Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2020, 118 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2020, 118 | Verdrag |
9 (2020) Nr. 2
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kosovo tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting (met Protocol);
Pristina, 29 juli 2020
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013722 in de Verdragenbank.
Het Koninkrijk der Nederlanden
enerzijds,
en
de Republiek Kosovo
anderzijds,
Geleid door de wens hun economische betrekkingen verder te ontwikkelen en hun samenwerking op het gebied van belastingzaken te verbeteren,
Voornemens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen zonder daarbij mogelijkheden te scheppen voor niet-heffing of verminderde heffing van belasting door het ontduiken of ontwijken van belasting (daaronder begrepen het gebruik maken van treaty-shopping-structuren die als doel hebben in dit Verdrag voorziene tegemoetkomingen te verkrijgen in het indirecte voordeel van inwoners van derde rechtsgebieden),
Zijn het volgende overeengekomen:
1. Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.
2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt inkomen dat is verkregen door of met behulp van een entiteit of een constructie die op grond van de belastingwetgeving van een verdragsluitende staat als geheel of gedeeltelijk fiscaal transparant behandeld wordt, aangemerkt als inkomen van een inwoner van een verdragsluitende staat, maar uitsluitend voor zover dat inkomen door die verdragsluitende staat voor belastingdoeleinden behandeld wordt als inkomen van een inwoner van die staat.
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende staat, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, ongeacht de wijze van heffing.
2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar inkomensbestanddelen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. in het geval van Kosovo:
i. de inkomstenbelasting;
ii. de vennootschapsbelasting;
(hierna te noemen „Kosovaarse belasting”);
b. in het geval van het Europese deel van Nederland:
i. de inkomstenbelasting;
ii. de loonbelasting;
iii. de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;
iv. de dividendbelasting; en
c. in het geval van het Caribische deel van Nederland:
i. de inkomstenbelasting;
ii. de loonbelasting;
iii. de vastgoedbelasting;
iv. de opbrengstbelasting;
v. het aandeel van de regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet BES, het Mijnbesluit BES of de Petroleumwet Saba Bank BES;
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”).
4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgeving zijn aangebracht.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
a. betekent de uitdrukking „Kosovo” de Republiek Kosovo, met inbegrip van al het landgebied en het luchtruim daarboven waarbinnen deze in overeenstemming met het internationaal recht, rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent ten behoeve van de exploratie, exploitatie en het behoud van natuurlijke hulpbronnen;
b. betekent de uitdrukking „Nederland”:
i. het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee waarbinnen het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met het internationaal recht, rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent; en
ii. het Caribische deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat is gelegen in de Caribische Zee en bestaat uit de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee waarin het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met het internationaal recht, rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent, maar met uitzondering van de delen die betrekking hebben op Aruba, Curaçao en Sint Maarten;
c. betekenen de uitdrukkingen „een verdragsluitende staat” en „de andere verdragsluitende staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of Kosovo al naar de context vereist;
d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op elke uitoefening van een bedrijf;
g. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een verdragsluitende staat” en „onderneming van de andere verdragsluitende staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende staat;
h. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in een verdragsluitende staat zijn gelegen en de onderneming die het schip of luchtvaartuig exploiteert geen onderneming van die staat is;
i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
i. in Kosovo, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger; en
ii. in Nederland, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
j. betekent de uitdrukking „onderdaan” met betrekking tot een verdragsluitende staat:
i. wat Nederland betreft, elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van het Koninkrijk der Nederlanden bezit en elke rechtspersoon die, elk samenwerkingsverband dat of elke vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in Nederland van kracht is;
ii. wat Kosovo betreft, elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van de Republiek Kosovo bezit en elke rechtspersoon die, elk samenwerkingsverband dat of elke vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in Kosovo van kracht is;
k. omvat de uitdrukking „bedrijfsuitoefening” mede de uitoefening van een vrij beroep en het verrichten van andere werkzaamheden van zelfstandige aard;
l. betekent de uitdrukking „erkend pensioenfonds” van een verdragsluitende staat een in die staat opgerichte entiteit of regeling die op grond van de belastingwetgeving van die staat als een afzonderlijke persoon behandeld wordt en:
i. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is opgericht en wordt beheerd ten behoeve van het beheer of het verstrekken van oudedagsvoorzieningen en ondergeschikte of bijkomstige uitkeringen aan natuurlijke personen en als dusdanig gereguleerd wordt door die staat of door een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan; of
ii. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is opgericht en wordt geëxploiteerd voor het beleggen van gelden ten voordele van entiteiten of constructies zoals bedoeld in onderdeel i.
2. Voor de toepassing van het Verdrag op enig moment door een verdragsluitende staat heeft elke daarin niet omschreven uitdrukking, tenzij de context anders vereist of de bevoegde autoriteiten een andere betekenis overeenkomen ingevolge de bepalingen van artikel 23, de betekenis welke deze op dat moment heeft volgens de wetgeving van die staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die staat aan die uitdrukking wordt gegeven.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een verdragsluitende staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid, en omvat tevens de staat zelf en elk staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan alsmede een erkend pensioenfonds van die staat. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomen uit bronnen in die staat.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarvan hij onderdaan is;
d. indien hij onderdaan is van beide staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de aangelegenheid in onderling overleg.
