BOUWVERORDENING GEMEENTE GULPEN-WITTEM

Bijgewerkt tot en met de 14e serie wijzigingen op Modelbouwverordening 1992

2e wijziging

Datum vaststelling door raad: 22 mei 2014

Datum bekendmaking: 25 juni 2014

Datum inwerkingtreding: 1 juli 2014.

Kenmerk: G.14.00810

INHOUDSOPGAVE

Paragraaf 3. Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen overeenkomstig de bestemming 9

Artikel 352 Verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming 9

BOUWVERORDENING,

vastgesteld d.d. 22 mei 2014 11

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen 11

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 11

Artikel 1.2 Termijnen (vervallen) 12

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente 12

Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen 13

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden 13

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (vervallen) 13

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen) 13

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (vervallen) 13

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunning aanvragen (vervallen) 13

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek 13

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning (vervallen) 13

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie (vervallen) 13

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen (vervallen) 13

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning 14

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vervallen) 14

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen) 14

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen (vervallen) 14

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening (vervallen) 14

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen) 14

Artikel 2.2.6 Bekendmaking van rechtswege verleende bouwvergunning (vervallen) 14

Paragraaf 3 Welstandstoetsing 14

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen) 14

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond 14

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem 14

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen 14

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen 14

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen (vervallen) 14

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling 14

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brand blusvoorzieningen (vervallen) 14

Artikel 2.5.3A Brandweeringang (vervallen) 15

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (vervallen) 15

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn 15

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn 15

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn 15

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn 15

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg 16

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken 16

Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn 16

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn 17

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn 17

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn 17

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen 18

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen 18

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken 18

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen 18

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen 19

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn 19

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn 19

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn 20

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen 20

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken 20

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen 20

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken 20

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte 20

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte 21

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid 21

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen 21

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen) 22

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (vervallen) 22

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (vervallen) 22

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties (vervallen) 22

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties (vervallen) 22

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties (vervallen) 22

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties (vervallen) 22

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties (vervallen) 22

Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (vervallen) 22

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (vervallen) 22

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen (vervallen) 22

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid (vervallen) 22

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten (vervallen) 22

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen 22

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding (vervallen) 22

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (vervallen) 22

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (vervallen) 23

Artikel 2.7.3A (facultatief) Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming (vervallen) 23

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (vervallen) 23

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (vervallen) 23

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen) 23

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen (vervallen) 23

Hoofdstuk 3 De melding 23

Artikel 3.1 De wijze van melden (vervallen) 23

Artikel 3.2 Welstandscriteria (vervallen) 23

Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk 24

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden (vervallen) 24

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden (vervallen) 24

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie (vervallen) 24

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw (vervallen) 24

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (vervallen) 24

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen (vervallen) 24

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten (vervallen) 24

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein (vervallen) 24

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein (vervallen) 24

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder (vervallen) 24

Artikel 4.11 Bouwafval (vervallen) 24

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (vervallen) 24

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen (vervallen) 24

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming (vervallen) 24

Artikel 4.15 Verbod te bouwen als bouw is stilgelegd (vervallen) 24

Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte 25

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen 25

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen (vervallen) 25

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen (vervallen) 25

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (vervallen) 25

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen) 25

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen) 25

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen) 25

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard (vervallen) 25

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen (vervallen) 25

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in kantoorgebouwen (vervallen) 25

