Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2017, 13 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2017, 13 | Verdrag |
33 (2017) Nr. 1
Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (met bijlagen, protocollen en voorbehouden);
Brussel, 30 oktober 2016
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 012570 in de Verdragenbank.
Canada,
enerzijds, en
De Europese Unie,
het Koninkrijk België,
de Republiek Bulgarije,
de Tsjechische Republiek,
het Koninkrijk Denemarken,
de Bondsrepubliek Duitsland,
de Republiek Estland,
Ierland,
de Helleense Republiek,
het Koninkrijk Spanje,
de Franse Republiek,
de Republiek Kroatië,
de Italiaanse Republiek,
de Republiek Cyprus,
de Republiek Letland,
de Republiek Litouwen,
het Groothertogdom Luxemburg,
Hongarije,
de Republiek Malta,
het Koninkrijk der Nederlanden,
de Republiek Oostenrijk,
de Republiek Polen,
de Portugese Republiek,
Roemenië,
de Republiek Slovenië,
de Slowaakse Republiek,
de Republiek Finland,
het Koninkrijk Zweden,
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
anderzijds,
hierna gezamenlijk „de partijen” genoemd,
vastbesloten:
Verder te versterken hun nauwe economische banden en voort te bouwen op hun respectieve rechten en verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie van 15 april 1994 en andere multilaterale en bilaterale samenwerkingsinstrumenten;
Tot stand te brengen een uitgebreide en betrouwbare markt voor hun goederen en diensten door de verlaging of afschaffing van handels- en investeringsbelemmeringen;
Vast te stellen duidelijke, transparante, voorspelbare en tot wederzijds voordeel strekkende regels voor hun handel en investeringen;
En
Opnieuw bevestigende dat zij sterk gehecht zijn aan de democratie en de grondrechten die zijn vastgelegd in De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, gedaan te Parijs op 10 december 1948, en van oordeel zijnde dat de verspreiding van massavernietigingswapens een ernstige bedreiging voor de internationale veiligheid vormt;
Erkennende het belang van internationale veiligheid, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat voor de ontwikkeling van de internationale handel en de economische samenwerking;
Erkennende dat de bepalingen van deze overeenkomst het recht van de partijen op hun respectieve grondgebied regels te stellen en hun flexibiliteit bij het bereiken van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals volksgezondheid, veiligheid, milieu, openbare zeden en bevordering en bescherming van culturele verscheidenheid, in stand laten;
Bevestigende hun verbintenissen als partijen bij het UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, gedaan te Parijs op 20 oktober 2005, en erkennende dat staten het recht hebben om hun cultuurbeleid te beschermen, te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen, hun culturele sector te ondersteunen met het oog op de versterking van de diversiteit van cultuuruitingen, en hun culturele identiteit te behouden, met inbegrip van gebruikmaking van regelgevingsmaatregelen en financiële steun;
Erkennende dat de bepalingen van deze overeenkomst investeringen en investeerders met betrekking tot hun investeringen beschermen, en beogen een stimulans te zijn voor tot wederzijds voordeel strekkende zakelijke activiteiten, zonder afbreuk te doen aan het recht van de partijen op hun grondgebied regels te stellen in het openbaar belang;
Opnieuw uitdrukking gevende aan hun engagement om duurzame ontwikkeling en de ontwikkeling van de internationale handel op zodanige wijze te bevorderen dat wordt bijgedragen aan een in economisch, sociaal en ecologisch opzicht duurzame ontwikkeling;
Aanmoedigende de ondernemingen op hun grondgebied of binnen hun jurisdictie om de internationaal erkende richtsnoeren en beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, te eerbiedigen, en naar de beste praktijken van verantwoord ondernemerschap te streven;
Ten uitvoer leggende deze overeenkomst op een wijze die strookt met de handhaving van hun respectieve arbeids- en milieuwetgeving en die hun niveaus van arbeids- en milieubescherming verhoogt, en uitgaande van hun internationale verbintenissen op het gebied van arbeid en milieu;
Erkennende de sterke banden tussen innovatie en handel, en het belang van innovatie voor toekomstige economische groei, en bevestigende hun engagement om intensievere samenwerking op het gebied van innovatie, alsmede op de daarmee verband houdende gebieden van onderzoek en ontwikkeling en wetenschap en technologie aan te moedigen, en de betrokkenheid van de desbetreffende entiteiten uit de publieke en de private sector te stimuleren,
Zijn het volgende overeengekomen:
Voor de toepassing van de onderhavige overeenkomst wordt, tenzij anders aangegeven, verstaan onder:
administratief besluit van algemene strekking: administratief besluit dat of administratieve interpretatie die van toepassing is op alle personen en feitelijke situaties die in het algemeen binnen het toepassingsgebied ervan vallen, en dat of die een gedragsnorm vaststelt, maar niet omvat:
a. een vaststelling of beslissing in het kader van een administratieve of semi-rechterlijke procedure die in een concreet geval van toepassing is op een bepaalde persoon, een bepaald goed of een bepaalde dienst van de andere partij; of
b. een beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan met betrekking tot een bepaalde handeling of een bepaalde praktijk;
Overeenkomst inzake de landbouw: de Overeenkomst inzake de landbouw die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
landbouwproduct: een in bijlage 1 bij de Overeenkomst inzake de landbouw opgenomen product;
Antidumpingovereenkomst: de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
CETA-contactpunten: de contactpunten die zijn ingesteld bij artikel 26.5 (CETA-contactpunten);
Gemengd Comité voor de CETA: Gemengd Comité voor de CETA dat is ingesteld bij artikel 26.1 (Gemengd Comité voor de CETA);
CPC: de voorlopige centrale productenclassificatie zoals vastgesteld in „Statistical Office of the United Nations, Statistical Papers, Series M, N° 77, CPC prov, 1991”;
culturele sector: personen die zich bezighouden met:
a. de openbaarmaking, verspreiding of verkoop van boeken, tijdschriften of kranten in gedrukte of machinaal leesbare vorm, behalve wanneer het drukken of letterzetten met betrekking tot een van de voorgaande goederen de enige activiteit is;
b. de productie, distributie, verkoop of vertoning van films of video-opnamen;
c. de productie, distributie, verkoop of vertoning van geluids- of video- en geluidsopnamen;
d. de openbaarmaking, verspreiding of verkoop van muziek in gedrukte of machinaal leesbare vorm; of
e. radiocommunicatie waarbij de uitzendingen zijn bestemd voor rechtstreekse ontvangst door het grote publiek, en alle radio-, televisie- en kabelactiviteiten alsmede alle satellietnetwerkdiensten op het gebied van programmering en -omroep;
douanerechten: alle soorten rechten of heffingen die worden opgelegd op of in verband met de invoer van goederen, met inbegrip van aanvullende belastingen of heffingen die worden opgelegd op of in verband met die invoer, met uitzondering van:
a. heffingen gelijkwaardig aan interne belastingen opgelegd in overeenstemming met artikel 2.3 (Nationale behandeling);
b. maatregelen toegepast in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen VI of XIX van de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst, de SCM-Overeenkomst, de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, of artikel 22 van het DSU; of
c. retributies of andere heffingen geheven in overeenstemming met artikel VIII van de GATT 1994;
Overeenkomst inzake de douanewaarde: de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
dagen: kalenderdagen, inclusief weekenden en vakantiedagen;
DSU: het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen („Understanding on Rules and Procedures Governing the Settlement of Disputes”), dat is neergelegd in bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst;
ondernemingen: entiteiten, naar toepasselijk recht opgericht of georganiseerd, al dan niet met winstoogmerk en ongeacht of de eigendom ervan of de zeggenschap erover in handen is van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, eenmanszaken, joint ventures of andere samenwerkingsvormen;
bestaand: geldend op de datum van inwerkingtreding van de onderhavige overeenkomst;
GATS: de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten, die is neergelegd in bijlage 1B bij de WTO-Overeenkomst;
GATT 1994: de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
goederen uit een partij: interne producten als bedoeld in de GATT 1994 of de goederen die de partijen in voorkomend geval overeenkomen als zodanig te definiëren, waaronder de goederen van oorsprong uit die partij;
Geharmoniseerd Systeem (GS): het Geharmoniseerd Systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, met inbegrip van de bijbehorende algemene interpretatieregels en de aantekeningen op de afdelingen, hoofdstukken en onderverdelingen;
post: een uit vier cijfers bestaand nummer, of de eerste vier cijfers van een nummer gebruikt in de nomenclatuur van het GS;
maatregelen: omvatten wetgeving, regelgeving anderszins, voorschriften, procedures, besluiten, administratieve handelingen, vereisten of praktijken dan wel enige andere vorm van maatregelen van een partij;
onderdaan: een natuurlijke persoon die burger is als omschreven in artikel 1.2, dan wel permanent ingezetene van een partij;
van oorsprong: wat voldoet aan de oorsprongsregels in het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures;
partijen: enerzijds, de Europese Unie of haar lidstaten of de Europese Unie en haar lidstaten binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden zoals deze voortvloeien uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „EU-partij”), en anderzijds, Canada;
persoon: een natuurlijke persoon of een onderneming;
persoon uit een partij: een onderdaan of een onderneming uit een partij;
preferentiële tariefbehandeling: de toepassing van het recht krachtens de onderhavige overeenkomst op een product van oorsprong overeenkomstig de lijst inzake tariefafschaffing;
Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen: de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
sanitaire of fytosanitaire maatregelen: maatregelen als bedoeld in bijlage A, punt 1, van de SPS-Overeenkomst;
SCM-Overeenkomst: de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
dienstverlener: een persoon die een dienst verleent of aanbiedt;
SPS-Overeenkomst: de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
overheidsonderneming: een onderneming die eigendom is van of onder zeggenschap staat van een partij;
onderverdeling: een uit zes cijfers bestaand nummer, of de eerste zes cijfers van een nummer gebruikt in de nomenclatuur van het GS;
tariefindeling: de indeling van een goed of materiaal onder een hoofdstuk, een post of een onderverdeling van het GS;
lijst inzake tariefafschaffing: bijlage 2-A (Tariefafschaffing);
TBT-Overeenkomst: de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
grondgebied: het grondgebied waarop de onderhavige overeenkomst van toepassing is, zoals bepaald in artikel 1.3;
derde land: een land of grondgebied gelegen buiten het geografische toepassingsgebied van de onderhavige overeenkomst;
TRIPs-Overeenkomst: de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die is neergelegd in bijlage 1C bij de WTO-Overeenkomst;
Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht: het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, gedaan te Wenen op 23 mei 1969;
WTO: de Wereldhandelsorganisatie; en
WTO-Overeenkomst: de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op 15 april 1994.
Voor de toepassing van de onderhavige overeenkomst wordt, tenzij anders aangegeven, verstaan onder:
burger:
a. in het geval van Canada, een natuurlijke persoon die een burger van Canada is uit hoofde van de Canadese wetgeving;
b. in het geval van de EU-partij, een natuurlijke persoon die de nationaliteit van een lidstaat bezit; en
centrale overheid:
a. in het geval van Canada, de overheid van Canada („Government of Canada”); en
b. in het geval van de EU-partij, de Europese Unie of de nationale overheden van haar lidstaten.
Tenzij anders aangegeven, is de onderhavige overeenkomst van toepassing:
a. in het geval van Canada, op:
i. het grondgebied te land, het luchtruim, de binnenwateren en de territoriale zee van Canada;
ii. de exclusieve economische zone van Canada, zoals bepaald door zijn interne recht en in overeenstemming met deel V van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, gedaan te Montego Bay op 10 december 1982 (hierna „Unclos” genoemd); en
iii. het continentaal plat van Canada, zoals bepaald door zijn interne recht, in overeenstemming met deel VI van het Unclos;
b. in het geval van de EU-partij, op de grondgebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden toegepast en onder de in deze verdragen neergelegde voorwaarden. Voor de bepalingen met betrekking tot de tariefbehandeling van goederen is de onderhavige overeenkomst ook van toepassing op de zones die tot het douanegebied van de Europese Unie behoren maar niet onder de eerste zin van het hier onder b) vermelde vallen.
De partijen brengen hiermee een vrijhandelsgebied tot stand in overeenstemming met artikel XXIV van de GATT 1994 en artikel V van de GATS.
De partijen bevestigen hun wederzijdse rechten en verplichtingen ingevolge de WTO-Overeenkomst en andere overeenkomsten waarbij zij partij zijn.
Wanneer de onderhavige overeenkomst verwijst naar de totaliteit of een deel van andere overeenkomsten of rechtsinstrumenten, of deze met behulp van een dienovereenkomstige verwijzing in de onderhavige overeenkomst opneemt, omvatten die verwijzingen:
a. de bijbehorende bijlagen, protocollen, voetnoten, aantekeningen en toelichtingen; en
b. de vervolgovereenkomsten waarbij de partijen partij zijn, of de wijzigingen die bindend zijn voor de partijen, tenzij de verwijzing bestaande rechten bevestigt.
Verwijst de onderhavige overeenkomst naar wet- en regelgeving, hetzij in het algemeen hetzij door verwijzing naar specifieke wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of richtlijnen, dan heeft deze verwijzing, tenzij anders is bepaald, betrekking op de wet- en regelgeving met inbegrip van de wijzigingen ervan.
1. Elke partij draagt de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van alle bepalingen van de onderhavige overeenkomst.
2. Elke partij ziet erop toe dat alle noodzakelijke maatregelen worden genomen om uitvoering te geven aan de bepalingen van de onderhavige overeenkomst, inclusief de naleving ervan op alle overheidsniveaus.
1. De partijen erkennen dat water in zijn natuurlijke staat, zoals het water in meren, rivieren, reservoirs, waterhoudende grondlagen en waterbekkens, geen goed of product is. Derhalve zijn uitsluitend de hoofdstukken tweeëntwintig (Handel en duurzame ontwikkeling) en vierentwintig (Handel en milieu) op dit water van toepassing.
2. Elke partij heeft het recht haar natuurlijke watervoorraden te beschermen en in stand te houden. Niets in de onderhavige overeenkomst verplicht een partij om het commerciële gebruik van water voor om het even welke doeleinden, met inbegrip van het winnen, het onttrekken of het omleiden ervan voor uitvoer in bulk toe te staan.
3. Indien een partij het commerciële gebruik van een specifieke waterbron toestaat, doet zij dit op een wijze die in overeenstemming is met de onderhavige overeenkomst.
Tenzij in de onderhavige overeenkomst anders is bepaald, draagt elke partij er zorg voor dat een persoon aan wie door haar regelgevende, administratieve dan wel andere overheidsbevoegdheid is gedelegeerd, om het even op welk overheidsniveau, bij de uitoefening van die bevoegdheid in overeenstemming met haar verplichtingen uit hoofde van de onderhavige overeenkomst handelt.
De handel in goederen wordt door de partijen gedurende een overgangsperiode die aanvangt bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst geleidelijk geliberaliseerd.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de handel in goederen uit een partij zoals omschreven in hoofdstuk 1 (Algemene definities en inleidende bepalingen), tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald.
1. Elke partij behandelt de goederen uit de andere partij als nationale goederen, in overeenstemming met artikel III van de GATT 1994. Hiertoe wordt artikel III van de GATT 1994 in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maakt het hiervan deel uit.
2. Lid 1 houdt met betrekking tot een andere dan federale Canadese overheid en met betrekking tot een overheid van of in een lidstaat van de Europese Unie in dat een behandeling wordt toegekend die niet minder gunstig is dan die welke door die overheid aan soortgelijke, rechtstreeks concurrerende of substitueerbare goederen uit Canada respectievelijk de betrokken lidstaat wordt toegekend.
3. Dit artikel is niet van toepassing op maatregelen, met inbegrip van de voortzetting, de onverwijlde verlenging of wijziging ervan, inzake Canadese accijnzen op absolute alcohol zoals vermeld onder tariefpost 2207.10.90 van de lijst van concessies van Canada (Lijst V), die als bijlage is gehecht aan het Protocol van Marrakesh bij de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994, gedaan op 15 april 1994 (het „Protocol van Marrakesh”), die wordt gebruikt bij de productie overeenkomstig de bepalingen van de Excise Act, 2001 (wet op de accijnzen), S.C. 2002, c. 22.
1. Elke partij verlaagt haar douanerechten op goederen van oorsprong uit om het even welke van de partijen of schaft die af, overeenkomstig de lijsten inzake tariefafschaffing in bijlage 2-A. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „van oorsprong” verstaan van oorsprong uit om het even welke van de partijen volgens de in het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures neergelegde oorsprongsregels.
2. Voor elk goed is het basisdouanerecht waarop de achtereenvolgende verlagingen ingevolge lid 1 moeten worden toegepast, het recht dat in bijlage 2-A is vermeld.
3. Voor goederen waarvoor tariefpreferenties gelden zoals opgenomen in de lijst inzake tariefafschaffing van een partij in bijlage 2-A, past elke partij ten aanzien van goederen van oorsprong uit de andere partij het douanerecht toe dat na vergelijking van het overeenkomstig de lijst van die partij berekende tarief met het door haar toegepaste meestbegunstigingstarief het laagste van deze twee is.
4. De partijen kunnen, indien een van hen daarom verzoekt, in overleg treden om te bezien of invoerrechten tussen de partijen versneld en in ruimere mate kunnen worden afgeschaft. Met een besluit van het Gemengd Comité voor de CETA om een douanerecht op een goed versneld af te schaffen of versneld af te schaffen, worden douanerechten of afbouwcategorieën die voor dat goed overeenkomstig de lijsten van de partijen in bijlage 2-A zijn vastgesteld, vervangen indien elke partij daaraan in overeenstemming met haar toepasselijke wettelijke procedures haar goedkeuring heeft gehecht.
1. In verband met betaalde of verschuldigde douanerechten op niet van oorsprong zijnde goederen die in haar grondgebied zijn ingevoerd, gaat een partij, onverminderd de leden 2 en 3, niet over tot terugbetaling, uitstel van betaling of schorsing van deze rechten onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat die goederen of identieke, gelijkwaardige dan wel soortgelijke vervangende goederen worden gebruikt als materiaal bij de productie van een ander goed dat vervolgens naar het grondgebied van de andere partij wordt uitgevoerd onder een preferentiële tariefregeling krachtens deze overeenkomst.
2. Lid 1 is niet van toepassing op een al dan niet tijdelijke regeling van een partij inzake verlaging, schorsing of kwijtschelding van tarieven indien voor die verlaging, schorsing of kwijtschelding niet de uitdrukkelijke voorwaarde van uitvoer van het goed is gesteld.
3. Lid 1 is niet van toepassing gedurende de eerste drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.
Een partij mag noch rechten, belastingen of andere vergoedingen en heffingen ter zake van of in verband met de uitvoer van goederen naar de andere partij, noch interne belastingen, vergoedingen en heffingen ter zake van de uitvoer van goederen naar de andere partij instellen of handhaven die hoger zijn dan die welke ter zake van die goederen zouden worden geheven indien zij voor verkoop op de interne markt waren bestemd.
1. Bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst mag een partij niet bestaande douanerechten op een goed van oorsprong uit de partijen verhogen, en evenmin nieuwe douanerechten op dergelijke goederen instellen.
2. Niettegenstaande lid 1 kan een partij:
a. een douanetarief buiten het kader van deze overeenkomst wijzigen op een goed waarvoor geen tariefpreferentie geldt uit hoofde van deze overeenkomst;
b. een douanerecht verhogen tot het in haar lijst in bijlage 2-A vastgelegde niveau na een eenzijdige verlaging; of
c. een douanerecht handhaven of verhogen zoals toegestaan door deze of een in het kader van de WTO-Overeenkomst gesloten overeenkomst.
3. Niettegenstaande de leden 1 en 2 kan alleen Canada een bijzondere vrijwaringsmaatregel toepassen krachtens artikel 5 van de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw. Een bijzondere vrijwaringsmaatregel kan alleen worden toegepast ten aanzien van goederen ingedeeld onder posten met de vermelding „SSG” in de lijst van Canada in bijlage 2-A. Gebruikmaking van een bijzondere vrijwaringsmaatregel is beperkt tot invoer waarvoor geen tariefpreferentie geldt, en wat invoer betreft waarvoor een tariefcontingent geldt, tot invoer die het contingent te boven gaat.
1. Een partij kan de krachtens deze overeenkomst toegekende preferentiële tariefbehandeling overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 tijdelijk schorsen voor een door een persoon uit de andere partij uitgevoerd of geproduceerd goed, indien zij:
a. vaststelt, naar aanleiding van een onderzoek op basis van objectieve, onweerlegbare en verifieerbare informatie, dat de persoon uit de andere partij systematisch de douanewetgeving heeft overtreden om een preferentiële tariefbehandeling te krijgen krachtens deze overeenkomst; of
b. vaststelt dat de andere partij systematisch en zonder rechtvaardiging weigert samen te werken bij het onderzoek inzake overtredingen van de douanewetgeving in het kader van artikel 6.13 (Samenwerking), lid 4, en de partij die op basis van objectieve, onweerlegbare en verifieerbare informatie om samenwerking verzoekt, gegronde redenen heeft om te concluderen dat de persoon uit de andere partij systematisch de douanewetgeving heeft overtreden om een preferentiële tariefbehandeling te krijgen krachtens deze overeenkomst.
2. Een partij die een vaststelling als bedoeld in lid 1 heeft gedaan:
a. stelt de douaneautoriteit van de andere partij daarvan in kennis en verstrekt de informatie en het bewijsmateriaal waarop de vaststelling werd gebaseerd;
b. start overleg met de autoriteiten van de andere partij om te komen tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing die tegemoetkomt aan de bezwaren die tot de vaststelling hebben geleid; en
c. stelt die persoon uit de andere partij schriftelijk in kennis en verstrekt daarbij onder meer de informatie waarop de vaststelling is gebaseerd.
3. Indien de autoriteiten na dertig dagen niet tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing zijn gekomen, verwijst de partij die de vaststelling heeft gedaan, de zaak naar het Gemengd Comité douanesamenwerking.
4. Indien het Gemengd Comité douanesamenwerking de zaak na zestig dagen niet heeft opgelost, kan de partij die de vaststelling heeft gedaan, de preferentiële tariefbehandeling voor dat goed van die persoon uit de andere partij krachtens de onderhavige overeenkomst tijdelijk schorsen. De tijdelijke schorsing geldt niet voor een goed dat reeds onderweg is tussen de partijen op de dag dat de tijdelijke schorsing van kracht wordt.
5. De partij die krachtens lid 1 de tijdelijke schorsing toepast, doet dit slechts voor een periode die in verhouding staat tot de gevolgen voor haar financiële belangen zoals veroorzaakt door de situatie die tot de vaststelling als bedoeld in lid 1 heeft geleid; deze periode bedraagt maximaal negentig dagen. Indien de partij gelet op objectieve, onweerlegbare en verifieerbare informatie gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de omstandigheden die tot de oorspronkelijke schorsing hebben geleid, na het verstrijken van de termijn van negentig dagen ongewijzigd zijn, kan die partij de schorsing met maximaal negentig dagen verlengen. De oorspronkelijke schorsing en eventuele verlengde schorsingen zijn voorwerp van periodiek overleg in het Gemengd Comité douanesamenwerking.
1. Overeenkomstig artikel VIII van de GATT 1994 stelt een partij ter zake van of in verband met de in- of uitvoer van goederen van een partij geen retributies of heffingen in en handhaaft zij deze evenmin, indien deze niet in verhouding tot de kosten van de verleende diensten staan, zij een indirecte bescherming van interne producten of een belasting voor fiscale doeleinden bij in- of uitvoer inhouden.
2. Voor alle duidelijkheid: lid 1 belet een partij niet een douanerecht of een heffing op te leggen zoals vermeld onder a) tot en met c) van de definitie van douanerechten in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities).
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder reparatie of wijziging verstaan elke bewerkingshandeling ten aanzien van goederen die ten doel heeft een gebrekkige werking of materiële schade te herstellen zodat de oorspronkelijke functie ervan wordt hersteld of ervoor wordt gezorgd dat zij aan de technische eisen voor gebruik ervan voldoen, bij ontbreken waarvan de goederen niet meer op de normale wijze kunnen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn bestemd. Reparatie of wijziging van goederen omvat het herstel en onderhoud, maar omvat geen bewerkingen of processen waardoor:
a. de wezenlijke kenmerken van een goed teniet worden gedaan, of een nieuw of commercieel verschillend goed ontstaat;
b. een onafgewerkt goed in een afgewerkt goed wordt getransformeerd; of
c. de functie van een goed ingrijpend wijzigt.
2. Behoudens het bepaalde in voetnoot 1 past een partij geen douanerechten toe op goederen die, ongeacht de oorsprong ervan, haar grondgebied opnieuw binnenkomen nadat zij tijdelijk, ter reparatie of wijziging, uit haar grondgebied naar het grondgebied van de andere partij waren uitgevoerd, ongeacht of die reparatie of wijziging kon worden verricht op het grondgebied van de partij waaruit de goederen ter reparatie of wijziging waren uitgevoerd.3), 4)
3. Lid 2 is niet van toepassing op goederen die in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soortgelijke status zijn ingevoerd, vervolgens worden uitgevoerd ter reparatie en niet opnieuw worden ingevoerd in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soortgelijke status.
4. Een partij past geen douanerechten toe op goederen, ongeacht de oorsprong ervan, die ter reparatie of wijziging tijdelijk zijn ingevoerd uit het grondgebied van de andere partij.5)
1. Tenzij in de onderhavige overeenkomst anders is bepaald, mag een partij geen verboden of beperkingen vaststellen of handhaven ter zake van de invoer van een goed uit de andere partij of de uitvoer of verkoop ten uitvoer van een goed dat voor het grondgebied van de andere partij bestemd is, tenzij dit in overeenstemming is met artikel XI van de GATT 1994. Hiertoe wordt artikel XI van de GATT 1994 in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maakt het hiervan deel uit.
2. Indien een partij een verbod of beperking vaststelt of handhaaft ten aanzien van de invoer van een goed uit of de uitvoer van een goed naar een derde land, kan die partij:
a. de invoer uit het grondgebied van de andere partij van een goed uit dat derde land beperken of verbieden; of
b. de uitvoer van een goed naar dat derde land via het grondgebied van de andere partij beperken of verbieden.
3. Indien een partij ten aanzien van de invoer van een goed uit een derde land een verbod of beperking vaststelt of handhaaft, voeren de partijen op verzoek van de andere partij besprekingen om onnodige inmenging in of verstoring van de prijsvorming, de verhandeling of distributieregelingen in de andere partij te voorkomen.
4. Dit artikel is niet van toepassing op maatregelen, met inbegrip van de voortzetting, onverwijlde verlenging of wijziging ervan, inzake:
a. de uitvoer van stamhout van alle soorten. Indien een partij niet langer uitvoervergunningen verplicht stelt voor stamhout dat voor een derde land bestemd is, ziet zij voorgoed af van het verplicht stellen van uitvoervergunningen voor stamhout dat voor de andere partij bestemd is;
b. de uitvoer, gedurende een periode van drie jaar na de inwerkingtreding van de onderhavige overeenkomst, van onverwerkte vis op grond van de voor Newfoundland en Labrador toepasselijke wetgeving;
c. Canadese accijnzen op absolute alcohol zoals vermeld onder tariefpost 2207.10.90 van de lijst van concessies van Canada die als bijlage is gehecht aan het Protocol van Marrakesh (Lijst V), die wordt gebruikt bij de productie overeenkomstig de bepalingen van de Excise Act, 2001 (wet op de accijnzen), S.C. 2002, c. 22; en
d. de invoer van gebruikte voertuigen in Canada die niet aan de Canadese veiligheids- en milieueisen voldoen.
Elke partij streeft ernaar te waarborgen dat een goed uit de andere partij dat is ingevoerd in en rechtmatig is verkocht of te koop aangeboden op enige plaats binnen het grondgebied van de partij van invoer, tevens kan worden verkocht of te koop aangeboden op het gehele grondgebied van de partij van invoer.
1. Het Comité voor de handel in goederen dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder a), heeft onder meer de volgende taken:
a. het bevorderen van de handel in goederen tussen de partijen, met inbegrip van overleg over een versnelde afschaffing van douanerechten ingevolge deze overeenkomst alsmede, in voorkomend geval, over andere kwesties;
b. het doen van aanbevelingen aan het Gemengd Comité voor de CETA met het oog op wijziging of aanvulling van bepalingen van deze overeenkomst die verband houden met het Geharmoniseerd Systeem; en
c. het onverwijld bespreken van kwesties die verband houden met het verkeer van goederen via de havens van binnenkomst van de partijen.
2. Het Comité voor de handel in goederen kan aan het Gemengd Comité van de CETA ontwerpbesluiten voorleggen inzake versnelde verlaging of afschaffing van een douanerecht op een goed.