3. Indien een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, trachten de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten in onderlinge overeenstemming te bepalen van welke verdragsluitende staat deze persoon geacht wordt inwoner te zijn voor de toepassing van het Verdrag, daarbij rekening houdend met zijn plaats van werkelijke leiding, de plaats waar hij is opgericht of anderszins tot stand is gekomen en alle andere relevante factoren. Wanneer dergelijke overeenstemming ontbreekt, is die persoon niet gerechtigd tot enige belastingvermindering of -vrijstelling waarin dit Verdrag voorziet, behalve in de mate waarin en de wijze waarop de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten daarover overeengekomen zijn.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden verricht.
2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats; en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of elke andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat voorts:
a. een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of toezichthoudende activiteiten die daarmee verband houden, maar alleen indien een dergelijke plaats, project of activiteiten blijft voortbestaan of voortduren gedurende meer dan 12 maanden;
b. het verlenen van diensten, daaronder begrepen diensten van adviserende aard, door een onderneming door middel van werknemers of andere personeelsleden die door de onderneming daartoe zijn aangesteld, maar alleen indien dergelijke werkzaamheden in een verdragsluitende staat (voor hetzelfde of een daarmee samenhangend project) voor een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar in totaal meer dan negen maanden voortduurt of voortduren.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid wordt een onderneming van een verdragsluitende staat die werkzaamheden verricht in de territoriale zee van de andere verdragsluitende staat of in elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee, waarbinnen de andere verdragsluitende staat in overeenstemming met het internationaal recht rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent, hierna te noemen werkzaamheden buitengaats, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, tenzij de werkzaamheden in kwestie in de andere staat worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden in totaal minder dan 30 dagen voortduurt of voortduren.
5. Voor de toepassing van het vierde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” geacht niet te omvatten:
a. een van de werkzaamheden of een combinatie daarvan als genoemd in het zevende lid;
b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte werkzaamheden;
c. het vervoer van voorraden of personeel door een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer.
6. Uitsluitend teneinde de duur vast te stellen van:
a. een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden ingevolge het derde lid, wanneer een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat werkzaamheden verricht op een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden en die werkzaamheden worden verricht gedurende een of meer tijdvakken die in totaal langer duren dan 30 dagen zonder de termijn van twaalf maanden te overschrijden en op diezelfde plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden, die elk langer duren dan 30 dagen, daarmee verband houdende werkzaamheden worden verricht door een of meer ondernemingen die nauw verbonden zijn met eerstgenoemde onderneming, worden de tijdvakken gedurende welke deze daarmee verband houdende werkzaamheden door deze ondernemingen worden verricht bij het totale tijdvak gevoegd gedurende welke de eerstgenoemde onderneming werkzaamheden heeft verricht op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden; en
b. werkzaamheden buitengaats ingevolge het vierde lid indien een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat werkzaamheden buitengaats verricht en daarmee verband houdende werkzaamheden in die andere staat gedurende verschillende tijdvakken worden verricht door een of meer ondernemingen die nauw verbonden zijn met de eerstgenoemde onderneming, worden die verschillende tijdvakken bij het totale tijdvak gevoegd gedurende welke de eerstgenoemde onderneming werkzaamheden buitengaats heeft verricht in die andere verdragsluitende staat.
7. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” geacht niet te omvatten:
a. het gebruikmaken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of informatie in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid te verrichten;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting met als enig doel een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden te verrichten,
op voorwaarde dat die werkzaamheid, of, in het geval van onderdeel f, het geheel van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
8. Het zevende lid is niet van toepassing op een vaste bedrijfsinrichting die door een onderneming gebruikt of aangehouden wordt indien dezelfde onderneming of een nauw daarmee verbonden onderneming op dezelfde plaats of op een andere plaats in dezelfde verdragsluitende staat bedrijfsactiviteiten verricht, en
a. die plaats of die andere plaats voor de onderneming of voor de nauw daarmee verbonden onderneming een vaste inrichting vormt op grond van de bepalingen van dit artikel; of
b. het geheel van de werkzaamheden dat resulteert uit de combinatie van de werkzaamheden die door de twee ondernemingen op dezelfde plaats, of door dezelfde onderneming of nauw daarmee verbonden ondernemingen op de twee plaatsen worden uitgeoefend, niet van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft,
op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten die door de twee ondernemingen op dezelfde plaats, of door dezelfde onderneming of nauw daarmee verbonden ondernemingen op de twee plaatsen, worden uitgeoefend aanvullende taken zijn die deel uitmaken van een samenhangende bedrijfsvoering.
9. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en vierde lid, maar onverminderd de bepalingen van het tiende lid, indien een persoon namens een onderneming optreedt in een verdragsluitende staat en daarbij gewoonlijk overeenkomsten sluit, of gewoonlijk de voornaamste rol speelt die leidt tot het sluiten van overeenkomsten die stelselmatig zonder materiële wijziging door de onderneming gesloten worden, en die overeenkomsten gesloten zijn:
a. in naam van de onderneming;
b. voor de eigendomsoverdracht of voor het verlenen van het gebruiksrecht van goederen die aan die onderneming toebehoren of ter zake waarvan de onderneming het gebruiksrecht heeft; of
c. voor het verlenen van diensten door die onderneming;
wordt die onderneming geacht in die staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden welke die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het zevende lid, die, indien zij worden verricht door middel van een vaste bedrijfsinrichting (anders dan een vaste bedrijfsinrichting waarop het achtste lid van toepassing zou zijn), deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
10. Het negende lid is niet van toepassing indien de persoon die in een verdragsluitende staat optreedt voor een onderneming van de andere verdragsluitende staat, in de eerstgenoemde staat een bedrijf uitoefent als een onafhankelijke vertegenwoordiger en voor de onderneming handelt in de normale uitoefening van dat bedrijf. Wanneer een persoon evenwel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend optreedt voor een of meer ondernemingen waarmee hij nauw verbonden is, wordt die persoon ten opzichte van elke zodanige onderneming niet geacht een onafhankelijk vertegenwoordiger te zijn in de zin van dit lid.
11. Ten behoeve van de toepassing van dit artikel, wordt een persoon of onderneming geacht nauw te zijn verbonden met een onderneming indien uit alle relevante feiten en omstandigheden blijkt dat de ene zeggenschap heeft over de andere of dat beide onder zeggenschap staan van dezelfde personen of ondernemingen. In elk geval wordt een persoon of een onderneming geacht nauw verbonden te zijn met een onderneming indien de ene direct of indirect meer dan 50 percent bezit van het uiteindelijke belang in de andere (of, in het geval van een lichaam, meer dan 50 percent bezit van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam of van het uiteindelijke belang in het vermogen van het lichaam) of indien een andere persoon of onderneming direct of indirect meer dan 50 percent bezit van het uiteindelijke belang (of, in het geval van een lichaam, meer dan 50 percent bezit van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam of van het uiteindelijke belang in het vermogen van het lichaam) in de persoon en in de onderneming of de twee ondernemingen.
12. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat of dat in die andere staat zijn bedrijf uitoefent (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), bestempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
1. Inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen inkomen uit landbouw- of bosbedrijven) gelegen in de andere verdragsluitende staat, mag in die andere staat worden belast.
2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de verdragsluitende staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op variabele of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomen verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomen uit onroerende zaken van een onderneming.
1. De winst van een onderneming van een verdragsluitende staat is slechts in die staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mag de winst die in overeenstemming met de bepalingen van het tweede lid aan de vaste inrichting kan worden toegerekend in die andere staat worden belast.
2. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 21 is de winst die in elk van de verdragsluitende staten kan worden toegerekend aan de vaste inrichting bedoeld in het eerste lid, de winst die zij naar verwachting zou behalen, in het bijzonder via haar handelen met andere onderdelen van de onderneming, indien zij een afzonderlijke en onafhankelijke onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou verrichten onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden, rekening houdend met de door de onderneming via de vaste inrichting en andere onderdelen van de onderneming uitgeoefende functies, gebruikte vermogensbestanddelen en genomen risico's.
3. Indien een verdragsluitende staat in overeenstemming met het tweede lid de winst corrigeert die kan worden toegerekend aan een vaste inrichting van een onderneming van een van de verdragsluitende staten en de winst van de onderneming die in de andere staat is belast, dienovereenkomstig belast, past de andere staat, voor zover nodig om dubbele belastingheffing over deze winst te vermijden, het bedrag aan belasting dat over die winst wordt geheven dienovereenkomstig aan.
4. Indien de winst inkomensbestanddelen bevat die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, zijn de bepalingen van dit artikel niet van invloed op de bepalingen van die artikelen.
1. Winst van een onderneming van een verdragsluitende staat uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer is slechts in die staat belastbaar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op winst uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.
1. Indien:
a. een onderneming van een verdragsluitende staat direct of indirect deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere verdragsluitende staat, of
b. dezelfde personen direct of indirect deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een verdragsluitende staat en een onderneming van de andere verdragsluitende staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mag alle winst die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals cost-sharing-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.
2. Indien een verdragsluitende staat in de winst van een onderneming van die staat winst begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere verdragsluitende staat in die andere staat in de belastingheffing is betrokken en deze winst bestaat uit winst die de onderneming van de eerstgenoemde staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere staat het bedrag aan belasting dat in die staat over die winst is geheven dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van een dergelijke aanpassing worden de overige bepalingen van dit Verdrag naar behoren in acht genomen en plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten zo nodig met elkaar overleg.