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen 25

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding (vervallen) 25

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (vervallen) 25

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (vervallen) 25

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (vervallen) 26

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (vervallen) 26

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen) 26

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen (vervallen) 26

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid 26

Artikel 5.4.1 Preventie (vervallen) 26

Hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik (vervallen) 27

Paragraaf 1 Gebruiksvergunning (vervallen) 27

Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk (vervallen) 27

Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning (vervallen) 27

Artikel 6.1.3 In behandeling nemen (vervallen) 27

Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing (vervallen) 27

Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning (vervallen) 27

Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning (vervallen) 27

Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden (vervallen) 27

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar (vervallen) 27

Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen) 27

Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen) 27

Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen (vervallen) 27

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand (vervallen) 27

Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen (vervallen) 27

Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen (vervallen) 27

Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen) 27

Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen) 27

Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen 28

Paragraaf 1 Overbevolking 28

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen (vervallen) 28

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens (vervallen) 28

Paragraaf 2 Staken van het gebruik 28

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid (vervallen) 28

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne (vervallen) 28

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen (vervallen) 28

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen 28

Artikel 7.3.1 Verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming (vervallen) 28

Artikel 7.3.2 Hinder (vervallen) 28

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid 28

Artikel 7.4.1 Preventie (vervallen) 28

Paragraaf 5 Watergebruik 28

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water (vervallen) 28

Paragraaf 6 Installaties 28

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties (vervallen) 28

Hoofdstuk 8 Slopen 29

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen 29

Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen) 29

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning (vervallen) 29

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen (vervallen) 29

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing (vervallen) 29

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen (vervallen) 29

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen) 29

Artikel 8.1.7 Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen) 29

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen 29

Artikel 8.2.1 Sloopmelding (vervallen) 29

Artikel 8.2.2. Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen) 29

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen 29

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein (vervallen) 29

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden (vervallen) 29

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen) 29

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt (vervallen) 29

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest (vervallen) 29

Artikel 8.3.6 Plichten van de houder van de sloopvergunning voor tuinbouwkassen (vervallen) 29

Paragraaf 4 Vrij slopen 30

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen (vervallen) 30

Hoofdstuk 9 Welstand 31

Artikel 9.1 De advisering door de dorpsbouwmeester 31

Artikel 9.2 Onafhankelijkheid en ondersteuning dorpsbouwmeester 31

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur (vervallen) 31

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording 31

Artikel 9.5 Termijn van advisering 31

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting 32

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid 32

Artikel 9.8 Vorm waarin advies wordt uitgebracht 32

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken (vervallen) 32

Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen 33

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning (vervallen) 33

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen (vervallen) 33

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen (vervallen) 33

Artikel 10.4 Overdragen mededeling (vervallen) 33

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen (vervallen) 33

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften 33

Hoofdstuk 11 Handhaving (vervallen) 34

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw (vervallen) 34

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming (vervallen) 34

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen (vervallen) 34

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek (vervallen) 34

Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen 35

Artikel 12.1 Strafbare feiten (vervallen) 35

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek (vervallen) 35

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen (vervallen) 35

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning (vervallen) 35

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding (vervallen) 35

Artikel 12.6 Slotbepaling 35

Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning (vervallen) 37

Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning (vervallen) 38

Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen) 39

Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten (vervallen) 39

Artikel 2 Elektrische installaties en toestellen (vervallen) 39

Artikel 3 Installaties voor verwarming en kookdoeleinden (vervallen) 39

Artikel 4 Voorzieningen voor de afvoer van rookgassen (vervallen) 39

Artikel 5 Verbod voor roken en open vuur (vervallen) 39

Artikel 6 Droge blusleiding en de bijbehorende pompinstallaties (vervallen) 39

Artikel 7 Brandweerlift (vervallen) 39

Artikel 8 Brandmeldinstallatie (vervallen) 39

Artikel 9 Ontruimingsalarminstallatie (vervallen) 39

Artikel 10 Automatische brandblusinstallatie (vervallen) 39

Artikel 11 Brandslanghaspels en de bijbehorende pompinstallatie (vervallen) 39

Artikel 12 Automatisch werkende deuren (vervallen) 39

Artikel 12 A Deuren van overdruktrappenhuizen (vervallen) 39

Artikel 13 Kwaliteit van vluchtrouteaanduiding (vervallen) 39

Artikel 14 Flessengasinstallatie (vervallen) 39

Artikel 15 Rookbeheersingssystemen (vervallen) 39

Artikel 16 Overdrukinstallatie (vervallen) 39

Artikel 17 Onderhoud van rook- en brandscheidingen (vervallen) 39

Artikel 18 Brandweeringang (vervallen) 39

Artikel 19 Logboek (vervallen) 39

Artikel 20 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsuitoefening (vervallen) 39