3. Het Comité voor landbouw, dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder a):
a. komt bijeen binnen negentig dagen na de indiening van een verzoek door een partij;
b. biedt de partijen een forum voor de bespreking van kwesties die verband houden met onder deze overeenkomst vallende landbouwproducten; en
c. verwijst alle kwesties die niet in het kader van het onder b) bepaalde zijn opgelost, door naar het Comité voor de handel in goederen.
4. De partijen nemen nota van de samenwerking en de uitwisseling van informatie over landbouwkwesties in het kader van de jaarlijkse landbouwdialoog tussen Canada en de Europese Unie, zoals vastgelegd bij briefwisseling van 14 juli 2008. Voor de toepassing van lid 3 kan in voorkomend geval gebruik worden gemaakt van de landbouwdialoog.
1. De partijen herbevestigen hun rechten en verplichtingen ingevolge artikel VI van de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst en de SCM-Overeenkomst.
2. Het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures is niet van toepassing op antidumping- en compenserende maatregelen.
1. Elke partij past antidumping- en compenserende maatregelen toe in overeenstemming met de toepasselijke WTO-voorschriften en op grond van een eerlijke en transparante procedure.
2. Nadat voorlopige maatregelen zijn ingesteld en in elk geval voor de uiteindelijke vaststelling ervan, ziet een partij erop toe dat de belangrijkste feiten en overwegingen die aan de beslissing of definitieve maatregelen worden toegepast, ten grondslag liggen, volledig en duidelijk worden meegedeeld. Dit laat artikel 6.5 van de Antidumpingovereenkomst en artikel 12.4 van de SCM-Overeenkomst onverlet.
3. Voor zover zulks niet tot onnodige vertraging van het onderzoek leidt, krijgt elke belanghebbende in een antidumping- of antisubsidieonderzoek6) ten volle gelegenheid zijn belangen te verdedigen.
1. De autoriteiten van elke partij houden rekening met in overeenstemming met het interne recht van de betrokken partij verstrekte informatie op grond waarvan de instelling van een antidumping- of compenserend recht niet in het algemeen belang zou zijn.
2. Na onderzoek van de in lid 1 bedoelde informatie kunnen de autoriteiten van de partij in overeenstemming met het interne recht van die partij overwegen of de hoogte van de in te stellen antidumping- of compenserende rechten de volledige dumpingmarge of het volledige subsidiebedrag zal betreffen, dan wel een lager bedrag.
1. De partijen herbevestigen wat algemene vrijwaringsmaatregelen betreft, hun rechten en verplichtingen die voortvloeien uit artikel XIX van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen.
2. Het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures is niet van toepassing op algemene vrijwaringsmaatregelen.
1. Op verzoek van de partij van uitvoer verstrekt de partij die een vrijwaringsonderzoek opent of voornemens is voorlopige of definitieve algemene vrijwaringsmaatregelen vast te stellen, onverwijld:
a. de informatie bedoeld in artikel 12.2 van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, in het formaat dat door het Vrijwaringscomité van de WTO is voorgeschreven;
b. de openbare versie van de door de interne bedrijfstak ingediende klacht, indien van toepassing; en
c. een openbaar verslag met de bevindingen en gemotiveerde conclusies over alle in het vrijwaringsonderzoek aan de orde gekomen relevante feitelijke en juridische kwesties. Het openbare verslag omvat een analyse waarin de schade wordt toegeschreven aan de factoren die deze schade hebben veroorzaakt, en zet de bij de vaststelling van de algemene vrijwaringsmaatregelen gehanteerde methode uiteen.
2. Wanneer informatie op grond van dit artikel wordt verstrekt, biedt de partij van invoer aan met de partij van uitvoer in overleg te treden om de verstrekte informatie te onderzoeken.
1. Wanneer een partij algemene vrijwaringsmaatregelen vaststelt, beijvert zij zich om dat te doen op een wijze die de bilaterale handel zo weinig mogelijk beïnvloedt.
2. De partij van invoer biedt aan met de partij van uitvoer in overleg te treden, om de in lid 1 bedoelde aangelegenheid te bespreken. De partij van invoer stelt geen maatregelen vast totdat er vanaf de datum van het aanbod om in overleg te treden dertig dagen zijn verstreken.
Hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting) is niet op dit hoofdstuk van toepassing.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op het opstellen, het aannemen en het toepassen van technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures die de handel in goederen tussen de partijen kunnen beïnvloeden.
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:
a. aankoopspecificaties die door overheidsorganen zijn opgesteld om in hun eigen productie- of verbruiksbehoeften te voorzien; of
b. sanitaire en fytosanitaire maatregelen zoals omschreven in bijlage A bij de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (hierna „SPS-Overeenkomst” genoemd).
3. Behoudens wanneer in deze overeenkomst, met inbegrip van de daarin ingevolge artikel 4.2 opgenomen bepalingen van de TBT-Overeenkomst”, een term wordt gedefinieerd of daaraan een betekenis wordt toegekend, hebben de algemene termen inzake normalisatie en conformiteitsbeoordelingsprocedures normaliter de betekenis die daaraan is gegeven in de definities zoals aangenomen in het kader van het systeem van de Verenigde Naties en door internationale normalisatie-instellingen, waarbij rekening wordt gehouden met de context ervan en met het voorwerp en doel van dit hoofdstuk.
4. Verwijzingen in dit hoofdstuk naar technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures omvatten tevens wijzigingen daarvan, alsmede aanvullingen op de desbetreffende regelingen of op de producten waarop zij van toepassing zijn, met uitzondering van wijzigingen of aanvullingen van gering belang.
5. Artikel 1.8 (Reikwijdte van verplichtingen), lid 2, is niet van toepassing op de artikelen 3, 4, 7, 8 en 9 van de TBT-Overeenkomst, zoals deze in de onderhavige overeenkomst zijn opgenomen.
1. De volgende bepalingen uit de TBT-Overeenkomst worden hierbij in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maken hiervan deel uit:
a. artikel 2 (Opstellen, aannemen en toepassing van technische voorschriften door centrale overheidsorganen);
b. artikel 3 (Opstellen, aannemen en toepassing van technische voorschriften door lagere-overheidsorganen en niet-gouvernementele organen);
c. artikel 4 (Opstellen, aannemen en toepassing van normen);
d. artikel 5 (Procedures voor het beoordelen van de conformiteit door centrale overheidsorganen);
e. artikel 6 (Erkenning van de conformiteitsbeoordeling door organen van de centrale overheid), onverminderd de rechten of verplichtingen van een partij krachtens het Protocol inzake de wederzijdse aanvaarding van de resultaten van conformiteitsbeoordelingen, en het Protocol betreffende de wederzijdse erkenning van het programma met betrekking tot de naleving en de handhaving van goede fabricagepraktijken voor farmaceutische producten;
f. artikel 7 (Procedures voor het beoordelen van de conformiteit door lagere-overheidsorganen);
g. artikel 8 (Procedures voor het beoordelen van de conformiteit door niet-gouvernementele organen);
h. artikel 9 (Internationale en regionale systemen);
i. bijlage 1 (Termen en definities voor de toepassing van deze overeenkomst); en
j. bijlage 3 (Praktijkrichtlijn voor het opstellen, het aannemen en de toepassing van normen).
2. De term „leden” in de opgenomen bepalingen heeft in de onderhavige overeenkomst dezelfde betekenis als in de TBT-Overeenkomst.
3. Met betrekking tot de artikelen 3, 4, 7, 8 en 9 van de TBT-Overeenkomst kan hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting) worden toegepast in gevallen waarin een partij van oordeel is dat de andere partij in het kader van deze artikelen geen bevredigende resultaten heeft bereikt, en dat haar handelsbelangen ernstig worden geschaad. Dergelijke resultaten zijn wat dit betreft gelijkwaardig aan die welke zouden zijn bereikt indien het betrokken orgaan een partij was.
De partijen versterken hun samenwerking op het gebied van technische voorschriften, normen, metrologie, conformiteitsbeoordelingsprocedures, markttoezicht of -monitoring alsmede handhavingsactiviteiten, teneinde de handel tussen de partijen te vergemakkelijken, zoals uiteengezet in hoofdstuk eenentwintig (Samenwerking op regelgevingsgebied). Dit kan onder meer het volgende omvatten: het bevorderen en aanmoedigen van samenwerking tussen de respectieve openbare of particuliere instellingen van de partijen voor metrologie, normalisatie, beproeving, certificering en accreditatie, markttoezicht of -monitoring alsmede handhavingsactiviteiten; en, met name, het aanmoedigen van hun accreditatie- en conformiteitsbeoordelingsorganen om de mogelijkheden tot samenwerking te benutten die de aanvaarding van conformiteitsbeoordelingsresultaten bevorderen.
1. De partijen verbinden zich ertoe zoveel mogelijk samen te werken om te waarborgen dat hun technische voorschriften met elkaar verenigbaar zijn. Hiertoe zal, indien een partij belangstelling tot uitdrukking brengt voor de ontwikkeling van een technisch voorschrift met een gelijkwaardig of soortgelijk toepassingsgebied als dat van een technisch voorschrift dat bestaat in of wordt voorbereid door de andere partij, die andere partij desgevraagd voor zover uitvoerbaar de relevante informatie, studies en gegevens waarop zij zich bij de voorbereiding van haar technische voorschrift heeft gebaseerd, verstrekken, ongeacht of dit voorschrift al is vastgesteld of nog wordt geformuleerd. De partijen erkennen dat het noodzakelijk kan zijn een bepaald verzoek te verduidelijken en overeenstemming te bereiken over de reikwijdte daarvan, en dat vertrouwelijke informatie kan worden geweigerd.
2. Een partij die een technisch voorschrift heeft opgesteld dat zij gelijkwaardig acht aan een technisch voorschrift van de andere partij dat een overeenkomstige doelstelling heeft en dat op vergelijkbare producten van toepassing is, kan de andere partij verzoeken te erkennen dat het technische voorschrift gelijkwaardig is. De partij doet het verzoek schriftelijk en motiveert gedetailleerd, tevens met betrekking tot het toepassingsgebied qua producten, waarom het technische voorschrift als gelijkwaardig moet worden beschouwd. De partij die het er niet mee eens is dat het technische voorschrift gelijkwaardig is, verstrekt de andere partij desgevraagd de redenen voor haar besluit.
De partijen houden zich aan het Protocol inzake de wederzijdse aanvaarding van de resultaten van conformiteitsbeoordelingen, en het Protocol betreffende de wederzijdse erkenning van het programma met betrekking tot de naleving en de handhaving van goede fabricagepraktijken voor farmaceutische producten.
1. Elke partij waarborgt dat belanghebbenden uit de partijen op grond van procedures voor transparantie betreffende de ontwikkeling van technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures in een voldoende vroeg stadium kunnen deelnemen, wanneer wijzigingen nog mogelijk zijn en er nog met opmerkingen rekening kan worden gehouden, tenzij er zich dringende problemen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid voordoen of dreigen voor te doen. Wanneer een overlegprocedure met betrekking tot de ontwikkeling van technische voorschriften of conformiteitsbeoordelingsprocedures openstaat voor het publiek, staat elke partij toe dat belanghebbenden uit de andere partij kunnen deelnemen onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke zij aan haar eigen belanghebbenden biedt.
2. De partijen stimuleren nauwere samenwerking tussen de normalisatie-instellingen die zich op hun respectieve grondgebied bevinden, ter bevordering van onder meer de uitwisseling van informatie over hun respectieve activiteiten, alsmede de harmonisatie van normen op basis van wederzijds belang en wederkerigheid, volgens door de betrokken normalisatie-instellingen overeen te komen modaliteiten.
3. Elke partij streeft ernaar om, nadat zij voorgestelde technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures aan het centrale register voor kennisgevingen van de WTO heeft doorgegeven, een periode van ten minste zestig dagen aan de andere partij te laten waarin deze schriftelijke opmerkingen kan indienen, tenzij er zich dringende problemen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid voordoen of dreigen voor te doen. Een partij neemt redelijke verzoeken tot verlenging van deze termijn om opmerkingen in te dienen, in welwillende overweging.
4. Indien een partij opmerkingen over haar voorgestelde technische voorschrift of conformiteitsbeoordelingsprocedure ontvangt van de andere partij, antwoordt zij schriftelijk op deze opmerkingen, vóór het technische voorschrift of de conformiteitsbeoordelingsprocedure is aangenomen.
5. Elke partij maakt haar antwoord of een samenvatting van haar antwoorden op belangrijke opmerkingen die zij heeft ontvangen, uiterlijk op de datum van bekendmaking van het aangenomen technische voorschrift of van de conformiteitsbeoordelingsprocedure, op papier of elektronisch openbaar dan wel anderszins voor het publiek toegankelijk.
6. Elke partij verstrekt de andere partij desgevraagd nadere informatie over het doel van, de rechtsgrondslag en de grondgedachte voor een technisch voorschrift dat of een conformiteitsbeoordelingsprocedure die zij heeft vastgesteld of voornemens is vast te stellen.
7. Wanneer een partij, na de toezending van een voorgesteld technisch voorschrift, en voordat de termijn voor het indienen van opmerkingen was verstreken, een redelijk verzoek van de andere partij heeft ontvangen dat strekt tot vaststelling of verlenging van de termijn tussen de aanneming van het technisch voorschrift en de dag waarop het van toepassing wordt, neemt zij dit in welwillende overweging, tenzij de vertraging niet doeltreffend zou zijn om de nagestreefde legitieme doelstellingen te verwezenlijken.
8. Elke partij ziet erop toe dat alle vastgestelde technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures voor iedereen beschikbaar zijn op officiële websites.
9. Wanneer een partij goederen die zijn ingevoerd uit het grondgebied van de andere partij, in een haven van binnenkomst vasthoudt op grond dat de goederen niet voldoen aan een technisch voorschrift, stelt eerstgenoemde partij de importeur onverwijld van de reden voor het vasthouden van de goederen in kennis.
1. De partijen werken met betrekking tot de door dit hoofdstuk bestreken vraagstukken samen. De partijen zijn het erover eens dat het Comité voor de handel in goederen dat is ingesteld bij artikel 26.2, lid 1, onder a):
a. toeziet op de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk;
b. door de andere partij voorgelegde kwesties die verband houden met het ontwikkelen, het vaststellen of het toepassen van normen, technische voorschriften of conformiteitsbeoordelingsprocedures, onverwijld behandelt;
c. op verzoek van een partij de discussie over de beoordeling van risico's of gevaar door de andere partij vergemakkelijkt;
d. de samenwerking bevordert tussen de normalisatie-instellingen en conformiteitsbeoordelingsorganen van de partijen;
e. informatie uitwisselt over normen, technische voorschriften of conformiteitsbeoordelingsprocedures, met inbegrip van die van derden of internationale organen wanneer er sprake is van wederzijds belang daarbij;
f. dit hoofdstuk evalueert in het licht van ontwikkelingen bij de WTO-Commissie technische handelsbelemmeringen of in het kader van de TBT-Overeenkomst en, indien nodig, aanbevelingen formuleert tot wijziging van dit hoofdstuk, ter overweging door het Gemengd Comité voor de CETA;
g. andere stappen onderneemt die door de partijen worden geacht van nut te zijn bij de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk en van de TBT-Overeenkomst, en bij het bevorderen van de handel tussen de partijen; en
h. brengt over de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk in voorkomend geval verslag uit aan het Gemengd Comité voor de CETA.
2. Indien de partijen niet in staat zijn een onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheid op te lossen via het Comité voor de handel in goederen, kan het Gemengd Comité voor de CETA op verzoek van een partij een technische werkgroep ad hoc instellen om de handel te bevorderen. Wanneer een partij niet instemt met een verzoek van de andere partij tot instelling van een technische werkgroep, licht zij desgevraagd de redenen voor haar besluit toe. De technische werkgroep wordt door de partijen geleid.
3. Wanneer een partij om informatie heeft verzocht, verstrekt de andere partij de informatie, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, op papier of in elektronische vorm binnen een redelijke termijn. De partij streeft ernaar om op elk verzoek om informatie te antwoorden binnen een termijn van zestig dagen.
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de volgende definities van toepassing:
a. de definities in bijlage A bij de SPS-Overeenkomst;
b. de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van de Codex Alimentarius Commissie (hierna de „Codex” genoemd);
c. de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (hierna de „OIE” genoemd);
d. de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten („International Plant Protection Convention”, hierna het „IPPC” genoemd);
e. „beschermd gebied voor een bepaald gereguleerd schadelijk organisme”: een officieel afgebakend geografisch gebied in de Europese Unie waarin dat organisme ondanks gunstige voorwaarden voor vestiging ervan niet voorkomt, terwijl het in andere delen van de Europese Unie wel voorkomt; en
f. „bevoegde autoriteit van een partij”: een in bijlage 5-A vermelde autoriteit.
2. In aanvulling op lid 1 geldt dat de definities van de SPS-Overeenkomst voorrang hebben, voor zover er sprake is van strijdigheid tussen de onder auspiciën van de Codex, het OIE en het IPPC aangenomen definities en die van de SPS-overeenkomst.
Dit hoofdstuk heeft tot doel:
a. het leven en de gezondheid van mensen, dieren of planten te beschermen en tegelijkertijd de handel te bevorderen;
b. ervoor te zorgen dat de sanitaire en fytosanitaire („SPS”) maatregelen van de partijen geen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen in het leven roepen; en
c. de uitvoering van de SPS-Overeenkomst te bevorderen.
Dit hoofdstuk is van toepassing op SPS-maatregelen die het handelsverkeer tussen de partijen al dan niet rechtstreeks kunnen beïnvloeden.
De partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de SPS-Overeenkomst.
1. Met betrekking tot dieren, dierlijke producten en dierlijke bijproducten geldt het volgende:
a. de partijen erkennen het beginsel van zonering en hebben besloten dit concept toe te passen op de in bijlage 5-B vermelde ziekten;
b. indien de partijen met het oog op de erkenning van regionale omstandigheden een besluit nemen over beginselen en richtsnoeren, nemen zij die op in bijlage 5-C;
c. voor de toepassing van het bepaalde onder a), baseert de partij van invoer haar sanitaire maatregel die van toepassing is op de partij van uitvoer waarvan het grondgebied door een in bijlage 5-B vermelde ziekte wordt getroffen, op het zoneringsbesluit van de partij van uitvoer, mits de partij van invoer ervan overtuigd is dat het zoneringsbesluit van de partij van uitvoer in overeenstemming is met de beginselen en richtsnoeren zoals de partijen die hebben vastgelegd in bijlage 5-C, en het op desbetreffende internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen is gebaseerd. De partij van invoer kan aanvullende maatregelen nemen ter verwezenlijking van het door haar vastgestelde adequate niveau van sanitaire bescherming;
d. wanneer een partij met betrekking tot een bepaalde, niet in bijlage 5-B vermelde ziekte, van oordeel is dat zij een bijzondere status heeft, kan zij om erkenning van die status verzoeken. De partij van invoer kan voor de invoer van levende dieren, dierlijke producten en dierlijke bijproducten aanvullende garanties verlangen die passen bij de overeengekomen, door de partij van invoer erkende status; dit omvat tevens de in bijlage 5-E genoemde bijzondere voorwaarden; en
e. de partijen erkennen het beginsel van compartimentering en komen overeen, op dit punt samen te werken.
2. Met betrekking tot planten en plantaardige producten geldt het volgende:
a. wanneer de partij van invoer haar fytosanitaire maatregel vaststelt of handhaaft, houdt zij rekening met onder meer de status inzake plaagorganismen van een gebied, zoals plagenvrij gebied, plagenvrije productieplaats, plagenvrij productieterrein, gebied met een lage plagenprevalentie en beschermd gebied als door de partij van uitvoer vastgesteld; en
b. indien de partijen met het oog op de erkenning van regionale omstandigheden een besluit nemen over beginselen en richtsnoeren, nemen zij die op in bijlage 5-C.
1. De partij van invoer erkent de SPS-maatregel van de partij van uitvoer als gelijkwaardig aan haar eigen maatregel, indien de partij van uitvoer voor de partij van invoer op objectieve wijze aantoont dat haar maatregel het door de partij van invoer vastgestelde adequate niveau van SPS-bescherming biedt.
2. Bijlage 5-D omvat beginselen en richtsnoeren om gelijkwaardigheid vast te stellen, te erkennen en in stand te houden.
3. Bijlage 5-E zet de volgende zaken uiteen:
a. het gebied waarvoor de partij van invoer erkent dat een SPS-maatregel van de partij van uitvoer gelijkwaardig is aan haar eigen maatregel; en
b. het gebied waarvoor de partij van invoer erkent dat het voldoen aan de specifieke bijzondere voorwaarde, in combinatie met de SPS-maatregel van de partij van uitvoer, het door de partij van invoer vastgestelde adequate niveau van SPS-bescherming biedt.
4. Voor de toepassing van dit hoofdstuk is artikel 1.7 (Verwijzingen naar wet- en regelgeving) van toepassing onder voorbehoud van dit artikel, bijlage 5-D en de algemene aantekeningen bij bijlage 5-E.
1. De partij van invoer zorgt ervoor dat haar algemene SPS-invoervereisten voor alle handelsartikelen beschikbaar zijn. Indien de partijen gezamenlijk een handelsartikel van prioritair belang achten, stelt de partij van invoer specifieke SPS-invoervereisten voor dat handelsartikel vast, tenzij de partijen anders besluiten. Bij de vaststelling van welke handelsartikelen van prioritair belang zijn, werken de partijen samen teneinde een doeltreffend beheer van hun beschikbare hulpbronnen te waarborgen. De specifieke invoervereisten moeten gelden voor het gehele grondgebied van de partij van uitvoer.
2. Ingevolge lid 1 zet de partij van invoer onverwijld het proces in werking dat nodig is om voor de van prioritair belang geachte handelsartikelen specifieke SPS-invoervereisten vast te stellen. Indien over deze specifieke invoervereisten overeenstemming wordt bereikt, neemt de partij van invoer onverwijld de maatregelen die nodig zijn opdat handel op basis van deze invoervereisten kan plaatsvinden.
3. Met het oog op de vaststelling van de specifieke SPS-invoervereisten zal de partij van uitvoer, op verzoek van de partij van invoer:
a. alle relevante informatie verstrekken waarom door de partij van invoer wordt verzocht; en
b. redelijke toegang verlenen aan de partij van invoer voor inspectie, proeven, audit en andere relevante procedures.
4. Indien de partij van invoer een lijst bijhoudt van erkende inrichtingen of voorzieningen voor de invoer van een handelsartikel, erkent zij een zich op het grondgebied van de partij van uitvoer bevindende inrichting of voorziening zonder voorafgaande inspectie van die inrichting of voorziening, indien:
a. de partij van uitvoer om die erkenning van de inrichting of voorziening heeft verzocht, en haar verzoek vergezeld gaat van de geëigende garanties; en
b. de in bijlage 5-F vermelde voorwaarden zijn vervuld en de in die bijlage vermelde procedures zijn afgerond.
5. In aanvulling op lid 4 maakt de partij van invoer haar lijst van toegestane inrichtingen of voorzieningen openbaar.
6. Een zending van een gereguleerd handelsartikel wordt normaliter door een partij aanvaard, zonder dat voor het handelsartikel bij elke zending voorafgaande inklaring moet plaatsvinden, tenzij de partijen anders besluiten.
7. De partij van invoer kan verlangen dat de desbetreffende bevoegde autoriteit van de partij van uitvoer objectief aantoont, ten genoegen van de partij van invoer, dat aan de invoervereisten is of kan worden voldaan.
8. De partijen volgen de procedure van bijlage 5-G inzake de specifieke invoervereisten met betrekking tot de gezondheid van planten.
1. Met het oog op het behoud van het vertrouwen in de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk, kan een partij een audit of controle dan wel beide verrichten, ten aanzien van het geheel of van een deel van het controleprogramma van de bevoegde autoriteit van de andere partij. De partij draagt haar eigen kosten in verband met de audit of de controle.
2. Indien de partijen met het oog op de erkenning van regionale omstandigheden een besluit nemen over beginselen en richtsnoeren, nemen zij die op in bijlage 5-H. Indien een partij een audit of controle uitvoert, doet zij dit in overeenstemming met de beginselen en richtsnoeren in bijlage 5-H.
1. Indien een officieel gezondheidscertificaat vereist is voor de invoer van een zending levende dieren of dierlijke producten, en de partij van invoer de SPS-maatregel van de partij van uitvoer heeft erkend als gelijkwaardig aan haar eigen maatregel met betrekking tot deze dieren of dierlijke producten heeft erkend, gebruiken de partijen het model van de gezondheidsverklaring dat in bijlage 5-I voor zo'n certificaat is voorgeschreven, tenzij de partijen anders besluiten. De partijen kunnen ook voor andere producten een modelverklaring gebruiken indien zij daartoe besluiten.
2. Bijlage 5-I omvat beginselen en richtsnoeren voor de exportcertificering, waaronder elektronische certificering, intrekking of vervanging van certificaten, taalregelingen en modelverklaringen.
1. Bijlage 5-J omvat beginselen en richtsnoeren voor invoercontroles en vergoedingen, met inbegrip van de frequentie van invoercontroles.
2. Indien uit de invoercontroles blijkt dat niet aan de toepasselijke invoervereisten is voldaan, dan moeten de maatregelen van de partij van invoer worden gebaseerd op een beoordeling van het betrokken risico en moeten zij de handel niet meer beperken dan nodig is om het door de partij vastgestelde adequate niveau van SPS-bescherming te verwezenlijken.
3. Waar mogelijk stelt de partij van invoer de importeur van een niet-conforme zending, of diens vertegenwoordiger, in kennis van de grond van niet-conformiteit, en biedt hen de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen of beroep in te stellen tegen het besluit. De partij van invoer neemt alle relevante informatie in overweging die ter onderbouwing van het bezwaar of beroep is ingediend.
4. Een partij kan vergoedingen vragen voor de kosten van de grenscontroles, die niet hoger mogen zijn dan de daadwerkelijk gemaakte kosten.
1. Een partij geeft aan de andere partij onverwijld kennis van:
a. significante veranderingen in de status inzake plaagorganismen of ziekten, zoals het vóórkomen en de ontwikkeling van een in bijlage 5-B vermelde ziekte;
b. bevindingen van epidemiologisch belang met betrekking tot een niet in bijlage 5-B vermelde dierziekte, of met betrekking tot een nieuwe ziekte; en
c. een belangrijke voedselveiligheidskwestie die verband houdt met een tussen de partijen verhandeld product.
2. De partijen streven tevens het uitwisselen na van informatie over andere relevante kwesties, waaronder:
a. een wijziging van een SPS-maatregel van een partij;
b. elke significante wijziging van de structuur of de organisatie van een bevoegde autoriteit van een partij;
c. op verzoek, de resultaten van de officiële controle van een partij en een verslag betreffende de resultaten van de verrichte controle;
d. de resultaten van een invoercontrole als bedoeld in artikel 5.10 in geval van een afgewezen of een niet-conforme zending; en
e. op verzoek, een risicoanalyse of wetenschappelijk advies opgesteld door een partij en van belang in het kader van dit hoofdstuk.
3. Tenzij het Gemengd Comité van beheer anders besluit, geldt het volgende: wanneer de in de leden 1 of 2 bedoelde informatie door middel van kennisgeving aan het centrale register van kennisgevingen van de WTO of aan de relevante internationale normalisatie-instelling, in overeenstemming met de desbetreffende regels, beschikbaar is gemaakt, dan is aan de voor deze informatie geldende vereisten van de leden 1 en 2 voldaan.
Indien een partij aanzienlijke bedenkingen heeft met betrekking tot voedselveiligheid, de gezondheid van planten of de gezondheid van dieren, of over een SPS-maatregel die de andere partij heeft voorgesteld of doorgevoerd, kan die partij verzoeken om technisch overleg met de andere partij. De partij waaraan het verzoek is gericht, moet onverwijld op het verzoek reageren. Elke partij streeft ernaar de informatie te verstrekken die noodzakelijk is om verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen en, in voorkomend geval, tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen.
1. Een partij deelt de andere partij een SPS-noodmaatregel mee binnen 24 uur nadat zij tot uitvoering van de maatregel heeft besloten. Indien een partij verzoekt om technisch overleg om de SPS-noodmaatregel te bespreken, moet dit technisch overleg plaatsvinden binnen tien dagen na de kennisgeving van de SPS-noodmaatregel. De partijen nemen via het technisch overleg verstrekte informatie in overweging.
2. De partij van invoer neemt bij haar besluit over een zending die ten tijde van de vaststelling van de SPS-noodmaatregel tussen de partijen wordt vervoerd, de door de partij van uitvoer tijdig verstrekte informatie in overweging.