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat mogen echter ook in die staat overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere verdragsluitende staat is, overschrijdt de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid zijn dividenden bedoeld in het eerste lid alleen in de andere verdragsluitende staat belastbaar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden:
a. een lichaam is dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat en direct ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt gedurende een tijdvak van 365 dagen waarin de dag valt waarop de dividenden betaald worden (voor het berekenen van dat tijdvak wordt geen rekening gehouden met veranderingen van eigenaar die rechtstreeks voortvloeien uit een bedrijfsreorganisatie zoals een fusie of een splitsing van het lichaam dat de aandelen bezit of de dividenden betaalt); of
b. een erkend pensioenfonds is dat in het algemeen is vrijgesteld voor respectievelijk de vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting.
4. De bepalingen van het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op:
a. belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald; en
b. het recht van Nederland om in overeenstemming met zijn wetgeving opbrengstbelasting te heffen.
5. De uitdrukking „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomen uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomen uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomen uit aandelen.
6. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
7. Indien een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat, winst of inkomen verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat, mag die andere staat geen belasting heffen over de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover dergelijke dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van een in die andere staat gelegen vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst die of inkomen dat uit die andere staat afkomstig is.
1. Interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, mag in die andere staat worden belast.
2. Interest afkomstig uit een verdragsluitende staat mag echter ook in die staat overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner van de andere verdragsluitende staat is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde daartoe is, slechts belastbaar in die andere staat, indien dergelijke interest is betaald:
a. ter zake van een vordering die ontstaat in verband met de verkoop op afbetaling van uitrusting, handelswaar of diensten;
b. aan een erkend pensioenfonds dat in het algemeen is vrijgesteld van respectievelijk de vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting; of
c. aan de regering van die andere staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of aan de centrale bank van die andere staat.
4. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomen uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomen uit overheidsleningen en inkomen uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan dergelijke leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. Opgelegde boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
5. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
6. Interest wordt geacht uit een verdragsluitende staat afkomstig te zijn indien deze wordt betaald door een inwoner van die staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een verdragsluitende staat is of niet, in een verdragsluitende staat een vaste inrichting heeft waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de staat waar de vaste inrichting is gelegen.
7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
1. Royalty’s afkomstig uit een verdragsluitende staat en verkregen door een inwoner van de andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is, zijn slechts in die andere staat belastbaar.
2. De uitdrukking „royalty's” zoals gebezigd in dit artikel betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor informatie omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de informatie waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van goederen, anders dan onroerende zaken als bedoeld in artikel 6, die deel uitmaken van het vermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van een dergelijke vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere staat worden belast.
3. Voordelen verkregen door een onderneming van een verdragsluitende staat die schepen of luchtvaartuigen in het internationale verkeer exploiteert uit de vervreemding van dergelijke schepen of luchtvaartuigen, of van goederen, anders dan onroerende zaken als bedoeld in artikel 6, die worden gebruikt voor de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts in die staat belastbaar.
4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is.
5. Indien een natuurlijke persoon inwoner was van een verdragsluitende staat en inwoner is geworden van de andere verdragsluitende staat, belet het vierde lid de eerstgenoemde staat niet uit hoofde van zijn nationale recht de waardevermeerdering van aandelen, winstbewijzen, koopopties en het vruchtgebruik op aandelen en winstbewijzen van en schuldvorderingen op een lichaam te belasten ter zake van het tijdvak waarin die natuurlijke persoon inwoner van de eerstgenoemde staat was. In dat geval wordt de waardevermeerdering van vermogen, belast in de eerstgenoemde staat, niet begrepen in de belastinggrondslag bij de vaststelling van de waardevermeerdering van het vermogen door de andere staat.
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 18, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van 12 maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan; en
b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere staat is; en
c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking, als lid van de reguliere bemanning van een schip of luchtvaartuig, die wordt uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, anders dan aan boord van een schip of luchtvaartuig dat uitsluitend wordt geëxploiteerd in de andere verdragsluitende staat, slechts in de eerstbedoelde staat belastbaar.
1. Directeursbeloningen en andere soortgelijke betalingen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. Voor de toepassing van de bepalingen van het eerste lid, omvat de uitdrukking „lid van de raad van beheer” zowel personen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam als personen die zijn belast met het toezicht daarop.
1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 14 mag inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, worden belast in die andere staat.
2. Indien inkomen ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar toekomt, maar aan een andere persoon, mag dat inkomen, niettegenstaande de bepalingen van artikel 14, worden belast in de verdragsluitende staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op inkomsten die worden verkregen door artiesten of sportbeoefenaars uit werkzaamheden die worden verricht in een verdragsluitende staat, indien het bezoek aan die staat geheel of grotendeels wordt bekostigd uit de openbare middelen van een verdragsluitende staat of beide verdragsluitende staten, of van staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan. In dat geval zijn de inkomsten verkregen uit dergelijke activiteiten slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.
1. Onverminderd de bepalingen van artikel 18, tweede lid, mogen pensioenen en andere soortgelijke beloningen, alsmede lijfrenten, afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat in de eerstgenoemde staat worden belast.
2. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van de socialezekerheidswetgeving van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in de eerstbedoelde staat worden belast.
3. Een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende staat voor zover de met het pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente, in die staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale tegemoetkoming.
4. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, die tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
5. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing op de betaling van een afkoopsom in plaats van een pensioen of andere soortgelijke beloning of een lijfrente.
