Eerste wijziging Subsidieverordening Rotterdam 2014

De raad van de gemeente Rotterdam,

     

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 januari 2014 (raadsvoorstel nr. 1320382); raadsstuk 14GR260;

    

gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

         

besluit:

   

tot wijziging van de Subsidieverordening Rotterdam 2014

Artikel I

De Subsidieverordening Rotterdam 2014 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

   

a

Het derde lid komt te luiden:

Een subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de prestaties/lasten van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden gerealiseerd of dat niet of niet geheel aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden/verplichtingen zal worden voldaan.

   

b

Aan het vierde lid wordt na sub c een sub d toegevoegd dat komt te luiden:

  • d.(voorgenomen) handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

c

Het vijfde lid komt te vervallen.

B

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

Bij het tweede lid wordt eenmaal de woorden ‘aan de’ verwijderd.

C

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

   

a

Het tweede lid sub c komt te luiden:

  • c.bij subsidies vanaf € 50.000, een met het tweede lid, onderdelen a en b, verenigbare ‘opgave bezoldigingen & ontslagvergoedingen’, zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze verordening. Hiermee legt de subsidieontvanger verantwoording af of zij bij het feitelijk geven van bezoldigingen en uitkeren van ontslagvergoedingen aan haar zelf (natuurlijke persoon) of aan ieder van haar, al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders gedurende het subsidietijdvak (naar rato) al dan niet binnen de normen is gebleven, zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT).

b

In sub d van het tweede lid wordt de zin ‘voor zover van toepassing ten minste één van de onderstaande accountantsproducten’ vervangen door: voor zover van toepassing per subsidiebeschikking ten minste de twee onderstaande accountantsproducten.

   

c

In het tweede lid, sub d 1, wordt na ‘subsidieverantwoording en’ toegevoegd: een beoordelingsverklaring aangaande.

   

d

In het tweede lid, sub d 2, wordt na ‘subsidieverantwoording en’ toegevoegd: een controleverklaring aangaande.

   

e

In het tweede lid, sub d 3, wordt na ‘subsidieverantwoording en’ toegevoegd: een beoordelingsverklaring aangaande.

   

f

In het tweede lid, sub d 4, wordt na ‘subsidieverantwoording en’ toegevoegd: een controleverklaring aangaande.

   

g

Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5.Het college kan in bijzondere gevallen vooraf bij de verlening (gedeeltelijke) ontheffing verlenen aan de in het tweede lid, onderdeel d opgenomen verplichting om per geval ten minste twee accountantsproducten bij te voegen bij de aanvraag tot vaststelling van een verleende subsidie vanaf € 50.000.

h

Aan het zesde lid wordt ‘accountantsproduct’ vervangen door; accountantsproduct(en). En wordt na ‘SVR2014-subsidiecontroleprotocol’ toegevoegd: ‘, dat als bijlage 2 bij deze verordening is opgenomen’.

D

In artikel 16 wordt bij sub b het woord ‘van’ vervangen door: ‘op’.

E

Er wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt als volgt:

Artikel 20 a

De ‘opgave bezoldigingen & ontslagvergoedingen’ en het SVR2014-subsidiecontroleprotocol, zoals opgenomen in de bijlagen behorende bij deze verordening, maken deel uit van deze verordening.

F

De Toelichting wordt gewijzigd als volgt:

  

a

In de toelichting wordt onder artikel 12 de passage die begint met ‘Het vijfde lid’ vervangen door de tekst: ‘Het vierde lid regelt dat de subsidieontvanger het college zo spoedig mogelijk op de hoogte brengt van de (voorgenomen) rechtshandelingen die van invloed kunnen zijn op de aanwending van subsidiegelden.’.

   

b

De toelichting onder artikel 14 wordt vervangen door een geheel nieuwe tekst die luidt:

Artikel 14

In dit artikel is aangegeven op welke wijze de subsidieaanvrager de aan hem verleende subsidie vanaf € 25.000 aan het college dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 9, wordt de wijze van verantwoording en controle al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.

In het eerste lid staat geregeld wanneer de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen eenmalige en jaarlijkse subsidies. Indien het subsidietijdvak van een jaarlijkse subsidie niet synchroon loopt met een kalenderjaar (bijvoorbeeld een schooljaar of een ander gebroken boekjaar), dient de aanvraag tot vaststelling uiterlijk twaalf weken na afloop van dit subsidietijdvak bij het college te worden ingediend.

