Gemeenteblad van Opsterland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Opsterland | Gemeenteblad 2014, 25686 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Opsterland | Gemeenteblad 2014, 25686 | Verordeningen |
De raad van de gemeente Opsterland;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 november 2013;
gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en
bijstand;
overwegende dat, de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de verlening van
langdurigheidstoeslagen;
b e s l u i t :
vast te stellen:
HERZIENE VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG OPSTERLAND 2013
Algemene bepalingen
- Begrippen
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven
hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
2.In deze verordening wordt verstaan onder:
a.de wet: de WWB.
b.het college: het college van burgemeester en wethouders van Opsterland.
c.de raad: de gemeenteraad van Opsterland.
d.de peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd, voor zover deze dag niet ligt vóór de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen.
e.de referteperiode: een aaneengesloten periode van 36 maanden voorafgaand aan de
peildatum.
f. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet. In afwijking hiervan wordt een
bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als
inkomen.
Recht op langdurigheidstoeslag
- Voorwaarden
Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1
WWB is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger
is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.
1.De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:
a.voor gehuwden € 550,00,
b.voor een alleenstaande ouder € 484,00 en
c.voor een alleenstaande € 386,00.
2.Indien één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge
artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking
voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of
alleenstaande ouder zou gelden.
3.Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.
4.De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een
percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1
januari van dat jaar in de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaand jaar. De bedragen
worden naar boven afgrond op een veelvoud van vijf euro.
Uitzicht op inkomensverbetering wordt verondersteld ten aanzien van de belanghebbende die:
a.op de peildatum een opleiding volgt die valt onder het bereik van de WSF of de WTOS, dan
wel een opleiding die naar zijn aard hieraan kan worden gelijkgesteld;
b.tijdens de referteperiode een opleiding als bedoeld in het eerste lid heeft gevolgd.
Geen uitzicht op inkomensverbetering wordt verondersteld ten aanzien van belanghebbenden die
gedurende de referteperiode geen inkomen hebben gehad dat meer bedroeg dan 110% van de
bijstandsnorm. Deze belanghebbenden hebben recht op de langdurigheidstoeslag, mits zij voldoen
aan de overige voorwaarden van artikel 36 van de wet en deze verordening.
Slotbepalingen
1.Deze verordening kan worden aangehaald als de Herziene Verordening Langdurigheidstoeslag.
2.Deze verordening treedt in werking per datum vaststelling en werkt terug tot 1 juli 2013.
3.De verordening Langdurigheidstoeslag Opsterland 2013 wordt per 1 juli 2013 ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 januari 2014,
De griffier, De voorzitter,
Ieke Zwart Francisca Ravestein
Algemene toelichting
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de
algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in
beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum
inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief
lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van
de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de
langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een
bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.
De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een Inkomensonder-steunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB). De gemeente-
raad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB.
Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen'. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen.
Het college kan in (wetinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht
op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB hoeft dit criterium niet
te worden vastgelegd in de verordening. Uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om de
definitie voor 'geen uitzicht op inkomensverbetering' op te nemen in de verordening.
Artikelsgewijze toelichting
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet
afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende
definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.
Lid 2 onderdeel d: peildatum
De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd (artikel 1 lid 2
onderdeel d van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen (zoals bedoeld in artikel 34 WWB) en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Deze datum komt meestal overeen met de meldings-datum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een belanghebbende zich heeft gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44 lid 1 WWB en jurisprudentie rondom artikel 44 WWB
Lid 2 onderdeel e: referteperiode
In artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening is bepaald wat onder de referteperiode moet
worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting
bij artikel 2 onder 'Langdurig'.
Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder
langdurig wordt verstaan en wat onder laag wordt verstaan.
Langdurig
De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt
aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 lid 2 onderdeel f van deze
verordening. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd
van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden
begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject.
De gemeenteraad sluit aan bij deperiode van 3 jaar. Dereferteperiode bedraagt een periode van36
maanden voorafgaand aan de peildatum.
Laag inkomen
Met betrekking tot de invulling van het begrip "laag inkomen" is de gemeenteraad gebonden aan een
ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van "laag" is 100 procent van de toepasselijke
bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel
36 lid 6 WWB).
De gemeenteraad heeft ervoor gekozen aan te sluiten bij de bovengrens. Dit betekent dat het in
aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 110 procent van
de toepasselijke bijstandsnorm.
Marginale overschrijding
De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het
langdurig lage inkomen van 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te
worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd
(vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141
WWB, LJN BP5532).
In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt
tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.
Bij gehuwden moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag de gehuwden
gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan
moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen
niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk
bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, UN BN2529).
Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege
het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komt de rechthebbende partner
wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in
artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner
recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een
langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou
gelden. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening.
In artikel 3 lid 3 is bepaald dat voor de toepassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet
worden uitgegaan van de situatie op de peildatum.
In lid 4 is een indexeringsbepaling opgenomen.
Het uitgangspunt is dat enkel bij studenten uitzicht op inkomensverbetering bestaat. De wetgever
heeft deze groep willen uitzonderen, omdat voor studenten er in beginsel wel nog zicht op
inkomensverbetering bestaat (zie TK 2008-2009, 31 441, nr. 12).
Door de zinsnede 'geen uitzicht heeft op inkomensverbetering' in artikel36 lid 1 WWB wordt
gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in
aanmerking komen voorde langdurigheidstoeslag (zie TK 2008-2009, 31 441, nr. 12).
De belanghebbenden die gedurende de referteperiode geen inkomen hebben gehad dat meer
bedroeg dan 110% van de geldende bijstandsnorm, worden geacht geen uitzicht te hebben op
inkomensverbetering, en hebben recht op de langdurigheidstoeslag, mits zij voldoen aan de overige
voorwaarden van artikel 36 WWB.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2014-25686.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.