1.
a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen betaald door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, zijn slechts in die staat belastbaar.
b. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de diensten in die staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die staat die:
i. onderdaan is van die staat; of:
ii. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat werd.
2.
a. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald door, of uit fondsen gecreëerd door, een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van het verlenen van diensten aan die staat of dat onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam, slechts in die staat belastbaar.
b. Deze pensioenen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die staat.
3. De bepalingen van de artikelen 14, 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen ter zake van het verlenen van diensten in het kader van een bedrijf, uitgeoefend door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Betalingen die een student of een stagiair die inwoner is, of onmiddellijk voorafgaand aan zijn bezoek aan een verdragsluitende staat inwoner was, van de andere verdragsluitende staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die staat niet belastbaar, mits dergelijke betalingen afkomstig zijn uit bronnen buiten die staat.
1. Inkomensbestanddelen van een inwoner van een verdragsluitende staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die staat belastbaar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomen, niet zijnde inkomen uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van dat inkomen, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan het inkomen wordt betaald tot het vermogen van een dergelijke vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
1. In het geval van Kosovo:
a. Indien een inwoner van Kosovo inkomen verkrijgt dat overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mag worden belast, verleent Kosovo een aftrek van de belasting naar het inkomen van die inwoner gelijk aan het bedrag van de in Nederland betaalde belasting. Deze aftrek bedraagt echter niet meer dan het gedeelte van de belasting in Kosovo naar het inkomen, zoals berekend voordat de aftrek is verleend, dat is toe te rekenen aan het inkomen dat, naargelang van het geval, in Nederland mag worden belast.
b. Wanneer een inwoner van Kosovo inkomen verkrijgt dat overeenkomstig een bepaling van het Verdrag in Kosovo van belasting vrijgesteld is, mag Kosovo evenwel het vrijgestelde inkomen in aanmerking nemen om het bedrag van de belasting op het overige inkomen van die inwoner te berekenen.
2. In het geval van Nederland:
a. Nederland is bevoegd in de grondslag waarnaar belasting wordt geheven van zijn inwoners, de inkomensbestanddelen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Kosovo mogen worden belast of uitsluitend in Kosovo mogen worden belast. In deze gevallen verleent Nederland echter een vermindering van of een aftrek op de Nederlandse belasting overeenkomstig de bepalingen van onderdeel b, c, d, e en f.
b. Indien een inwoner van Nederland inkomensbestanddelen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 10, zesde lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, derde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid, artikel 17, eerste en tweede lid, artikel 18, eerste en tweede lid, en artikel 20, tweede lid, van dit Verdrag in Kosovo mogen worden belast of slechts in Kosovo belastbaar zijn en die in de onderdeel a bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Daartoe worden de bedoelde inkomensbestanddelen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de inkomensbestanddelen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
c. De bepalingen van onderdeel b zijn niet van toepassing op inkomensbestanddelen verkregen door een inwoner van Nederland indien Kosovo de bepalingen van dit Verdrag toepast om deze inkomensbestanddelen vrij te stellen van belasting of de bepalingen van artikel 10, tweede lid, of artikel 11, tweede lid, op deze inkomensbestanddelen toe te passen. In dat geval zijn de bepalingen van onderdeel e van overeenkomstige toepassing.
d. Niettegenstaande de bepalingen van onderdeel b verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Kosovo betaalde belasting op inkomensbestanddelen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, zesde lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, derde lid, en artikel 20, tweede lid, van dit Verdrag in Kosovo mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in onderdeel a bedoelde grondslag zijn begrepen, voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent van de Nederlandse belasting van de in een ander land over die inkomensbestanddelen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van onderdeel e van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
e. Indien een inwoner van Nederland inkomensbestanddelen verkrijgt die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 13, vijfde lid, artikel 15, eerste lid, artikel 16, eerste en tweede lid, artikel 17, vijfde lid, van dit Verdrag in Kosovo mogen worden belast, verleent Nederland een aftrek op zijn belasting voor zover deze bestanddelen in onderdeel a bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Kosovo over deze inkomensbestanddelen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen inkomensbestanddelen de enige bestanddelen zouden zijn geweest waarvoor Nederland een vermindering verleent uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting.
f. De bepalingen van onderdeel e beperken een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de aftrek op de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van het inkomen afkomstig uit meer dan een rechtsgebied en de voortwenteling van de belasting betaald in Kosovo op bedoelde inkomensbestanddelen naar de volgende jaren.
1. Onderdanen van een verdragsluitende staat worden in de andere verdragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande de bepalingen van artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.
2. Staatlozen die inwoner zijn van een verdragsluitende staat worden in geen van de verdragsluitende staten aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de desbetreffende staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
3. De belastingheffing ter zake van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, is in die andere staat niet ongunstiger dan de belastingheffing over ondernemingen van die andere staat die dezelfde werkzaamheden verrichten. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat verplicht aan inwoners van de andere verdragsluitende staat bij de belastingheffing alle persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de burgerlijke staat, de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde verdragsluitende staat aan zijn eigen inwoners verleent.