Artikel 21 Rookmelders in woningen (vervallen) 39

Artikel 22 Roltrap (vervallen) 40

Artikel 23 Garantiecertificaat (vervallen) 40

Artikel 24 Opslag van goederen in rookvrije vluchtroutes (vervallen) 40

Artikel 25 Bluswaterwinplaats op eigen terrein (vervallen) 40

Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties (vervallen) 41

Artikel 1 Uitgangen en vluchtroutes (vervallen) 41

Artikel 2 Bekleding, stoffering en versiering (vervallen) 41

Artikel 3 Elektrische verlichting (vervallen) 41

Artikel 4 Aanduiding van blusmiddelen (vervallen) 41

Artikel 5 Toepasen van vuurwerk binnen een gebouw (vervallen) 41

Artikel 6 Opstellen van inventaris (vervallen) 41

Artikel 7 Afval (vervallen) 41

Artikel 8 Periodieke controle van draagbare blustoestellen (vervallen) 41

Artikel 9 Brandvoortplantingsklasse van plaatmateriaal (vervallen) 41

Artikel 10 Glas (vervallen) 41

Artikel 11 Textiel in horizontale toepassing (vervallen) 41

Artikel 12 Toepassing van kunststof foliemateriaal, behangpapier, crêpepapier of fotopapier (vervallen) 41

Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen) 42

Bijlage 6 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen) 43

Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen) 44

Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest (vervallen) 45

Bijlage 9a Reglement van orde voor de Welstands-Monumentencommissie District MERGELLAND 46

Bijlage 9b Reglement van orde van de dorpsbouwmeester 54

Bijlage 10 Brandmeldinstallaties (vervallen) 54

Bijlage 11 Ontruimingsalarminstallaties (vervallen) 61

Bijlage 12 Vluchtroute aanduiding (vervallen) 62

Paragraaf 3. Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen overeenkomstig de bestemming

Artikel 352 Verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming

  • 1.Zolang bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan of als voorschriften ex artikel 43 van de Woningweg 1901, hetzij vóór, hetzij na inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stbl. no. 286 van 1962) geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen of voorschriften begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft plaatsgevonden, is het verboden die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt.

  • 2.Het is verboden niet in een bestemmingsplan begrepen bouwwerken en hun aanhorigheden te gebruiken in strijd met de bestemming, die zij blijkens hun constructie dan wel inrichting hebben.

  • 3.Niet van toepassing is het bepaalde in de leden 1 en 2 voor een gebruik dat tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet onwettig was en zolang in dat gebruik geen wijziging wordt gebracht.

  • 4.Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in de leden 1 en 2.

14e serie wijzigingen MBV 1992

2e wijzging

BOUWVERORDENING,

vastgesteld d.d. 22 mei 2014

Hoofdstuk 1
Inleidende bepalingen

Artikel 1.1
Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Bevoegd gezag:

- bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

Bouwbesluit

- de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

bouwtoezicht

- degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

bouwwerk

- elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

gebruiksoppervlakte

- de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

hoogte van de weg

- de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

kamerverhuurbedrijf

- een (deel van een) gebouw dat wordt gebruikt ten behoeve van meerdere onzelfstandige woonruimten, waarbij de op grond van het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen die in de onzelfstandige woonruimte ontbreken, in het gebouw aanwezig zijn als gemeenschappelijke voorzieningen;

NEN

- een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

NVN

- een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

Omgevingsvergunning voor het bouwen:

- vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

prostitutiebedrijf

- bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen met een ander al dan niet tegen vergoeding worden verricht;

straatpeil

  • a.voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b.voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

weg

- alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

In deze verordening wordt mede verstaan onder:

bouwwerk - een gedeelte van een bouwwerk;

gebouw - een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2
Termijnen (vervallen)

Artikel 1.3
Indeling van het gebied van de gemeente

Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

  • a.het gebied binnen de bebouwde kom;

  • b.het gebied buiten de bebouwde kom.