   

In het tweede lid staat beschreven dat de aanvraag tot subsidievaststelling met behulp van een door of namens het college vastgesteld aanvraagformulier moet worden ingediend. Deze aanvraag bevat:

  • a)de totale subsidieverantwoording en

  • b)de per onderdeel van deze totale subsidieverantwoording gevraagde accountantsproducten.

nr-24i88062077-8ff5-4c88-9315-ad0419a1f3a6.jpg

De totale subsidieverantwoording bestaat uit de volgende verplichte onderdelen:

De verantwoordingsvoorwaarden waaraan de inhoudelijke respectievelijk financiële subsidieverantwoording - als onderdeel van de totale subsidieverantwoording - dient te voldoen zijn in het tweede lid onderdeel a respectievelijk b beschreven.

   

Als aan een subsidieontvanger een subsidie van € 50.000 of meer is verleend, wordt de gevraagde totale subsidieverantwoording uitgebreid met een ‘opgave bezoldigingen & ontslagvergoedingen’ over het gesubsidieerde tijdvak, zoals deze als bijlage 1 bij deze verordening is opgenomen.

   

Wanneer de subsidieontvanger bij het feitelijk geven van bezoldigingen aan haar al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders en/of bij het uitkeren van ontslagvergoedingen aan haar in dienstverband zijnde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders gedurende het subsidietijdvak de hieronder uiteengezette normen voor bezoldigingen en ontslagvergoedingen niet overschrijdt, wordt hiervan in deze opgave slechts melding gemaakt.

   

Wanneer de subsidieontvanger de hieronder uiteengezette normen gedurende het subsidietijdvak wel heeft overschreden, wordt, naast een melding hiervan aan het begin van deze opgave, tevens voor alle betreffende medewerkers, bestuurders en toezichthouders de in bijlage 1 van deze verordening gevraagde werkelijke persoonlijke gegevens en de hiervan uiteindelijk af te leiden werkelijke overschrijdingsbedragen van de gestelde normen voor de bezoldigingen respectievelijk ontslagvergoedingen per persoon afzonderlijk vermeld. De afzonderlijke overschrijdingsbedragen voor bezoldigingen respectievelijk ontslagvergoedingen worden vervolgens in deze opgave getotaliseerd opgenomen.

   

Van een overschrijding van de bezoldigingsnorm is er sprake als de subsidieontvanger gedurende het subsidietijdvak:

  • haarzelf (als natuurlijke persoon) of haar al dan niet ingehuurde medewerkers en bestuurders per individu naar rato een hogere bezoldiging dan het in artikel 2.3 van de WNT genoemde algemene voltijdse jaarbezoldigingsmaximumbedrag geeft. Hierbij wordt rekening gehouden met de lengte van het subsidietijdvak en de duur- en deeltijdfactor van de betreffende feitelijke werkverbanden van deze personen gedurende dit subsidietijdvak.

  • haar al dan niet ingehuurde voorzitters respectievelijk leden van de eigen toezichthoudende organen per voorzitter respectievelijk lid naar rato een hogere bezoldiging dan 7,5% respectievelijk 5% van het in artikel 2.3 van de WNT genoemde algemene voltijdse jaarbezoldigingsmaximumbedrag geeft. Hierbij wordt rekening gehouden met de lengte van het subsidietijdvak en de duurfactor van de betreffende feitelijke werkverbanden van deze personen gedurende dit subsidietijdvak.

Van een overschrijding van de ontslagvergoedingsnorm is sprake als de subsidieontvanger gedurende het subsidietijdvak aan haarzelf (als natuurlijke persoon) of aan haar in dienstverband zijnde medewerkers, bestuurders en toezichthouders (leden en voorzitters) per individu een totaalbedrag aan ontslagvergoedingen heeft uitgekeerd dat naar rato meer bedraagt dan de laagste van de twee in artikel 2.10 van de WNT bedoelde ontslagvergoedingsmaximumcriteria. Hierbij wordt rekening gehouden met de deeltijdsfactor van de betreffende feitelijke werkverbanden van deze personen gedurende dit subsidietijdvak.

  

De in artikel 2.3 en 2.10 van de WNT genoemde bedragen kunnen jaarlijks wijzigen. Voor de definities van de begrippen: bezoldiging, beloning, voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn, deeltijdfactor en duurfactor wordt naar de WNT(-begrippenlijst) verwezen.