4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, zevende lid, of artikel 12, vierde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde staat.
5. Ondernemingen van een verdragsluitende staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere verdragsluitende staat, worden in de eerstbedoelde staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde staat zijn of kunnen worden onderworpen.
6. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan die persoon, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die staten voorziet, de zaak voorleggen aan de bevoegde autoriteit van een van de verdragsluitende staten. De zaak dient te worden voorgelegd binnen drie jaar na de eerste kennisgeving omtrent de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de zaak in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat op te lossen teneinde belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. Elke bereikte overeenstemming wordt ten uitvoer gelegd niettegenstaande eventuele termijnen waarin de nationale wetgeving van de verdragsluitende staten voorziet.
3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting te vermijden in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen zich rechtstreeks, waaronder via een gezamenlijke commissie bestaande uit henzelf of hun vertegenwoordigers, met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
5. Wanneer:
a. een persoon op grond van het eerste lid een zaak heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat omdat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag; en
b. de bevoegde autoriteiten er niet in slagen overeenstemming te bereiken om die zaak op te lossen overeenkomstig het tweede lid, binnen twee jaar na de datum waarop de door de bevoegde autoriteiten benodigde informatie om de zaak te beoordelen aan beide bevoegde autoriteiten is verstrekt;
wordt elke onopgeloste kwestie die voortvloeit uit de zaak op schriftelijk verzoek van de persoon aan arbitrage onderworpen. Tenzij een rechtstreeks bij de zaak betrokken persoon de gezamenlijke regeling voor de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak niet aanvaardt, is de arbitrale uitspraak bindend voor beide verdragsluitende staten en wordt deze ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in het nationale recht van de staten.
1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten wisselen de informatie uit die naar verwachting van belang is voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing ingevolge die wetgeving niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van informatie wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een verdragsluitende staat ontvangen informatie wordt op dezelfde wijze geheim gehouden als informatie die volgens de nationale wetgeving van die staat is verkregen en wordt alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke en bestuursrechtelijke instanties) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen alleen voor deze doeleinden van de informatie gebruikmaken. Zij mogen de informatie bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen. Niettegenstaande het voorgaande mag de informatie ontvangen door een verdragsluitende staat voor andere doeleinden worden gebruikt, indien dergelijke informatie ingevolge de wetgeving van beide staten voor deze andere doeleinden mag worden gebruikt en de bevoegde autoriteit van de staat die haar heeft verstrekt met dit gebruik instemt.
3. De verdragsluitende staten kunnen aan het panel van arbiters, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 23, vijfde lid, de informatie verstrekken die nodig is om de arbitrageprocedure uit te voeren. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte informatie onderworpen aan de beperkingen van bekendmaking als omschreven in het tweede lid van dit artikel.
4. In geen geval worden de bepalingen van de voorgaande leden zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
b. informatie te verstrekken die niet verkrijgbaar is volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere verdragsluitende staat;
c. informatie te verstrekken die een handelsgeheim, zakelijk geheim, industrieel geheim, commercieel geheim of beroepsgeheim of een handelsproces openbaar zou maken, dan wel informatie waarvan openbaarmaking in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).
5. Indien informatie wordt verzocht door een verdragsluitende staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere verdragsluitende staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van informatie aan om de verzochte informatie te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke informatie behoeft te beschikken. Op de in de vorige volzin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het vierde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke informatie te weigeren dergelijke informatie te verstrekken.
6. De bepalingen van het vierde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is het verstrekken van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de informatie berust bij een bank, een andere financiële instelling, een trust, een stichting, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking heeft op eigendomsbelangen in een persoon.
1. De verdragsluitende staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten of de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de verdragsluitende staten partij zijn, alsmede interest, bestuurlijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met een dergelijk bedrag.
3. De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing op een belastingvordering die onderwerp is van een executoriale titel in de verzoekende staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet wordt bestreden. Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende staat is, is dit artikel slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten. De belastingvordering wordt door die andere staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat.
4. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat een vordering is ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, kan die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die staat worden aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere verdragsluitende staat. Die andere staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop dergelijke maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.
5. Niettegenstaande de bepalingen van het derde en vierde lid zijn op een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat niet de termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend. Voorts wordt aan een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat geen voorrang verleend die uit hoofde van de wetgeving van de andere verdragsluitende staat op die belastingvordering van toepassing is.
6. Procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een verdragsluitende staat worden niet aanhangig gemaakt bij de rechterlijke of bestuursrechtelijke instanties van de andere verdragsluitende staat.
7. Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een verdragsluitende staat en voordat de andere verdragsluitende staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt aan de eerstgenoemde staat, de desbetreffende belastingvordering:
a. in het geval van een verzoek uit hoofde van het derde lid , ophoudt een belastingvordering van de eerstgenoemde staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en die verschuldigd is door een persoon die, op dat tijdstip, uit hoofde van de wetgeving van die staat de invordering ervan niet kan beletten; of
b. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstbedoelde staat te zijn ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen,
stelt de bevoegde autoriteit van de eerstgenoemde staat de bevoegde autoriteit van de andere staat onverwijld daarvan in kennis en wordt, naar keuze van de andere staat, het verzoek door de eerstbedoelde staat uitgesteld of ingetrokken.
8. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public);
c. bijstand te verlenen indien de andere verdragsluitende staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk, ter beschikking staan;
d. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die staat duidelijk in verhouding onevenredig is met het voordeel te behalen door de andere verdragsluitende staat;
Niets in dit Verdrag tast de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
1. Niettegenstaande de overige bepalingen van dit Verdrag, wordt een voordeel uit hoofde van dit Verdrag niet toegekend met betrekking tot een inkomensbestanddeel indien, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat het verkrijgen van dit voordeel een van de voornaamste redenen was voor een constructie of transactie die direct of indirect tot dat voordeel heeft geleid, tenzij wordt vastgesteld dat toekenning van dit voordeel onder deze omstandigheden in overeenstemming zou zijn met het voorwerp en doel van de relevante bepalingen van dit Verdrag De bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens een voordeel uit hoofde van dit lid te weigeren.
2. Indien een persoon een voordeel uit hoofde van dit Verdrag wordt geweigerd ingevolge het eerste lid van dit artikel, dient de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die het voordeel anderszins zou hebben toegekend deze persoon desalniettemin te behandelen alsof deze recht heeft op dit voordeel of op andere voordelen ter zake van een specifiek inkomensbestanddeel, indien deze bevoegde autoriteit, op verzoek van deze persoon en na bestudering van de relevante feiten en omstandigheden, vaststelt dat deze voordelen zouden zijn verleend bij het ontbreken van de transactie of constructie bedoeld in het eerste lid. De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat bij wie het verzoek is ingediend, raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere staat alvorens een verzoek dat door een inwoner van die andere staat overeenkomstig dit lid is ingediend af te wijzen.
1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot Aruba, Curaçao of Sint Maarten, indien het betrokken deel van het Koninkrijk der Nederlanden belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kosovo nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling of op andere wijze in overeenstemming met hun grondwettelijke procedures.
2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van dit Verdrag niet met zich dat tevens het Verdrag voor het deel of de delen van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, eindigt.
1. De verdragsluitende staten stellen elkaar langs diplomatieke weg er schriftelijk van in kennis dat aan de op grond van hun wetgeving vereiste procedures voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is voldaan. Dit Verdrag treedt in werking op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de laatste van de kennisgevingen is ontvangen.
2. De bepalingen van dit Verdrag zijn van toepassing:
a. In het geval van Kosovo:
i. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, ter zake van inkomen verkregen op of na 1 januari van het belastingtijdvak dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt;
ii. met betrekking tot andere belastingen naar het inkomen, voor belastingen verschuldigd voor ieder belastingtijdvak dat aanvangt op of na 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt.
b. In het geval van Nederland: voor elk belastingjaar en -tijdvak beginnend en belastbare gebeurtenissen die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het Verdrag in werking is getreden.
1. Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een verdragsluitende staat wordt beëindigd. Elk van de verdragsluitende staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door aan de andere verdragsluitende staat ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een tijdvak van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag, schriftelijk kennis te geven van de beëindiging.
2. In geval van beëindiging voor 1 juli van een dergelijk jaar houdt het Verdrag op van toepassing te zijn:
a. In het geval van Kosovo:
i. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, ter zake van inkomen verkregen op of na 1 januari van het belastingtijdvak dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan;
ii. met betrekking tot andere belastingen naar het inkomen, voor belastingen verschuldigd voor ieder belastingtijdvak dat aanvangt op of na 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.
b. In het geval van Nederland: voor elk belastingjaar en -tijdvak aanvangend en belastbare gebeurtenissen die zich voordoen na het einde van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.
3. Kennisgeving van beëindiging wordt geacht door een verdragsluitende staat te zijn gedaan op de datum van ontvangst van een dergelijke kennisgeving door de andere verdragsluitende staat.
4. Niettegenstaande de voorgaande leden indien op enig moment na de ondertekening van dit Verdrag een verdragsluitende staat:
a. het algemeen wettelijk tarief voor de vennootschapsbelasting of de inkomstenbelasting voor ondernemingen dat van toepassing is op in wezen al het inkomen van lichamen die inwoner zijn, verlaagt met als gevolg dat dit tarief onder 9 percent komt; of
b. een vrijstelling van belastingen biedt voor lichamen die inwoner zijn met betrekking tot in wezen al het inkomen uit buitenlandse bron (met inbegrip van interest en royalty's),
plegen de verdragsluitende staten overleg met het oog op wijziging van dit Verdrag teneinde een passende toewijzing van heffingsrechten tussen de verdragsluitende staten te herstellen. Indien er bij dit overleg geen vooruitgang wordt geboekt, kan de andere staat de eerstgenoemde staat er langs diplomatieke weg van in kennis stellen dat hij de bepalingen van de artikelen 11, 12 en 20 niet langer toepast. In dat geval houden de bepalingen van deze artikelen op van kracht te zijn in beide verdragsluitende staten met betrekking tot inkomensbestanddelen verkregen door lichamen die inwoner zijn zes maanden na de datum waarop de andere verdragsluitende staat een schriftelijke publieke kennisgeving doet uitgaan dat hij deze artikelen niet langer toepast.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe door hun onderscheiden Regeringen naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Pristina op 29 juli 2020, in de Engelse taal.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden, GERRIE WILLEMS
Voor de Republiek Kosovo, HYKMETE BAJRAMI
Ter zake van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kosovo, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.