1. Het Gemengd Comité van beheer voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen (hierna het „Gemengd Comité van beheer” genoemd), dat is ingesteld bij artikel 26.2, lid 1, onder d), omvat vertegenwoordigers van elke partij op het gebied van regelgeving en handel, die verantwoordelijk zijn voor SPS-maatregelen.
2. Het Gemengd Comité van beheer heeft onder meer tot taak:
a. op de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk toe te zien, alle aangelegenheden die op dit hoofdstuk betrekking hebben, in overweging te nemen en alle vragen die naar aanleiding van de uitvoering van de bepalingen ervan rijzen, te bestuderen;
b. richting te geven aan het vaststellen, prioriteren, beheren en oplossen van kwesties;
c. elk verzoek van een partij tot wijziging van een invoercontrole te behandelen;
d. ten minste een keer per jaar de bijlagen bij dit hoofdstuk te evalueren, met name in het licht van de geboekte voortgang in het kader van het overleg waarin deze overeenkomst voorziet. Na de evaluatie kan het Gemengd Comité van beheer besluiten de bijlagen bij dit hoofdstuk te wijzigen. De partijen kunnen het besluit van het Gemengd Comité van beheer goedkeuren, overeenkomstig hun respectieve procedures die nodig zijn om de wijziging in werking te doen treden. Het besluit treedt in werking op een door de partijen overeengekomen datum;
e. de uitvoering van een onder d) bedoeld besluit, alsmede de werking van de hiervoor onder d) bedoelde maatregelen te monitoren;
f. een forum te bieden om regelmatig informatie uit te wisselen die betrekking heeft op het regelgevingsysteem van elke partij, met inbegrip van de grondslag voor de wetenschappelijke en risicobeoordeling van een SPS-maatregel; en
g. een document op te stellen en bij te houden waarin de stand van de besprekingen tussen de partijen over hun werkzaamheden op het gebied van de erkenning van de gelijkwaardigheid van specifieke SPS-maatregelen nauwkeurig wordt weergegeven.
3. Het Gemengd Comité van beheer kan onder andere:
a. mogelijkheden voor sterker bilateraal engagement in kaart brengen, met inbegrip van nauwere betrekkingen, welke mogelijkheden een uitwisseling van ambtenaren kunnen omvatten;
b. in een vroeg stadium wijzigingen of voorgestelde wijzigingen van een voorgenomen SPS-maatregel bespreken;
c. een beter begrip tussen de partijen over de uitvoering van de SPS-Overeenkomst vergemakkelijken, en samenwerking tussen de partijen bevorderen over SPS-kwesties die worden besproken in multilaterale fora, met inbegrip van het WTO-Comité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen en internationale normalisatie-instellingen, indien van toepassing; dan wel
d. in een vroeg stadium initiatieven in kaart brengen en bespreken die een SPS-component hebben, en waarvoor samenwerking een voordeel kan opleveren.
4. Het Gemengd Comité van beheer kan met het oog op het aanpakken van specifieke SPS-kwesties werkgroepen oprichten met vertegenwoordigers van de partijen op deskundigenniveau.
5. Een partij kan een SPS-kwestie voorleggen aan het Gemengd Comité van beheer. Het Gemengd Comité van beheer moet de kwestie zo spoedig mogelijk behandelen.
6. Indien het Gemengd Comité van beheer niet in staat is een kwestie spoedig op te lossen moet het, op verzoek van een partij, hierover prompt verslag uitbrengen aan het Gemengd Comité voor de CETA.
7. Tenzij de partijen anders besluiten, komt het Gemengd Comité van beheer bijeen en stelt het zijn werkprogramma vast uiterlijk honderdtachtig dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, en zijn reglement van orde uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst.
8. Nadat het Gemengd Comité van beheer voor het eerst bijeen is gekomen, komt het zoals vereist bijeen, normaliter eenmaal per jaar. Het Gemengd Comité van beheer kan besluiten per video- of teleconferentie bijeen te komen, en het kan buiten de bijeenkomsten kwesties ook schriftelijk behandelen.
9. Het Gemengd Comité van beheer brengt over zijn activiteiten en werkprogramma jaarlijks verslag uit aan het Gemengd Comité voor de CETA.
10. Bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst stellen de partijen elkaar schriftelijk in kennis van een door hen aangewezen contactpunt voor de coördinatie van de agenda van het Gemengd Comité van beheer en de bevordering van de communicatie over SPS-aangelegenheden.
1. De partijen erkennen het belang van douane en handelsbevordering bij de ontwikkeling van het mondiale handelsstelsel.
2. De partijen werken zoveel mogelijk samen en wisselen zoveel mogelijk informatie uit, waaronder informatie over beste praktijken, om eraan bij te dragen dat de handelsbevorderende maatregelen in het kader van deze overeenkomst worden toegepast en nageleefd.
3. Handelsbevorderende maatregelen mogen geen belemmering vormen voor mechanismen ter bescherming van personen door een doeltreffende handhaving en naleving van het interne recht van een partij.
4. Invoer-, uitvoer- en doorvoervereisten en -procedures mogen in administratief opzicht niet omslachtiger of beperkender voor de handel zijn dan nodig om legitieme doelstellingen te bereiken.
5. Bestaande internationale instrumenten en normen op handels- en douanegebied vormen de basis voor invoer-, uitvoer- en doorvoervoorschriften en -procedures, tenzij die instrumenten en normen niet passend of doeltreffend voor het bereiken van de nagestreefde legitieme doelstellingen zijn.
1. Elke partij maakt haar wet- en regelgeving, rechterlijke beslissingen en administratieve beleid inzake voorschriften voor de invoer of uitvoer bekend of stelt deze anderszins beschikbaar, langs elektronische weg daaronder begrepen.
2. Elke partij streeft ernaar voorgestelde regelgeving en administratief beleid betreffende douaneaangelegenheden bekend te maken, mede via het internet, en belanghebbenden de gelegenheid te geven opmerkingen te maken voordat die regelgeving en dat administratieve beleid worden vastgesteld.
3. Elke partij wijst een of meer contactpunten aan of houdt contactpunten in stand, waaraan belanghebbenden vragen over douaneaangelegenheden kunnen stellen, en stelt via het internet informatie over de procedures voor het stellen van dergelijke vragen beschikbaar.
1. Elke partij stelt vereenvoudigde en doelmatige douaneprocedures voor de doeltreffende vrijgave van goederen vast of handhaaft deze, ter bevordering van de handel tussen de partijen en ter verlaging van de kosten voor importeurs en exporteurs.
2. Elke partij waarborgt dat deze vereenvoudigde procedures:
a. voorzien in de vrijgave van goederen binnen een tijdvak dat niet langer is dan vereist om te waarborgen dat aan haar interne recht wordt voldaan;
b. erin voorzien dat goederen, en in de mate van het mogelijke, gecontroleerde of gereguleerde goederen, worden vrijgegeven bij het eerste punt van aankomst;
c. de prompte vrijgave mogelijk maken van goederen waarvoor een spoedinklaring nodig is;
d. toestaan dat importeurs of hun agenten goederen uit het douanetoezicht halen voordat de uiteindelijke vaststelling en betaling van douanerechten, belastingen en vergoedingen plaatsvindt. Vóór de vrijgave van de goederen kan een partij verlangen dat een importeur een afdoende garantie stelt in de vorm van een zekerheid, een borgsom of een ander passend instrument; en
e. in overeenstemming met haar interne recht, voorzien in vereenvoudigde documentatieverplichtingen voor de aangifte van goederen van geringe waarde zoals bepaald door elke partij.
3. Elke partij kan in haar vereenvoudigde procedures verlangen dat in voorkomend geval uitgebreidere informatie wordt verstrekt door middel van boekhouding en verificaties na binnenkomst.
4. Elke partij moet de versnelde vrijgave van goederen mogelijk maken en, voor zover mogelijk en indien van toepassing:
a. erin voorzien dat informatie vóór de fysieke aankomst van goederen elektronisch kan worden ingediend en vervolgens ook elektronisch kan worden verwerkt teneinde hun vrijgave bij aankomst mogelijk te maken, indien er geen risico's in kaart zijn gebracht en/of er geen steekproeven moeten worden uitgevoerd; en
b. erin voorzien dat bepaalde goederen met een minimum aan documentatie kunnen worden ingeklaard.
5. Elke partij zorgt er voor zover mogelijk voor dat haar bij grens- en andere controles op in- en uitvoer betrokken autoriteiten en agentschappen met het oog op de handelsbevordering samenwerken en coördineren, door onder meer invoer- en uitvoergegevens alsmede documentatieverplichtingen te laten convergeren en door één adres voor eenmalige documenten- en fysieke controle van zendingen in te stellen.
6. Elke partij zorgt ervoor dat, voor zover mogelijk, haar in- en uitvoervereisten voor goederen worden gecoördineerd met het oog op de handelsbevordering, ongeacht of deze vereisten door een agentschap of door de douane namens dat agentschap worden geadministreerd.
1. De Overeenkomst inzake de douanewaarde regelt de vaststellingen van de douanewaarde die voor de wederzijdse handel tussen de partijen gelden.
2. De partijen werken samen aan een gemeenschappelijke aanpak van kwesties met betrekking tot de douanewaarde.
De indeling van goederen in het handelsverkeer tussen de partijen in het kader van deze overeenkomst gebeurt volgens de respectieve tariefnomenclatuur van elke partij, in overeenstemming met het Geharmoniseerd Systeem.
Elke partij publiceert of maakt anderszins informatie beschikbaar over vergoedingen en heffingen die door de douane van die partij worden opgelegd, langs elektronische weg daaronder begrepen. Deze informatie omvat de toepasselijke vergoedingen en heffingen, de specifieke reden voor de vergoedingen of heffingen, de verantwoordelijke instantie, en het tijdstip en de wijze waarop de betaling moet worden verricht. Een partij legt nieuwe of gewijzigde vergoedingen en heffingen niet op totdat zij deze informatie publiceert of anderszins ter beschikking stelt.
1. Elke partij baseert haar procedures voor onderzoek, vrijgave en controle na binnenkomst veeleer op beginselen van risicobeoordeling dan dat zij voor elke zending bij binnenkomst uitgebreid onderzoekt of aan de invoervereisten is voldaan.
2. Elke partij stelt haar invoer-, uitvoer- en doorvoervoorschriften en -procedures voor goederen vast en past deze toe op basis van risicobeheersbeginselen, en richt nalevingsmaatregelen op transacties die bijzondere aandacht behoeven.
3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 belet een partij niet kwaliteitscontroles te verrichten en na te gaan of de voorschriften zijn nageleefd, waarvoor verdergaand onderzoek nodig kan zijn.
1. Elke partij maakt gebruik van informatietechnologie die procedures voor de vrijgave van goederen bespoedigt, met het oog op het bevorderen van de handel, de handel tussen de partijen daaronder begrepen.
2. Elke partij:
a. zet zich in om langs elektronische weg douaneformulieren ter beschikking te stellen die voor de in- of uitvoer van goederen nodig zijn;
b. biedt, in overeenstemming met haar interne recht, gelegenheid die douaneformulieren in elektronische vorm in te dienen; en
c. voorziet erin dat haar douane zorg draagt voor elektronische uitwisseling van informatie met haar handelssector.
3. Elke partij streeft ernaar:
a. om volledig met elkaar in verbinding staande eenloketsystemen te ontwikkelen of te behouden teneinde het gemakkelijker te maken om de door de douane- en andere wetgeving vereiste informatie voor grensoverschrijdend verkeer van goederen in één keer elektronisch in te dienen; en
b. gegevensreeksen en -processen te ontwikkelen in overeenstemming met het gegevensmodel en de bijbehorende aanbevelingen en richtsnoeren van de Werelddouaneorganisatie, hierna „WDO” genoemd.
4. Met het oog op de bevordering van de handel tussen de partijen, streven de partijen ernaar samen te werken aan de ontwikkeling van interoperabele elektronische systemen, waarbij rekening wordt gehouden met het werk in de WDO.
1. Elke partij stelt op schriftelijk verzoek besluiten vooraf vast inzake tariefindeling, in overeenstemming met haar interne recht.
2. Elke partij maakt, bijvoorbeeld via internet, de voor een goed begrip en toepassing van tariefindelingsvoorschriften relevante informatie bekend over besluiten vooraf inzake tariefindeling, tenzij vertrouwelijkheidsvereisten hieraan in de weg staan.
3. Om de handel te bevorderen, houden de partijen elkaar in hun bilaterale overleg regelmatig op de hoogte van wijzigingen in hun respectieve wet- en regelgeving en van uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de in de leden 1 en 2 bedoelde aangelegenheden.
1. Elke partij zorgt ervoor dat ten aanzien van een administratieve handeling of officiële beslissing ten aanzien van de invoer van goederen een toetsing mogelijk is door gerechtelijke, scheidsrechterlijke of administratieve gerechten of door middel van administratieve procedures.
2. Het gerecht dat of de ambtenaar die optreedt naar aanleiding van deze administratieve procedures zijn onafhankelijk van de ambtenaar of de dienst die het besluit heeft genomen, en is bevoegd de vaststelling in overeenstemming met het interne recht van de partij te handhaven, te wijzigen of te herroepen.
3. Alvorens te verlangen dat een persoon, ingeval hij wil opkomen tegen een besluit, dit op een meer formeel of gerechtelijk niveau doet, voorziet elke partij in de mogelijkheid van administratief beroep of nadere toetsing, die losstaat van de voor de oorspronkelijke handeling of het oorspronkelijke besluit verantwoordelijke ambtenaar of dienst.
4. Elke partij waarborgt ten aanzien van vaststellingen van besluiten vooraf door haar douane, dat personen die uit hoofde van artikel 6.9 een besluit vooraf hebben ontvangen, in wezen dezelfde mogelijkheid van toetsing en beroep hebben als importeurs op haar grondgebied.
Elke partij draagt er zorg voor dat haar douanewet- en regelgeving erin voorziet dat wegens overtredingen opgelegde sancties evenredig en niet-discriminerend zijn en dat de toepassing ervan niet tot ongerechtvaardigde vertragingen leidt.
1. Elke partij zal in overeenstemming met haar interne recht alle in het kader van dit hoofdstuk verkregen informatie die van vertrouwelijke aard is of die als vertrouwelijk is verstrekt, als strikt vertrouwelijk behandelen, en deze informatie beschermen tegen openbaarmaking die afbreuk zou kunnen doen aan de concurrentiepositie van de persoon die de informatie verstrekt.
2. Indien de partij die de in lid 1 bedoelde informatie ontvangt of verkrijgt, deze openbaar moet maken op grond van haar interne recht, stelt zij de partij of de persoon die deze informatie heeft verstrekt, daarvan in kennis.
3. Elke partij zorgt ervoor dat de vertrouwelijke informatie die wordt verzameld in het kader van dit hoofdstuk, niet wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het beheer en de handhaving inzake douanezaken, tenzij de partij of persoon die de vertrouwelijke informatie heeft verstrekt, daarvoor toestemming heeft gegeven.
4. Een partij kan toestaan dat in het kader van dit hoofdstuk verzamelde informatie wordt gebruikt in administratieve, rechterlijke of semirechterlijke procedures die zijn ingeleid wegens niet-naleving van douanegerelateerde wet- en regelgeving tot uitvoering van dit hoofdstuk. Een partij stelt de partij of persoon die de informatie heeft verstrekt, vooraf van die gebruikmaking in kennis.
1. De partijen zetten hun samenwerking in internationale fora zoals de WDO voort, teneinde wederzijds erkende doelstellingen te bereiken, waaronder die welke zijn vastgelegd in het „Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade” van de WDO.
2. De partijen evalueren regelmatig relevante internationale initiatieven over handelsbevordering, waaronder het „Compendium of Trade Facilitation Recommendations”, ontwikkeld door de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling, en de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa, om uit te maken op welke gebieden nadere gezamenlijke actie de handel tussen de partijen en gezamenlijke multilaterale doelstellingen zou bevorderen.
3. De partijen werken samen in overeenstemming met de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken, gedaan te Ottawa op 4 december 1997 (de „Overeenkomst douanesamenwerking EU-Canada”).
4. De partijen verlenen elkaar wederzijdse bijstand in douanezaken in overeenstemming met de Overeenkomst douanesamenwerking EU-Canada, waaronder aangelegenheden in verband met een vermeende overtreding van de douanewetgeving van een partij, zoals omschreven in die overeenkomst, en met de uitvoering van deze overeenkomst.
1. Het Gemengd Comité douanesamenwerking, waaraan de bevoegdheid is verleend om op te treden onder auspiciën van het Gemengd Comité voor de CETA als gespecialiseerd comité op grond van artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder c), ziet toe op de goede werking van dit hoofdstuk en van het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures, alsmede van artikel 20.43 (Toepassingsgebied van maatregelen aan grens) en artikel 2.8 (Tijdelijke schorsing van preferentiële tariefbehandeling). Het Gemengd Comité douanesamenwerking onderzoekt aangelegenheden die zich voordoen door de toepassing ervan overeenkomstig de doelstellingen van deze overeenkomst.
2. Voor onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden omvat het Gemengd Comité douanesamenwerking vertegenwoordigers van de douane-, handels-, of andere bevoegde autoriteiten zoals elke partij passend acht.
3. Elke partij zorgt ervoor dat haar vertegenwoordigers in de bijeenkomsten van het Gemengd Comité douanesamenwerking over een deskundigheid beschikken die in overeenstemming is met de agendapunten. Het Gemengd Comité douanesamenwerking kan in een specifieke samenstelling van deskundigheid bijeenkomen om aangelegenheden op het gebied van oorsprongsregels of oorsprongsprocedures aan te pakken, hetzij als „Gemengd Comité douanesamenwerking-oorsprongsregels”, hetzij als „Gemengd Comité douanesamenwerking-oorsprongsprocedures”.
4. Het Gemengd Comité douanesamenwerking kan resoluties, aanbevelingen of adviezen opstellen en ontwerpbesluiten voorstellen aan het Gemengd Comité voor de CETA, die het noodzakelijk acht voor het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen en de goede werking van de mechanismen die zijn vastgesteld in dit hoofdstuk alsmede in het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures, in artikel 20.43 (Toepassingsgebied van maatregelen aan grens) en artikel 2.8 (Tijdelijke schorsing van preferentiële tariefbehandeling).
1. Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder subsidie verstaan een maatregel die verband houdt met de handel in goederen en die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, van de SCM-Overeenkomst.
2. Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op subsidies wanneer het specifieke subsidies in de zin van artikel 2 van de SCM-Overeenkomst betreft.
1. Om de twee jaar stellen de partijen elkaar in kennis van de volgende gegevens voor elke op haar grondgebied toegekende of gehandhaafde subsidie:
a. de rechtsgrondslag voor de subsidie;
b. de vorm van de subsidie; en
c. het bedrag van de subsidie of het bedrag dat voor de subsidie is begroot.
2. Kennisgevingen aan de WTO in het kader van artikel 25.1 van de SCM-Overeenkomst worden geacht aan het in lid 1 neergelegde vereiste te voldoen.
3. Op verzoek van de ene partij verstrekt de andere partij onverwijld informatie en beantwoordt zij terstond vragen met betrekking tot specifieke vormen van overheidssteun in verband met de handel in op haar grondgebied verleende diensten.
1. Indien een partij van mening is dat een door de andere partij in verband met de handel in diensten verleende subsidie of specifieke vorm van overheidssteun haar belangen schaadt of kan schaden, kan zij haar bezorgdheid uiten jegens de andere partij en verzoeken om overleg over de kwestie. De partij waaraan het verzoek is gericht, neemt dit in zorgvuldige en welwillende overweging.
2. Tijdens overleg kan een partij verzoeken om aanvullende informatie over een door de andere partij in verband met de handel in diensten verleende subsidie of specifieke vorm van overheidssteun, waaronder de beleidsdoelstelling en de hoogte ervan, alsmede de maatregelen die zijn getroffen ter beperking van de mogelijke verstorende gevolgen voor de handel van die subsidie of steun.
3. Op basis van het overleg streeft de partij waaraan het verzoek is gericht ernaar, voor de belangen van de verzoekende partij ongunstige gevolgen van de met de handel in diensten verband houdende subsidies of specifieke vormen van overheidssteun volledig tegen te gaan of zo beperkt mogelijk te houden.
4. Dit artikel is niet van toepassing op subsidies in verband met landbouwproducten en visserijproducten, en laat de artikelen 7.4 en 7.5 onverlet.
1. De partijen stellen zich beide tot doel gezamenlijk overeenstemming te bereiken:
a. om te komen tot een verdere verbetering van de multilaterale regels en disciplines betreffende de handel in landbouwproducten in het kader van de WTO; en
b. om bij te dragen tot de ontwikkeling van een mondiale, multilaterale oplossing voor visserijsubsidies.
2. Indien een partij van mening is dat een subsidie of het verlenen van overheidssteun door de andere partij haar belangen met betrekking tot landbouw- of visserijproducten schaadt of kan schaden, kan zij haar bezorgdheid jegens de andere partij uiten en verzoeken om overleg over de kwestie.
3. De partij waaraan het verzoek is gericht, neemt dat verzoek in zorgvuldige en welwillende overweging en zal zich zoveel mogelijk inspannen om de ongunstige gevolgen van de subsidie of de overheidssteun voor de belangen van de verzoekende partij met betrekking tot landbouw- en visserijproducten, volledig tegen te gaan of zo beperkt mogelijk te houden.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. uitvoersubsidie: een uitvoersubsidie zoals omschreven in artikel 1, onder e), van de Overeenkomst inzake de landbouw; en
b. volledige afschaffing van een tarief: indien tariefcontingenten bestaan, de afschaffing van de tarieven van het contingent en van die van boven het desbetreffende contingent.
2. Een partij voert geen uitvoersubsidies in en handhaaft deze evenmin op landbouwproducten die worden uitgevoerd, of die worden verwerkt in producten die worden uitgevoerd, naar het grondgebied van de andere partij nadat deze laatste partij, onmiddellijk dan wel na afloop van de overgangsperiode, het tarief op dat landbouwproduct volledig heeft afgeschaft overeenkomstig bijlage 2-A (Afschaffing van rechten) bij hoofdstuk twee (Nationale behandeling en markttoegang voor goederen), met inbegrip van de tarieflijsten ervan.
Bij het verstrekken van informatie in het kader van dit hoofdstuk is een partij niet verplicht vertrouwelijke informatie openbaar te maken.
Deze overeenkomst is niet van toepassing op subsidies en overheidssteun met betrekking tot audiovisuele diensten wat de Europese Unie betreft, en tot de culturele sector wat Canada betreft.
De partijen herbevestigen hun rechten en verplichtingen ingevolge artikel VI van de GATT 1994, de SCM-Overeenkomst en de Overeenkomst inzake de landbouw.
De bepalingen in deze overeenkomst inzake geschillenbeslechting zijn niet van toepassing op artikel 7.3 en artikel 7.4 van dit hoofdstuk.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
activiteiten uitgevoerd in het kader van de uitoefening van overheidsgezag: activiteiten die noch op commerciële basis, noch in concurrentie met een of meer marktdeelnemers worden uitgevoerd;
reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen: alle werkzaamheden aan een uit de dienst genomen luchtvaartuig of een onderdeel daarvan, met uitzondering van het zogenoemde lijnonderhoud;
exploitatie van luchthavens: de exploitatie of het beheer, voor een vast bedrag of op contractbasis, van luchthaveninfrastructuur, met inbegrip van terminals en start- en landingsbanen, taxibanen en platforms, parkeerplaatsen en interne luchthaventransportsystemen. Voor alle duidelijkheid: de exploitatie van luchthavens omvat noch de eigendom van of investeringen in luchthavens of vliegvelden noch de taken van een raad van bestuur. De exploitatie van luchthavens omvat geen luchtvaartnavigatiediensten;
beslaglegging: de inbeslagneming van vermogensbestanddelen van een partij bij het geschil tot zekerheidstelling of tot waarborg van de naleving van een uitspraak;
diensten die verband houden met geautomatiseerde boekingssystemen: de dienstverlening door middel van computersystemen die informatie bevatten over dienstregeling, beschikbaarheid, tarieven en tariefvoorwaarden van luchtvaartmaatschappijen, met behulp waarvan boekingen kunnen worden gedaan of vervoerbewijzen uitgegeven;
vertrouwelijke of beschermde informatie:
a. vertrouwelijke bedrijfsinformatie; of
b. informatie die is beschermd tegen openbaarmaking;
i. in het geval van informatie van de verweerder, uit hoofde van het recht van de verweerder;
ii. in het geval van andere informatie, uit hoofde van het recht dat of de voorschriften die door het Gerecht op de openbaarmaking van die informatie van toepassing is of zijn verklaard;
onder de overeenkomst vallende investering: met betrekking tot een partij, een investering:
a. verricht op haar grondgebied;
b. verricht in overeenstemming met het toepasselijke recht op het tijdstip waarop de investering wordt gedaan;
c. die een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst rechtstreeks of onrechtstreeks in eigendom heeft of waarover hij rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap uitoefent; en
d. die op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is verricht, of na die datum wordt verricht of verkregen;
partij bij het geschil: hetzij de investeerder die een procedure als bedoeld in afdeling F inleidt, hetzij de verweerder. Voor de toepassing van afdeling F en onverminderd artikel 8.14 wordt onder investeerder niet een partij bij de overeenkomst verstaan;
partijen bij het geschil: zowel de investeerder als de verweerder;
verbieden: het uitvaardigen van een bevel strekkende tot het verbod van een maatregel of tot beperking van de toepassing daarvan;
onderneming: een onderneming zoals omschreven in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities) alsmede een filiaal of een vertegenwoordiging van een onderneming;
grondafhandelingsdiensten: het verlenen, voor een vast bedrag of op contractbasis, van de volgende diensten: administratieve dienstverlening en toezicht op de grond, met inbegrip van ladingscontrole en communicatie; passagiersafhandeling; bagageafhandeling; vracht- en postafhandeling; platformafhandeling en servicing van luchtvaartuigen; brandstof- en olielevering; lijnonderhoud aan luchtvaartuigen, operationele gronddiensten en administratieve diensten ten behoeve van de bemanning; vervoer op de grond; en catering. Niet tot de grondafhandelingsdiensten behoren beveiligingsdiensten of de exploitatie of het beheer van de gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur, zoals bagageafhandelingssystemen, ontijzingsinstallaties, brandstofdistributiesystemen of interne luchthaventransportsystemen;
Icsid: Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen;
Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden: de bepalingen betreffende de opening van aanvullende mogelijkheden voor het verlenen van administratieve diensten bij geschillen door het secretariaat van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen;
Icsid-Verdrag: het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, gedaan te Washington op 18 maart 1965;
intellectuele-eigendomsrechten: auteursrecht en naburige rechten, recht op handelsmerken, recht op geografische aanduidingen, recht op tekeningen en modellen van nijverheid, octrooirecht, recht op ontwerpen voor schakelpatronen van geïntegreerde schakelingen, recht inzake bescherming van niet openbaar gemaakte informatie, en kwekersrecht, alsmede, indien het recht van een partij bij de overeenkomst hierin voorziet, gebruiksmodellenrecht. Het Gemengd Comité voor de CETA kan bij besluit deze definitie uitbreiden met andere categorieën intellectuele eigendom;
investering: elke vorm van activa die een investeerder rechtstreeks of onrechtstreeks in eigendom heeft of waarover hij rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap uitoefent, die de kenmerken van een investering bezit; deze kenmerken zijn onder meer een zekere duur en de vastlegging van kapitaal of andere middelen, de verwachting van winst of voordelen, of risico-overname. Investeringen kunnen onder meer de volgende vormen aannemen:
a. een onderneming;
b. aandelen en andere vormen van deelneming in het aandelenkapitaal van een onderneming;
c. obligaties, niet-gegarandeerde schuldbekentenissen en andere schuldinstrumenten van een onderneming;
d. een lening aan een onderneming;
e. elk ander soort belang in een onderneming;
f. een belang dat voortvloeit uit:
i. een krachtens het recht van een partij bij de overeenkomst of bij overeenkomst verleende concessie, onder meer voor de prospectie, ontginning, winning of exploitatie van natuurlijke hulpbronnen;
ii. een sleutelklaar-, bouw-, productie- of inkomstendelingscontract, of
iii. andere soortgelijke contracten;
g. intellectuele-eigendomsrechten;
h. andere roerende, lichamelijke of onlichamelijke, zaken of onroerende zaken en verwante rechten;
i. geldvorderingen of aanspraken op contractuele prestaties.
