van een wijziging in de exploitatie doordat de aard van de inrichting is gewijzigd waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

  • c)een vergunning, strekkende ter vervanging van de in de aanhef van dit artikel bedoelde vergunning, is verleend.

Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, doet de burgemeester mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.

Artikel 2:40l
Overgangsbepaling

Aan de exploitant van een op de datum van inwerkingtreding van deze paragraaf in bedrijf zijnde inrichting wordt geacht een tijdelijke vergunning voor die inrichting te zijn afgegeven voor de duur van zes maanden.

Wordt door de exploitant van een inrichting als bedoeld in het eerste lid binnen de in het eerste lid genoemde termijn een ingevolge artikel 2:40c, eerste lid, vereiste vergunning aangevraagd, dan wordt de tijdelijke vergunning als bedoeld in lid 1 geacht te zijn verlengd tot het tijdstip waarop door de burgemeester op de aanvraag is beslist.

Artikel 2:40m
College als bevoegd orgaan

Indien een inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:40b tot en met 2:40l.

AFDELING MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41
Betreden gesloten woning of lokaal

1.Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een

niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te

betreden.

2.Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet

voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een

voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3.Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal

wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42
Plakken en kladden

1.Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf

die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare

plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a)een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b)met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

    • 3.Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt

krachtens wettelijk voorschrift.

4.Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en

bekendmakingen.

5.Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het

aanbrengen van handelsreclame.

6.Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en

bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de

meningsuitingen en bekendmakingen.

7.De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan

een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43
Vervoer plakgereedschap e.d.

1.Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig

aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

2.Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen

niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44
Vervoer en bezit inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen

1.Het is verboden op de weg te vervoeren of bij zich te hebben enig middel dat er kennelijk toe is

gerust om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig

sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het

maken van sporen te voorkomen.

2.Dit verbod is niet van toepassing indien de in het eerste lid bedoelde werktuigen niet zijn

gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te

verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te

vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

3.Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een

voorwerp of hulpmiddel dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te

vergemakkelijken.

4.Het in derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden

aangenomen dat de in het derde lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid

bedoelde handelingen.

Artikel 2:45
Betreden van plantsoenen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:46
Rijden over bermen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:47
Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.Het is verboden :

    • a)op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, heining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b)zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door

artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de

Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48
Verboden drankgebruik

Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

Het verbod is niet van toepassing op:

  • a)een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

  • b)een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49
Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.Het is verboden:

    • a.zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw

te zitten of te liggen.

2.Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen,

appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor

publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor

gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50
Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden

in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een

openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het

publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander

doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51
Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten

staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de

ingang van een portiek indien:

a.dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat

portiek; of

b.daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52
Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen

zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester

aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid

gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het

terrein.

Artikel 2:53
Bespieden van personen

[vervallen]

Artikel 2:54
Bewakingsapparatuur

[vervallen]

Artikel 2:55
Nodeloos alarmeren

[vervallen]

Artikel 2:56
Alarminstallaties

[vervallen]

Artikel 2:57
Loslopende honden

1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te

laten lopen:

  • a)op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • b)binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;of

  • c)op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    • 2.Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen

    • 3.De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

  • a.die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat

begeleiden; of

b.die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58
Verontreiniging door honden

1.De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet

van uitwerpselen ontdoet:

a.op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van

voetgangers;

b.op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte

kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

  • c.op een andere door het college aangewezen plaats.

    • 2.Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a

niet geldt.

3.De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt

opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de

uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

4.Teneinde te kunnen voldoen aan de opheffing van de strafbaarheid van de overtreding als

bedoeld in lid 3, dient hij die zorg heeft voor een hond dan wel hij die de hond onder zijn hoede

heeft, bij het uitlaten of wandelen met de hond op de weg, te allen tijde een schepje of een

ander ten dienste staand middel of voorwerp, daartoe door het college aangewezen, bij zich te

dragen.

5 De opruimplicht geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn

handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar

gekwalificeerd is.

Artikel 2:59
Gevaarlijke honden

  • 1.Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat

verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c.zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf

een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf

aanwezig zijn.

4.Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60
Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1.Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen

aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare

gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a.aanwezig te hebben,of

  • b.aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels,

of

  • c.aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

    • 2.Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide

dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming

van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal

dan door het college is aangegeven.

3.Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een

krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van

het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61
Wilde dieren

[vervallen]

Artikel 2:62
Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat

niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te

zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63
Duiven

1.De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen

uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt

tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2.Het college kan ontheffing verlenen van het gebod in het eerste lid.

  • 3.Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale

ophokverordening.

Artikel 2:64
Bijen

  • 1.Het is verboden bijen te houden:

    • a.binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar

overdag mensen verblijven;

  • b.binnen een afstand van dertig meter van de weg.

    • 2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes

meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte

of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te

voorkomen.

3.Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de

bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

4.Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het

daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale wegenverordening.

5.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65
Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor

het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

AFDELING BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66
Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van

de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek

van Strafrecht.

Artikel 2:67
Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1.De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde

goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door

of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is -

soort, merk en nummer van het goed;

  • d.de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

    • 2.De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68
Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.van een verandering van de onder a, sub 1 , bedoelde adressen;

    • 3.als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • a.de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • b.aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • c.een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69
Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[vervallen]

Artikel 2:70
Handel in horecabedrijven

[vervallen]

AFDELING VUURWERK

Artikel 2:71
Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk

waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot

consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72
Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de

verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter

beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder

een vergunning van het college.

Artikel 2:73
Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1.Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang

van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2.Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat

gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3.De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin

wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74
Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet , of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

AFDELING BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:75
Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het

tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem

aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikelen 2:1, 2:2, 2:10, 2:11, 2:16,

2:19, 2:26, 2:47 tot en met 2:50, 2:74 en 5:34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76
Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van

de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het

ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek

openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77
Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot

plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op

een openbare plaats.