De indeling als bedoeld in het eerste lid blijkt uit de rechtsgeldige bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 2
De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1
Aanvraag bouwvergunning (vervallen)

Artikel 2.1.2
In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen)

Artikel 2.1.3
Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (vervallen)

Artikel 2.1.4
Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunning aanvragen (vervallen)

Artikel 2.1.5
Bodemonderzoek

Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

  • a.de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1;

  • b.(vervallen);

  • c.Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regelingomgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 2.1.6
Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning (vervallen)

Artikel 2.1.7
Bouwregistratie (vervallen)

Artikel 2.1.8
Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen (vervallen)

Paragraaf Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1
Ontvangst van de aanvraag (vervallen)

Artikel 2.2.2
Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen)

Artikel 2.2.3
Bekendmaking van termijnen (vervallen)

Artikel 2.2.4
In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening (vervallen)

Artikel 2.2.5
In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen)

Artikel 2.2.6
Bekendmaking van rechtswege verleende bouwvergunning (vervallen)

Paragraaf Welstandstoetsing

Artikel 2.3.1
Welstandscriteria (vervallen)

Paragraaf Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond

Artikel 2.4.1
Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.voor het bouwen waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

    • 1.voor het bouwen waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

    • 2.waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2
Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht, bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1
Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen (vervallen)

Artikel 2.5.2
Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3
Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen (vervallen)

Artikel 2.5.3A
Brandweeringang (vervallen)

Artikel 2.5.4
Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (vervallen)

Artikel 2.5.5
Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

  • a.langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

    de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b.langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

    bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6
Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7
Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

    • 1.ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2.stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,30 m overschrijden.

Artikel 2.5.8
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

  • b.bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;

  • c.laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

  • d.erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

  • e.trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;

  • f.overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken;

  • g.bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:

  • -4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;

  • -2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;

en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

Artikel 2.5.9
Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • c.vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

  • d.reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

  • e.andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10
Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.

Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

  • a.de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;

  • b.de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;

  • c.de gevallen, bedoeld in het derde lid.

Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:

  • a.gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

  • b.gebouwen op handels- en industrieterreinen;

  • c.vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d.bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen;

  • e.gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbij behorende woningen;

  • f.gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

  • g.gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.

Artikel 2.5.11
Ligging van de achtergevelrooilijn

De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

  • a.in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 17 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;

  • b.in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 17 meter;

  • c.in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 17 meter;

  • d.in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 17 meter;

  • e.in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 17 meter.

Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

Artikel 2.5.12
Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13
Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

  • b.buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

  • c.onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;

  • d.onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht;

  • e.andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht, te weten:

    • 1.ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2.terrassen, bordessen en bordestreden;

  • f.antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.14
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

  • b.binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

  • c.vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d.gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;

  • e.gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;

  • f.bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3 of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

  • g.gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;

  • h.bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;

  • i.ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

  • j.erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • k.trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;

  • l.bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.15
Erf bij woningen en woongebouwen

Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

  • a.over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

  • b.voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 2 meter.

De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

  • a.het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

  • b.het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • 1.een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

    • 2.het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

    • 3.bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16
Erf bij overige gebouwen

Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

  • a.indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

  • b.indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17
Ruimte tussen bouwwerken

De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

  • a.vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

  • b.niet toegankelijk zijn.

Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18
Erf- en terreinafscheidingen

Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19
Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, worden gebouwd.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

  • a.het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

  • b.het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20
Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

  • a.in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;

  • b.buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.

Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtstbij gelegen tegenoverliggende rooilijn.

Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verstverwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

Artikel 2.5.21
Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

  • a.in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;

  • b.buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.

Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.

Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22
Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23
Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:

  • a.45 graden in de bebouwde kom;

  • b.37 graden buiten de bebouwde kom.

Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24
Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag niet meer bedragen dan 12 meter.

Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagstgelegen weg.

Artikel 2.5.25
Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

Artikel 2.5.26
Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.

De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 2.5.27
Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

  • a.onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • c.topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;

  • d.plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

Artikel 2.5.28
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

  • b.gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

  • c.gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;

  • d.agrarische bedrijfsgebouwen;

  • e.het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:

    • 1.de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

    • 2.bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogte-afmetingen andere hoogte-afmetingen kleiner worden dan de bestaande;

  • f.bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • g.topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

  • h.plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

  • i.dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

  • j.draagconstructies voor een reclame;

  • k.vrijstaande schoorstenen;

  • l.bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.29
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:

  • a.er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;

  • b.geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;

  • c.de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

  • d.de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en

  • e.de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30
Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a.indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 meter bij 5,00 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6,00 meter bedragen;

  • b.indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 meter bij 5,00 meter bedragen.

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

  • a.indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  • b.voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Paragraaf Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 2.6.1
Beginsel inzake brandmeldinstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.2
Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.3
Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.4
Kwaliteit van brandmeldinstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.5
Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.6
Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.7
Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.8
Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 2.6.9
Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 2.6.10
Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 2.6.11
Gelijkwaardigheid (vervallen)

Artikel 2.6.12
Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten (vervallen)

Paragraaf Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1
Eis tot aansluiting aan de waterleiding (vervallen)

Artikel 2.7.2
Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (vervallen)

Artikel 2.7.3
Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (vervallen)

Artikel 2.7.3A
(facultatief) Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming (vervallen)

Artikel 2.7.4
Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (vervallen)

Artikel 2.7.5
Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (vervallen)

Artikel 2.7.6
Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen)

Artikel 2.7.7
Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen (vervallen)

Hoofdstuk 3
De melding

Artikel 3.1
De wijze van melden (vervallen)

Artikel 3.2
Welstandscriteria (vervallen)

Hoofdstuk 4
Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

Artikel 4.1
Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden (vervallen)

Artikel 4.2
Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden (vervallen)

Artikel 4.3
Wijzigingen in gegevens bouwregistratie (vervallen)

Artikel 4.4
Het uitzetten van de bouw (vervallen)

Artikel 4.5
Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (vervallen)

Artikel 4.6
Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen (vervallen)

Artikel 4.7
Bemalen van bouwputten (vervallen)

Artikel 4.8
Veiligheid op het bouwterrein (vervallen)

Artikel 4.9
Afscheiding van het bouwterrein (vervallen)

Artikel 4.10
Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder (vervallen)

Artikel 4.11
Bouwafval (vervallen)

Artikel 4.12
Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (vervallen)

Artikel 4.13
Melden van werken bij lage temperaturen (vervallen)

Artikel 4.14
Verbod tot ingebruikneming (vervallen)

Artikel 4.15
Verbod te bouwen als bouw is stilgelegd (vervallen)

Hoofdstuk 5
Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

Paragraaf Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1
Staat van onderhoud van open erven en terreinen (vervallen)

Artikel 5.1.2
Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen (vervallen)

Artikel 5.1.3
Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (vervallen)

Paragraaf Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 5.2.1
Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 5.2.2
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen)

Artikel 5.2.3
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard (vervallen)

Artikel 5.2.4
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen (vervallen)

Artikel 5.2.5
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in kantoorgebouwen (vervallen)

Paragraaf Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1
Eis tot aansluiting aan de waterleiding (vervallen)

Artikel 5.3.2
Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (vervallen)

Artikel 5.3.3
Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (vervallen)

Artikel 5.3.4
Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (vervallen)