Voor alle duidelijkheid: tot geldvorderingen behoren niet:
a. geldvorderingen die uitsluitend voortvloeien uit commerciële contracten voor de verkoop van goederen of diensten door een natuurlijke persoon of een onderneming op het grondgebied van de ene partij bij de overeenkomst ten behoeve van een natuurlijke persoon of een onderneming op het grondgebied van de andere partij bij de overeenkomst;
b. de interne financiering van die contracten; of
c. een bevel, vonnis of arbitrale uitspraak verband houdend met de punten a) of b).
Alle rendement dat wordt geïnvesteerd, wordt als investering beschouwd. Elke wijziging van de vorm waarin activa worden geïnvesteerd of geherinvesteerd laat de kwalificatie daarvan als investering onverlet;
investeerder: een partij bij de overeenkomst, een natuurlijke persoon of een onderneming uit een partij bij de overeenkomst, anders dan een filiaal of een vertegenwoordiging, die een investering op het grondgebied van de andere partij bij de overeenkomst wil verrichten, verricht of heeft verricht;
voor de toepassing van deze definitie wordt onder onderneming uit een partij bij de overeenkomst verstaan:
a. een onderneming die is opgericht of georganiseerd naar het recht van die partij bij de overeenkomst en die zakelijke activiteiten van betekenis op het grondgebied van die partij bij de overeenkomst heeft, of
b. een onderneming die is opgericht of georganiseerd naar het recht van die partij bij de overeenkomst en die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom is van of rechtstreeks of onrechtstreeks onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon uit die partij bij de overeenkomst of een onder a) genoemde onderneming;
plaatselijk gevestigde onderneming (locally established company): een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van de verweerder en die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom is van of rechtstreeks of onrechtstreeks onder zeggenschap staat van een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst;
natuurlijke persoon:
a. in het geval van Canada, een natuurlijke persoon die burger of een permanente ingezetene van Canada is; en
b. in het geval van de EU-partij, een natuurlijk persoon die de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie bezit, in overeenstemming met de respectieve wetgeving daarvan, en, wat Letland betreft, ook een natuurlijke persoon die een permanente ingezetene van de Republiek Letland is en die geen burger van de Republiek Letland of van een andere staat is, maar die op grond van de wet- en regelgeving van de Republiek Letland recht heeft op een paspoort voor niet-staatsburgers.
Een natuurlijke persoon die burger van Canada is en de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie bezit, wordt geacht uitsluitend een natuurlijke persoon van de partij bij de overeenkomst van zijn of haar overheersende en feitelijke nationaliteit te zijn.
Een natuurlijke persoon die de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie bezit of burger van Canada is en die tevens een permanente ingezetene van de andere partij bij de overeenkomst is, wordt geacht uitsluitend een natuurlijke persoon van de partij bij de overeenkomst van zijn of haar nationaliteit of burgerschap, naargelang het geval, te zijn;
Verdrag van New York: het Verdrag van de Verenigde Naties over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gedaan te New York op 10 juni 1958;
niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst: hetzij Canada, wanneer de Europese Unie of een lidstaat van de Europese Unie de verweerder is, hetzij de Europese Unie, wanneer Canada de verweerder is;
verweerder: hetzij Canada, hetzij, in het geval van de Europese Unie, de lidstaat van de Europese Unie of de Europese Unie overeenkomstig artikel 8.21;
rendement: alle bedragen verkregen uit investeringen of herinvesteringen, met inbegrip van winsten, royalty's, rente of andere vormen van vergoedingen en betalingen in natura;
verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten: de mogelijkheid voor de betrokken luchtvaartmaatschappij haar luchtvervoerdiensten vrij te verkopen en op de markt te brengen, met inbegrip van alle marketingaspecten zoals marktonderzoek, reclame en distributie, maar met uitzondering van de tarifering van luchtvervoerdiensten en de toepasselijke voorwaarden;
financiering door derden: financiering door een natuurlijke of rechtspersoon die geen partij bij het geschil is maar die een overeenkomst sluit met een partij bij het geschil met het oog op de financiering van alle of een deel van de kosten van het geschil, hetzij bij wijze van donatie of de verstrekking van financiële steun, hetzij tegen een vergoeding die afhangt van de uitkomst van het geschil;
Gerecht: het Gerecht ingesteld op grond van artikel 8.27;
Uncitral-arbitragevoorschriften: de arbitragevoorschriften van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral); en
Uncitral-transparantievoorschriften: de voorschriften van Uncitral betreffende transparantie van op een verdrag gebaseerde arbitrage tussen investeerders en staten.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij bij de overeenkomst op haar grondgebied7) vastgestelde of gehandhaafde maatregelen met betrekking tot:
a. een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst;
b. een onder de overeenkomst vallende investering; en
c. wat artikel 8.5 betreft, alle investeringen op haar grondgebied.
2. Wat de vestiging of de verwerving van een onder de overeenkomst vallende investering betreft8), zijn de afdelingen B en C niet van toepassing op maatregelen met betrekking tot:
a. luchtdiensten of daarmee verband houdende diensten ter ondersteuning van luchtdiensten alsmede andere diensten verleend door middel van luchtvervoer9), anders dan:
i. reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen;
ii. verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten;
iii. geautomatiseerde boekingssystemen (CRS);
iv. grondafhandelingsdiensten;
v. exploitatie van luchthavens; of
b. activiteiten uitgevoerd in het kader van de uitoefening van overheidsgezag.
3. Wat de EU-partij betreft, zijn de afdelingen B en C niet van toepassing op maatregelen met betrekking tot audiovisuele diensten. Wat Canada betreft, zijn de afdelingen B en C niet van toepassing op maatregelen met betrekking tot de culturele sector.
4. In het kader van dit hoofdstuk kunnen verzoeken door een investeerder uitsluitend worden ingediend overeenkomstig artikel 8.18 en in overeenstemming met de procedures als bedoeld in afdeling F. Verzoeken met betrekking tot een verplichting als bedoeld in afdeling B zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van afdeling F. Verzoeken in het kader van afdeling C met betrekking tot de vestiging of de verwerving van een onder de overeenkomst vallende investering zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van afdeling F. Afdeling D is uitsluitend van toepassing op een onder de overeenkomst vallende investering en op investeerders met betrekking tot hun onder de overeenkomst vallende investering.
5. Dit hoofdstuk laat de rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst uit hoofde van de Luchtvervoersovereenkomst tussen Canada en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, gedaan te Brussel op 17 december 2009 en te Ottawa op 18 december 2009, onverlet.
1. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op door een partij bij de overeenkomst vastgestelde of gehandhaafde maatregelen voor zover deze maatregelen van toepassing zijn op de investeerders of hun investeringen die onder hoofdstuk dertien (Financiële diensten) vallen.
2. De door een partij bij de overeenkomst aan een dienstverlener uit de andere partij bij de overeenkomst gestelde voorwaarde dat hij enkel tegen borgstelling of door het stellen van een andere vorm van financiële zekerheid een dienst op haar grondgebied kan verlenen, volstaat op zich niet om dit hoofdstuk toe te passen op de door de partij bij de overeenkomst vastgestelde of gehandhaafde maatregelen met betrekking tot de verlening van die grensoverschrijdende dienst. Dit hoofdstuk is van toepassing op door de partij bij de overeenkomst vastgestelde of gehandhaafde maatregelen met betrekking tot de borgstelling of de financiële zekerheid voor zover die borgstelling of die financiële zekerheid een onder de overeenkomst vallende investering is.
1. Een partij bij de overeenkomst stelt ten aanzien van de markttoegang in het kader van de vestiging van een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst voor haar gehele grondgebied of voor het grondgebied van een nationale, provinciale, territoriale, regionale of lokale overheid geen maatregelen vast of handhaaft geen maatregelen die:
a. beperkingen inhouden van:
i. het aantal ondernemingen die een specifieke economische activiteit mogen verrichten, in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
ii. de totale waarde van transacties of activa, in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
iii. het totale aantal transacties of het totale volume van de output, uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte10);
iv. de deelneming van buitenlands kapitaal, uitgedrukt als een maximumpercentage voor buitenlands aandeelhouderschap of de totale waarde van individuele of totale buitenlandse investeringen; of
v. het totale aantal natuurlijke personen dat in een bepaalde sector mag zijn tewerkgesteld of dat een onderneming in dienst mag hebben, en dat nodig is voor en zich rechtstreeks bezighoudt met het uitvoeren van een economische activiteit, in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; of
b. voor het uitoefenen van een economische activiteit door een onderneming specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures vereisen dan wel deze juist beperkingen opleggen.
2. Voor alle duidelijkheid: de volgende maatregelen zijn in overeenstemming met lid 1:
a. maatregelen op het gebied van voorschriften met betrekking tot bestemmingsplannen en ruimtelijke ordening die gevolgen hebben voor de ontwikkeling of het gebruik van land, of andere maatregelen van dezelfde strekking;
b. maatregelen volgens welke, met het oog op eerlijke mededinging, de eigendom van de infrastructuur moet worden gescheiden van de eigendom van de via die infrastructuur geleverde goederen of verleende diensten, bijvoorbeeld op het gebied van energie, vervoer en telecommunicatie;
c. maatregelen die, met het oog op eerlijke mededinging, de concentratie van eigendom beperken;
d. maatregelen die beogen het behoud en de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu te verzekeren, met inbegrip van een beperking van de beschikbaarheid, het aantal en de reikwijdte van de verleende concessies alsmede de instelling van een moratorium of een verbod;
e. maatregelen die het aantal verleende vergunningen wegens technische of fysieke beperkingen, bijvoorbeeld het telecommunicatiespectrum en de telecommunicatiefrequenties, aan banden leggen; of
f. maatregelen volgens welke een bepaald percentage aandeelhouders, eigenaars, vennoten of bestuurders van een onderneming over bepaalde kwalificaties moet beschikken of een bepaald beroep moet uitoefenen, zoals dat van advocaat of accountant.
1. Een partij bij de overeenkomst onthoudt zich ervan de volgende eisen te stellen of te handhaven, of een desbetreffende verbintenis of toezegging te doen naleven, in verband met de vestiging, de verwerving, de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie of het beheer van investeringen op haar grondgebied:
a. er wordt een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten uitgevoerd;
b. een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten betreft interne goederen of diensten;
c. er worden op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten gekocht of gebruikt of die goederen of diensten krijgen de voorkeur, of er worden goederen of diensten bij natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied gekocht;
d. de omvang of de waarde van de invoer wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die investering;
e. de verkoop van met behulp van de investering geproduceerde goederen of verleende diensten op haar grondgebied wordt aan banden gelegd door die verkoop te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of deviezenopbrengsten daarvan;
f. er vindt overdracht plaats van technologie, productieprocedés of andere bedrijfsspecifieke knowhow aan natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied; of
g. met behulp van de investering geproduceerde goederen of verleende diensten worden vanaf het grondgebied van de partij bij de overeenkomst exclusief aan een specifieke regionale of mondiale markt geleverd.
2. Een partij bij de overeenkomst stelt het genot of het voortgezette genot van voordeel in verband met de vestiging, de verwerving, de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie of het beheer van investeringen op haar grondgebied niet afhankelijk van de voorwaarde dat een van de volgende eisen wordt vervuld:
a. een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten betreft interne goederen of diensten;
b. er worden op haar grondgebied geproduceerde goederen gekocht of gebruikt of die goederen krijgen de voorkeur, of er worden goederen bij producenten op haar grondgebied gekocht;
c. de omvang of de waarde van de invoer wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die investering; of
d. de verkoop van met behulp van de investering geproduceerde goederen of verleende diensten op haar grondgebied wordt aan banden gelegd door die verkoop te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of deviezenopbrengsten daarvan.
3. Lid 2 belet een partij bij de overeenkomst niet om het genot of het voortgezette genot van voordeel in verband met een investering op haar grondgebied afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de productie naar haar grondgebied wordt verplaatst of dat aldaar diensten worden verleend, werknemers worden opgeleid of in dienst worden genomen, bepaalde installaties worden gebouwd of uitgebreid, of onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten worden verricht.
4. Het bepaalde in lid 1, onder f), is niet van toepassing wanneer de eis wordt gesteld of de uitvoering van de desbetreffende verbintenis of toezegging wordt gelast door een gerecht, een administratief gerecht of een mededingingsautoriteit met het doel om een einde te maken aan een inbreuk op het mededingingsrecht.
5. Het bepaalde in:
a. lid 1, onder a), b) en c), en lid 2, onder a) en b), is niet van toepassing op de kwalificatievereisten waaraan een goed of een dienst moet voldoen om in aanmerking te komen voor programma's voor uitvoerbevordering en buitenlandse hulp;
b. dit artikel is niet van toepassing op de opdrachten van een partij bij de overeenkomst voor goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten „onder deze overeenkomst vallende opdrachten” zijn in de zin van artikel 19.2 (Toepassingsgebied);
6. Voor alle duidelijkheid: het bepaalde in lid 2, onder a) en b), is niet van toepassing op de eisen die worden gesteld door een invoerende partij bij de overeenkomst met betrekking tot het volume van een goed dat nodig is om in aanmerking te komen voor preferentiële tarieven of preferentiële contingenten.
7. Dit artikel laat de door een partij bij de overeenkomst in het kader van de Wereldhandelsorganisatie aangegane verbintenissen onverlet.
1. Elke partij bij de overeenkomst behandelt de investeerders uit de andere partij bij de overeenkomst en de onder de overeenkomst vallende investeringen met betrekking tot de vestiging, de verwerving, de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie, het beheer, het aanhouden, het gebruik, het genot en de verkoop of vervreemding van hun investeringen op haar grondgebied in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan haar eigen investeerders en hun investeringen.
2. De door een partij bij de overeenkomst overeenkomstig lid 1 toegekende behandeling houdt met betrekking tot een andere dan de federale overheid in Canada een behandeling in die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die in vergelijkbare situaties door die overheid wordt toegekend aan de investeerders uit Canada op haar grondgebied en aan de investeringen van die investeerders.
3. De door een partij bij de overeenkomst overeenkomstig lid 1 toegekende behandeling houdt met betrekking tot een overheid van of in een lidstaat van de Europese Unie een behandeling in die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die in vergelijkbare situaties door die overheid wordt toegekend aan de investeerders uit de EU op haar grondgebied en aan de investeringen van die investeerders.
1. Elke partij bij de overeenkomst behandelt de investeerders uit de andere partij bij de overeenkomst en de onder de overeenkomst vallende investeringen met betrekking tot de vestiging, de verwerving, de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie, het beheer, het aanhouden, het gebruik, het genot en de verkoop of vervreemding van hun investeringen op haar grondgebied in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan de investeerders uit een derde land en hun investeringen.
2. Voor alle duidelijkheid: de door een partij bij de overeenkomst overeenkomstig lid 1 toegekende behandeling houdt met betrekking tot een andere dan de federale overheid in Canada of ten aanzien van een overheid van of in een lidstaat van de Europese Unie een behandeling in die in vergelijkbare situaties door die overheid wordt toegekend aan de investeerders uit een derde land op haar grondgebied en aan de investeringen van die investeerders.
3. Lid 1 is niet van toepassing op behandelingen die worden toegekend door een partij bij de overeenkomst die in erkenning voorziet, onder meer door middel van regelingen of overeenkomsten met derde landen, waardoor de accreditatie van diensten in verband met beproeving en analyse, reparatie en onderhoud en de desbetreffende dienstverleners, alsmede de certificering van de kwalificaties van de betreffende geaccrediteerde dienstverleners, de door hen verrichte werkzaamheden en de met deze geaccrediteerde diensten bereikte resultaten worden erkend.
4. Voor alle duidelijkheid: onder „behandeling” als bedoeld in de leden 1 en 2 vallen geen procedures voor de beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten waarin andere internationale investeringsverdragen en andere handelsovereenkomsten voorzien. In andere internationale investeringsverdragen en andere handelsovereenkomsten geformuleerde materiële verplichtingen vormen als zodanig geen „behandeling” en kunnen dus geen schending van dit artikel opleveren wanneer een partij bij de overeenkomst geen maatregelen op grond van die verplichtingen heeft vastgesteld of gehandhaafd.
Een partij bij de overeenkomst mag een van haar ondernemingen, die tevens een onder de overeenkomst vallende investering is, niet verplichten natuurlijke personen van een bepaalde nationaliteit als lid van het hoger management of de raad van bestuur te benoemen.
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk herbevestigen de partijen bij de overeenkomst hun recht op hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu of de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, of bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid.
2. Voor alle duidelijkheid: dat een partij bij de overeenkomst, onder meer door een wijziging van haar wetgeving, regelgeving vaststelt op een wijze die een negatieve uitwerking op een investering heeft of ingrijpt in de verwachtingen van een investeerder, waaronder zijn winstverwachtingen, vormt op zich geen schending van een verplichting uit hoofde van deze afdeling.
3. Voor alle duidelijkheid: het besluit van een partij bij de overeenkomst om een subsidie niet toe te kennen, te verlengen of te handhaven:
a. wanneer een rechtens of bij overeenkomst vastgelegde specifieke verbintenis om die subsidie toe te kennen, te verlengen of te handhaven ontbreekt; of
b. wanneer het besluit wordt genomen in overeenstemming met eventuele aan de toekenning, verlenging of handhaving van de subsidie verbonden voorwaarden,
vormt geen schending van de bepalingen van deze afdeling.
4. Voor alle duidelijkheid: niets in deze afdeling mag zodanig worden uitgelegd dat een partij bij de overeenkomst wordt belet de toekenning van een subsidie11) te beëindigen of te verzoeken om terugbetaling daarvan, wanneer een dergelijke maatregel noodzakelijk is om te voldoen aan de tussen de partijen bij de overeenkomst geldende internationale verplichtingen of is gelast door een bevoegd gerecht, administratief gerecht of een andere bevoegde autoriteit12), of dat die partij bij de overeenkomst verplicht is de investeerder daarvoor te compenseren.
1. Elke partij bij de overeenkomst zorgt op haar grondgebied voor eerlijke en billijke behandeling alsmede volledige bescherming en veiligheid van de onder de overeenkomst vallende investeringen van de andere partij bij de overeenkomst en van de investeerders met betrekking tot hun onder de overeenkomst vallende investeringen, in overeenstemming met de leden 2 tot en met 7.
2. Een partij bij de overeenkomst handelt in strijd met de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling als bedoeld in lid 1, wanneer het bij een maatregel of reeks maatregelen gaat om:
a. rechtsweigering in strafrechtelijke, civiele of administratieve procedures;
b. wezenlijke schending van het recht op een eerlijke rechtsgang, ook van de transparantieverplichting, in gerechtelijke en administratieve procedures;
c. kennelijke willekeur;
d. gerichte discriminatie op kennelijk ongerechtvaardigde gronden zoals geslacht, ras of religieuze overtuiging;
e. onjuiste behandeling van investeerders, waaronder druk, dwang en intimidatie; of
f. schending van eventuele, door de partijen bij de overeenkomst overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde nieuwe elementen van de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling.
3. De partijen bij de overeenkomst evalueren regelmatig, of op verzoek van een partij bij de overeenkomst, de inhoud van de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling. Het Comité voor diensten en investeringen, dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder b), kan in dit verband aanbevelingen opstellen en voor besluit voorleggen aan het Gemengd Comité voor de CETA.
4. In verband met de toepassing van bovenbedoelde verplichting tot eerlijke en billijke behandeling kan het Gerecht er rekening mee houden of een partij bij de overeenkomst tegenover een investeerder, met het doel om hem tot een onder de overeenkomst vallende investering aan te zetten, een specifieke verklaring heeft afgelegd die een gewettigd vertrouwen heeft gewekt en op basis waarvan de investeerder heeft besloten de onder de overeenkomst vallende investering te verrichten of te handhaven, maar die de partij bij de overeenkomst nadien heeft geschonden.
5. Voor alle duidelijkheid: „volledige bescherming en veiligheid” heeft betrekking op de verplichtingen van de partij bij de overeenkomst in verband met de fysieke veiligheid van de investeerders en de onder de overeenkomst vallende investeringen.
6. Voor alle duidelijkheid: een schending van een andere bepaling van deze overeenkomst of van een afzonderlijke internationale overeenkomst houdt geen schending van dit artikel in.
7. Voor alle duidelijkheid: het feit dat een maatregel in strijd is met intern recht, houdt op zichzelf geen schending van dit artikel in. Om na te gaan of de maatregel een schending van dit artikel inhoudt, moet het Gerecht onderzoeken of een partij bij de overeenkomst heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen uit hoofde van lid 1.
Onverminderd artikel 8.15, lid 5, onder b), behandelt elke partij bij de overeenkomst de investeerders uit de andere partij bij de overeenkomst die met betrekking tot hun onder de overeenkomst vallende investeringen verliezen lijden wegens een gewapend conflict, interne onlusten, een noodtoestand of een natuurramp op haar grondgebied, wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere vorm van vergelijk betreft niet minder gunstig dan de eigen investeerders of de investeerders uit een derde land, naargelang welke behandeling voor de betrokken investeerders gunstiger is.
1. Een partij bij de overeenkomst mag rechtstreeks noch onrechtstreeks een onder de overeenkomst vallende investering nationaliseren of onteigenen door middel van maatregelen met een soortgelijk effect als nationalisatie of onteigening („onteigening”), behalve wanneer de onteigening:
a. geschiedt ten algemenen nutte;
b. geschiedt met inachtneming van een eerlijke rechtsgang;
c. niet-discriminerend is; en
d. geschiedt tegen betaling van snelle, adequate en doeltreffende schadeloosstelling.
Voor alle duidelijkheid: dit lid moet worden uitgelegd overeenkomstig bijlage 8-A.
2. De hoogte van de in lid 1 bedoelde schadeloosstelling is gelijk aan de billijke marktwaarde die de investering vertegenwoordigde onmiddellijk voorafgaand aan de onteigening of, als dit eerder is, het tijdstip waarop bekend werd dat onteigening zou volgen. De waarderingscriteria omvatten de goingconcernwaarde, de waarde van de activa, inclusief de aangegeven fiscale waarde van lichamelijke zaken, alsmede, in voorkomend geval, andere criteria voor de bepaling van de billijke marktwaarde.
3. De schadeloosstelling omvat tevens rente over de periode te rekenen vanaf de onteigeningsdatum tot de betalingsdatum, berekend tegen een normaal commercieel tarief, en wordt, om voor de investeerder doeltreffend te zijn, onverwijld uitbetaald en onverwijld overdraagbaar gemaakt naar het door de investeerder aangewezen land, in de valuta van het land waarvan de investeerder onderdaan is of in om het even welke vrij converteerbare valuta die de investeerder aanvaardt.
4. De betroffen investeerder heeft, krachtens het recht van de onteigenende partij bij de overeenkomst, recht op onverwijlde toetsing van zijn vordering en van de waardebepaling van zijn investering, overeenkomstig de in dit artikel neergelegde beginselen, door een rechterlijke instantie of andere onafhankelijke instantie van die partij bij de overeenkomst.
5. Dit artikel is niet van toepassing op de afgifte van dwanglicenties die worden verleend in verband met intellectuele-eigendomsrechten, voor zover die afgifte in overeenstemming is met de TRIPs-Overeenkomst.
6. Voor alle duidelijkheid: de intrekking, beperking of invoering van intellectuele-eigendomsrechten vormt geen onteigening, voor zover deze maatregelen in overeenstemming zijn met de TRIPs-Overeenkomst en met hoofdstuk twintig (Intellectuele eigendom). Bovendien kan uit de vaststelling dat deze maatregelen niet in overeenstemming zijn met de TRIPs-Overeenkomst of met hoofdstuk twintig (Intellectuele eigendom), niet worden afgeleid dat er sprake is van onteigening.
1. Elke partij bij de overeenkomst staat toe dat alle overmakingen met betrekking tot een onder de overeenkomst vallende investering zonder beperking of vertraging worden verricht in vrij converteerbare valuta en tegen de op de datum van overmaking geldende marktwisselkoers. Die overmakingen omvatten:
a. kapitaalinbreng, zoals aanvangskapitaal en extra middelen voor het aanhouden, uitbreiden of verhogen van de investering;
b. winsten, dividenden, rente, kapitaalwinsten, uitkeringen van royalty's, vergoedingen voor beheer en technische steun alsmede andere vergoedingen, of andere vormen van rendement of bedragen verkregen uit de onder de overeenkomst vallende investering;
c. opbrengsten uit de verkoop of de liquidatie van de onder de overeenkomst vallende investering of een deel daarvan;
d. betalingen in het kader van een contract gesloten door de investeerder of door de onder de overeenkomst vallende investering, met inbegrip van betalingen uit hoofde van een leningsovereenkomst;
e. betalingen op grond van de artikelen 8.11 en 8.12;
f. inkomsten en andere bezoldigingen van buitenlands personeel dat werkzaam is in verband met een investering; en
g. betaling van schadevergoeding uit hoofde van een overeenkomstig afdeling F gedane uitspraak.
2. Een partij bij de overeenkomst mag haar investeerders niet verplichten tot overmaking van de inkomsten, verdiensten, winsten of andere bedragen die zijn verkregen uit of zijn toe te schrijven aan investeringen op het grondgebied van de andere partij bij de overeenkomst, noch haar investeerders die zulks verzuimen, bestraffen.
3. Niets in dit artikel mag zodanig worden uitgelegd dat een partij bij de overeenkomst wordt belet op billijke en niet-discriminerende wijze, zonder dat dit een verkapte beperking van overmakingen zou vormen, toepassing te geven aan haar wettelijke regeling betreffende:
a. faillissement, insolventie of crediteurenbescherming;
b. de uitgifte van, de handel in of de verhandeling van effecten;
c. strafbare feiten;
d. de financiële verslaglegging of registratie van overmakingen, indien nodig ter ondersteuning van de met de rechtshandhaving of financiële regelgeving belaste instanties; en
e. de naleving van uitspraken van rechterlijke of soortgelijke instanties.
Indien een partij bij de overeenkomst of een instantie van een partij bij de overeenkomst een betaling verricht uit hoofde van een schadevergoeding, een borgstelling of een verzekeringsovereenkomst waartoe zij zich heeft verplicht of die zij is aangegaan met betrekking tot een door een van haar investeerders op het grondgebied van de andere partij bij de overeenkomst verrichte investering, erkent de andere partij bij de overeenkomst dat die partij bij de overeenkomst of haar instantie ten aanzien van de investering onder alle omstandigheden dezelfde rechten als de investeerder heeft. Deze rechten mogen door de partij bij de overeenkomst of een instantie van de partij bij de overeenkomst dan wel, met toestemming van de partij bij de overeenkomst of een instantie van de partij bij de overeenkomst, door de investeerder geldend worden gemaakt.
1. De artikelen 8.4 tot en met 8.8 zijn niet van toepassing op:
a. bestaande niet-conforme maatregelen die door een partij bij de overeenkomst worden gehandhaafd op het niveau van:
i. de Europese Unie, als opgenomen in haar lijst in bijlage I;
ii. een nationale overheid, als opgenomen door die partij bij de overeenkomst in haar lijst in bijlage I;
iii. een provinciale, territoriale of regionale overheid, als opgenomen door die partij bij de overeenkomst in haar lijst in bijlage I; of
iv. een lokale overheid;
b. de handhaving of onmiddellijke verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a); of
c. een wijziging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a), voor zover de wijziging de maatregelen zoals deze onmiddellijk voor de wijziging bestonden, niet minder conform maakt met de artikelen 8.4 tot en met 8.8.
2. De artikelen 8.4 tot en met 8.8 zijn niet van toepassing op maatregelen die een partij bij de overeenkomst vaststelt of handhaaft met betrekking tot een sector, subsector of activiteit als opgenomen in haar lijst in bijlage II.
3. Onverminderd de artikelen 8.10 en 8.12 stelt een partij bij de overeenkomst na de inwerkingtreding van deze overeenkomst geen maatregelen of reeks maatregelen vast die vallen onder haar lijst in bijlage II en die investeerders uit de andere partij bij de overeenkomst al dan niet rechtstreeks op grond van nationaliteit verplichten investeringen die bestaan op het tijdstip waarop de maatregelen of reeks maatregelen werking krijgen, te verkopen of anderszins te vervreemden.
4. Met betrekking tot de intellectuele-eigendomsrechten mag een partij bij de overeenkomst afwijken van artikel 8.5, lid 1, onder f), en van de artikelen 8.6 en 8.7, indien dit is toegestaan op grond van de TRIPs-Overeenkomst, met inbegrip van eventuele wijzigingen van de TRIPS-Overeenkomst die voor beide partijen bij de overeenkomst gelden, en de ontheffingen betreffende de TRIPs-Overeenkomst die zijn verleend op grond van artikel IX van de WTO-Overeenkomst.