HOOFDSTUK 3.
SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1
Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met

een ander tegen vergoeding;

b.prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen

met een ander tegen vergoeding;

c.seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of

in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of

vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting

worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een

parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische

massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

d.escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die

bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een

andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e.sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk

goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht

of verhuurd;

f.exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die

een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot

vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke

persoon of personen;

g.beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding

uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.de exploitant;

    • 2.de beheerder;

    • 3.de prostituee;

    • 4.het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze

verordening;

6.andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende

redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2
Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het

betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in

artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3
Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening

van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:4
Seksinrichtingen

1.Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder

vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve

beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5
Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.De exploitant en de beheerder:

    • a.staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch

ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van

Strafrecht ter beschikking gesteld;

b.binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke

vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie

openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten,

dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht

een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van

Strafvordering is toegelaten;

c.binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk

veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een

andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van

Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • 3.Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

      • a.vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van

het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet

inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

  • b.een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

    • 4.De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a.bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op

de aanvraag van de vergunning;

b.bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking

van deze vergunning.

5.De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6
Sluitingstijden

1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin

bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

2.Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel

1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

3.Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de

tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel

3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

4.Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin

geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde

voorschriften.

Artikel 3:7
Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

1.Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van

strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

a.tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende

sluitingsuren vaststellen;

b.van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele

sluiting bevelen.

2.Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt

het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend

overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8
Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de

ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de

seksinrichting aanwezig is.

  • 2.De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de

titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke

vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van

het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

b.geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de

Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9
Straatprostitutie

1.Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze,

passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

  • a.op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

  • b.gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

    • 2.Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door

politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te

verwijderen.

3.Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door

politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden

bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde

richting te verwijderen.

4.De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen

personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid

bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar

middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het

eerste lid.

5.De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband

met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

6.Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd

verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10
Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te

exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en

leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11
Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1.Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen,

opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van

erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

a.indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat

de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of

de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

b.anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van

de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

2.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen,

aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of

geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten

en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

AFDELING BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12
Beslissingstermijn

In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is

Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13
Weigeringsgronden

  • 1.De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met

een geldend bestemmingsplan.

c.er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam

zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het

bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het

    bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan

    wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het

    belang van:

    • a)het voorkomen of beperken van overlast;

    • b)het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c)de veiligheid van personen of goederen;

    • d)de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e)de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f)de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14
Beëindiging exploitatie

1.De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde

exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2.Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant

daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15
Wijziging beheer

1.Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting

of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week

na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd

bestuursorgaan.

2.Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd

bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning

overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste

lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

3.In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden

uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in

het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

AFDELING OVERGANGSBEPALING

Artikel 3:16
Overgangsbepaling

[vervallen]

HOOFDSTUK 4.
BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1
Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of

anderszins een inrichting drijft;

d.collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is

verbonden;

e.incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal

inrichtingen;

f.geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de

Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering

van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

g.geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder

worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen

behorende bij de betreffende inrichting;

h.onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2
Aanwijzing collectieve festiviteiten

1.De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel

4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te

wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2.De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de

buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door

het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij

aan te wijzen dagen of dagdelen.

3.In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de

aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

4.Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw

kalenderjaar bekend.

5.Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een

festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6.Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door muziek of stemgeluid afkomstig uit de

inrichting, bedraagt niet meer dan 63 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op

een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek

    • -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het

Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - op zaterdag en zondag uiterlijk om 01.00 uur en op

andere dagen om 00.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3
Kennisgeving incidentele festiviteiten

1.Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te

houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het

Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van

de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college

daarvan digitaal of schriftelijk in kennis heeft gesteld.

2.Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per

kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten

waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder

van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college

daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar

waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5.De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van

de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien

was, terstond toestaat.

6.Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door muziek- of stemgeluid afkomstig uit de

inrichting bedraagt niet meer dan 63 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op

een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek

    • -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het

Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – op zaterdag en zondag uiterlijk om 01.00 uur en op

andere dagen om 00.00 uur te worden beëindigd.

8.De geluidsnorm als bedoeld in het zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de

inrichting en niet voor de buitenruimte.

9.Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten,

behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4
Verboden incidentele festiviteiten

[vervallen]

Artikel 4:5
Onversterkte muziek

1.Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste

lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel

van toepassing, met dien verstande dat:

a.de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen

niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming

geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

b.de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen

op de grens van het terrein;

c.de waarden in en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen

betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

d.bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen

bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • e.Tabel

    • 7.00-19.00 uur 19.00 – 23.00 uur 23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van

gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige

gevoelige gebouwen 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)

LAmax op de gevel van

gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige

gevoelige gebouwen 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)

2.Voor de duur van 3 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door

muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een

inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde

geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met

onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en

is het Besluit van toepassing.

3.Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van

toepassing is.

Artikel 4:6
Overige geluidhinder

1.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op

een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te

verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door

de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het

Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

4.Het is toegestaan zonder vergunning van het college een geluidswagen in te zetten,

indien wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

a.De geluidswagen mag niet worden ingezet op zondagen en daarmee gelijkgestelde

dagen.

b.De geluidswagen mag niet worden ingezet op locaties waar al een evenement als

bedoeld in artikel 2:24 plaatsvindt.

  • c.De geluidswagen mag niet worden ingezet tussen 22.00 uur en 9.00 uur.

  • d.De verkeersveiligheid is gewaarborgd tijdens de inzet van de geluidswagen.

    • 5.Het college kan nadere regels stellen omtrent de inzet van geluidswagens.

AFDELING BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7
Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de

gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig

ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8
Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte

te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9
Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich

niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de

gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10
Begripsbepalingen

  • 1.In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a)Houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b)Hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

    • c)Beschermde boom: boom die op de beschermde bomenlijst is geplaatst en in elk geval voldoet aan 2 van de volgende criteria: karakteristiek, beeldbepalend en onvervangbaar, bijzonder door leeftijd en/of verschijning, dendrologisch waardevol, cultuurhistorisch waardevol, adoptie- of herdenkingsboom, bijzondere natuurwaarde of ecologische waarde, bijzondere landschappelijke waarde, bijzondere waarde voor de leefbaarheid, onderdeel uitmakend van de hoofdgroen- of hoofdwaterstructuur.

    • d)Beschermde bomenlijst: door het bevoegd gezag vastgestelde lijst en/of kaart waarop beschermde houtopstanden zijn geplaatst.