Artikel 5.3.5
Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (vervallen)

Artikel 5.3.6
Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen)

Artikel 5.3.7
Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen (vervallen)

Paragraaf Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 5.4.1
Preventie (vervallen)

Hoofdstuk 6
Brandveilig gebruik (vervallen)

Paragraaf Gebruiksvergunning (vervallen)

Artikel 6.1.1
Vergunning gebruik bouwwerk (vervallen)

Artikel 6.1.2
Aanvraag gebruiksvergunning (vervallen)

Artikel 6.1.3
In behandeling nemen (vervallen)

Artikel 6.1.4
Termijn van beslissing (vervallen)

Artikel 6.1.5
Weigeren gebruiksvergunning (vervallen)

Artikel 6.1.6
Intrekken gebruiksvergunning (vervallen)

Artikel 6.1.7
Verplicht aanwezige bescheiden (vervallen)

Paragraaf Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar (vervallen)

Artikel 6.2.1
Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)

Artikel 6.2.2
Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen)

Artikel 6.2.3
Opslag en verwerking stoffen (vervallen)

Paragraaf Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand (vervallen)

Artikel 6.3.1
Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen (vervallen)

Artikel 6.3.2
Gebruik middelen en voorzieningen (vervallen)

Paragraaf Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen)

Artikel 6.4.1
Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen)

Hoofdstuk 7
Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf Overbevolking

Artikel 7.1.1
Overbevolking van woningen (vervallen)

Artikel 7.1.2
Overbevolking van woonwagens (vervallen)

Paragraaf Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1
Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid (vervallen)

Artikel 7.2.2
Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne (vervallen)

Artikel 7.2.3
Staken van het gebruik van een woonwagen (vervallen)

Paragraaf Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1
Verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming (vervallen)

(Zie toelichting.)

Artikel 7.3.2
Hinder (vervallen)

Paragraaf Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1
Preventie (vervallen)

Paragraaf Watergebruik

Artikel 7.5.1
Verboden gebruik van water (vervallen)

Paragraaf Installaties

Artikel 7.6.1
Gebruiksgereed houden van installaties (vervallen)

Hoofdstuk 8
Slopen

Paragraaf Omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.1.1
Omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)

Artikel 8.1.2
Aanvraag sloopvergunning (vervallen)

Artikel 8.1.3
In behandeling nemen (vervallen)

Artikel 8.1.4
Termijn van beslissing (vervallen)

Artikel 8.1.5
Samenloop van slopen en bouwen (vervallen)

Artikel 8.1.6
Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)

Artikel 8.1.7
Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)

Paragraaf Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.2.1
Sloopmelding (vervallen)

Artikel 8.2.2
Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)

Paragraaf Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1
Veiligheid op sloopterrein (vervallen)

Artikel 8.3.2
Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden (vervallen)

Artikel 8.3.3
Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)

Artikel 8.3.4
Plichten van degene die sloopt (vervallen)

Artikel 8.3.5
Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest (vervallen)

Artikel 8.3.6
Plichten van de houder van de sloopvergunning voor tuinbouwkassen (vervallen)

Paragraaf Vrij slopen

Artikel 8.4.1
Sloopafval algemeen (vervallen)

Hoofdstuk 9
Welstand

Artikel 9.1
De advisering door de dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie

De dorpsbouwmeester adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

De welstands- en monumentencommissie adviseert bij karakteristieke panden, beschermde dorpsgezichten en monumenten.

De dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie baseren hun advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

Artikel 9.2
Onafhankelijkheid en ondersteuning dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie

De dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

Voor de dorpsbouwmeester en de leden van de welstands en monumentencommissie worden plaatsvervangers aangewezen.

De dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie worden bijgestaan door een secretaris of diens plaatsvervanger.

Het reglement van orde voor de dorpsbouwmeester dat als bijlage 9b bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere bepalingen betreffende de taken en verplichtingen van de dorpsbouwmeester.