5. De artikelen 8.4, 8.6, 8.7 en 8.8 zijn niet van toepassing op:
a. opdrachten van een partij bij de overeenkomst voor goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten „onder deze overeenkomst vallende opdrachten” zijn in de zin van artikel 19.2 (Toepassingsgebied); of
b. door een partij bij de overeenkomst verstrekte subsidies of overheidssteun in verband met de handel in diensten.
Een partij bij de overeenkomst kan weigeren de voordelen van dit hoofdstuk toe te kennen aan een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst die een onderneming uit deze partij bij de overeenkomst is en aan de investeringen van die investeerder indien:
a. een investeerder uit een derde land eigenaar is van of zeggenschap heeft over de onderneming; en
b. de weigerende partij bij de overeenkomst maatregelen vaststelt of handhaaft met betrekking tot het derde land:
i. die betrekking hebben op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid; en
ii. die transacties met de onderneming verbieden of die zouden worden overtreden of omzeild indien de voordelen van dit hoofdstuk zouden worden verleend aan de onderneming of aan de investeringen ervan.
Onverminderd de artikelen 8.6 en 8.7 kan een partij bij de overeenkomst van een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst of van zijn onder de overeenkomst vallende investering verlangen dat periodiek, en uitsluitend voor informatieve of statistische doeleinden, inlichtingen over die investering worden verstrekt, mits zulks redelijk en niet buitensporig belastend is. De partij bij de overeenkomst beschermt vertrouwelijke of beschermde inlichtingen tegen enigerlei openbaarmaking die de concurrentiepositie van de investeerder of de onder de overeenkomst vallende investering zou aantasten. Dit artikel belet een partij bij de overeenkomst niet om anderszins inlichtingen in verband met het op billijke wijze en te goeder trouw toepassen van haar wettelijke regeling te verkrijgen of openbaar te maken.
1. Onverminderd de rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst uit hoofde van hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting) kan een investeerder uit een partij bij de overeenkomst bij het overeenkomstig deze afdeling ingestelde Gerecht een verzoek indienen op grond dat de andere partij bij de overeenkomst een verplichting niet is nagekomen die op haar rust krachtens:
a. afdeling C, met betrekking tot de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie, het beheer, het aanhouden, het gebruik, het genot en de verkoop of vervreemding van zijn onder de overeenkomst vallende investering, of
b. afdeling D,
wanneer de investeerder stelt verlies of schade te hebben geleden als gevolg van de vermeende niet-nakoming.
2. Verzoeken uit hoofde van lid 1, onder a), met betrekking tot de uitbreiding van een onder de overeenkomst vallende investering kunnen alleen worden ingediend voor zover de maatregel betrekking heeft op de bestaande zakelijke activiteiten van een onder de overeenkomst vallende investering en de investeerder als gevolg daarvan verlies of schade met betrekking tot de onder de overeenkomst vallende investering heeft geleden.
3. Voor alle duidelijkheid: een investeerder kan geen verzoek uit hoofde van deze afdeling indienen wanneer de investering is verricht door middel van bedrieglijke onjuiste voorstelling, het achterhouden van informatie, omkoping of gedragingen die misbruik van procedure opleveren.
4. Een verzoek met betrekking tot de herstructurering van door een partij bij de overeenkomst uitgegeven schulden kan alleen in het kader van deze afdeling overeenkomstig bijlage 8-B worden ingediend.
5. Het overeenkomstig deze afdeling ingesteld Gerecht doet geen uitspraak op verzoeken die buiten het toepassingsgebied van dit artikel vallen.
1. Alle geschillen dienen voor zover mogelijk in der minne te worden geschikt. Een minnelijke schikking kan te allen tijde worden overeengekomen, ook nadat een verzoek overeenkomstig artikel 8.23 is ingediend. Tenzij de partijen bij het geschil een langere periode overeenkomen, vindt het overleg plaats binnen zestig dagen na de indiening van het verzoek om overleg overeenkomstig lid 4.
2. Tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen, wordt het overleg gehouden:
a. te Ottawa, indien het bij de aangevochten maatregelen om maatregelen van Canada gaat;
b. te Brussel, indien de aangevochten maatregelen een maatregel van de Europese Unie omvatten; of
c. in de hoofdstad van de betrokken lidstaat van de Europese Unie, indien het bij de aangevochten maatregelen uitsluitend om maatregelen van die lidstaat gaat.
3. De partijen bij het geschil kunnen in voorkomend geval overleg plegen per videoconferentie of met gebruikmaking van andere hulpmiddelen, zoals in het geval van een investeerder die een kleine of middelgrote onderneming is.
4. De investeerder dient bij de andere partij bij de overeenkomst een verzoek om overleg in, met vermelding van:
a. de naam en het adres van de investeerder en, indien het verzoek wordt ingediend namens een plaatselijk gevestigde onderneming, de naam, het adres en de plaats van oprichting van de plaatselijk gevestigde onderneming;
b. indien er sprake is van meer dan één investeerder, de naam en het adres van elke investeerder, alsmede, indien er sprake is van meer dan één plaatselijk gevestigde onderneming, de naam, het adres en de plaats van oprichting van elke plaatselijk gevestigde onderneming;
c. de bepalingen van deze overeenkomst die zouden zijn geschonden;
d. de wettelijke en feitelijke basis van het verzoek, met inbegrip van de maatregelen in kwestie; en
e. de gevraagde maatregel(en) en het geraamde bedrag van de gevorderde schadevergoeding.
Het verzoek om overleg moet vergezeld gaan van bewijsstukken waaruit blijkt dat de investeerder een investeerder uit de andere partij bij de overeenkomst is en dat hij eigenaar is van of zeggenschap heeft over de investering, alsook, in voorkomend geval, dat hij eigenaar is van of zeggenschap heeft over de plaatselijk gevestigde onderneming namens welke het verzoek wordt ingediend.
5. Aan de in lid 4 bedoelde vereisten voor het verzoek om overleg moet op zodanig specifieke wijze worden voldaan dat de verweerder in staat is op doeltreffende wijze overleg te plegen en zijn verweer voor te bereiden.
6. Een verzoek om overleg moet worden ingediend binnen:
a. drie jaar na de datum waarop de investeerder of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis heeft genomen van of kennis had moeten nemen van de vermeende schending alsmede van het feit dat de investeerder of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming daardoor verlies of schade heeft geleden; of
b. twee jaar nadat een investeerder of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming de naar het recht van een partij bij de overeenkomst bij een rechterlijke instantie ingestelde vorderingen intrekt of de aldaar ingeleide procedure beëindigt, of nadat die procedure op andere wijze is beëindigd, en hoe dan ook ten laatste tien jaar na de datum waarop de investeerder of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis heeft genomen van of kennis had moeten nemen van de vermeende schending alsmede van het feit dat de investeerder daardoor verlies of schade heeft geleden.
7. Een verzoek om overleg betreffende een vermeende schending door de Europese Unie of door een lidstaat van de Europese Unie moet aan de Europese Unie worden gericht.
8. Indien de investeerder binnen achttien maanden na de indiening van het verzoek om overleg geen verzoek overeenkomstig artikel 8.23 heeft ingediend, wordt hij geacht zijn verzoek om overleg en, indien van toepassing, zijn mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder te hebben ingetrokken, en kan hij uit hoofde van deze afdeling geen verzoek met betrekking tot dezelfde maatregelen indienen. De partijen bij het geschil kunnen overeenkomen deze termijn te verlengen.
1. De partijen bij het geschil kunnen te allen tijde overeenkomen een beroep op bemiddeling te doen.
2. Het beroep op bemiddeling laat de rechtspositie of de rechten van de partijen bij het geschil uit hoofde van dit hoofdstuk onverlet, en op het beroep op bemiddeling zijn de door de partijen bij het geschil overeengekomen regels van toepassing, met inbegrip van, indien beschikbaar, de door het Comité voor diensten en investeringen overeenkomstig artikel 8.44, lid 3, onder c), vastgestelde regels voor bemiddeling.
3. De bemiddelaar wordt aangewezen met instemming van de partijen bij het geschil. De partijen bij het geschil kunnen eveneens de secretaris-generaal van het Icsid verzoeken de bemiddelaar aan te wijzen.
4. De partijen bij het geschil streven ernaar binnen zestig dagen na de aanwijzing van de bemiddelaar tot een oplossing van het geschil te komen.
5. Wanneer de partijen bij het geschil overeenkomen een beroep op bemiddeling te doen, is artikel 8.19, leden 6 en 8, niet van toepassing vanaf de datum waarop de partijen bij het geschil zijn overeengekomen een beroep op bemiddeling te doen tot de datum waarop een van de partijen bij het geschil beslist de bemiddeling te beëindigen. De beslissing van een partij bij het geschil om de bemiddeling te beëindigen, wordt de bemiddelaar en de andere partij bij het geschil via brief toegezonden.
1. Indien het geschil niet binnen negentig dagen na de indiening van het verzoek om overleg kan worden beslecht, het verzoek betrekking heeft op een vermeende schending van deze overeenkomst door de Europese Unie of door een lidstaat van de Europese Unie en de investeerder voornemens is een verzoek overeenkomstig artikel 8.23 in te dienen, zendt de investeerder aan de Europese Unie een mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder.
2. In de in lid 1 bedoelde mededeling wordt aangegeven ten aanzien van welke maatregelen de investeerder voornemens is een verzoek in te dienen.
3. De Europese Unie stelt, na de verweerder te hebben bepaald, de investeerder ervan in kennis of de Europese Unie dan wel een lidstaat van de Europese Unie de verweerder is.
4. Indien de investeerder niet van de bepaling van de verweerder in kennis is gesteld binnen vijftig dagen na toezending van zijn mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder, en:
a. het bij de in de mededeling aangegeven maatregelen uitsluitend om maatregelen van een lidstaat van de Europese Unie gaat, dan is deze lidstaat de verweerder;
b. de in de mededeling aangegeven maatregelen maatregelen van de Europese Unie omvatten, dan is de Europese Unie de verweerder.
5. De investeerder kan op basis van de bepaling van de verweerder overeenkomstig lid 3 of, indien de bepaling van de verweerder niet aan de investeerder is meegedeeld, met toepassing van lid 4 een verzoek overeenkomstig artikel 8.23 indienen.
6. Indien ingevolge lid 3 of lid 4 de Europese Unie of een lidstaat van de Europese Unie de verweerder is, kan noch de Europese Unie noch de lidstaat van de Europese Unie stellen dat het verzoek niet-ontvankelijk is of dat het Gerecht onbevoegd is, of anderszins bezwaar maken tegen het verzoek of de uitspraak op grond dat verweerder niet op de juiste wijze is bepaald overeenkomstig lid 3 of is vastgesteld overeenkomstig lid 4.
7. Het Gerecht is gebonden aan de bepaling van de verweerder overeenkomstig lid 3 of, indien de bepaling van de verweerder niet aan de investeerder is meegedeeld, de toepassing van lid 4.
1. Een investeerder kan uitsluitend een verzoek overeenkomstig artikel 8.23 indienen indien:
a. hij bij de indiening van het verzoek tegenover de verweerder verklaart ermee in te stemmen dat het geschil door het Gerecht wordt beslecht overeenkomstig de in deze afdeling vastgestelde procedures;
b. hij ten minste honderdtachtig dagen te rekenen vanaf de datum van indiening van het verzoek om overleg en, in voorkomend geval, ten minste negentig dagen te rekenen vanaf de datum van indiening van de mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder laat verstrijken;
c. hij voldoet aan de vereisten van de mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder;
d. hij voldoet aan de vereisten met betrekking tot het verzoek om overleg;
e. hij in zijn verzoek geen maatregelen vermeldt die niet in zijn verzoek om overleg zijn vermeld;
f. hij afstand van instantie doet in het kader van naar intern of internationaal recht voor een rechterlijke instantie aanhangige procedures met betrekking tot een maatregel waarvan wordt gesteld dat die een in zijn verzoek bedoelde schending vormt; en
g. hij afstand doet van zijn recht om naar intern of internationaal recht bij een rechterlijke instantie een vordering in te stellen of een procedure aanhangig te maken met betrekking tot een maatregel waarvan wordt gesteld dat die een in zijn verzoek bedoelde schending vormt.
2. Indien het overeenkomstig artikel 8.23 ingediende verzoek betrekking heeft op verlies of schade voor een plaatselijk gevestigde onderneming of voor een belang in een plaatselijk gevestigde onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom is van of rechtstreeks of onrechtstreeks onder zeggenschap staat van de investeerder, zijn de vereisten bedoeld in lid 1, onder f) en g), zowel op de investeerder als op de plaatselijk gevestigde onderneming van toepassing.
3. De vereisten bedoeld in lid 1, onder f) en g), en lid 2 zijn niet van toepassing op een plaatselijk gevestigde onderneming wanneer de verweerder of de gaststaat van de investeerder de investeerder de zeggenschap over de plaatselijk gevestigde onderneming heeft ontnomen of anderszins heeft belet dat de plaatselijk gevestigde onderneming aan deze vereisten voldoet.
4. Op verzoek van de verweerder verklaart het Gerecht zich onbevoegd wanneer de investeerder of, naargelang het geval, de plaatselijk gevestigde onderneming niet voldoet aan een van de vereisten bedoeld in de leden 1 en 2.
5. De afstand van het recht ingevolge lid 1, onder g), of, naargelang het geval, lid 2 houdt op van toepassing te zijn:
a. wanneer het Gerecht het verzoek afwijst op grond dat niet is voldaan aan de vereisten bedoeld in de leden 1 of 2, dan wel op enige andere procedurele of bevoegdheidsgronden;
b. wanneer het Gerecht het verzoek afwijst op grond van de artikelen 8.32 of 8.33; of
c. wanneer de investeerder zijn verzoek in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften van artikel 8.23, lid 2, binnen twaalf maanden na de samenstelling van de formatie van het Gerecht intrekt.
1. Als een geschil niet door middel van overleg is opgelost, kan uit hoofde van deze afdeling een verzoek worden ingediend door:
a. een investeerder uit een partij bij de overeenkomst namens zichzelf; of
b. een investeerder uit een partij bij de overeenkomst namens een plaatselijk gevestigde onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn eigendom is of rechtstreeks of onrechtstreeks onder zijn zeggenschap staat.
2. Een verzoek kan worden ingediend op grond van de volgende voorschriften:
a. het Icsid-Verdrag en het reglement van orde voor arbitrage;
b. de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden, wanneer de voorwaarden voor een procedure overeenkomstig het bepaalde onder a) niet van toepassing zijn;
c. de Uncitral-arbitragevoorschriften; of
d. alle andere voorschriften waarover de partijen bij het geschil overeenstemming bereiken.
3. Indien de investeerder op grond van lid 2, onder d), voorschriften voorstelt, antwoordt de verweerder binnen twintig dagen na de datum van ontvangst ervan op het voorstel van de investeerder. Indien de partijen bij het geschil binnen dertig dagen na de datum van ontvangst van het desbetreffende voorstel geen overeenstemming over dergelijke voorschriften bereiken, kan de investeerder een verzoek indienen ingevolge de voorschriften bedoeld in lid 2, onder a), b) of c).
4. Voor alle duidelijkheid: een overeenkomstig lid 1, onder b), ingediend verzoek moet voldoen aan de voorschriften van artikel 25, lid 1, van het Icsid-Verdrag.
5. Bij de indiening van het verzoek kan de investeerder voorstellen dat één lid van het Gerecht de zaak behandelt. De verweerder neemt dit voorstel in welwillende overweging, in het bijzonder wanneer de investeerder een kleine of middelgrote onderneming is of wanneer de gevorderde schadeloosstelling of schadevergoeding betrekkelijk gering is.
6. De op grond van lid 2 toepasselijke voorschriften zijn die welke gelden op de datum waarop het verzoek of de verzoeken overeenkomstig deze afdeling bij het Gerecht wordt of worden ingediend, met inachtneming van de specifieke voorschriften in deze afdeling en aangevuld door de overeenkomstig artikel 8.44, lid 3, onder b), vastgestelde voorschriften.
7. Een verzoek met het oog op geschillenbeslechting in het kader van deze afdeling wordt ingediend wanneer:
a. de secretaris-generaal van het Icsid het rekest krachtens artikel 36, lid 1, van het Icsid-Verdrag ontvangt;
b. het secretariaat van het Icsid het rekest krachtens artikel 2 van bijlage C bij de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden ontvangt;
c. de verweerder het bericht krachtens artikel 3 van de Uncitral-arbitragevoorschriften ontvangt; of
d. de verweerder overeenkomstig de voorschriften waarover ingevolge lid 2, onder d), overeenstemming is bereikt, het rekest of het bericht waarmee de procedure wordt ingeleid, ontvangt.
8. Een partij bij de overeenkomst stelt de andere partij bij de overeenkomst in kennis van de plaats van verstrekking van de berichten en andere documenten door de investeerders uit hoofde van deze afdeling. Elke partij ziet erop toe dat deze informatie openbaar wordt gemaakt.
Wanneer op grond van deze afdeling en een andere internationale overeenkomst een verzoek wordt ingediend en:
a. er mogelijk sprake is van overlappende schadeloosstelling; of
b. het andere internationale verzoek aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor de afhandeling van het op grond van deze afdeling ingediende verzoek,
schorst het Gerecht, na de partijen bij het geschil te hebben gehoord, zo spoedig mogelijk de bij het Gerecht aanhangige procedure of ziet het er anderszins op toe dat in zijn beslissing, bevel of uitspraak rekening wordt gehouden met de op grond van een andere internationale overeenkomst ingeleide procedure.
1. De verweerder stemt ermee in dat het geschil door het Gerecht wordt beslecht overeenkomstig de in deze afdeling vastgestelde procedures.
2. De instemming krachtens lid 1 en de indiening van een verzoek bij het Gerecht overeenkomstig deze afdeling moeten voldoen aan de voorschriften van:
a. artikel 25 van het Icsid-Verdrag en hoofdstuk II van bijlage C bij de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden, wat betreft de schriftelijke instemming van de partijen bij het geschil; en
b. artikel II van het Verdrag van New York, wat betreft een schriftelijke overeenkomst.
1. In geval van financiering door derden deelt de partij bij het geschil die de financiering ontvangt, aan de andere partij bij het geschil en het Gerecht de naam en het adres van de derde financier mee.
2. De naam en het adres van de derde financier worden meegedeeld ten tijde van de indiening van een verzoek of, wanneer de financieringsovereenkomst wordt gesloten of de donatie of de financiële steun wordt verstrekt na de indiening van een verzoek, onverwijld na de sluiting van de overeenkomst of de verstrekking van de donatie of de financiële steun.
1. Het krachtens deze afdeling ingestelde Gerecht doet uitspraak op overeenkomstig artikel 8.23 ingediende verzoeken.
2. Het Gemengd Comité voor de CETA wijst bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst vijftien leden van het Gerecht aan. Vijf leden van het Gerecht zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, vijf zijn onderdaan van Canada13) en vijf zijn onderdaan van derde landen.
3. Het Gemengd Comité voor de CETA kan besluiten het aantal leden van het Gerecht met een veelvoud van drie te verhogen of te verlagen. Voor de aanwijzing van extra leden geldt het bepaalde in lid 2.
4. De leden van het Gerecht voldoen aan alle gestelde eisen om in hun onderscheiden landen rechterlijke ambten te bekleden of staan bekend als kundige rechtsgeleerden. Zij beschikken over aantoonbare ervaring op het gebied van internationaal publiekrecht. Het is wenselijk dat zij met name op het gebied van internationaal investeringsrecht, internationaal handelsrecht en geschillenbeslechting in het kader van internationale investerings- of internationale handelsovereenkomsten over deskundigheid beschikken.
5. De overeenkomstig deze afdeling aangewezen leden van het Gerecht worden benoemd voor een ambtstermijn van vijf jaar, die éénmaal kan worden verlengd. De ambtstermijn van zeven van de vijftien leden die onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze overeenkomst door middel van loting worden aangewezen, bedraagt evenwel zes jaar. Vacatures worden opgevuld zodra zij ontstaan. Een lid dat wordt aangewezen ter vervanging van een lid van het Gerecht wiens ambtstermijn nog niet is geëindigd, oefent het ambt uit voor het resterende gedeelte van de ambtstermijn van zijn of haar voorganger. In beginsel kan een lid van het Gerecht dat op het tijdstip waarop zijn of haar ambtstermijn eindigt, zitting heeft in een formatie van het Gerecht, aanblijven als lid van die formatie totdat definitief uitspraak is gedaan.
6. Het Gerecht behandelt de zaken in formaties bestaande uit drie leden van het Gerecht, van wie één onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, één onderdaan van Canada en één onderdaan van een derde land is. De formatie wordt voorgezeten door het lid van het Gerecht dat onderdaan van een derde land is.
7. Binnen negentig dagen na de indiening van een verzoek overeenkomstig artikel 8.23 wijst de president van het Gerecht beurtelings de leden van het Gerecht aan die deel uitmaken van de formatie van het Gerecht die de zaak behandelt, waarbij hij erop toeziet dat de samenstelling van de formaties willekeurig en niet voorspelbaar is, en dat alle leden van het Gerecht gelijke kansen hebben om als lid van een formatie te fungeren.
8. De president en de vicepresident van het Gerecht zijn verantwoordelijk voor organisatorische aangelegenheden, en worden door middel van loting voor twee jaar aangewezen uit de leden van het Gerecht die onderdaan van derde landen zijn. Zij oefenen het ambt beurtelings uit, aangewezen door middel van loting door de voorzitter van het Gemengd Comité voor de CETA. De vicepresident vervangt de president bij diens verhindering.
9. Onverminderd lid 6 kunnen de partijen bij het geschil overeenkomen dat een zaak wordt behandeld door één lid van het Gerecht dat willekeurig wordt aangewezen uit de onderdanen van derde landen. De verweerder neemt een verzoek van de eiser om behandeling van de zaak door één lid van het Gerecht in welwillende overweging, in het bijzonder wanneer de eiser een kleine of middelgrote onderneming is of wanneer de gevorderde schadeloosstelling of schadevergoeding betrekkelijk gering is. Een dergelijk verzoek wordt ingediend vóór de samenstelling van de formatie van het Gerecht.
10. Het Gerecht kan zijn eigen werkmethoden vaststellen.
11. De leden van het Gerecht zorgen ervoor dat zij beschikbaar zijn en in staat zijn om de in deze afdeling beschreven taken uit te voeren.
12. Om hun beschikbaarheid te waarborgen, ontvangen de leden van het Gerecht een maandelijks voorschot waarvan de hoogte wordt vastgesteld door het Gemengd Comité voor de CETA.
13. Het in lid 12 bedoelde voorschot wordt door beide partijen bij de overeenkomst voor gelijke delen gestort op een rekening die wordt beheerd door het secretariaat van het Icsid. Betaalt één van de partijen bij de overeenkomst het voorschot niet, dan kan de andere partij bij de overeenkomst ervoor kiezen het voorschot te betalen. Dergelijke achterstallige betalingen door een partij bij de overeenkomst blijven verschuldigd, met passende rentevergoeding.
14. Tenzij het Gemengd Comité voor de CETA een besluit neemt op grond van lid 15, worden de honoraria en kostenvergoedingen van de leden van het Gerecht die zitting hebben in een formatie die een zaak behandelt, anders dan de in lid 12 bedoelde voorschotten, vastgesteld overeenkomstig artikel 14, lid 1, van het administratief en financieel reglement van het Icsid-Verdrag zoals dit geldt op de datum van indiening van het verzoek en door het Gerecht overeenkomstig artikel 8.39, lid 5, verdeeld over de partijen bij het geschil.
15. Het Gemengd Comité voor de CETA kan bij besluit van de voorschotten en andere honoraria en kostenvergoedingen een reguliere bezoldiging maken, alsmede de modaliteiten en voorwaarden ter zake vaststellen.
16. Het secretariaat van het Icsid treedt op als secretariaat voor het Gerecht en verleent het passende ondersteuning.
17. Wanneer het Gemengd Comité voor de CETA binnen negentig dagen na de datum waarop een verzoek met het oog op geschillenbeslechting is ingediend, geen leden van het Gerecht overeenkomstig lid 2 heeft aangewezen, wijst de secretaris-generaal van het Icsid, op verzoek van een van de partijen bij het geschil, een uit drie leden van het Gerecht bestaande formatie aan, tenzij de partijen bij het geschil zijn overeengekomen dat de zaak wordt behandeld door één lid van het Gerecht. De secretaris-generaal van het Icsid wijst de leden van die formatie aan door middel van willekeurige selectie uit de voorgedragen kandidaten. De secretaris-generaal van het Icsid mag als voorzitter geen onderdaan van Canada of van een lidstaat van de Europese Unie aanwijzen, tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen.
1. Er wordt een Beroepsinstantie ingesteld, die is belast met de toetsing van de uit hoofde van deze afdeling gedane uitspraken.
2. De Beroepsinstantie kan een uitspraak van het Gerecht bevestigen, wijzigen of vernietigen:
a. op grond van onjuiste toepassing of uitlegging van het toepasselijke recht;
b. op grond van kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten, met inbegrip van kennelijk onjuiste beoordeling van de desbetreffende interne wetgeving;
c. omde redenen vermeld in artikel 52, lid 1, onder a) tot en met e), van het Icsid-Verdrag, voor zover zij niet onder de punten a) en b) vallen.
3. De leden van de Beroepsinstantie worden aangewezen bij besluit van het Gemengd Comité voor de CETA, dat tegelijk met het in lid 7 bedoelde besluit wordt genomen.
4. De leden van de Beroepsinstantie voldoen aan de eisen bedoeld in artikel 8.27, lid 4, en handelen in overeenstemming met artikel 8.30.
5. De formatie van de Beroepsinstantie die het beroep behandelt, bestaat uit drie leden van de Beroepsinstantie die willekeurig worden aangewezen.
6. De artikelen 8.36 en 8.38 zijn van toepassing op de procedure voor de Beroepsinstantie.
7. Het Gemengd Comité voor de CETA neemt onverwijld een besluit inzake de volgende administratieve en organisatorische aangelegenheden met betrekking tot de werking van de Beroepsinstantie:
a. de administratieve ondersteuning;
b. de inleiding en het verloop van beroepsprocedures alsmede, waar nodig, de verwijzing van een zaak naar het Gerecht met het oog op aanpassing van de uitspraak;
c. de voorziening in vacatures bij de Beroepsinstantie en bij de formatie van de Beroepsinstantie die een zaak behandelt;
d. de bezoldiging van de leden van de Beroepsinstantie;
e. de voorschriften inzake de kosten van beroepsprocedures;
f. het aantal leden van de Beroepsinstantie; en
g. alle andere aspecten die het noodzakelijk acht voor de doeltreffende werking van de Beroepsinstantie.
8. Het Comité voor diensten en investeringen evalueert op gezette tijden de werking van de Beroepsinstantie en kan aanbevelingen doen aan het Gemengd Comité voor de CETA. Het Gemengd Comité voor de CETA kan, indien nodig, het in lid 7 bedoelde besluit herzien.
9. Na de vaststelling van het in lid 7 bedoelde besluit:
a. kan een partij bij het geschil binnen negentig dagen na de bekendmaking van een overeenkomstig deze afdeling gedane uitspraak daartegen beroep instellen bij de Beroepsinstantie;
b. mag een partij bij het geschil met betrekking tot een uitspraak uit hoofde van deze afdeling niet om toetsing, vernietiging, nietigverklaring, herziening of inleiding van een andere soortgelijke procedure verzoeken;
c. kan een op grond van artikel 8.39 gedane uitspraak niet als definitief worden beschouwd en kan geen vordering tot gedwongen tenuitvoerlegging van een uitspraak worden ingesteld zolang:
i. niet een periode van negentig dagen is verstreken na de bekendmaking van de uitspraak van het Gerecht, zonder dat beroep is ingesteld;
ii. een ingesteld beroep niet is verworpen of ingetrokken; of
iii. niet een periode van negentig dagen is verstreken na de uitspraak van de Beroepsinstantie, zonder dat de zaak naar het Gerecht is verwezen;
d. wordt een definitieve uitspraak van de Beroepsinstantie beschouwd als een definitieve uitspraak voor de toepassing van artikel 8.41; en
e. is artikel 8.41, lid 3, niet van toepassing.
De partijen bij de overeenkomst streven samen met andere handelspartners naar de oprichting van een multilateraal investeringsgerecht en de instelling van een multilaterale beroepsmogelijkheid voor de beslechting van investeringsgeschillen. Bij de instelling van een dergelijke multilaterale beroepsmogelijkheid neemt het Gemengd Comité voor de CETA een besluit waarin wordt bepaald dat investeringsgeschillen in het kader van deze afdeling zullen worden beslecht met toepassing van de multilaterale beroepsmogelijkheid, en voorziet het in passende overgangsregelingen.