  • 2.In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten,

alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van

houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11
Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1.Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen

vellen die zijn vermeld op de beschermde bomenlijst of zijn geplant in het kader van de

herplantplicht op basis van dit artikel.

2.Het bevoegd gezag legt onder nader te stellen voorschriften in beginsel een herplantplicht of

compensatiestorting in het Bomenfonds op.

  • 3.De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a)De natuurwaarde van de houtopstand.

    • b)De landschappelijke waarde van de houtopstand.

    • c)De waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon.

    • d)De beeldbepalende waarde van de houtopstand.

    • e)De cultuurhistorische waarde van de houtopstand.

    • f)De waarde voor de leefbaarheid van de omgeving.

    • g)De karakteristiek in relatie tot de standplaats.

    • h)De bijzonderheid van leeftijd en/of verschijning van de houtopstand.

    • i)De dendrologische waarde van de houtopstand.

    • j)Het een adoptie- of herdenkingsboom betreft.

    • k)De hoofdgroen- of hoofdwaterstructuur.

  • 4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a)houtopstand die bij wijze van dunning moeten worden geveld;

    • b)houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

    • c)houtopstand die is aangeplant en geregistreerd als “vrij groen” in het kader van de gemeentelijke regeling “Particulier landschapsbeheer Etten-Leur” en/of is aangeplant in het kader van het provinciale “Groen Blauw Stimuleringskader” en er in dat kader geen vergoeding voor waardedaling van de onderliggende grond is ontvangen;

    • d)wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • e)vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • f)fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • g)kweekgoed;

    • h)houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

      • ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

      • ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

AFDELING MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13
Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1.Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de

zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van

het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel

voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of

stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a)onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b)bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c)kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d)mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

    • 2.Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of

bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

3.Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels

stellen.

4.Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Wegenverordening.

Artikel 4:14
Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[vervallen]

Artikel 4:15
Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door

middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt

gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

AFDELING KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17
Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18
Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1.Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of

geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan de

beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het

belang van:

  • a.de bescherming van natuur en landschap;

  • b.de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:19
Aanwijzing kampeerplaatsen

1.Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet

geldt.

2.Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in

artikel 4:18 derde lid.

Artikel 4:20
Kampeerperiode

De kampeerperiode voor locaties waar kleinschalig kamperen ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan loopt van 15 maart tot en met 31 oktober.

HOOFDSTUK 5.
ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1
Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement

verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals:

kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b.parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels

en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2
Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in

totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt

wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

    • 3.Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt

voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a.drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te

parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van

deze voertuigen;

  • b.de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

    • 4.Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3
Te koop aanbieden van voertuigen

1.Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met

het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2.Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4
Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen

gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op

de weg te parkeren.

Artikel 5:5
Voertuigwrakken

1.Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en

tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door

de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6
Kampeermiddelen e.a.

1.Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan

verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a.langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door

het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog

op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk

aanzien van de gemeente;

b.op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel

schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde

verbod.

3.Het plaatsen van een kampeerwagen of camper die voor de recreatie is gebezigd, is toegestaan

op de daartoe door het college aangelegde en aangeduide vijf camperplaatsen nabij de

Westpolderplas, voor een periode van maximaal vier achtereenvolgende dagen.

4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde

onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 5:7
Parkeren van reclamevoertuigen

1.Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op

de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8
Parkeren van grote voertuigen

1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer

dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college

aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van

de gemeente.

2.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer

dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren

naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare

parkeerruimte.

3.Het verbod in het tweede lid geldt niet op werkdagen van maandag tot en met

vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

4.Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans

en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen

op de weg worden geplaatst of gehouden.

5.Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing

verlenen.

Artikel 5:9
Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan

6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor

bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor

het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt

belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2.Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het

uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse

noodzakelijk is.

Artikel 5:10
Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[vervallen]

Artikel 5:11
Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1.Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een

park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.op de weg;

    • b.op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de

overheid;

c.op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit

doel zijn bestemd.

3.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12
Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het

uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter

voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

AFDELING COLLECTEREN

Artikel 5:13
Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.CBF: Het Centraal Bureau Fondsenwerving;

  • b.Collectant: de persoon die namens een inzamelende organisatie of fonds geld of goederen

inzamelt.

c.Collecterooster: Het door het CBF jaarlijks vastgestelde rooster waarin aan landelijke

collecterende fondsen een periode is toegewezen waarbinnen de inzamelingsactie dient plaats

te vinden;

  • d.Keur: Een door het CBF uitgegeven keurmerk;

  • e.Verklaring: Een door het CBF uitgegeven Verklaring van geen bezwaar;

Artikel 5:13a
Inzameling van geld of goederen

1.Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of

goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

2.Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden

van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel

bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te

kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele

voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3.Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor een inzameling die in besloten kring

gehouden wordt.

4.Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor organisaties die een inzameling willen

houden en daarbij aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

  • a)de collecterende organisatie is, ten tijde van de inzameling, in het bezit van een geldige keur of verklaring;

  • b)de inzameling wordt uitsluitend gehouden tijdens de periode op het collecterooster;

  • c)uiterlijk 5 werkdagen vóór aanvang van de inzameling dient de organisatie per e-mail of schriftelijk een opgave aan het college doen waarin van iedere collectant de naam, adres, woonplaats en geboortedatum is aangegeven;

  • d)de collectanten hebben een minimale leeftijd van zestien jaar;

    • 5.Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor organisaties die een kledinginzameling

willen houden en daarbij aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

  • a)de organisatie beschikt over een CBF-keur of het CBF-certificaat voor kleine goede doelen.

  • b)de voorschriften als bedoeld in het vorige lid onder c. en d. zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de in lid c. bedoelde melding tevens opgave wordt gedaan van de dag waarop de inzameling plaats vindt;

  • c)de kleding mag alleen huis aan huis via kledingzakken worden ingezameld. Op de kledingzakken dient duidelijk de naam van de inzamelende organisatie te staan.

  • d)de organisatie draagt er zorg voor dat de op de openbare weg aangeboden kleding op de aan het college bekend gemaakte dag wordt opgehaald.