Het is wel te verstaan dat alle bepalingen van dit Verdrag die gelijk of in wezen gelijksoortig zijn aan de bepalingen van het OESO-modelverdrag met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, worden geïnterpreteerd overeenkomstig het OESO-commentaar daarop op het moment van de toepassing van dit Verdrag.
In geen geval mogen de bepalingen van het tweede lid van artikel 1 aldus worden uitgelegd dat ze afbreuk doen aan het recht van een verdragsluitende staat om de inwoners van die verdragsluitende staat te belasten.
Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „erkend pensioenfonds” de volgende fondsen en alle daaraan gelijke of grotendeels daaraan gelijke fondsen omvat die zijn opgericht ingevolge wetgeving die is ingevoerd na ondertekening van dit Verdrag:
a. in Kosovo, het Kosovo Pension Savings Trust (Fondi i Kursimeve Pensionale i Kosovës) en andere pensioenfondsen met een vergunning verleend door de centrale bank van Kosovo;
b. in Nederland, elk pensioenfonds dat valt onder:
i. de Pensioenwet;
ii. de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
iii. de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
iv. de Wet op het notarisambt;
v. de Wet op het financieel toezicht;
Het is wel te verstaan dat in het geval van een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont „enige andere soortgelijke omstandigheid” mede omvat de thuishaven van dat schip.
Het is wel te verstaan dat rechten tot de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de verdragsluitende staat op wiens territoriale zee, en elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee waarin deze staat, in overeenstemming met internationaal recht, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent, met inbegrip van de zeebodem en ondergrond daarvan, deze rechten van toepassing zijn en dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
Het is wel te verstaan dat indien een verdragsluitende staat een aanpassing maakt, de andere verdragsluitende staat, voor zover nodig om dubbele belastingheffing te vermijden, een dienovereenkomstige aanpassing doorvoert indien hij instemt met de aanpassing gedaan door de eerstbedoelde staat; indien de andere verdragsluitende staat niet instemt met de aanpassing, sluiten de verdragsluitende staten in onderling overleg elke daaruit voortvloeiende dubbele belasting uit.
1. Nederland zal niet worden belet om overeenkomstig zijn nationale wetgeving inkomen te belasten met betrekking tot een belang in een vrijgestelde beleggingsinstelling, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot dit inkomen een inwoner is van Kosovo, mag de aldus geheven belasting niet meer bedragen dan 15 percent van het brutobedrag van het inkomen.
2. De bepalingen van artikel 10, derde lid, zijn niet van toepassing op dividenden betaald door of aan een persoon die een collectief beleggingsvehikel is.
3. Het is wel te verstaan dat een persoon die voor de toepassing van de Nederlandse vennootschapsbelasting een fiscale beleggingsinstelling is wordt beschouwd als een collectief beleggingsvehikel.
Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
Het is wel te verstaan dat inkomen ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of de inkoop van eigen aandelen door een lichaam wordt behandeld als inkomen uit aandelen.
1. Dividenden, interest of royalty’s afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald ter zake van aandelenbezit, een schuldvordering, het recht of de zaak tot het vermogen van een in de andere verdragsluitende staat gelegen vaste inrichting behoort, zijn belastbaar in de eerstbedoelde staat in overeenstemming met de bepalingen van onderscheidenlijk artikel 10, 11 of 12.
2. De verdragsluitende staat waar de vaste inrichting is gelegen, vermijdt dubbele belastingheffing in overeenstemming met Artikel 21.
3. De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn van toepassing, ongeacht waar het hoofdkantoor van de onderneming waartoe de vaste inrichting behoort is gelegen, mits een verdrag is gesloten tussen de staat waar het hoofdkantoor van de onderneming is gelegen en de verdragsluitende staat waaruit de dividenden, interest of royalty’s afkomstig zijn, dat voorziet in een soortgelijke bepaling als artikel 24 van het Verdrag.
4. De bepalingen van artikel 27 zijn van overeenkomstige toepassing.
De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 23, tevens overeenkomen dat de staat, waar ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing geen belastingverhogingen, toeslagen, interest en kosten zal opleggen, indien de andere staat, waarin ingevolge de regeling sprake is van een overeenkomstige vermindering van belasting, afziet van de betaling van interest verschuldigd met betrekking tot een dergelijke vermindering van belasting.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Pristina op 29 juli 2020 in de Engelse taal.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden, GERRIE WILLEMS
Voor de Republiek Kosovo, HYKMETE BAJRAMI
Uitgegeven de zestiende november 2020.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. BLOK
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2020-118.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.