1. De leden van het Gerecht zijn onafhankelijk. Zij zijn niet verbonden aan enige overheid14). Zij nemen geen instructies van enige organisatie of enige overheid aan met betrekking tot het voorwerp van het geschil. Zij nemen niet deel aan de behandeling van geschillen die rechtstreeks of onrechtstreeks tot een belangenconflict zouden kunnen leiden. Zij moeten voldoen aan de richtsnoeren van de International Bar Association inzake belangenconflicten in internationale arbitrage en aan alle krachtens artikel 8.44, lid 2, vastgestelde aanvullende voorschriften. Daarnaast treden zij na hun aanwijzing niet op als raadsman of als door een partij bij het geschil aangewezen deskundige of getuige in het kader van lopende of nieuwe investeringsgeschillen uit hoofde van deze overeenkomst of enige andere internationale overeenkomst.
2. Wanneer een partij bij het geschil van mening is dat een lid van het Gerecht in een belangenconflict verkeert, kan zij de president van het Internationaal Gerechtshof verzoeken een besluit te nemen over de wraking van dat lid. Het bericht van wraking wordt naar de president van het Internationaal Gerechtshof verzonden binnen vijftien dagen na de datum waarop de samenstelling van de formatie van het Gerecht is meegedeeld aan de partij bij het geschil, dan wel binnen vijftien dagen na de datum waarop de partij bij het geschil kennis heeft gekregen van de relevante feiten, indien die redelijkerwijs niet bekend konden zijn geweest op het tijdstip van de samenstelling van de formatie. In het bericht van wraking worden de gronden voor wraking vermeld.
3. Indien het gewraakte lid van het Gerecht er binnen vijftien dagen na de datum van het bericht van wraking voor kiest zijn functie in de formatie van het Gerecht niet neer te leggen, kan de president van het Internationaal Gerechtshof, na de opmerkingen en stukken van de partijen bij het geschil te hebben ontvangen en na het lid van het Gerecht in de gelegenheid te hebben gesteld opmerkingen in te dienen, een besluit over de wraking nemen. De president van het Internationaal Gerechtshof streeft ernaar binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van het bericht van wraking een besluit te nemen en de partijen bij het geschil en de andere leden van de formatie daarvan in kennis te stellen. Er wordt onverwijld voorzien in een vacature wanneer het mandaat van een lid van het Gerecht vervallen wordt verklaard of een lid van het Gerecht zijn functie neerlegt.
4. De partijen bij de overeenkomst kunnen op grond van een met redenen omklede aanbeveling van de president van het Gerecht of op gezamenlijk initiatief, bij besluit van het Gemengd Comité voor de CETA, een lid van het Gerecht van zijn mandaat ontheffen wanneer zijn of haar gedrag in strijd is met de in lid 1 bedoelde verplichtingen en onverenigbaar is met de voortzetting van het mandaat van lid van het Gerecht.
1. Het krachtens deze afdeling ingestelde Gerecht doet uitspraak met toepassing van deze overeenkomst zoals uitgelegd overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht en andere regels en beginselen van internationaal recht die in de betrekkingen tussen de partijen bij de overeenkomst van toepassing zijn.
2. Het Gerecht is niet bevoegd de wettigheid van een maatregel waarvan wordt gesteld dat hij een schending van deze overeenkomst vormt, te toetsen aan de interne wetgeving van een partij bij de overeenkomst. Voor alle duidelijkheid: bij de beoordeling of een maatregel in overeenstemming met deze overeenkomst is, kan het Gerecht in voorkomend geval de interne wetgeving van een partij bij de overeenkomst als een feitelijk gegeven in aanmerking nemen. Daarbij volgt het Gerecht de heersende uitlegging van de interne wetgeving door de rechterlijke instanties of de autoriteiten van die partij bij de overeenkomst, en de rechterlijke instanties of de autoriteiten van die partij bij de overeenkomst zijn niet gebonden aan de uitlegging die het Gerecht aan de interne wetgeving geeft.
3. Wanneer ernstige bezorgdheid rijst over uitleggingskwesties die gevolgen voor investeringen kunnen hebben, kan het Comité voor diensten en investeringen overeenkomstig artikel 8.44, lid 3, onder a), het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelen uitleggingen van deze overeenkomst te geven. Een door het Gemengd Comité voor de CETA gegeven uitlegging is bindend voor het krachtens deze afdeling ingestelde Gerecht. Het Gemengd Comité voor de CETA kan beslissen dat een uitlegging met ingang van een specifieke datum bindend karakter heeft.
1. De verweerder kan, uiterlijk dertig dagen na de samenstelling van de formatie van het Gerecht en in elk geval vóór de eerste zitting daarvan, de exceptie opwerpen dat een verzoek kennelijk oneigenlijk is.
2. Een exceptie in de zin van lid 1 kan niet worden opgeworpen wanneer de verweerder een exceptie overeenkomstig artikel 8.33 heeft opgeworpen.
3. De verweerder geeft de gronden voor de exceptie zo nauwkeurig mogelijk aan.
4. Na ontvangst van een exceptie overeenkomstig dit artikel schorst het Gerecht de procedure ten gronde en stelt het een tijdschema voor het onderzoek van die exceptie op dat is afgestemd op het tijdschema dat het voor het onderzoek van eventuele andere preliminaire kwesties heeft opgesteld.
5. Nadat het Gerecht de partijen bij het geschil in de gelegenheid heeft gesteld om hun opmerkingen te maken, neemt het op zijn eerste zitting of onverwijld daarna een besluit over of doet het uitspraak op de exceptie, met opgave van de redenen. Daarbij worden de vermeende feiten geacht juist te zijn.
6. Dit artikel laat de bevoegdheid van het Gerecht om vóór de behandeling ten principale andere excepties te onderzoeken, alsook het recht van de verweerder om tijdens de procedure aan te voeren dat een verzoek oneigenlijk is, onverlet.
1. Onverminderd de bevoegdheid van het Gerecht om vóór de behandeling ten principale andere excepties te onderzoeken en onverminderd het recht van de verweerder om op een gepast tijdstip excepties op te werpen, onderzoekt het Gerecht vóór de behandeling ten principale en doet het vóór de behandeling ten principale uitspraak op elke door de verweerder opgeworpen exceptie dat ten aanzien van een overeenkomstig artikel 8.23 ingediend verzoek, of onderdeel daarvan, rechtens geen voor de eiser gunstige uitspraak kan worden gedaan krachtens deze afdeling, ook indien de vermeende feiten geacht worden juist te zijn.
2. Een exceptie in de zin van lid 1 wordt uiterlijk op de door het Gerecht vastgestelde datum waarop de verweerder zijn contramemorie moet indienen, bij het Gerecht opgeworpen.
3. Wanneer een exceptie overeenkomstig artikel 8.32 is opgeworpen, kan het Gerecht, rekening houdend met de omstandigheden in verband met die exceptie, volgens de in dit artikel vastgelegde procedures weigeren een overeenkomstig lid 1 opgeworpen exceptie te onderzoeken.
4. Na ontvangst van een exceptie in de zin van lid 1 en, in voorkomend geval, nadat het een besluit overeenkomstig lid 3 heeft genomen, schorst het Gerecht de procedure ten gronde, stelt het een tijdschema voor het onderzoek van de exceptie op dat is afgestemd op de tijdschema's die het voor het onderzoek van eventuele andere preliminaire kwesties heeft opgesteld, en neemt het een besluit over of doet het uitspraak op de exceptie, met opgave van de redenen.
Het Gerecht kan voorlopige beschermingsmaatregelen gelasten met het doel de rechten van een partij bij het geschil te beschermen of de volledige uitoefening van zijn eigen bevoegdheid te verzekeren, met inbegrip van een bevel tot bescherming van bewijsmateriaal dat zich in het bezit of in de macht van een partij bij het geschil bevindt of tot bescherming van zijn eigen bevoegdheid. Het Gerecht kan noch een bevel tot beslaglegging uitvaardigen noch de toepassing verbieden van de maatregel waarvan wordt gesteld dat hij een schending als bedoeld in artikel 8.23 vormt. Voor de toepassing van dit artikel omvat een bevel ook een aanbeveling.
Wanneer de investeerder, na de indiening van een verzoek krachtens deze afdeling, gedurende honderdtachtig opeenvolgende dagen of gedurende een door de partijen bij het geschil overeengekomen periode geen procedurele maatregelen heeft genomen, wordt hij geacht zijn verzoek te hebben ingetrokken en afstand van instantie te hebben gedaan. Op verzoek van de verweerder, en na kennisgeving aan de partijen bij het geschil, neemt het Gerecht middels een beschikking akte van de afstand van instantie. Nadat de beschikking is gegeven, is het Gerecht niet langer bevoegd.
1. In verband met procedures krachtens deze afdeling gelden de Uncitral-transparantievoorschriften, zoals gewijzigd bij dit hoofdstuk.
2. Het verzoek om overleg, de mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder, de mededeling van bepaling van de verweerder, het akkoord om gebruik te maken van bemiddeling, het bericht van het voornemen om een lid van het Gerecht te wraken, het besluit inzake de wraking van een lid van het Gerecht en het verzoek om voeging worden opgenomen in de lijst van documenten die op grond van artikel 3, lid 1, van de Uncitral-transparantievoorschriften ter beschikking van het publiek moeten worden gesteld.
3. Bewijsstukken worden opgenomen in de lijst van documenten die op grond van artikel 3, lid 2, van de Uncitral-transparantievoorschriften ter beschikking van het publiek moeten worden gesteld.
4. Onverminderd artikel 2 van de Uncitral-transparantievoorschriften stelt Canada of de Europese Unie, naargelang het geval, vóór de instelling van het Gerecht de ter zake dienende documenten als bedoeld in lid 2 tijdig ter beschikking van het publiek, in een versie waaruit de vertrouwelijke of beschermde informatie wordt weggelaten. Die documenten kunnen door toezending aan de depositaris ter beschikking van het publiek worden gesteld.
5. De zittingen zijn toegankelijk voor het publiek. Het Gerecht treft, in overleg met de partijen bij het geschil, de passende logistieke maatregelen om de toegang van het publiek tot die zittingen te vergemakkelijken. Wanneer het Gerecht vaststelt dat vertrouwelijke of beschermde informatie moet worden beschermd, treft het de passende maatregelen om ervoor te zorgen dat het deel van de zitting dat niet in het openbaar mag worden gehouden, achter gesloten deuren plaatsvindt.
6. Niets in dit hoofdstuk belet een verweerder informatie te verstrekken waarvan openbaarmaking op grond van zijn wetgeving is voorgeschreven. De verweerder moet die wetgeving zodanig toepassen dat geen informatie openbaar wordt gemaakt die als vertrouwelijk of beschermd is aangemerkt.
1. Een partij bij het geschil mag in het kader van de uit hoofde van deze afdeling ingeleide procedures documenten in onbewerkte vorm verstrekken aan derden, met inbegrip van getuigen en deskundigen, wanneer zij dat in de loop van de procedure noodzakelijk acht. Zij ziet er evenwel op toe dat die derden de in die documenten vervatte vertrouwelijke of beschermde informatie beschermen.
2. Deze overeenkomst belet een verweerder niet aan ambtenaren van de Europese Unie, de lidstaten van de Europese Unie respectievelijk subnationale overheden documenten in onbewerkte vorm te verstrekken wanneer hij dat in de loop van de uit hoofde van deze afdeling ingeleide procedures noodzakelijk acht. De verweerder ziet er evenwel op toe dat die ambtenaren de in die documenten vervatte vertrouwelijke of beschermde informatie beschermen.
1. De verweerder verstrekt binnen dertig dagen na ontvangst ervan of onmiddellijk nadat een geschil betreffende vertrouwelijke of beschermde informatie is opgelost, aan de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst:
a. een verzoek om overleg, een mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder, een mededeling van bepaling van de verweerder, een overeenkomstig artikel 8.23 ingediend verzoek, een verzoek om voeging alsmede elk ander document dat bij die stukken is gevoegd;
b. op verzoek:
i. de procedurestukken, dossierstukken, verzoekschriften en andere door een partij bij het geschil bij het Gerecht ingediende stukken;
ii. de overeenkomstig artikel 4 van de Uncitral-transparantievoorschriften bij het Gerecht ingediende schriftelijke opmerkingen;
iii. de processen-verbaal of verslagen van de zittingen van het Gerecht, indien beschikbaar; en
iv. de bevelen, uitspraken en beslissingen van het Gerecht; en
c. op verzoek en voor rekening van de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst, alle of een deel van de aan het Gerecht overgelegde bewijsstukken, tenzij de gevraagde bewijsstukken openbaar toegankelijk zijn.
2. Het Gerecht aanvaardt mondelinge of schriftelijke opmerkingen van de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst met betrekking tot de uitlegging van deze overeenkomst, of kan deze partij, na overleg met de partijen bij het geschil, om haar mondelinge of schriftelijke opmerkingen daarover verzoeken. De niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst kan een overeenkomstig deze afdeling gehouden zitting bijwonen.
3. Het Gerecht verbindt geen conclusies aan het feit dat geen opmerkingen zijn ingediend overeenkomstig lid 2.
4. Het Gerecht ziet erop toe dat de partijen bij het geschil een redelijke gelegenheid wordt geboden om hun opmerkingen in te dienen over opmerkingen van de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst.
1. Wanneer het Gerecht bij definitieve uitspraak de verweerder in het ongelijk stelt, kan het uitsluitend, afzonderlijk dan wel in combinatie:
a. een financiële schadevergoeding, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, toekennen;
b. de teruggave van eigendom gelasten; in dat geval wordt in de uitspraak bepaald dat de verweerder over de mogelijkheid beschikt om in plaats daarvan een financiële schadevergoeding te betalen die de billijke marktwaarde van de eigendom vertegenwoordigt onmiddellijk voorafgaand aan de onteigening of, als dit eerder is, het tijdstip waarop bekend werd dat onteigening zou volgen, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, zoals bepaald overeenkomstig artikel 8.12.
2. Onverminderd de leden 1 en 5 wordt in een uitspraak op een overeenkomstig artikel 8.23, lid 1, onder b), ingediend verzoek:
a. waarbij financiële schadevergoeding, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, wordt toegekend, bepaald dat het bedrag daarvan wordt uitbetaald aan de plaatselijk gevestigde onderneming;
b. waarbij de teruggave van eigendom wordt gelast, bepaald dat de eigendom wordt teruggegeven aan de plaatselijk gevestigde onderneming;
c. die een voor de investeerder gunstige kostenverwijzing bevat, bepaald dat de door de investeerder gemaakte kosten worden vergoed; en
d. bepaald dat de uitspraak geen afbreuk doet aan het eventuele recht van een andere persoon dan de persoon die op grond van artikel 8.22 afstand van recht heeft gedaan, op de toekenning van financiële schadevergoeding of de teruggave van eigendom krachtens het interne recht van een partij bij de overeenkomst.
3. De financiële schadevergoeding mag niet meer bedragen dan het verlies dat de investeerder of, in voorkomend geval, de plaatselijk gevestigde onderneming heeft geleden, verminderd met de eventueel reeds betaalde schadevergoeding of schadeloosstelling. Bij de berekening van de financiële schadevergoeding mag het Gerecht tevens het bedrag daarvan verminderen om rekening te houden met de eventuele teruggave van eigendom of intrekking of wijziging van de maatregel.
4. Het Gerecht kent geen punitieve schadevergoeding toe.
5. Het Gerecht verwijst de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil in de kosten van de procedure. In uitzonderlijke omstandigheden kan het Gerecht, indien het zulks in de omstandigheden van het verzoek passend acht, de kosten over de partijen bij het geschil verdelen. Andere redelijke kosten, met inbegrip van de kosten in verband met vertegenwoordiging in rechte en rechtsbijstand, worden gedragen door de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil, tenzij het Gerecht zulks in de omstandigheden van het verzoek onredelijk acht. Wordt het verzoek slechts op bepaalde onderdelen toegewezen, dan vindt de verwijzing in de kosten plaats naar evenredigheid van het aantal of de omvang van de onderdelen waarop het verzoek is toegewezen.
6. Het Gemengd Comité voor de CETA neemt aanvullende voorschriften in overweging die strekken tot vermindering van de financiële lasten voor eisers die natuurlijke personen of kleine of middelgrote ondernemingen zijn. In het kader van dergelijke aanvullende voorschriften kunnen met name de financiële middelen van die eisers en het bedrag van de gevorderde schadeloosstelling in aanmerking worden genomen.
7. Het Gerecht en de partijen bij het geschil stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de geschillenbeslechtingsprocedure tijdig wordt uitgevoerd. Het Gerecht geeft zijn definitieve uitspraak binnen vierentwintig maanden na de datum waarop het verzoek overeenkomstig artikel 8.23 is ingediend. Indien het Gerecht meer tijd nodig heeft om zijn definitieve uitspraak te geven, doet het de partijen bij het geschil opgave van de redenen voor de vertraging.
De verweerder mag niet bij wijze van verweer, tegenvordering of compensatierecht dan wel anderszins aanvoeren, en het Gerecht mag niet als zodanig aanvaarden, dat een investeerder of, in voorkomend geval, een plaatselijk gevestigde onderneming met betrekking tot de volledige of een deel van de schadeloosstelling die in een in het kader van deze afdeling voorgelegd geschil wordt gevorderd, uit hoofde van een verzekerings- of borgstellingsovereenkomst een schadevergoeding of andere vorm van schadeloosstelling heeft ontvangen of zal ontvangen.
1. Een overeenkomstig deze afdeling gedane uitspraak is bindend voor de partijen bij het geschil en ten aanzien van de zaak waarin de uitspraak wordt gedaan.
2. Onverminderd lid 3 erkent een partij bij het geschil de uitspraak en komt zij deze onverwijld na.
3. Een partij bij het geschil verzoekt uitsluitend om tenuitvoerlegging van een definitieve uitspraak wanneer:
a. in het geval van een definitieve uitspraak uit hoofde van het Icsid-Verdrag:
i. een periode van honderdtwintig dagen is verstreken na de datum waarop de uitspraak is gedaan, zonder dat een partij bij het geschil heeft verzocht om herziening of nietigverklaring van de uitspraak; of
ii. de tenuitvoerlegging van de uitspraak werd opgeschort en de procedure voor herziening of nietigverklaring van de uitspraak is afgelopen;
b. in het geval van een definitieve uitspraak uit hoofde van de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden, de Uncitral-arbitragevoorschriften of eventuele andere voorschriften die van toepassing zijn ingevolge artikel 8.23, lid 2, onder d):
i. een periode van negentig dagen is verstreken na de datum waarop de uitspraak is gedaan, zonder dat een partij bij het geschil een procedure voor de herziening, vernietiging of nietigverklaring van de uitspraak heeft ingeleid; of
ii. de tenuitvoerlegging van de uitspraak werd opgeschort en een rechterlijke instantie een verzoek om herziening, vernietiging of nietigverklaring van de uitspraak heeft toe- of afgewezen en hiertegen geen beroep openstaat.
4. De tenuitvoerlegging van de uitspraak is onderworpen aan de wettelijke regeling betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen of uitspraken die geldt op de plaats waar om de tenuitvoerlegging wordt verzocht.
5. Een overeenkomstig deze afdeling gedane definitieve uitspraak is een arbitrale uitspraak die voor de toepassing van artikel I van het Verdrag van New York wordt geacht verband te houden met een uit een handelsrechtelijke betrekking of een handelstransactie voortvloeiend geschil.
6. Voor alle duidelijkheid: wanneer een verzoek is ingediend overeenkomstig artikel 8.23, lid 2, onder a), wordt een overeenkomstig deze afdeling gedane definitieve uitspraak aangemerkt als een uitspraak krachtens hoofdstuk IV, afdeling 6, van het Icsid-Verdrag.
1. Een partij bij de overeenkomst mag geen internationale vordering instellen met betrekking tot een overeenkomstig artikel 8.23 ingediend verzoek, tenzij de andere partij bij de overeenkomst de in het geschil gedane uitspraak niet heeft geëerbiedigd of niet is nagekomen.
2. Lid 1 sluit niet uit dat in verband met een algemeen toepasselijke maatregel een beroep kan worden gedaan op geschillenbeslechting krachtens hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting), ook indien wordt gesteld dat die maatregel deze overeenkomst heeft geschonden met betrekking tot een specifieke investering ten aanzien waarvan een verzoek is ingediend overeenkomstig artikel 8.23; lid 1 laat artikel 8.38 onverlet.
3. Lid 1 vormt geen beletsel voor informele uitwisselingen die uitsluitend tot doel hebben de beslechting van het geschil te vergemakkelijken.
1. Wanneer in twee of meer overeenkomstig artikel 8.23 afzonderlijk ingediende verzoeken eenzelfde rechtsvraag of feitelijke vraag aan de orde is en die verzoeken uit dezelfde gebeurtenissen of omstandigheden voortvloeien, kan een partij bij het geschil of kunnen de partijen bij het geschil gezamenlijk op grond van dit artikel verzoeken om de samenstelling van een afzonderlijke formatie van het Gerecht en vragen dat deze formatie een voegingsbeschikking geeft („verzoek om voeging”).
2. De partij bij het geschil die om voeging verzoekt, zendt eerst een kennisgeving aan de partijen bij het geschil waaraan de voegingsbeschikking gericht zal zijn.
3. Wanneer de partijen bij het geschil waaraan overeenkomstig lid 2 een kennisgeving is gezonden, overeenstemming hebben bereikt over de voegingsbeschikking waarom moet worden verzocht, kunnen zij een gemeenschappelijk verzoek om de samenstelling van een afzonderlijke formatie van het Gerecht en om een voegingsbeschikking uit hoofde van dit artikel indienen. Wanneer de partijen bij het geschil waaraan overeenkomstig lid 2 een kennisgeving is gezonden, binnen dertig dagen na de datum van de kennisgeving geen overeenstemming hebben bereikt over de voegingsbeschikking waarom moet worden verzocht, kan een van de partijen bij het geschil een verzoek om de samenstelling van een afzonderlijke formatie van het Gerecht en om een voegingsbeschikking uit hoofde van dit artikel indienen.
4. Het verzoek wordt schriftelijk meegedeeld aan de president van het Gerecht en aan alle partijen bij het geschil waaraan de voegingsbeschikking gericht zal zijn, en in het verzoek wordt het volgende vermeld:
a. de naam en het adres van de partijen bij het geschil waaraan de voegingsbeschikking gericht zal zijn;
b. de verzoeken, of onderdelen daarvan, waarop de voegingsbeschikking betrekking zal hebben; en
c. de gronden voor het verzoek om voeging.
5. Voor een verzoek om voeging waarbij meer dan één verweerder is betrokken, is de instemming van alle verweerders vereist.
6. De voorschriften die van toepassing zijn op de in dit artikel bedoelde procedures, worden als volgt vastgesteld:
a. wanneer alle verzoeken waarvoor om voeging wordt verzocht, op grond van dezelfde voorschriften overeenkomstig artikel 8.23 zijn ingediend met het oog op geschillenbeslechting, zijn deze voorschriften van toepassing;
b. wanneer de verzoeken waarvoor om voeging wordt verzocht, niet op grond van dezelfde voorschriften zijn ingediend met het oog op geschillenbeslechting:
i. kunnen de investeerders overeenkomstig artikel 8.23, lid 2, gezamenlijk overeenstemming bereiken over de voorschriften; of
ii. indien de investeerders niet binnen dertig dagen nadat de president van het Gerecht het verzoek om voeging heeft ontvangen, overeenstemming bereiken over de toepasselijke voorschriften, zijn de Uncitral-arbitragevoorschriften van toepassing.
7. De president van het Gerecht stelt, na ontvangst van een verzoek om voeging en in overeenstemming met de voorwaarden van artikel 8.27, lid 7, een nieuwe formatie van het Gerecht („formatie die uitspraak over de voeging doet”) samen die bevoegd is om, geheel of ten dele, kennis te nemen van alle of een deel van de verzoeken die het voorwerp van het gezamenlijke verzoek om voeging zijn.
8. Wanneer de formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, na de partijen bij het geschil te hebben gehoord, vaststelt dat in de overeenkomstig artikel 8.23 ingediende verzoeken eenzelfde rechtsvraag of feitelijke vraag aan de orde is en die verzoeken uit dezelfde gebeurtenissen of omstandigheden voortvloeien, en dat voeging het belang van een eerlijke en doeltreffende afhandeling van de verzoeken zou dienen, kan zij zich, met het oog op de consistentie van de uitspraken, bij beschikking bevoegd verklaren om, geheel of ten dele, kennis te nemen van alle of een deel van de verzoeken.
9. Wanneer de formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, zich op grond van lid 8 bevoegd heeft verklaard, kan een investeerder die overeenkomstig artikel 8.23 een verzoek heeft ingediend dat niet is gevoegd, het Gerecht schriftelijk verzoeken dat de voegingsbeschikking ook tot hem gericht zal zijn, op voorwaarde dat het verzoek voldoet aan de voorwaarden van lid 4. De formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, geeft een voegingsbeschikking wanneer zij vaststelt dat aan de voorwaarden van lid 8 is voldaan en dat de inwilliging van een dergelijk verzoek de partijen bij het geschil niet onnodig zou belasten of op onbillijke wijze zou benadelen dan wel de procedure niet onnodig zou verstoren. Vóórdat de formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, de voegingsbeschikking geeft, pleegt zij overleg met de partijen bij het geschil.
10. Op verzoek van een partij bij het geschil kan de op grond van dit artikel samengestelde formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, alvorens haar beschikking krachtens lid 8 te geven, gelasten dat de behandeling door de op grond van artikel 8.27, lid 7, samengestelde formatie van het Gerecht wordt geschorst, tenzij laatstbedoelde formatie van het Gerecht haar zitting reeds heeft verdaagd.
11. De op grond van artikel 8.27, lid 7, samengestelde formatie van het Gerecht is niet langer bevoegd uitspraak te doen over verzoeken, of onderdelen daarvan, ten aanzien waarvan de op grond van dit artikel samengestelde formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, zich bevoegd heeft verklaard.
12. De uitspraak van de op grond van dit artikel samengestelde formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, op die verzoeken, of onderdelen daarvan, ten aanzien waarvan zij zich bevoegd heeft verklaard, is bindend voor de op grond van artikel 8.27, lid 7, samengestelde formatie van het Gerecht met betrekking tot die verzoeken, of onderdelen daarvan.
13. Een investeerder kan een krachtens deze afdeling ingediend verzoek dat in het kader van een voegingsprocedure is behandeld, intrekken; een dergelijk verzoek mag niet opnieuw worden ingediend overeenkomstig artikel 8.23. Indien het verzoek uiterlijk vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving van voeging wordt ingetrokken, vormt de eerdere indiening daarvan geen beletsel voor de investeerder om een beroep te doen op de beslechting van geschillen anders dan uit hoofde van deze afdeling.
14. Op verzoek van een investeerder kan de formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, alle maatregelen nemen die zij geschikt acht om het vertrouwelijke of beschermde karakter van de informatie van die investeerder ten opzichte van andere investeerders te waarborgen. Die maatregelen kunnen onder meer inhouden dat bewerkte versies van documenten die vertrouwelijke of beschermde informatie bevatten, worden overgelegd aan de andere investeerders, of dat de zitting gedeeltelijk achter gesloten deuren plaatsvindt.
1. Het Comité voor diensten en investeringen biedt de partijen bij de overeenkomst een forum voor het plegen van overleg over kwesties die verband houden met dit hoofdstuk, met inbegrip van:
a. de moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk;
b. de mogelijke verbeteringen van dit hoofdstuk, in het bijzonder in het licht van de opgedane ervaring en de ontwikkelingen in andere internationale fora en in het kader van de andere overeenkomsten die de partijen bij de overeenkomst hebben gesloten.
2. Het Comité voor diensten en investeringen stelt, na overleg met de partijen bij de overeenkomst en nadat aan hun respectieve interne voorschriften en procedures is voldaan, een gedragscode voor de leden van het Gerecht vast die moet worden toegepast in geschillen die voortvloeien uit dit hoofdstuk, die de toepasselijke regels kan vervangen of aanvullen, en die onder meer betrekking kan hebben op:
a. de openbaarmakingsverplichtingen;
b. de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de leden van het Gerecht; en
c. de vertrouwelijkheid.
De partijen bij de overeenkomst stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de gedragscode uiterlijk op de eerste dag van de voorlopige toepassing of de inwerkingtreding van deze overeenkomst, naargelang het geval, maar in ieder geval niet later dan twee jaar na die datum wordt vastgesteld.