  • e)onverminderd het bepaalde in de vorige leden is het een organisatie niet toegestaan om per jaar meer dan een door het college vastgesteld aantal (vergunningsvrije) kledinginzamelingen te houden.

    • 6.Het college kan ten aanzien van de inzamelingen als bedoeld onder lid 4 en 5 in het belang van

de openbare orde en veiligheid evenals in het belang van een ordelijk verloop van de

inzameling nadere regels stellen.

AFDELING VENTEN

Artikel 5:14
Venten e.d.

1.Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de

weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige

beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop

aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of

geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in

artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

b.voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door

huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel,

bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

c.voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen

voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden

wordt;

d.voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats

bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15
Weigeringsgronden ventvergunning

Een vergunning bedoeld in artikel 5:14 kan worden geweigerd:

  • a)in het belang van de openbare orde;

  • b)in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • c)in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • d)wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:16
Vrijheid van meningsuiting

1.Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of

geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in

artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

2.Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door

een verbod in te stellen:

  • a.op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

  • b.op door het college aangewezen dagen en uren.

    • 3.Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

AFDELING STANDPLAATSEN

Artikel 5:17
Begripsbepaling

1.In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: Een vaste plaats op een openbare en in de

openlucht gelegen plaats voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan

wel aanbieden van diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een

wagen of een tafel.

  • 2.Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a)een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b)een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 of een vaste plaats op een snuffelmarkt als bedoeld in artikel 5:22.

Artikel 5:18
Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1.Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te

hebben.

  • 2.De vergunning kan worden geweigerd:

    • a)In het belang van de openbare orde.

    • b)In het belang de openbare veiligheid.

    • c)In het belang van de volksgezondheid

    • d)In het belang van de bescherming van het milieu

    • e)Indien de standplaats op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

    • f)Vanwege de strijd met een geldend of ontwerp bestemmingsplan, inpassingsplan of beheersverordening.

    • g)indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19
Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder

vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20
Afbakeningsbepalingen

Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

De weigeringsgrond van artikel 5:18, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

AFDELING SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22
Begripsbepaling

1.In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek

toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden

verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van

de Gemeentewet;

b.een evenement als bedoeld in artikel 2:24 .

Artikel 5:23
Organiseren van een snuffelmarkt

1.Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te

organiseren.

2.Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en

voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3.De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend

bestemmingsplan,beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

.

Artikel 5:23a
Maximum aantal markten

1.De burgemeester is bevoegd om in het belang van de openbare orde en veiligheid of het

beperken van de overlast in de omgeving het aantal vergunningen voor markten als bedoeld in

artikel 5:22 en voor markten die vallen onder de reikwijdte van artikel 2:25, vast te stellen op een

bepaald maximum per jaar.

2.De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in artikelen 2:25 en 5:22 indien het

maximum als bedoeld in lid 1 wordt overschreden.

AFDELING OPENBAAR WATER

Artikel 5:24
Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1.Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet

zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te

hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging

gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en

veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en

onderhoud van het openbaar water.

2.Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een

permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk

twee weken tevoren een melding aan het college.

3.De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een

beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

4.Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen

wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het

Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de

Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25
Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

1.Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een

ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen

gedeelten van openbaar water.

2.Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met

dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van

openbaar water:

  • a)nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

  • b)beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

    • 3.Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, of de Wet beheer

rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5:26
Aanwijzingen ligplaats

1.Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan

de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen,

veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde,

volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

2.De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven

aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op

te volgen.

3.Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde

onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer

rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5:27
Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met

het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28
Beschadigen van waterstaatswerken

Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5:29
Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water

aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik

ongeschikt te maken.

Artikel 5:30
Veiligheid op het water

1.Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt,

verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar

kan ondervinden.

2.Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door

het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5:31
Overlast aan vaartuigen

1.Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar

water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

2.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan

een openbaar water, los te maken.

AFDELING CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:32
Crossterreinen

1.Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in

artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter

voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden

dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het

kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2.Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan

daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a.in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter

bescherming van andere milieuwaarden;

c.in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde

wedstrijden en ritten of van het publiek.

3.Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de

Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

4.Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33
Beperking verkeer in natuurgebieden

1.Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen

of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een

motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en

verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement

verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

2.Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet

van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze

terreinen:

  • a.in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b.in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c.in het belang van de veiligheid van het publiek.

    • 3.Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en

bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • a)ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b)die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c)die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d)van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e)voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

    • 4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a.op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen

stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn

aangewezen als 'toestel'.

5.Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34
Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1.Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin

van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2.Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van

toepassing op:

  • a.verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b.sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c.vuur voor koken, bakken en braden.

    • 3.Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

    • 4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter

bescherming van de flora en fauna.

5.Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel

429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale

milieuverordening.

AFDELING VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35
Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als

bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n)

gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36
Verboden plaatsen

  • 1.Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.verharde delen van de weg;

    • b.gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden

dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

3.Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op

grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het

eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:37
Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt

voor derden.

AFDELING WINKELTIJDEN

[ingetrokken]

HOOFDSTUK 6.
STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1
Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel

1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten

hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden

gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2
Toezichthouders

1.Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn

belast:

  • a.de medewerkers van de afdeling Vergunning en Handhaving van de gemeente Etten-Leur;

  • b.de medewerkers van de afdeling Stadsbeheer van de gemeente Etten-Leur;

  • c.de opsporingsambtenaren van de politie.

    • 2.Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze

verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen

personen.

Artikel 6:3
Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de

bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van

de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van

personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de

bewoner.

Artikel 6:4
Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2014.

  • 2.Op de in lid 1 genoemde datum wordt de Algemene plaatselijke verordening Etten-Leur 2013

ingetrokken.

Artikel 6:5
Overgangsbepaling

1.De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de

geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en

aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn

gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of

ingetrokken.

2.Aanvragen om een vergunning ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening

worden afgehandeld volgens het recht dat gold voor het tijdstip waarop deze nieuwe

verordening in werking is getreden.

Artikel 6:6
Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Etten-Leur 2014.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 24 juni 2014.

De raad voornoemd,

De griffier,

drs. W.C.M. Voeten MBA.

De voorzitter,

Mw. H. van Rijnbach-de Groot.

