Herziene Verordening Langdurigheidstoeslag Opsterland 2013

De raad van de gemeente Opsterland;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 november 2013;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en

bijstand;

overwegende dat, de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de verlening van

langdurigheidstoeslagen;

b e s l u i t :

vast te stellen:

HERZIENE VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG OPSTERLAND 2013

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

- Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven

hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet

bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.de wet: de WWB.

    • b.het college: het college van burgemeester en wethouders van Opsterland.

    • c.de raad: de gemeenteraad van Opsterland.

    • d.de peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd, voor zover deze dag niet ligt vóór de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen.

    • e.de referteperiode: een aaneengesloten periode van 36 maanden voorafgaand aan de

peildatum.

f. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet. In afwijking hiervan wordt een

bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als

inkomen.

Hoofdstuk 2

Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2

- Voorwaarden

Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1

WWB is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger

is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 3
- Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1.De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.voor gehuwden € 550,00,

    • b.voor een alleenstaande ouder € 484,00 en

    • c.voor een alleenstaande € 386,00.

  • 2.Indien één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge

artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking

voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of

alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4.De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een

percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1

januari van dat jaar in de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaand jaar. De bedragen

worden naar boven afgrond op een veelvoud van vijf euro.

Artikel 4
- Uitzicht op inkomensverbetering

Uitzicht op inkomensverbetering wordt verondersteld ten aanzien van de belanghebbende die:

a.op de peildatum een opleiding volgt die valt onder het bereik van de WSF of de WTOS, dan

wel een opleiding die naar zijn aard hieraan kan worden gelijkgesteld;

b.tijdens de referteperiode een opleiding als bedoeld in het eerste lid heeft gevolgd.

Artikel 5
- Ontbreken van uitzicht op inkomensverbetering

Geen uitzicht op inkomensverbetering wordt verondersteld ten aanzien van belanghebbenden die

gedurende de referteperiode geen inkomen hebben gehad dat meer bedroeg dan 110% van de

bijstandsnorm. Deze belanghebbenden hebben recht op de langdurigheidstoeslag, mits zij voldoen

aan de overige voorwaarden van artikel 36 van de wet en deze verordening.

Hoofdstuk 3

Slotbepalingen

Artikel 6
- Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking

  • 1.Deze verordening kan worden aangehaald als de Herziene Verordening Langdurigheidstoeslag.

  • 2.Deze verordening treedt in werking per datum vaststelling en werkt terug tot 1 juli 2013.

  • 3.De verordening Langdurigheidstoeslag Opsterland 2013 wordt per 1 juli 2013 ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 januari 2014,

De griffier, De voorzitter,

Ieke Zwart Francisca Ravestein

Algemene toelichting

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de

algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in

beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum

inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief

lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van

de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de

langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een

bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.

De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een Inkomensonder-steunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB). De gemeente-

raad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB.

Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen'. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen.

Het college kan in (wetinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht

op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB hoeft dit criterium niet

te worden vastgelegd in de verordening. Uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om de

definitie voor 'geen uitzicht op inkomensverbetering' op te nemen in de verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1
- Algemene bepalingen

Artikel 1
- Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet

afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende

definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: peildatum

De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd (artikel 1 lid 2

onderdeel d van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen (zoals bedoeld in artikel 34 WWB) en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Deze datum komt meestal overeen met de meldings-datum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een belanghebbende zich heeft gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44 lid 1 WWB en jurisprudentie rondom artikel 44 WWB

Lid 2 onderdeel e: referteperiode

In artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening is bepaald wat onder de referteperiode moet

worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting

bij artikel 2 onder 'Langdurig'.

Hoofdstuk 2
- Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2
- Voorwaarden

Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder

langdurig wordt verstaan en wat onder laag wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt

aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 lid 2 onderdeel f van deze

verordening. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd

van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden

begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject.

De gemeenteraad sluit aan bij deperiode van 3 jaar. Dereferteperiode bedraagt een periode van36

maanden voorafgaand aan de peildatum.

Laag inkomen

Met betrekking tot de invulling van het begrip "laag inkomen" is de gemeenteraad gebonden aan een

ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van "laag" is 100 procent van de toepasselijke

bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel

36 lid 6 WWB).

De gemeenteraad heeft ervoor gekozen aan te sluiten bij de bovengrens. Dit betekent dat het in

aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 110 procent van

de toepasselijke bijstandsnorm.

Marginale overschrijding

De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het

langdurig lage inkomen van 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te

worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd

(vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141

WWB, LJN BP5532).

Artikel 3
- Hoogte van de langdurigheidstoeslag

In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt

tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

Bij gehuwden moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag de gehuwden

gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan

moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen

niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk

bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, UN BN2529).

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege

het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komt de rechthebbende partner

wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in

artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner

recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een

langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou

gelden. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening.

In artikel 3 lid 3 is bepaald dat voor de toepassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet

worden uitgegaan van de situatie op de peildatum.

In lid 4 is een indexeringsbepaling opgenomen.

Artikel 4
- Uitzicht op inkomensverbetering

Het uitgangspunt is dat enkel bij studenten uitzicht op inkomensverbetering bestaat. De wetgever

heeft deze groep willen uitzonderen, omdat voor studenten er in beginsel wel nog zicht op

inkomensverbetering bestaat (zie TK 2008-2009, 31 441, nr. 12).

Door de zinsnede 'geen uitzicht heeft op inkomensverbetering' in artikel36 lid 1 WWB wordt

gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in

aanmerking komen voorde langdurigheidstoeslag (zie TK 2008-2009, 31 441, nr. 12).

Artikel 5
- Ontbreken van uitzicht op inkomensverbetering

De belanghebbenden die gedurende de referteperiode geen inkomen hebben gehad dat meer

bedroeg dan 110% van de geldende bijstandsnorm, worden geacht geen uitzicht te hebben op

inkomensverbetering, en hebben recht op de langdurigheidstoeslag, mits zij voldoen aan de overige

voorwaarden van artikel 36 WWB.

Hoofdstuk 3
- Slotbepalingen

Artikel 6
- Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking

Dit artikel spreekt voor zich.

Naar boven