3. Het Comité voor diensten en investeringen kan, na overleg met de partijen bij de overeenkomst en nadat aan hun respectieve interne voorschriften en procedures is voldaan:
a. het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelen uitleggingen van deze overeenkomst te geven als bedoeld in artikel 8.31, lid 3;
b. regels ter aanvulling van de toepasselijke regels inzake geschillenbeslechting vaststellen en wijzigen, en de toepasselijke transparantievoorschriften wijzigen. Deze regels en wijzigingen zijn bindend voor het overeenkomstig deze afdeling ingestelde Gerecht;
c. voor de partijen bij het geschil bestemde regels voor bemiddeling als bedoeld in artikel 8.20 vaststellen;
d. het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelen eventuele nieuwe elementen van de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling ingevolge artikel 8.10, lid 3, vast te stellen; en
e. aanbevelingen aan het Gemengd Comité voor de CETA doen betreffende de werking van de Beroepsinstantie als bedoeld in artikel 8.28, lid 8.
De geschillenbeslechtingsbepalingen van deze afdeling en van hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting) zijn niet van toepassing op de in bijlage 8-C bedoelde aangelegenheden.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen: alle werkzaamheden aan een uit de dienst genomen luchtvaartuig of een onderdeel daarvan, met uitzondering van het zogenoemde lijnonderhoud;
exploitatie van luchthavens: de exploitatie of het beheer, voor een vast bedrag of op contractbasis, van luchthaveninfrastructuur, met inbegrip van terminals en start- en landingsbanen, taxibanen en platforms, parkeerplaatsen en interne luchthaventransportsystemen. Voor alle duidelijkheid: de exploitatie van luchthavens omvat noch de eigendom van of investeringen in luchthavens of vliegvelden noch de taken van een raad van bestuur. De exploitatie van luchthavens omvat geen luchtvaartnavigatiediensten;
diensten die verband houden met geautomatiseerde boekingssystemen: de dienstverlening door middel van computersystemen die informatie bevatten over dienstregeling, beschikbaarheid, tarieven en tariefvoorwaarden van luchtvaartmaatschappijen, met behulp waarvan boekingen kunnen worden gedaan of vervoerbewijzen uitgegeven;
grensoverschrijdende handel in diensten of grensoverschrijdende dienstverlening: het verlenen van een dienst:
a. vanaf het grondgebied van een partij naar het grondgebied van de andere partij; of
b. op het grondgebied van een partij ten behoeve van de gebruiker van de dienst uit de andere partij;
dit omvat niet het verlenen van een dienst op het grondgebied van een partij door een persoon uit de andere partij;
grondafhandelingsdiensten: het verlenen, voor een vast bedrag of op contractbasis, van de volgende diensten: administratieve dienstverlening en toezicht op de grond, met inbegrip van ladingscontrole en communicatie; passagiersafhandeling; bagageafhandeling; vracht- en postafhandeling; platformafhandeling en servicing van luchtvaartuigen; brandstof- en olielevering; lijnonderhoud aan luchtvaartuigen, operationele gronddiensten en administratieve diensten ten behoeve van de bemanning; vervoer op de grond; en catering. Niet tot de grondafhandelingsdiensten behoren beveiligingsdiensten of de exploitatie of het beheer van de gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur, zoals bagageafhandelingssystemen, ontijzingsinstallaties, brandstofdistributiesystemen of interne luchthaventransportsystemen;
verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten: de mogelijkheid voor de betrokken luchtvaartmaatschappij haar luchtvervoerdiensten vrij te verkopen en op de markt te brengen, met inbegrip van alle marketingaspecten zoals marktonderzoek, reclame en distributie, maar met uitzondering van de tarifering van luchtvervoerdiensten en de toepasselijke voorwaarden; en
diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag: alle diensten die noch op commerciële basis worden verleend, noch in concurrentie met een of meer dienstverleners.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen die van invloed zijn op de grensoverschrijdende handel in diensten door een dienstverlener uit de andere partij, met inbegrip van maatregelen die van invloed zijn op:
a. de productie, distributie, marketing, verkoop en levering van een dienst;
b. de aankoop van, het gebruik van of de betaling voor een dienst; en
c. in samenhang met de verlening van een dienst, de toegang tot en het gebruik van diensten waarvan wordt geëist dat deze algemeen aan het publiek worden aangeboden.
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op maatregelen die van invloed zijn op:
a. diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag;
b. wat de Europese Unie betreft, audiovisuele diensten;
c. wat Canada betreft, de culturele sector;
d. financiële diensten zoals omschreven in artikel 13.1 (Definities);
e. luchtdiensten, aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtdiensten en andere diensten verleend door middel van luchtvervoer15), anders dan:
i. reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen;
ii. verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten;
iii. geautomatiseerde boekingssystemen (CRS);
iv. grondafhandelingsdiensten;
v. exploitatie van luchthavens;
f. opdrachten van een partij betreffende goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten „onder dit hoofdstuk vallende opdrachten” zijn in de zin van artikel 19.2, lid 2 (Toepassingsgebied); of
g. subsidies of andere overheidssteun in verband met de grensoverschrijdende handel in diensten, verleend door een partij.
3. Dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de partijen in het kader van de Luchtvervoersovereenkomst tussen Canada en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, gedaan te Brussel op 17 december 2009 en te Ottawa op 18 december 2009.
4. Dit hoofdstuk legt een partij geen verplichting op ten aanzien van onderdanen van de andere partij die op haar grondgebied toegang tot haar arbeidsmarkt of werk op permanente basis trachten te verkrijgen, en verleent die onderdanen evenmin enig recht met betrekking tot die toegang of dat werk.
1. Elke partij behandelt de dienstverleners en diensten uit de andere partij in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan haar eigen dienstverleners en diensten.
2. Voor alle duidelijkheid: de behandeling die door een partij overeenkomstig lid 1 wordt toegekend, betekent voor een overheid in Canada anders dan op federaal niveau, of voor een overheid van of in een lidstaat van de Europese Unie, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die door die overheid in vergelijkbare situaties aan haar eigen dienstverleners en voor haar eigen diensten wordt toegekend.
Artikel 9.3 belet een partij niet om maatregelen vast te stellen of te handhaven waarbij met betrekking tot de verlening van een dienst formele vereisten worden gesteld, mits deze vereisten niet zodanig worden toegepast dat zij een middel vormen tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie. Deze maatregelen omvatten vereisten:
a. inzake het verkrijgen van een vergunning, registratie, certificering of toestemming om een dienst te leveren, of inzake lidmaatschap in het kader van een bepaald beroep, zoals het lidmaatschap van een beroepsorganisatie of deelname aan collectieve waarborgfondsen voor de leden van beroepsorganisaties;
b. inzake het beschikken door een dienstverlener over een lokale agent voor dienstverlening of een plaatselijk adres;
c. inzake het beheersen van een nationale taal of het in bezit zijn van een rijbewijs; of
d. inzake het door een dienstverlener:
i. betalen van een borgsom of stellen van een andere vorm van financiële zekerheid;
ii. opzetten van of bijdragen aan een trustrekening;
iii. aanhouden van een bepaalde soort verzekering en een bepaald verzekerd bedrag;
iv. bieden van andere soortgelijke garanties; of
v. bieden van toegang tot gegevens.
1. Elke partij behandelt de dienstverleners en diensten uit de andere partij in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan de dienstverleners en diensten uit een derde land.
2. Voor alle duidelijkheid: de behandeling die door een partij overeenkomstig lid 1 wordt toegekend, betekent voor een overheid in Canada anders dan op federaal niveau, of voor een overheid van of in een lidstaat van de Europese Unie, de behandeling die in vergelijkbare situaties door die overheid op haar grondgebied aan de dienstverleners of voor diensten uit een derde land wordt toegekend.
3. Lid 1 is niet van toepassing op behandelingen die door een partij uit hoofde van een bestaande of toekomstige erkenningsmaatregel worden toegekend, onder meer door middel van regelingen of overeenkomsten met derde landen, waardoor de accreditatie van diensten in verband met beproeving en analyse, reparatie en onderhoud en de desbetreffende dienstverleners, alsmede de certificering van de kwalificaties van de betreffende geaccrediteerde dienstverleners, de door hen verrichte werkzaamheden en de met deze geaccrediteerde diensten bereikte resultaten worden erkend.
Een partij mag inzake haar volledige grondgebied of inzake haar grondgebied op nationaal, provinciaal, territoriaal, regionaal of lokaal overheidsniveau geen maatregel vaststellen of handhaven waarbij beperkingen worden opgelegd inzake:
a. het aantal dienstverleners, ongeacht of dit geschiedt in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
b. de totale waarde van dienstentransacties of activa, in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; of
c. het totale aantal dienstentransacties of het totale volume van de output aan diensten uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte.
1. De artikelen 9.3, 9.5 en 9.6 zijn niet van toepassing op:
a. bestaande niet-conforme maatregelen die door een partij worden gehandhaafd op het niveau van:
i. de Europese Unie, als opgenomen in haar lijst in bijlage I;
ii. een nationale overheid, als opgenomen door die partij in haar lijst in bijlage I;
iii. een provinciale, territoriale of regionale overheid, als opgenomen door die partij in haar lijst in bijlage I; of
iv. een lagere overheid;
b. de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a); of
c. een wijziging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a), voor zover de wijziging de maatregelen zoals deze onmiddellijk voor de wijziging bestonden, niet minder conform maakt met de artikelen 9.3, 9.5 en 9.6.
2. De artikelen 9.3, 9.5 en 9.6 zijn niet van toepassing op maatregelen die een partij voor een sector, subsector of activiteit overeenkomstig haar lijst in bijlage II vaststelt of handhaaft.
Een partij kan weigeren de voordelen van dit hoofdstuk toe te kennen aan een dienstverlener uit de andere partij die een onderneming is van deze partij en aan diensten van die dienstverlener indien:
a. een dienstverlener uit een derde land eigenaar is van of zeggenschap heeft over de onderneming; en
b. de weigerende partij ten aanzien van het derde land een maatregel vaststelt of handhaaft die:
i. betrekking heeft op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid; en
ii. transacties met de onderneming verbiedt of die geschonden dan wel omzeild zou worden indien de voordelen van dit hoofdstuk aan de onderneming zouden worden verleend.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
dienstverleners op contractbasis: natuurlijke personen in dienst bij een onderneming uit een partij die geen vestiging op het grondgebied van de andere partij heeft en die een bonafide contract (anders dan door een agentschap zoals gedefinieerd in de CPC 872) voor de verlening van diensten aan een verbruiker in de andere partij heeft gesloten, zodat de tijdelijke aanwezigheid van haar werknemers op het grondgebied van de andere partij voor de uitvoering van het dienstverleningscontract vereist is;
onderneming: een „onderneming” zoals omschreven in artikel 8.1 (Definities);
beoefenaars van een vrij beroep: natuurlijke personen die als zelfstandige dienstverlener op het grondgebied van een partij zijn gevestigd, geen vestiging op het grondgebied van de andere partij hebben en een bonafide contract (anders dan door een agentschap zoals gedefinieerd in de CPC 872) voor de verlening van diensten aan een verbruiker in laatstgenoemde partij hebben gesloten, zodat hun tijdelijke aanwezigheid op het grondgebied van de andere partij voor de uitvoering van het dienstverleningscontract vereist is;
stafpersoneel: zakelijke bezoekers voor investeringsdoeleinden, investeerders en binnen de onderneming overgeplaatste personen:
a. zakelijke bezoekers voor investeringsdoeleinden: natuurlijke personen met een leidinggevende of specialistische functie die verantwoordelijk zijn voor het opzetten van een onderneming, maar die geen directe transacties met het publiek verrichten en evenmin een beloning uit een bron op het grondgebied van de gastpartij ontvangen;
b. investeerders: natuurlijke personen die belast zijn met de vestiging, ontwikkeling of het beheer van een investering in een toezichthoudende of uitvoerende hoedanigheid, en ten aanzien waarvan deze personen of de onderneming die deze personen tewerkstelt, een aanzienlijk bedrag aan kapitaal hebben toegezegd of aan het toezeggen zijn; en
c. binnen de onderneming overgeplaatste personen: natuurlijke personen die ten minste een jaar in dienst van of partner van een onderneming uit een partij zijn en die tijdelijk worden overgeplaatst naar een onderneming (die een dochteronderneming, filiaal of moederonderneming van de onderneming uit een partij kan zijn) op het grondgebied van de andere partij. De betrokken natuurlijke persoon moet behoren tot een van de volgende categorieën:
i. leidinggevend personeel: natuurlijke personen met een leidinggevende functie binnen een onderneming die:
A. in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het management van de onderneming of leiding geven aan de onderneming, dan wel aan een afdeling of onderafdeling daarvan; en
B. een ruime beoordelingsmarge hebben bij de besluitvorming, waaronder eventueel de bevoegdheid om persoonlijk werknemers in dienst te nemen en te ontslaan of andere maatregelen in het kader van het personeelsbeleid te nemen (zoals toestemming voor bevorderingen of verloven), en
I. slechts zijn onderworpen aan algemeen toezicht of instructies van, in hoofdzaak, hogere leidinggevenden, de raad van bestuur of de aandeelhouders van de onderneming of daarmee gelijkgestelde personen; of
II. toezicht houden op het werk van andere toezichthoudende, gespecialiseerde of leidinggevende werknemers dat zij ook controleren, en discretionaire bevoegdheid uitoefenen ten aanzien van de dagelijkse werkzaamheden; of
ii. specialisten: natuurlijke personen die werkzaam zijn in een onderneming en die beschikken over:
A. bijzondere kennis van de producten of diensten van de onderneming en de toepassing ervan op de internationale markten; of
B. een hoge mate van deskundigheid of kennis van de processen en procedures van de onderneming zoals de productie, de onderzoeksuitrusting, de technische werkzaamheden of het management ervan.
Bij de beoordeling van dergelijke deskundigheid of kennis nemen de partijen de vaardigheden in aanmerking die ongebruikelijk zijn en verschillen van die welke over het algemeen in een bepaalde bedrijfstak voorhanden zijn, en die op korte termijn niet gemakkelijk kunnen worden overgedragen aan een andere natuurlijke persoon. Deze vaardigheden kunnen zijn verkregen via specifieke academische kwalificaties of uitgebreide ervaring in de onderneming; of
iii. afgestudeerde stagiairs: natuurlijke personen die:
A. een universitaire graad hebben behaald; en
B. tijdelijk worden overgeplaatst naar een onderneming op het grondgebied van de andere partij, met het oog op loopbaanontwikkeling of een opleiding in bedrijfskundige technieken of methoden; en onder
natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden: stafpersoneel, dienstverleners op contractbasis, beoefenaars van een vrij beroep of zakelijke bezoekers voor een kort verblijf die onderdaan zijn van een partij.
1. Dit hoofdstuk weerspiegelt de preferentiële handelsbetrekkingen tussen de partijen alsmede het wederzijdse streven naar vergemakkelijking van de handel in diensten en investeringen door tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden en door zorg te dragen voor transparantie in het proces.
2. Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf op haar grondgebied van stafpersoneel, dienstverleners op contractbasis, beoefenaars van een vrij beroep en zakelijke bezoekers voor een kort verblijf. Dit hoofdstuk is noch van toepassing op maatregelen betreffende natuurlijke personen die toegang tot de arbeidsmarkt van een partij zoeken, noch op maatregelen inzake staatsburgerschap, verblijf of werk op permanente basis.
3. Niets in dit hoofdstuk belet een partij maatregelen toe te passen ter regulering van de toelating van natuurlijke personen tot of hun tijdelijke verblijf op haar grondgebied, waaronder maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van de integriteit van, en het verzekeren van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over haar grenzen, al mogen deze maatregelen niet zodanig worden toegepast dat de voordelen die een partij op grond van dit hoofdstuk toekomen, daardoor teniet worden gedaan of uitgehold. Het feit alleen dat voor natuurlijke personen afkomstig uit bepaalde landen wel en voor die uit andere landen geen visum vereist is, wordt niet geacht voordelen op grond van dit hoofdstuk teniet te doen of uit te hollen.
4. Voor zover in dit hoofdstuk geen verbintenissen worden aangegaan, blijven alle andere voorschriften van de wet- en regelgeving van de partijen inzake toelating en verblijf van toepassing, met inbegrip van de voorschriften inzake de duur van een verblijf.
5. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk blijven alle vereisten van de wet- en regelgeving van de partijen inzake werkgelegenheid en socialezekerheidsmaatregelen van toepassing, met inbegrip van de voorschriften inzake minimumlonen en collectieve arbeidsovereenkomsten.
6. Dit hoofdstuk is niet van toepassing in gevallen waarin het de bedoeling of het gevolg van de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf is om in te grijpen in of anderszins het resultaat te beïnvloeden van een arbeids- of managementgeschil of -onderhandeling, of waarin het de tewerkstelling betreft van natuurlijke personen die bij dergelijke geschillen of onderhandelingen betrokken zijn.
1. Elke partij staat de tijdelijke toelating van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden uit de andere partij toe, indien zij voor het overige de immigratiemaatregelen van die partij die op tijdelijke toelating van toepassing zijn overeenkomstig dit hoofdstuk naleven.
2. Elke partij past haar maatregelen in verband met dit hoofdstuk overeenkomstig artikel 10.2, lid 1, toe, en met name zodanig dat onnodige belemmering of vertraging van de handel in goederen of diensten of van investeringsactiviteiten in het kader van deze overeenkomst wordt voorkomen.
3. Elke partij ziet erop toe dat vergoedingen voor de verwerking van verzoeken om tijdelijke toelating redelijk zijn en in verhouding staan tot de gemaakte kosten.
1. Gelet op hoofdstuk zevenentwintig (Transparantie), en zich bewust van het belang voor de partijen van transparantie van informatie over tijdelijke toelating, stelt elke partij, uiterlijk honderdtachtig dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, aan de andere partij toelichtend materiaal over de voorschriften voor tijdelijke toelating in het kader van dit hoofdstuk ter beschikking, waarmee zakenmensen uit de andere partij zich van die voorschriften op de hoogte kunnen stellen.
2. Indien een partij in het kader van dit hoofdstuk gegevens verzamelt en bijhoudt met betrekking tot de tijdelijke toelating per categorie zakenmensen, stelt zij deze gegevens desgevraagd beschikbaar aan de andere partij, in overeenstemming met haar interne recht op het gebied van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming.
1. De partijen stellen hierbij de volgende contactpunten in:
a. voor Canada:
Director
Temporary Resident Policy
Immigration Branch
Citizenship and Immigration Canada
b. voor de Europese Unie:
Directeur-generaal
Directoraat-generaal Handel
Europese Commissie
c. voor de lidstaten van de Europese Unie: de contactpunten die worden vermeld in bijlage 10-A of de respectieve opvolgers daarvan.
2. De contactpunten voor Canada en de Europese Unie, en indien van toepassing de contactpunten voor de lidstaten van de Europese Unie, wisselen de informatie uit hoofde van artikel 10.4 uit, en komen zo dikwijls als noodzakelijk is bijeen om over met dit hoofdstuk verband houdende aangelegenheden te spreken, zoals:
a. de uitvoering en het beheer met betrekking tot de bepalingen van dit hoofdstuk, met inbegrip van de praktijken van de partijen inzake tijdelijke toelating;
b. de ontwikkeling en vaststelling van gemeenschappelijke criteria alsmede uitlegging voor de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk;
c. de ontwikkeling van maatregelen ter verdere vergemakkelijking van de tijdelijke toelating van zakenmensen; en
d. aanbevelingen aan het Gemengd Comité voor de CETA in het kader van dit hoofdstuk.
1. Deze overeenkomst legt aan partijen geen verplichting met betrekking tot haar immigratiemaatregelen op, tenzij in dit hoofdstuk en in hoofdstuk zevenentwintig (Transparantie) specifiek aangegeven.
2. Zonder afbreuk te doen aan besluiten tot tijdelijke toelating van natuurlijke personen uit de andere partij overeenkomstig dit hoofdstuk, de toegestane duur van het verblijf op grond van een dergelijke toelating daaronder begrepen, geldt het volgende:
a. de artikelen 9.3 (Nationale behandeling) en 9.6 (Markttoegang), onverminderd de artikelen 9.4 (Formele vereisten) en 9.2 (Toepassingsgebied) met uitzondering van artikel 9.2, lid 2, onder d), worden opgenomen in dit hoofdstuk en maken hiervan deel uit en zijn van toepassing op de behandeling van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden die zich op het grondgebied van de andere partij bevinden in de volgende categorieën:
i. stafpersoneel; en
ii. dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep, zoals omschreven in artikel 10.1, voor alle sectoren vermeld in bijlage 10-E; en
b. artikel 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling), onverminderd de artikelen 9.4 (Formele vereisten) en 9.2 (Toepassingsgebied) met uitzondering van artikel 9.2, lid 2, onder d), wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk en is van toepassing op de behandeling van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden die zich op het grondgebied van de andere partij bevinden in de volgende categorieën:
i. stafpersoneel, dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep; en
ii. zakelijke bezoekers voor een kort verblijf, zoals aangegeven in artikel 10.9.
3. Voor alle duidelijkheid: lid 2 is van toepassing op de behandeling van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden die zich op het grondgebied van de andere partij bevinden en binnen de betrokken categorieën vallen, en die financiële diensten verlenen zoals omschreven in artikel 13.1 (Definities) van hoofdstuk dertien (Financiële diensten). Lid 2 is niet van toepassing op maatregelen inzake toestemming voor tijdelijke toelating aan natuurlijke personen uit een partij of uit een derde land.
4. Indien een partij een voorbehoud heeft opgenomen in de lijst van die partij in bijlage I, II of III, vormt het voorbehoud ook een voorbehoud ten aanzien van lid 2, in zoverre de in het voorbehoud aangegeven of toegestane maatregel van invloed is op de behandeling van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden die zich op het grondgebied van de andere partij bevinden.
1. Elke partij staat de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf van stafpersoneel uit de andere partij toe, met inachtneming van de voorbehouden en uitzonderingen als vermeld in bijlage 10-B.
2. Elke partij onthoudt zich ervan om ten aanzien van het totale aantal leden van het stafpersoneel uit de andere partij waarvoor tijdelijke toelating wordt toegestaan, beperkingen in de vorm van kwantitatieve beperkingen of van een onderzoek naar de economische behoefte in te stellen of in stand te houden.
3. Elke partij staat de tijdelijke toelating van zakelijke bezoekers voor investeringsdoeleinden toe, zonder dat hiervoor een werkvergunning of het doorlopen van een andere procedure van soortgelijke strekking voor het verkrijgen van toestemming vooraf, verplicht wordt gesteld.
4. Elke partij verleent toestemming voor de tijdelijke tewerkstelling op haar grondgebied van binnen een onderneming overgeplaatste personen en investeerders uit de andere partij.
5. De toegestane duur van het verblijf van stafpersoneel is als volgt:
a. binnen de onderneming overgeplaatste personen (specialisten en leidinggevend personeel): voor de duur van drie jaar of van de looptijd van het contract, als deze korter is, met een mogelijke verlenging van maximaal 18 maanden naar keuze van de partij die de toestemming voor tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf verleent16);
b. binnen de onderneming overgeplaatste personen (afgestudeerde stagiairs): voor de duur van een jaar of de duur van het contract, indien de looptijd daarvan korter is;
c. investeerders: één jaar, met mogelijkheid van verlenging naar keuze van de partij die de toestemming voor de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf verleent;
d. zakelijke bezoekers voor investeringsdoeleinden: negentig dagen per zes maanden17).
1. Overeenkomstig bijlage 10-E staat elke partij de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf toe van dienstverleners op contractbasis uit de andere partij, onder de volgende voorwaarden:
a. de natuurlijke personen moeten voor het verlenen van een dienst tijdelijk zijn aangetrokken als werknemer van een onderneming die een dienstencontract heeft gesloten voor een periode van maximaal twaalf maanden. Indien het dienstencontract een looptijd heeft van meer dan twaalf maanden, dan zijn de verbintenissen van dit hoofdstuk alleen van toepassing gedurende de eerste twaalf maanden van het contract;
b. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten direct voorafgaand aan de datum waarop het verzoek om toegang tot dat grondgebied wordt ingediend, bedoelde diensten al ten minste een jaar lang als werknemer van de onderneming die de diensten verleent, hebben verricht; bovendien moeten zij op die datum al ten minste drie jaar beroepservaring18) hebben in de activiteitensector waarop het contract betrekking heeft;
c. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten hebben behaald of in het bezit zijn van:
i. een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis op een gelijkwaardig niveau blijkt;19) en
ii. de beroepskwalificaties die de wet- of regelgeving van de partij waar de dienst wordt verleend eventueel voorschrijft voor het uitoefenen van de desbetreffende activiteit;
d. de natuurlijke personen ontvangen geen andere beloning voor het verlenen van diensten dan die welke wordt betaald door de onderneming waarvoor zij als dienstverleners op contractbasis gedurende hun verblijf op het grondgebied van de andere partij werken;
e. de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf waarvoor krachtens dit artikel toestemming is verleend, hebben enkel betrekking op het verrichten van een dienst die het voorwerp is van het contract. Het recht gebruik te maken van de beroepstitel van de partij waar de dienst wordt verleend kan worden toegekend, zoals voorgeschreven, door de bevoegde autoriteit, zoals omschreven in artikel 11.1 (Definities), door middel van een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning („MRA”) of anderszins; en
f. het dienstencontract moet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving en andere juridische vereisten van de partij waar het contract wordt uitgevoerd.20)
2. Overeenkomstig bijlage 10-E staat elke partij de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf toe van beoefenaars van een vrij beroep uit de andere partij, onder de volgende voorwaarden:
a. de natuurlijke personen moeten voor het verlenen van een dienst tijdelijk arbeidsprestaties leveren als op het grondgebied van de andere partij gevestigde zelfstandige, en een dienstencontract hebben gesloten voor een periode van maximaal twaalf maanden. Indien het dienstencontract een looptijd heeft van meer dan twaalf maanden, dan zijn de verbintenissen van dit hoofdstuk alleen van toepassing gedurende de eerste twaalf maanden van het contract;
b. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten op de datum van indiening van een verzoek om toegang tot dat grondgebied ten minste zes jaar beroepservaring hebben in de activiteitensector waarop het contract betrekking heeft;
c. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, moeten hebben behaald of in het bezit zijn van:
i. een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis op een gelijkwaardig niveau blijkt;21) en
ii. de beroepskwalificaties die de wet- of regelgeving van de partij waar de dienst wordt verleend eventueel voorschrijft voor het verlenen van de desbetreffende activiteit;
d. de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf waarvoor krachtens dit artikel toestemming is verleend, hebben enkel betrekking op het verlenen van een dienst die het voorwerp is van het contract. Het recht gebruik te maken van de beroepstitel van de partij waar de dienst wordt verleend kan worden toegekend, zoals voorgeschreven, door de bevoegde autoriteit, zoals omschreven in artikel 11.1 (Definities), door middel van een MRA of anderszins; en
e. het dienstencontract moet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving en andere juridische vereisten van de partij waar het contract wordt uitgevoerd.
3. Tenzij anders aangegeven in bijlage 10-E, onthoudt elke partij zich ervan om ten aanzien van het totale aantal dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep aan wie tijdelijke toelating wordt toegestaan, beperkingen in de vorm van kwantitatieve beperkingen of van een onderzoek naar de economische behoefte in te stellen of in stand te houden.
4. De duur van het verblijf van dienstverleners op contractbasis of beoefenaars van een vrij beroep bedraagt cumulatief niet meer dan 12 maanden, met mogelijkheid van verlenging naar keuze van de partij, binnen een periode van 24 maanden dan wel voor de duur van het contract indien dit een kortere looptijd heeft.
1. In overeenstemming met bijlage 10-B verleent een partij toestemming voor de tijdelijke toelating en het tijdelijke verblijf van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf uit de andere partij, voor het verrichten van de in bijlage 10-D vermelde activiteiten, op voorwaarde dat de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf:
a. zich niet bezighouden met de verkoop van een goed of een dienst aan het grote publiek;
b. niet op eigen naam een beloning ontvangen van een bron binnen de partij waarin de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf tijdelijk verblijven; en
c. zich niet bezighouden met dienstverlening in het kader van een contract dat is gesloten tussen enerzijds een onderneming zonder commerciële aanwezigheid op het grondgebied van de partij waarin de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf zich tijdelijk bevinden, en anderzijds een consument op dat grondgebied, behoudens als voorzien in bijlage 10-D.
2. Elke partij staat de tijdelijke toelating van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf toe, zonder dat hiervoor een werkvergunning of het doorlopen van andere procedures van soortgelijke strekking voor het verkrijgen van toestemming vooraf, verplicht worden gesteld.