TOELICHTING:

Gewijzigde artikelen in de Algemene Plaatselijke Verordening 2014

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Sub e biedt de mogelijkheid om een vergunning die met het oog op het belang van de zedelijkheid niet toelaatbaar is te weigeren. Gelet op de huidige maatschappelijke opvattingen betreffende de toename van geweld in de samenleving zou bijvoorbeeld een vergunningaanvraag voor een vechtevenement mogelijk niet wenselijk worden geacht in het belang van de zedelijkheid (moraal). Artikel 1:8 sub e biedt dan een weigeringsgrond.

Sub e biedt de mogelijkheid om een vergunning die met het oog op het belang van de zedelijkheid niet toelaatbaar is te weigeren. Gelet op de huidige maatschappelijke opvattingen betreffende de toename van geweld in de samenleving zou bijvoorbeeld een vergunningaanvraag voor een vechtevenement mogelijk niet wenselijk worden geacht in het belang van de zedelijkheid (moraal). Artikel 1:8 sub e biedt dan een weigeringsgrond.

Artikel 2A:1 Veiligheidsrisicogebieden

Nieuw artikel in een nieuwe afdeling over preventief fouilleren. Veiligheidsrisicogebieden worden gekenmerkt door een hoog risico op geweldsincidenten, bijvoorbeeld concentraties van uitgaansgelegenheden. In zo’n gebied kan de politie iedereen fouilleren zonder dat sprake is van voorafgaande verdenking.

Alvorens de burgemeester een veiligheidsrisicogebied aanwijst, heeft zij overleg met de OvJ en de korpschef van politie. De aanwijzing geldt altijd voor een bepaalde duur en in een afgebakend gebied.

Nieuw artikel in een nieuwe afdeling over preventief fouilleren. Veiligheidsrisicogebieden worden gekenmerkt door een hoog risico op geweldsincidenten, bijvoorbeeld concentraties van uitgaansgelegenheden. In zo’n gebied kan de politie iedereen fouilleren zonder dat sprake is van voorafgaande verdenking.

Alvorens de burgemeester een veiligheidsrisicogebied aanwijst, heeft zij overleg met de OvJ en de korpschef van politie. De aanwijzing geldt altijd voor een bepaalde duur en in een afgebakend gebied.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Door een wijziging in de Drank- en Horecawet is het voor mensen jonger dan achttien verboden om in de openbare ruimte alcoholhoudende drank te gebruiken of bij zich te hebben. Dit moet ook in de APV worden aangepast.

Door een wijziging in de Drank- en Horecawet is het voor mensen jonger dan achttien verboden om in de openbare ruimte alcoholhoudende drank te gebruiken of bij zich te hebben. Dit moet ook in de APV worden aangepast.

Afdeling 10A Toezicht op smartshops

Is een geheel nieuwe afdeling die het verplicht maakt om voor smartshops een exploitatievergunning te hanteren. Door deze exploitatievergunning wordt er meer grip verkregen op de smartshops; op hun activiteiten en op de leidinggevende personen in de smartshop. Behalve de politie die kan optreden in geval van overtreding van de Opiumwet of verstoring van de openbare orde, kan ook de gemeente nu optreden als de activiteiten in de smartshop niet conform vergunning zijn.

Is een geheel nieuwe afdeling die het verplicht maakt om voor smartshops een exploitatievergunning te hanteren. Door deze exploitatievergunning wordt er meer grip verkregen op de smartshops; op hun activiteiten en op de leidinggevende personen in de smartshop. Behalve de politie die kan optreden in geval van overtreding van de Opiumwet of verstoring van de openbare orde, kan ook de gemeente nu optreden als de activiteiten in de smartshop niet conform vergunning zijn.

Toelichting tussentijds ingevoegde Afdeling 8A

Toelichting op artikel 2:34a

De begripsbepalingen uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze

begripsomschrijvingen enkel voor afdeling 8A gelden. Het gaat om de volgende begripsomschrijvingen;

  • -alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat;

  • -horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

In afdeling 8 van de model-APV (toezicht op openbare inrichtingen) wordt de term horecabedrijf niet gebruikt, maar de term openbare inrichting. Uit de definitie in artikel 2:27 van de APV 2013 blijkt dat onder openbare inrichtingen niet alleen horecabedrijven als bedoeld in de DHW vallen, maar ook bedrijven waar alleen alcoholvrije drank wordt geschonken, of rookwaar voor gebruik ter plaatse wordt versterkt (coffeeshops), of zwak-

alcoholhoudende drank om mee te nemen wordt verkocht (snackbars en dergelijke). Op de horecabedrijven in de zin van de DHW is dus zowel afdeling 8 als afdeling 8A van de APV 2013 van toepassing.

  • -horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • -inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.

  • -paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • -sterke drank: de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn.

  • -slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.

  • -zwakalcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank.

De begripsbepalingen uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze

begripsomschrijvingen enkel voor afdeling 8A gelden. Het gaat om de volgende begripsomschrijvingen;

  • -alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat;

  • -horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

In afdeling 8 van de model-APV (toezicht op openbare inrichtingen) wordt de term horecabedrijf niet gebruikt, maar de term openbare inrichting. Uit de definitie in artikel 2:27 van de APV 2013 blijkt dat onder openbare inrichtingen niet alleen horecabedrijven als bedoeld in de DHW vallen, maar ook bedrijven waar alleen alcoholvrije drank wordt geschonken, of rookwaar voor gebruik ter plaatse wordt versterkt (coffeeshops), of zwak-

alcoholhoudende drank om mee te nemen wordt verkocht (snackbars en dergelijke). Op de horecabedrijven in de zin van de DHW is dus zowel afdeling 8 als afdeling 8A van de APV 2013 van toepassing.

  • -horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • -inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.

  • -paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • -sterke drank: de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn.

  • -slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.

  • -zwakalcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank.

Toelichting op artikel 2:34b

De wijziging van de Drank- en Horecawet legt gemeenten de plicht op om in een verordening de schenktijden van de paracommerciële inrichtingen te reguleren. Met het reguleren van de schenktijden van de paracommerciële horeca kan worden bewerkstelligd dat het verstrekken van alcoholhoudende drank een nevenactiviteit van de vereniging blijft naast de primaire activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.