   

Verder worden onder onderdeel d van het tweede lid de vereiste accountantsproducten aangaande de onderdelen van de totale subsidieverantwoording bij verleende subsidies vanaf € 50.000 beschreven. Als een subsidie afgerekend wordt op basis van de werkelijke prestaties respectievelijk de werkelijke subsidiabele lasten (en de daarmee gerelateerde baten) van subsidiabele activiteiten, wordt een accountantsproduct over de inhoudelijke subsidieverantwoording respectievelijk de financiële subsidieverantwoording opgevraagd.

In beide gevallen wordt een accountantsproduct aangaande de ‘opgave bezoldigingen & ontslagvergoedingen’ opgevraagd.

   

Bij subsidies vanaf € 200.000 worden ‘zware’ accountantproducten opgevraagd, aangezien bij grotere subsidiebedragen logischerwijze ook meer zekerheid wordt verlangd. In principe wordt met de verleningsbeschikking slechts twee accountantproducten opgevraagd: of over de inhoudelijke of over de financiële subsidieverantwoording in combinatie met een accountantsproduct over de ‘opgave bezoldigingen & ontslagvergoedingen’.

Alleen in de gevallen dat afgerekend wordt op basis van zowel prestaties als op basis van de subsidiabele lasten (en de daarmee gerelateerde baten) van subsidiabele activiteiten, kunnen drie accountantsproducten worden opgevraagd: namelijk één accountantsproduct over de financiële subsidieverantwoording, één over de inhoudelijke subsidieverantwoor­ding en één accountantsproduct over de ‘opgave bezoldigingen & ontslagvergoedingen’.

Gezien de systematiek van de verordening en de hiermee gemoeide accountantskosten wordt aangeraden hier slechts bij uitzondering gebruik van te maken.

Dit geldt eveneens voor de in lid vijf opgenomen (gedeeltelijke) ontheffingsmogelijkheid. Wanneer op eenvoudige wijze is vast te stellen dat de aanvrager aan de subsidievoorwaarden en verplichtingen heeft voldaan, kan bepaald worden dat er geen accountantsproduct nodig is. Dit geldt ook voor de bedoelde verplichting om met een accountantsproduct zekerheid te krijgen over de ‘opgave bezoldigingen & ontslagvergoedingen’. Wanneer van een (gedeeltelijke) ontheffing gebruik wordt gemaakt, dient de gebruikmaking van deze (gedeeltelijke) ontheffingsmogelijkheid en de motivering daarvan vooraf duidelijk in de verleningsbeschikking kenbaar te worden gemaakt.

   

Bij subsidies vanaf € 25.000 tot € 50.000 bepaald het college vooraf in de verleningsbeschikking de vervangende controlemethodiek die in plaats komt van de bovengenoemde accountantsonderzoeken.

   

c

De toelichting onder Artikel 15 wordt vervangen door een geheel nieuwe tekst die luidt:

Artikel 15
Vaststelling subsidies

In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college na ontvangst van een volledige en juiste aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vaststelt. In het tweede lid is bepaald dat het college deze termijn met ten hoogste twaalf weken kan verlengen.

Het derde lid bepaalt dat, indien de hier bedoelde aanvraag niet voor het in de artikelen 13 en 14 genoemde tijdstip is ontvangen, het college de subsidie binnen zes weken na een eenmalig rappel ambtshalve vaststelt.

De subsidievaststelling vindt plaats op de wijze zoals die in de verleningsbeschikking (artikel 9) is bepaald. Dat kan zijn op basis van:

  • de werkelijke realisatie van de subsidiabele meetbare prestaties,

  • de werkelijke subsidiabele lasten (en de daarmee gerelateerde baten) van de subsidiabele activiteiten, of

  • beide.

In het vierde lid is aanvullend bepaald dat subsidies vanaf € 50.000 vanuit het oogpunt van een doelmatige en verantwoorde wijze van besteding van ontvangen subsidiegelden ook lager kunnen worden vastgesteld bij overschrijdingen door de subsidieontvanger van de in artikel 14 genoemde normen voor bezoldigingen en ontslagvergoedingen.

   

d

In de toelichting wordt onder artikel 16 bij sub b het woord ‘van’ vervangen door: op.

   

e

Aan de toelichting onder artikel 17 wordt na de zin: ‘De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot bijzondere gevallen’ een zin toegevoegd die luidt: De toepassing en motivering daarvan dient duidelijk uit de betreffende subsidiebeschikking en het onderliggende subsidiedossier te blijken.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin het wordt geplaatst en treedt terug tot en met 1 januari 2014.

     

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 februari 2014.

De griffier,
J.G.A. Paans
De voorzitter,
A. Aboutaleb

Dit Gemeenteblad 2014, nummer 24, ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen)

Naar boven