Het reglement van orde voor de ‘Monumentencommissie District MERGELLAND’ dat als bijlage 9a bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere bepalingen betreffende de taken en verplichtingen van de welstands en monumentencommissie.

Artikel 9.3
Benoeming en zittingsduur (vervallen)

Artikel 9.4
Jaarlijkse verantwoording

De dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie stellen jaarlijks een verslag op van hun werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

  • -op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

  • -de werkwijze van de dorpsbouwmeester;

  • -op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • -de aard van de beoordeelde plannen;

  • -de bijzondere projecten.

De dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie kunnen in hun jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.'

Artikel 9.5
Termijn van advisering

De dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie brengen het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

De dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie brengen het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen drie weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het reglement van orde van de dorpsbouwmeester en het reglement van orde voor de Monumentencommissie District MERGELLAND dat als bijlage 9b en bijlage 9a bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere termijnen omtrent de termijn van advisering.

Artikel 9.6
Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting

De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie is openbaar. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag heeft verzocht, wordt deze door of namens de dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de dorpsbouwmeester of de welstands en monumentencommissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de dorpsbouwmeester of de welstands en monumentencommissie waarin de aanvraag wordt behandeld.

Er is geen spreekrecht.

Het reglement van orde van de dorpsbouwmeester dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere regels omtrent de openbaarheid van de vergaderingen.

Het reglement van orde voor de Monumentencommissie District MERGELLAND dat als bijlage 9a bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere regels omtrent de openbaarheid van de vergaderingen.

Artikel 9.7
Afdoening onder verantwoordelijkheid

Van toepassing is artikel 21 van het reglement van orde van de dorpsbouwmeester en het reglement van orde voor de ‘Monumentencommissie District MERGELLAND’. (bijlage 9b en 9a)

Artikel 9.8
Vorm waarin advies wordt uitgebracht

De dorpsbouwmeester en de welstands en monumentencommissie adviseren en motiveren hun advies schriftelijk.

Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Het reglement van orde van de dorpsbouwmeester dat als bijlage 9b bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere vormen waarin het advies wordt vastgelegd en uitgebracht.

Het reglement van orde voor de ‘Monumentencommissie District MERGELLAND’ dat als bijlage 9a bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere vormen waarin het advies wordt vastgelegd en uitgebracht.

Artikel 9.9
Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken (vervallen)

Hoofdstuk 10
Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1
De aanvraag om woonvergunning (vervallen)

Artikel 10.2
De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen (vervallen)

Artikel 10.3
Overdragen vergunningen (vervallen)

Artikel 10.4
Overdragen mededeling (vervallen)

Artikel 10.5
Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen (vervallen)

Artikel 10.6
Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 11
Handhaving (vervallen)

Artikel 11.1
Stilleggen van de bouw (vervallen)

Artikel 11.2
Overtreding van het verbod tot ingebruikneming (vervallen)

Artikel 11.3
Stilleggen van het slopen (vervallen)

Artikel 11.4
Onderzoek naar een gebrek (vervallen)

Hoofdstuk 12
Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1
Strafbare feiten (vervallen)

Artikel 12.2
Overgangsbepaling bodemonderzoek (vervallen)

Artikel 12.3
Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen (vervallen)

Artikel 12.4
Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning (vervallen)

Artikel 12.5
Overgangsbepaling sloopmelding (vervallen)

Artikel 12.6
Slotbepaling

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2014.

Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de bouwverordening van de gemeente Gulpen-Wittem, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 28 juni 2012;

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Bouwverordening Gulpen-Wittem'.

Overgangsbepalingen:

4.1. Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend voor het tijdstip waarop deze bouwverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordeningen van toepassing, zoals deze luidden voor deze wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van Gulpen-Wittem, d.d. 22 mei 2014.

De griffier,

Mw. F.G.J.M. van der Walle

De Voorzitter,

drs. A.R.B. van den Tillaar

Naar boven