Er is een tweedeling gemaakt tussen enerzijds paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve aard en overige paracommerciële rechtspersonen.

Onder overige paracommerciële instellingen worden bijvoorbeeld verstaan kerkgenootschappen en, voor zover het paracommerciële rechtspersonen betreft, ook filmtheaters, concertzalen, schouwburgen, musea en dergelijke.

Lid 1

In dit lid zijn de bloktijden aangegeven waarbinnen sportverenigingen alcoholhoudende dranken mogen verstrekken. Voorwaarde is wel dat de alcoholverstrekking ondersteunend moet zijn aan statutaire doelstelling van de vereniging. Bij de tijden is rekening gehouden met het feit dat vrijwel alle sportverenigingen hun jeugdwedstrijden op zaterdag hebben. Op zondag spelen de senioren hun wedstrijden, vaak verspreid over de hele ochtend en middag.

De keuze om met vaste schenktijden te werken is ingeven door het feit dat er duidelijkheid is gewenst wanneer er alcoholhoudende dranken mochten worden geschonken en wanneer niet.

Lid 2

Hieronder vallen activiteiten zoals bijvoorbeeld toernooien, jubilea en vrijwilligersavonden of andere specifieke wedstrijden die buiten deze tijden georganiseerd worden. Dus ook bijvoorbeeld tennisverenigingen die spelen in de avonduren. Deze kunnen dus buiten de in lid 1 genoemde schenktijden plaatsvinden. In deze gevallen wordt voorgesteld de schenktijden tot anderhalf uur na beëindiging van de activiteit vast te stellen, maar niet later dan 01.00 uur. Ook hier geldt de extra voorwaarde dat geen alcohol mag worden geschonken indien er sprake is van hoofdzakelijk jeugdwedstrijden die voor 15.00 uur plaatsvinden.

Gekozen is voor een periode tot 1,5 uur na het beëindigen van de activiteit omdat na het beëindigen van de wedstrijden spelers meestal eerst nog moeten douchen en omkleden alvorens zij de alcoholhoudende drank kunnen nuttigen. Beëindiging van de alcoholverstrekking een uur na het einde van de wedstrijd is dan te kort.

Ten aanzien van het maken van nadere afspraken over het verder invullen van door de clubs te nemen maatregelen in het kader van alcoholmatiging e.d. is het afsluiten van convenanten een goed initiatief dat door elke gemeente samen met de verenigingen zelf verder kan worden ingevuld.

Lid 3

Voor alle andere paracommerciële instellingen geldt dat zij – mits sprake is van activiteiten die passen binnen de statutaire doelstelling van de betreffende vereniging of stichting- een tot één uur voor of één uur na het plaatsvinden van de activiteit alcoholhoudende dranken mogen verstrekken.

Buiten het middel van hanteren van schenktijden zijn er nog enkele andere middelen om oneerlijke mededinging en concurrentie te reguleren:

  • 1.Bestemmingsplan;

  • 2.Bestuurreglement (Op basis van artikel 9 van de DHW is een paracommerciële rechtspersoon verplicht een reglement op te stellen dat waarborgt dat de verstrekking van alcoholhoudende drank in de inrichting vanuit het oogpunt van sociale hygiëne op verantwoorde wijze geschiedt. Hierin kunnen ook regels omtrent agressie, beperking assortiment, tegengaan van drugsgebruik, etc. worden opgenomen);

  • 3.Huurovereenkomst;

  • 4.De BTW regeling van de belastingdienst;

  • 5.Via de subsidiëring die bepaalde paracommerciële instellingen krijgen.

De wijziging van de Drank- en Horecawet legt gemeenten de plicht op om in een verordening de schenktijden van de paracommerciële inrichtingen te reguleren. Met het reguleren van de schenktijden van de paracommerciële horeca kan worden bewerkstelligd dat het verstrekken van alcoholhoudende drank een nevenactiviteit van de vereniging blijft naast de primaire activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.

Er is een tweedeling gemaakt tussen enerzijds paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve aard en overige paracommerciële rechtspersonen.

Onder overige paracommerciële instellingen worden bijvoorbeeld verstaan kerkgenootschappen en, voor zover het paracommerciële rechtspersonen betreft, ook filmtheaters, concertzalen, schouwburgen, musea en dergelijke.

Lid 1

In dit lid zijn de bloktijden aangegeven waarbinnen sportverenigingen alcoholhoudende dranken mogen verstrekken. Voorwaarde is wel dat de alcoholverstrekking ondersteunend moet zijn aan statutaire doelstelling van de vereniging. Bij de tijden is rekening gehouden met het feit dat vrijwel alle sportverenigingen hun jeugdwedstrijden op zaterdag hebben. Op zondag spelen de senioren hun wedstrijden, vaak verspreid over de hele ochtend en middag.

De keuze om met vaste schenktijden te werken is ingeven door het feit dat er duidelijkheid is gewenst wanneer er alcoholhoudende dranken mochten worden geschonken en wanneer niet.

Lid 2

Hieronder vallen activiteiten zoals bijvoorbeeld toernooien, jubilea en vrijwilligersavonden of andere specifieke wedstrijden die buiten deze tijden georganiseerd worden. Dus ook bijvoorbeeld tennisverenigingen die spelen in de avonduren. Deze kunnen dus buiten de in lid 1 genoemde schenktijden plaatsvinden. In deze gevallen wordt voorgesteld de schenktijden tot anderhalf uur na beëindiging van de activiteit vast te stellen, maar niet later dan 01.00 uur. Ook hier geldt de extra voorwaarde dat geen alcohol mag worden geschonken indien er sprake is van hoofdzakelijk jeugdwedstrijden die voor 15.00 uur plaatsvinden.

Gekozen is voor een periode tot 1,5 uur na het beëindigen van de activiteit omdat na het beëindigen van de wedstrijden spelers meestal eerst nog moeten douchen en omkleden alvorens zij de alcoholhoudende drank kunnen nuttigen. Beëindiging van de alcoholverstrekking een uur na het einde van de wedstrijd is dan te kort.

Ten aanzien van het maken van nadere afspraken over het verder invullen van door de clubs te nemen maatregelen in het kader van alcoholmatiging e.d. is het afsluiten van convenanten een goed initiatief dat door elke gemeente samen met de verenigingen zelf verder kan worden ingevuld.

Lid 3

Voor alle andere paracommerciële instellingen geldt dat zij – mits sprake is van activiteiten die passen binnen de statutaire doelstelling van de betreffende vereniging of stichting- een tot één uur voor of één uur na het plaatsvinden van de activiteit alcoholhoudende dranken mogen verstrekken.

Buiten het middel van hanteren van schenktijden zijn er nog enkele andere middelen om oneerlijke mededinging en concurrentie te reguleren:

  • 1.Bestemmingsplan;

  • 2.Bestuurreglement (Op basis van artikel 9 van de DHW is een paracommerciële rechtspersoon verplicht een reglement op te stellen dat waarborgt dat de verstrekking van alcoholhoudende drank in de inrichting vanuit het oogpunt van sociale hygiëne op verantwoorde wijze geschiedt. Hierin kunnen ook regels omtrent agressie, beperking assortiment, tegengaan van drugsgebruik, etc. worden opgenomen);

  • 3.Huurovereenkomst;

  • 4.De BTW regeling van de belastingdienst;

  • 5.Via de subsidiëring die bepaalde paracommerciële instellingen krijgen.

Toelichting artikel 2:34c

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon zijn betrokken.

Artikel 4 van de Drank- en Horecawet bevat onder meer de verplichting bij gemeentelijke verordening regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben bij de verstrekking van alcoholhoudende drank. Door dit artikel wordt voorkomen dat paracommerciële instellingen op onaanvaardbare wijze concurreren met de reguliere horeca.

Als er geen alcohol wordt geschonken is deze regeling niet van toepassing, mits er geen strijdigheid is met het bestemmingsplan en overige regelgeving c.q. overeenkomsten. Binnen de gemeente Etten-Leur is de beleidslijn dat feesten van persoonlijke aard niet gewenst zijn. Ter illustratie: een privé verjaardagsfeest van een jarig bestuurslid in het clubhuis, is niet toegestaan.

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon zijn betrokken.

Artikel 4 van de Drank- en Horecawet bevat onder meer de verplichting bij gemeentelijke verordening regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben bij de verstrekking van alcoholhoudende drank. Door dit artikel wordt voorkomen dat paracommerciële instellingen op onaanvaardbare wijze concurreren met de reguliere horeca.

Als er geen alcohol wordt geschonken is deze regeling niet van toepassing, mits er geen strijdigheid is met het bestemmingsplan en overige regelgeving c.q. overeenkomsten. Binnen de gemeente Etten-Leur is de beleidslijn dat feesten van persoonlijke aard niet gewenst zijn. Ter illustratie: een privé verjaardagsfeest van een jarig bestuurslid in het clubhuis, is niet toegestaan.

Toelichting op artikel 2:34d

De conclusie uit verschillende onderzoeken naar het effect van prijs op consumptie is helder: hoe lager de prijs hoe hoger de consumptie. Doel van het artikel is de volksgezondheid te beschermen en de openbare orde te bewaken. Met de nieuwe verordenende bevoegdheid krijgen gemeenten voor het eerst de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op prijsacties in alle horecalokaliteiten. Dit betreft zowel de commerciële als de paracommerciële horeca-inrichtingen. Tijdens happy hours wordt de consumptie van drank direct en actief

gestimuleerd.

De conclusie uit verschillende onderzoeken naar het effect van prijs op consumptie is helder: hoe lager de prijs hoe hoger de consumptie. Doel van het artikel is de volksgezondheid te beschermen en de openbare orde te bewaken. Met de nieuwe verordenende bevoegdheid krijgen gemeenten voor het eerst de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op prijsacties in alle horecalokaliteiten. Dit betreft zowel de commerciële als de paracommerciële horeca-inrichtingen. Tijdens happy hours wordt de consumptie van drank direct en actief

gestimuleerd.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Sub e biedt de mogelijkheid om een vergunning die met het oog op het belang van de zedelijkheid niet toelaatbaar is te weigeren. Gelet op de huidige maatschappelijke opvattingen betreffende de toename van geweld in de samenleving zou bijvoorbeeld een vergunningaanvraag voor een vechtevenement mogelijk niet wenselijk worden geacht in het belang van de zedelijkheid (moraal). Artikel 1:8 sub e biedt dan een weigeringsgrond.

Artikel 2A:1 Veiligheidsrisicogebieden

Nieuw artikel in een nieuwe afdeling over preventief fouilleren. Veiligheidsrisicogebieden worden gekenmerkt door een hoog risico op geweldsincidenten, bijvoorbeeld concentraties van uitgaansgelegenheden. In zo’n gebied kan de politie iedereen fouilleren zonder dat sprake is van voorafgaande verdenking.

Alvorens de burgemeester een veiligheidsrisicogebied aanwijst, heeft zij overleg met de OvJ en de korpschef van politie. De aanwijzing geldt altijd voor een bepaalde duur en in een afgebakend gebied.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Door een wijziging in de Drank- en Horecawet is het voor mensen jonger dan achttien verboden om in de openbare ruimte alcoholhoudende drank te gebruiken of bij zich te hebben. Dit moet ook in de APV worden aangepast.

Afdeling 10A Toezicht op smartshops

Is een geheel nieuwe afdeling die het verplicht maakt om voor smartshops een exploitatievergunning te hanteren. Door deze exploitatievergunning wordt er meer grip verkregen op de smartshops; op hun activiteiten en op de leidinggevende personen in de smartshop. Behalve de politie die kan optreden in geval van overtreding van de Opiumwet of verstoring van de openbare orde, kan ook de gemeente nu optreden als de activiteiten in de smartshop niet conform vergunning zijn.

Toelichting tussentijds ingevoegde Afdeling 8A

Toelichting op artikel 2:34a

De begripsbepalingen uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze

begripsomschrijvingen enkel voor afdeling 8A gelden. Het gaat om de volgende begripsomschrijvingen;

  • -alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat;

  • -horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

In afdeling 8 van de model-APV (toezicht op openbare inrichtingen) wordt de term horecabedrijf niet gebruikt, maar de term openbare inrichting. Uit de definitie in artikel 2:27 van de APV 2013 blijkt dat onder openbare inrichtingen niet alleen horecabedrijven als bedoeld in de DHW vallen, maar ook bedrijven waar alleen alcoholvrije drank wordt geschonken, of rookwaar voor gebruik ter plaatse wordt versterkt (coffeeshops), of zwak-

alcoholhoudende drank om mee te nemen wordt verkocht (snackbars en dergelijke). Op de horecabedrijven in de zin van de DHW is dus zowel afdeling 8 als afdeling 8A van de APV 2013 van toepassing.

  • -horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • -inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.

  • -paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • -sterke drank: de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn.

  • -slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.

  • -zwakalcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank.

Toelichting op artikel 2:34b

De wijziging van de Drank- en Horecawet legt gemeenten de plicht op om in een verordening de schenktijden van de paracommerciële inrichtingen te reguleren. Met het reguleren van de schenktijden van de paracommerciële horeca kan worden bewerkstelligd dat het verstrekken van alcoholhoudende drank een nevenactiviteit van de vereniging blijft naast de primaire activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.

Er is een tweedeling gemaakt tussen enerzijds paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve aard en overige paracommerciële rechtspersonen.

Onder overige paracommerciële instellingen worden bijvoorbeeld verstaan kerkgenootschappen en, voor zover het paracommerciële rechtspersonen betreft, ook filmtheaters, concertzalen, schouwburgen, musea en dergelijke.

Lid 1

In dit lid zijn de bloktijden aangegeven waarbinnen sportverenigingen alcoholhoudende dranken mogen verstrekken. Voorwaarde is wel dat de alcoholverstrekking ondersteunend moet zijn aan statutaire doelstelling van de vereniging. Bij de tijden is rekening gehouden met het feit dat vrijwel alle sportverenigingen hun jeugdwedstrijden op zaterdag hebben. Op zondag spelen de senioren hun wedstrijden, vaak verspreid over de hele ochtend en middag.

De keuze om met vaste schenktijden te werken is ingeven door het feit dat er duidelijkheid is gewenst wanneer er alcoholhoudende dranken mochten worden geschonken en wanneer niet.

Lid 2

Hieronder vallen activiteiten zoals bijvoorbeeld toernooien, jubilea en vrijwilligersavonden of andere specifieke wedstrijden die buiten deze tijden georganiseerd worden. Dus ook bijvoorbeeld tennisverenigingen die spelen in de avonduren. Deze kunnen dus buiten de in lid 1 genoemde schenktijden plaatsvinden. In deze gevallen wordt voorgesteld de schenktijden tot anderhalf uur na beëindiging van de activiteit vast te stellen, maar niet later dan 01.00 uur. Ook hier geldt de extra voorwaarde dat geen alcohol mag worden geschonken indien er sprake is van hoofdzakelijk jeugdwedstrijden die voor 15.00 uur plaatsvinden.

Gekozen is voor een periode tot 1,5 uur na het beëindigen van de activiteit omdat na het beëindigen van de wedstrijden spelers meestal eerst nog moeten douchen en omkleden alvorens zij de alcoholhoudende drank kunnen nuttigen. Beëindiging van de alcoholverstrekking een uur na het einde van de wedstrijd is dan te kort.

Ten aanzien van het maken van nadere afspraken over het verder invullen van door de clubs te nemen maatregelen in het kader van alcoholmatiging e.d. is het afsluiten van convenanten een goed initiatief dat door elke gemeente samen met de verenigingen zelf verder kan worden ingevuld.

Lid 3

Voor alle andere paracommerciële instellingen geldt dat zij – mits sprake is van activiteiten die passen binnen de statutaire doelstelling van de betreffende vereniging of stichting- een tot één uur voor of één uur na het plaatsvinden van de activiteit alcoholhoudende dranken mogen verstrekken.

Buiten het middel van hanteren van schenktijden zijn er nog enkele andere middelen om oneerlijke mededinging en concurrentie te reguleren:

  • 1.Bestemmingsplan;

  • 2.Bestuurreglement (Op basis van artikel 9 van de DHW is een paracommerciële rechtspersoon verplicht een reglement op te stellen dat waarborgt dat de verstrekking van alcoholhoudende drank in de inrichting vanuit het oogpunt van sociale hygiëne op verantwoorde wijze geschiedt. Hierin kunnen ook regels omtrent agressie, beperking assortiment, tegengaan van drugsgebruik, etc. worden opgenomen);

  • 3.Huurovereenkomst;

  • 4.De BTW regeling van de belastingdienst;

  • 5.Via de subsidiëring die bepaalde paracommerciële instellingen krijgen.

Toelichting artikel 2:34c

Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon zijn betrokken.

Artikel 4 van de Drank- en Horecawet bevat onder meer de verplichting bij gemeentelijke verordening regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben bij de verstrekking van alcoholhoudende drank. Door dit artikel wordt voorkomen dat paracommerciële instellingen op onaanvaardbare wijze concurreren met de reguliere horeca.

Als er geen alcohol wordt geschonken is deze regeling niet van toepassing, mits er geen strijdigheid is met het bestemmingsplan en overige regelgeving c.q. overeenkomsten. Binnen de gemeente Etten-Leur is de beleidslijn dat feesten van persoonlijke aard niet gewenst zijn. Ter illustratie: een privé verjaardagsfeest van een jarig bestuurslid in het clubhuis, is niet toegestaan.

Toelichting op artikel 2:34d

De conclusie uit verschillende onderzoeken naar het effect van prijs op consumptie is helder: hoe lager de prijs hoe hoger de consumptie. Doel van het artikel is de volksgezondheid te beschermen en de openbare orde te bewaken. Met de nieuwe verordenende bevoegdheid krijgen gemeenten voor het eerst de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op prijsacties in alle horecalokaliteiten. Dit betreft zowel de commerciële als de paracommerciële horeca-inrichtingen. Tijdens happy hours wordt de consumptie van drank direct en actief

gestimuleerd.

Naar boven