3. De maximale duur van het verblijf van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf is negentig dagen per zes maanden.22)
De partijen overwegen binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst hun respectieve verbintenissen in het kader van de artikelen 10.7 tot en met 10.9 te actualiseren.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
jurisdictie: het grondgebied van Canada en elk van zijn provincies en territoria, of het grondgebied van elk van de lidstaten van de Europese Unie, voor zover deze overeenkomst in deze gebieden overeenkomstig artikel 1.3 (Geografisch toepassingsgebied) van toepassing is;
onderhandelende entiteit: een persoon of instantie van een partij die bevoegd of gemachtigd is om te onderhandelen over een overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties („MRA”);
beroepservaring: daadwerkelijke en rechtmatige praktijkervaring in dienstverlening;
beroepskwalificaties: kwalificaties gestaafd door een bewijs van formele kwalificaties en/of beroepservaring;
bevoegde autoriteit: een autoriteit of instantie die uit hoofde van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen is aangewezen om kwalificaties te erkennen en toestemming te verlenen voor de uitoefening van een beroep binnen een jurisdictie; en
gereglementeerd beroep: een dienst waarvan de uitoefening, met inbegrip van het voeren van een titel of benaming, aan het hebben van bepaalde kwalificaties is onderworpen uit hoofde van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
1. Dit hoofdstuk stelt een kader vast voor het bevorderen van een billijke, transparante en samenhangende regeling inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties door de partijen en legt de algemene voorwaarden neer voor het onderhandelen over MRA's.
2. Dit hoofdstuk is van toepassing op beroepen die gereglementeerd zijn in elke partij, met inbegrip van alle of sommige lidstaten van de Europese Unie en alle of sommige provincies en territoria van Canada.
3. Een partij gaat niet tot erkenning over op een wijze die bij de toepassing van haar criteria voor het verlenen van toestemming, of het afgeven van vergunningen of certificaten aan dienstverleners een middel tot discriminatie zou vormen, dan wel een verkapte beperking van de handel in diensten.
4. Een MRA overeenkomstig dit hoofdstuk is van toepassing op het hele grondgebied van de Europese Unie en Canada.
1. Elke partij moedigt haar bevoegde autoriteiten of beroepsorganisaties in voorkomend geval aan om gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot voorgestelde MRA's te formuleren en deze voor te leggen aan het Gemengd Comité betreffende wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties („MRA-Comité”), dat is ingesteld bij artikel 26.2, lid 1, onder b).
2. Een aanbeveling bevat een beoordeling van de potentiële waarde van de MRA, op basis van criteria als het bestaande niveau van openstelling van de markt, de behoeften van de bedrijfstak en commerciële mogelijkheden, bijvoorbeeld in termen van het aantal beroepsbeoefenaren die voordeel kunnen hebben van de MRA, het bestaan van andere MRA's voor de sector en van verwachte voordelen op het vlak van economische ontwikkeling en toekomstige bedrijvigheid. Daarnaast omvat een aanbeveling een beoordeling van de verenigbaarheid van de vergunnings- of kwalificatieregelingen van de partijen en van de beoogde aanpak voor de onderhandelingen over een MRA.
3. Het MRA-Comité beoordeelt de aanbeveling binnen een redelijke termijn, waarbij moet worden gewaarborgd dat de aanbeveling niet tegen de vereisten van dit hoofdstuk indruist. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, neemt het MRA-Comité de nodige maatregelen om tot onderhandelingen te komen en stelt elke partij haar respectieve bevoegde autoriteiten op de hoogte van deze maatregelen.
4. De onderhandelende entiteiten moeten vervolgens de onderhandelingen voeren en aan het MRA-Comité een ontwerp-MRA voorleggen.
5. Het MRA-Comité beoordeelt vervolgens de ontwerp-MRA teneinde te waarborgen dat deze niet tegen de onderhavige overeenkomst indruist.
6. Indien de MRA volgens het MRA-Comité verenigbaar met de onderhavige overeenkomst is, stelt het de MRA vast bij wege van besluit, waarbij vereist is dat elke partij vervolgens het MRA-Comité ervan kennis geeft dat aan haar respectieve interne vereisten is voldaan. Het besluit is voor de partijen bindend vanaf de datum van die kennisgeving door elke partij aan het MRA-Comité.
1. De erkenning van beroepskwalificaties door een MRA staat de dienstverlener toe beroepsactiviteiten uit te oefenen in de jurisdictie van de gastpartij, in overeenstemming met de in de MRA neergelegde voorwaarden.
2. Indien de beroepskwalificaties van een dienstverlener van een partij worden erkend door de andere partij op grond van een MRA, dan behandelen de bevoegde autoriteiten van de jurisdictie van de gastpartij deze dienstverlener in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan een vergelijkbare dienstverlener wiens beroepskwalificaties in haar eigen jurisdictie zijn gecertificeerd of bevestigd.
3. Erkenning in het kader van een MRA kan niet afhankelijk worden gesteld van:
a. of een dienstverlener voldoet aan een vereiste inzake staatsburgerschap of enige vorm van ingezetenschap; dan wel
b. of het onderwijs dat of de opleiding die een dienstverlener heeft gevolgd of de ervaring die hij heeft opgedaan binnen de eigen jurisdictie van de partij hebben plaatsgevonden.
Het MRA-Comité dat verantwoordelijk is voor de toepassing van artikel 11.3:
a. bestaat uit en wordt gezamenlijk voorgezeten door vertegenwoordigers van Canada en van de Europese Unie, die verschillen van de bevoegde autoriteiten of beroepsorganisaties als bedoeld in artikel 11.3, lid 1. Een lijst van deze vertegenwoordigers wordt bevestigd door middel van een briefwisseling;
b. komt bijeen binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, en vervolgens wanneer dat nodig is of voor zover daartoe wordt besloten;
c. stelt zijn eigen reglement van orde vast;
d. vergemakkelijkt de uitwisseling van informatie over wet- en regelgeving, beleid en praktijken met betrekking tot normen of criteria voor het verlenen van toestemming, of het afgeven van vergunningen of certificaten met betrekking tot gereglementeerde beroepen;
e. maakt informatie openbaar over de onderhandelingen over en de uitvoering van MRA's;
f. brengt aan het Gemengd Comité voor de CETA verslag uit over de voortgang van de onderhandelingen en de uitvoering van MRA's; en
g. verstrekt informatie en vult de richtsnoeren in bijlage 11-A aan, indien passend.
In het kader van het streven naar wederzijdse erkenning van kwalificaties formuleren de partijen in bijlage 11-A niet-bindende richtsnoeren voor de onderhandelingen over en de sluiting van MRA's.
Elke partij stelt een of meer contactpunten in voor het beheer in het kader van dit hoofdstuk.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
vergunning: de aan een persoon verleende toestemming om een dienst te verlenen of enige andere economische activiteit uit te oefenen;
bevoegde autoriteit: elke overheid van een partij of niet-gouvernementeel orgaan waaraan door enige overheid van een partij bevoegdheden zijn gedelegeerd, die een vergunning verleent;
vergunningsprocedures: administratieve of procedureregels, met inbegrip van regels voor de wijziging of verlenging van een vergunning, die moeten worden nageleefd om aan te tonen dat aan de vergunningsvereisten is voldaan;
vergunningsvereisten: andere materiële vereisten dan kwalificatievereisten, waaraan ter verkrijging, wijziging of verlenging van een vergunning moet worden voldaan;
kwalificatieprocedures: administratieve of procedureregels waaraan moet worden voldaan om aan te tonen dat aan de kwalificatievereisten is voldaan; en
kwalificatievereisten: materiële vereisten op het gebied van vaardigheden waaraan ter verkrijging, wijziging of verlenging van een vergunning moet worden voldaan.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake vergunningsvereisten, vergunningsprocedures, kwalificatievereisten en kwalificatieprocedures die van invloed zijn op:
a. de grensoverschrijdende dienstverlening zoals omschreven in artikel 9.1 (Definities);
b. de verlening van een dienst of de uitoefening van andere economische activiteiten door een commerciële aanwezigheid op het grondgebied van de andere partij, met inbegrip van de vestiging van een dergelijke commerciële aanwezigheid; en
c. de verlening van een dienst op het grondgebied van die partij door de aanwezigheid van een natuurlijke persoon uit de andere partij overeenkomstig artikel 10.6 (Verplichtingen in andere hoofdstukken), lid 2.
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op vergunningsvereisten, vergunningsprocedures, kwalificatievereisten en kwalificatieprocedures:
a. uit hoofde van bestaande, door een partij gehandhaafde niet-conforme maatregelen zoals opgenomen in haar lijst in bijlage I; of
b. die verband houden met een van de volgende sectoren of activiteiten:
i. wat Canada betreft, de culturele sector en, zoals vastgelegd in zijn lijst in bijlage II, sociale diensten, zaken met betrekking tot Aboriginals, minderheden, loterijen en kansspelen, en de winning, zuivering en distributie van water; en
ii. wat de EU-partij betreft, audiovisuele diensten en, zoals uiteengezet in haar lijst in bijlage II, gezondheidszorg, onderwijs en sociale diensten, loterijen en kansspelen23), en de winning, zuivering en distributie van water.
1. Elke partij zorgt ervoor dat de vergunningsvereisten en kwalificatievereisten, vergunningsprocedures en kwalificatieprocedures die zij vaststelt of handhaaft, zijn gebaseerd op criteria die beletten dat de bevoegde autoriteit haar beoordelingsbevoegdheid op willekeurige wijze uitoefent.
2. De in lid 1 bedoelde criteria zijn:
a. duidelijk en transparant;
b. objectief; en
c. vooraf vastgesteld en openbaar toegankelijk.
3. De partijen erkennen dat het uitoefenen van een aan een minister verleende wettelijke discretionaire bevoegdheid inzake een besluit over de verlening van een vergunning in het algemeen belang niet onverenigbaar is met het bepaalde in lid 2, onder c), mits deze bevoegdheid in overeenstemming met het doel van de toepasselijke wet zonder willekeur wordt uitgeoefend en de uitoefening ervan niet anderszins tegen deze overeenkomst indruist.
4. Lid 3 is niet van toepassing op vergunnings- of kwalificatievereisten voor dienstverlening door beoefenaars van een vrij beroep.
5. Elke partij ziet erop toe dat een vergunning wordt verleend zodra de bevoegde autoriteit vaststelt dat aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning is voldaan, en dat de vergunning, zodra verleend, overeenkomstig de daarin gestelde voorwaarden onverwijld van kracht wordt.
6. Elke partij houdt gerechtelijke, arbitrale of administratieve tribunalen of procedures in stand, of stelt deze in, waarmee op verzoek van een betrokken investeerder, zoals omschreven in artikel 8.1 (Definities), of een betrokken dienstverlener, zoals omschreven in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities), administratieve besluiten met betrekking tot het verlenen van een dienst of het uitoefenen van andere economische activiteiten onverwijld kunnen worden onderzocht en, indien gerechtvaardigd, door passende maatregelen kunnen worden rechtgezet. Indien deze procedures niet onafhankelijk zijn van de instantie die bevoegd is het betrokken administratieve besluit te nemen, ziet elke partij erop toe dat de procedures op zodanige wijze worden toegepast dat in een objectief en onpartijdig onderzoek wordt voorzien.
7. Elke partij ziet erop toe dat de vergunnings- en kwalificatieprocedures die zij vaststelt of handhaaft, zo eenvoudig mogelijk zijn en het verlenen van een dienst of het uitoefenen van andere economische activiteiten niet onnodig bemoeilijken of vertragen.
8. Een eventueel door een aanvrager in verband met zijn aanvraag verschuldigde vergoeding voor een vergunning moet redelijk zijn en in verhouding tot de kosten staan, en niet als zodanig een beperking voor het verlenen van een dienst of het uitoefenen van andere economische activiteiten vormen.
9. Vergoedingen voor vergunningen omvatten geen veilingkosten, kosten voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, royalty's, kosten in verband met aanbestedingen of andere niet-discriminatoire middelen om concessies te verlenen, of verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst.
10. Elke partij zorgt ervoor dat de vergunnings- en kwalificatieprocedures die de bevoegde autoriteit volgt bij het verlenen van vergunningen, en haar besluiten, onpartijdig zijn ten aanzien van alle aanvragers. De bevoegde autoriteit moet bij haar besluitvorming onafhankelijk zijn en zij mag met name geen verantwoording verschuldigd zijn aan de verleners van diensten of de personen die andere economische activiteiten uitoefenen waarvoor de vergunning vereist is.
11. Indien voor vergunningsaanvragen specifieke termijnen bestaan, moet een aanvrager voor het indienen van een aanvraag over een redelijke termijn beschikken. De bevoegde autoriteit behandelt een aanvraag onverwijld. Indien mogelijk worden aanvragen in elektronische vorm geaccepteerd onder vergelijkbare voorwaarden inzake echtheid als aanvragen op papier.
12. Gewaarmerkte kopieën moeten in de plaats van de originele documenten worden geaccepteerd indien zulks passend wordt geacht.
13. Elke partij ziet erop toe dat de behandeling van een vergunningsaanvraag, inclusief het definitieve besluit, wordt voltooid binnen een redelijke termijn na de indiening van een volledige aanvraag. Elke partij stelt voor de behandeling van een aanvraag een standaardtermijn vast.
14. De bevoegde autoriteit van een partij verstrekt de aanvrager op diens verzoek onverwijld informatie over de stand van zaken betreffende de aanvraag.
15. Indien een aanvraag onvolledig wordt geacht, stelt de bevoegde autoriteit van een partij de aanvrager binnen een redelijke termijn hiervan in kennis, vermeldt zij welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te vervolledigen en biedt zij de aanvrager de mogelijkheid om tekortkomingen te corrigeren.
16. Indien de bevoegde autoriteit van een partij een aanvraag afwijst, stelt zij de aanvrager hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. Op verzoek van de aanvrager stelt de bevoegde autoriteit van de partij de aanvrager tevens in kennis van de redenen voor de afwijzing van de aanvraag en van de termijn waarbinnen tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. Een aanvrager moet binnen een redelijke termijn opnieuw een aanvraag kunnen indienen.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit een partij: een persoon uit een partij die op het grondgebied van de partij actief is in de financiële dienstverlening en die een financiële dienst wil verlenen of verleent door grensoverschrijdende verlening van die dienst;
grensoverschrijdende verlening van financiële diensten of grensoverschrijdende handel in financiële diensten: het verlenen van een financiële dienst:
a. vanaf het grondgebied van een partij naar het grondgebied van de andere partij; of
b. op het grondgebied van een partij door een persoon uit die partij, aan een persoon uit de andere partij;
waarbij het verlenen van een dienst op het grondgebied van een partij door een investering in dat grondgebied niet onder deze definitie valt;
financiële instelling: een dienstverlener die een of meer van de in dit artikel als financiële diensten omschreven handelingen verricht, indien hij wat de verlening van die diensten betreft, naar het interne recht van de partij op het grondgebied waarvan hij is gevestigd, als financiële instelling onder regelgeving of toezicht valt, met inbegrip van filialen op het grondgebied van de partij van die verlener van financiële diensten waarvan het hoofdkantoor zich op het grondgebied van de andere partij bevindt;
financiële instelling uit de andere partij: een financiële instelling, filialen daaronder begrepen, die zich op het grondgebied van een partij bevindt en waarover een persoon uit de andere partij zeggenschap heeft;
financiële dienst: een dienst van financiële aard, met inbegrip van verzekeringen en aanverwante diensten, bankdiensten en andere financiële diensten (m.u.v. verzekeringen) en bijkomende diensten of hulpdiensten voor diensten van financiële aard. Financiële diensten omvatten de volgende activiteiten:
a. verzekeringen en aanverwante diensten:
i. directe verzekering (met inbegrip van medeverzekering):
A. levensverzekering; of
B. schadeverzekering;
ii. herverzekering en retrocessie;
iii. verzekeringsbemiddeling, zoals diensten van makelaars en agenten; of
iv. ondersteunende diensten in de verzekeringssector, zoals adviesverstrekking, actuariaat, risicobeoordeling en regeling van schade-eisen; en
b. bankdiensten en andere financiële diensten (m.u.v. verzekeringen):
i. aanvaarding van deposito's en andere terugbetaalbare fondsen van het publiek;
ii. alle soorten leningen, waaronder consumentenkrediet en hypotheken, factoring en financiering van commerciële transacties;
iii. financiële leasing;
iv. alle diensten in verband met het betalingsverkeer en de overmaking van geld, waaronder krediet-, betaal- en debetkaarten, reischeques en bankwissels;
v. verlenen van garanties en stellen van borgtochten;
vi. transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten op de beurs, de onderhandse markt of anderszins, ten aanzien van:
A. geldmarktinstrumenten (met inbegrip van cheques, effecten of depositocertificaten);
B. deviezen;
C. derivaten, met inbegrip van termijninstrumenten en opties;
D. wisselkoers- en rentetariefinstrumenten, waaronder producten als swaps en rentetermijncontracten;
E. verhandelbare effecten; of
F. andere verhandelbare stukken en financiële activa, met inbegrip van ongemunt goud en zilver;
vii. deelneming in de uitgifte van alle soorten effecten, met inbegrip van garantieverlening en plaatsing in de hoedanigheid van agent (openbaar dan wel particulier) en verlening van daarmee verband houdende diensten;
viii. financiële bemiddeling;
ix. beheer van activa, zoals beheer van contanten of portefeuillebeheer, alle vormen van beheer van collectieve investeringen, beheer van pensioenfondsen, diensten aangaande bewaarneming, depositodiensten en fiduciaire diensten;
x. vereffenings- en verrekeningsdiensten in verband met financiële activa, met inbegrip van effecten, derivaten en andere verhandelbare instrumenten;
xi. verstrekking en doorgifte van financiële informatie, verwerking van financiële gegevens en daarop betrekking hebbende software; of
xii. advies- en bemiddelingsdiensten en andere ondersteunende financiële diensten voor alle onder i) tot en met xi) vermelde activiteiten, met inbegrip van kredietonderzoek en -analyse, onderzoek en advies aangaande investeringen en beleggingen, advies over overnames, bedrijfsreorganisaties en -strategieën;
verlener van financiële diensten: een persoon uit een partij die op het grondgebied van die partij actief is in de financiële dienstverlening, met uitzondering van overheidsinstanties;
investering: „investering” zoals gedefinieerd in artikel 8.1 (Definities), met dien verstande dat voor de toepassing van dit hoofdstuk met betrekking tot „leningen” en „schuldbewijzen” zoals bedoeld in dat artikel, het volgende geldt:
a. een lening aan of een schuldbewijs uitgegeven door een financiële instelling is alleen dan een investering in deze financiële instelling indien die lening of dat schuldbewijs door de partij op het grondgebied waarvan de financiële instelling is gevestigd, als eigen vermogen wordt behandeld; en
b. een lening verstrekt door of een schuldbewijs in eigendom van een financiële instelling, anders dan een lening aan of een schuldbewijs van een financiële instelling zoals bedoeld onder a), is geen investering;
voor alle duidelijkheid:
c. hoofdstuk acht (Investeringen) is van toepassing op leningen of schuldbewijzen voor zover dit hoofdstuk daar niet op ziet; en
d. een lening verstrekt door of een schuldbewijs in eigendom van een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten, anders dan een lening aan of een schuldbewijs uitgegeven door een financiële instelling, is een investering wat de toepassing van hoofdstuk acht (Investeringen) betreft, indien die lening of dat schuldinstrument de criteria voor investeringen van artikel 8.1 (Definities) vervult;
investeerder: een „investeerder” zoals gedefinieerd in artikel 8.1 (Definities);
nieuwe financiële dienst: een niet op het grondgebied van een partij maar wel op het grondgebied van de andere partij verleende financiële dienst omvattend alle nieuwe vormen van levering van een financiële dienst of de verkoop van een financieel product dat niet op het grondgebied van de partij wordt verkocht;
persoon uit een partij: „persoon uit een partij” zoals gedefinieerd in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities), welk begrip voor alle duidelijkheid geen filialen van ondernemingen uit een derde land omvat;
overheidsinstantie:
a. een overheid, centrale bank of monetaire autoriteit van een partij, of een entiteit die eigendom is of onder zeggenschap staat van een partij en die zich in hoofdzaak bezighoudt met het uitvoeren van overheidstaken of activiteiten voor overheidsdoeleinden, met uitzondering van instanties die zich in hoofdzaak bezighouden met het verlenen van financiële diensten op commerciële basis; of
b. een particuliere entiteit die taken vervult welke normaliter door een centrale bank of monetaire autoriteit worden vervuld; en
zelfregulerende organisatie: een niet-gouvernementeel orgaan, met inbegrip van effecten- of termijnbeurzen of -markten, verrekenkantoren of andere organisaties of verenigingen, dat ten aanzien van verleners van financiële diensten of financiële instellingen zijn eigen of gedelegeerde regelgevings- of toezichtsbevoegdheden uitoefent.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake:
a. de financiële instellingen uit de andere partij;
b. de investeerders uit de andere partij, en de investeringen van deze investeerders, in financiële instellingen op het grondgebied van de partij; en
c. de grensoverschrijdende handel in financiële diensten.
2. Voor alle duidelijkheid: de bepalingen van hoofdstuk acht (Investeringen) zijn van toepassing op:
a. maatregelen ten aanzien van de investeerders uit een partij, en de investeringen van deze investeerders, in verleners van financiële diensten die geen financiële instelling zijn; en
b. andere maatregelen dan maatregelen inzake het verlenen van financiële diensten, ten aanzien van investeerders uit een partij, of investeringen van die investeerders, in financiële instellingen.
3. De artikelen 8.10 (Behandeling van investeerders en van onder overeenkomst vallende investeringen), 8.11 (Compensatie voor verliezen), 8.12 (Onteigening), 8.13 (Overmakingen), 8.14 (Subrogatie), 8.16 (Weigering van toekenning van voordelen), en 8.17 (Formele voorwaarden) zijn opgenomen in en maken deel uit van dit hoofdstuk.
4. Afdeling F van hoofdstuk acht (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk uitsluitend wat betreft verzoeken wegens niet-nakoming door een partij van de artikelen 13.3 of 13.4 met betrekking tot de uitbreiding, de uitvoering, de exploitatie, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot, de verkoop of vervreemding van een financiële instelling of een investering in een financiële instelling, of van de artikelen 8.10 (Behandeling van investeerders en van onder overeenkomst vallende investeringen), 8.11 (Compensatie voor verliezen), 8.12 (Onteigening), 8.13 (Overmakingen), of 8.16 (Weigering van toekenning van voordelen).
5. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake:
a. activiteiten of diensten die onderdeel vormen van een pensioenregeling van de overheid of een wettelijk stelsel van sociale zekerheid; of
b. activiteiten of diensten verricht voor rekening van een partij, met garantiestelling door of gebruikmaking van de financiële middelen van de partij, haar overheidsinstanties daaronder begrepen,
met dien verstande dat dit hoofdstuk wel van toepassing is voor zover een partij toestaat dat de onder a) of b) bedoelde activiteiten of diensten door haar financiële instellingen in mededinging met een overheidsinstantie of een financiële instelling worden verricht.
6. Hoofdstuk twaalf (Interne regelgeving) wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk. Voor alle duidelijkheid: artikel 12.3 (Vergunning- en kwalificatievereisten en -procedures) is van toepassing ten aanzien van de uitoefening van wettelijke discretionaire bevoegdheden door de met financiële regelgeving belaste autoriteiten van de partijen.
7. De overeenkomstig lid 6 in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen van hoofdstuk twaalf (Interne regelgeving) zijn niet van toepassing op vergunningsvereisten, -procedures, kwalificatievereisten of -procedures:
a. uit hoofde van een door Canada gehandhaafde niet-conforme maatregel zoals opgenomen in zijn lijst in bijlage III-A;
b. uit hoofde van een door de Europese Unie gehandhaafde niet-conforme maatregel zoals opgenomen in haar lijst in bijlage I, voor zover die maatregel betrekking heeft op financiële diensten; en
c. zoals bedoeld in artikel 12.2 (Toepassingsgebied), lid 2, onder b), voor zover een dergelijke maatregel betrekking heeft op financiële diensten.
1. Artikel 8.6 (Nationale behandeling) wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk en is van toepassing op de behandeling van financiële instellingen, alsmede op investeerders uit de andere partij en hun investeringen in financiële instellingen.
2. Onder de behandeling die door een partij aan haar eigen investeerders en hun investeringen wordt toegekend overeenkomstig artikel 8.6 (Nationale behandeling) wordt hier verstaan de behandeling die wordt toegekend aan haar eigen financiële instellingen en investeringen van haar eigen investeerders in financiële instellingen.
1. Artikel 8.7 (Meestbegunstigingsbehandeling) wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk en is van toepassing op de behandeling van financiële instellingen, alsmede op investeerders uit de andere partij en hun investeringen in financiële instellingen.
2. Onder de behandeling die door een partij aan investeerders uit een derde land en investeringen van investeerders uit een derde land wordt toegekend overeenkomstig artikel 8.7 (Meestbegunstigingsbehandeling), leden 1 en 2, wordt hier verstaan de behandeling die wordt toegekend aan financiële instellingen uit een derde land en aan investeringen van investeerders uit een derde land in financiële instellingen.
1. Een partij kan prudentiële maatregelen van een derde land bij de toepassing van onder dit hoofdstuk vallende maatregelen erkennen. Deze erkenning kan:
a. eenzijdig geschieden;
b. door harmonisatie of op andere wijze worden verwezenlijkt; of
c. op basis van een overeenkomst of regeling met het derde land plaatsvinden.
2. Een partij die een prudentiële maatregel erkent, verstrekt de andere partij adequate gelegenheid om te bewijzen dat er sprake is van omstandigheden waarbij gelijkwaardige regelgeving, gelijkwaardig toezicht, gelijkwaardige uitvoering van regelgeving en waar passend gelijkwaardige procedures voor de uitwisseling van informatie tussen de partijen voorhanden zijn of zullen zijn.
3. Indien een partij een prudentiële maatregel overeenkomstig lid 1, onder c), erkent en er sprake is van de in lid 2 beschreven omstandigheden, biedt zij de andere partij adequate gelegenheid om te onderhandelen over toetreding tot de overeenkomst of regeling dan wel over een vergelijkbare overeenkomst of regeling.
1. Een partij mag met betrekking tot een financiële instelling uit de andere partij of met betrekking tot markttoegang door vestiging van een financiële instelling door een investeerder uit de andere partij geen maatregelen vaststellen of handhaven die voor haar gehele grondgebied of het grondgebied van een nationale, provinciale, territoriale, regionale of lokale overheid:
a. beperkingen opleggen ten aanzien van:
i. het aantal financiële instellingen, al dan niet in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
ii. de totale waarde van de met de financiële diensten verband houdende transacties of activa in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
iii. het totale aantal met de financiële diensten verband houdende transacties of het totale volume van de output aan financiële diensten, uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
iv. de participatie van buitenlands kapitaal uitgedrukt als een maximumpercentage voor buitenlands aandeelhouderschap in financiële instellingen of de totale waarde van individuele of geaggregeerde buitenlandse investeringen in financiële instellingen; of
v. het totale aantal natuurlijke personen die kunnen worden tewerkgesteld in een bepaalde financiëledienstensector of die een financiële instelling in dienst mag hebben en die nodig zijn voor en zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van een specifieke financiële dienst, door middel van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; of
b. specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures via welke een financiële instelling een economische activiteit kan uitoefenen, vereisen of ten aanzien van die juridische entiteiten of joint ventures beperkingen opleggen.
2. Artikel 8.4 (Markttoegang), lid 2, wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit artikel.
3. Voor alle duidelijkheid:
a. een partij kan voorwaarden opleggen en procedures verplicht stellen voor de vergunning voor vestiging en uitbreiding van een commerciële aanwezigheid, mits daarmee niet de verplichting van de partij krachtens lid 1 wordt omzeild en er geen sprake is van strijdigheid met de overige bepalingen van dit hoofdstuk; en
b. dit artikel belet niet dat een partij van een financiële instelling verlangt dat zij bepaalde financiële diensten door middel van afzonderlijke juridische entiteiten verleent indien volgens het interne recht van de partij het scala van de door de financiële instelling verleende diensten niet door een enkele entiteit kan worden verleend.
1. De artikelen 9.3 (Nationale behandeling), 9.4 (Formele vereisten) en 9.6 (Markttoegang) worden opgenomen in en maken deel uit van dit hoofdstuk en zijn van toepassing op de behandeling van verleners van grensoverschrijdende financiële diensten die de in bijlage 13-A vermelde financiële diensten verlenen.
2. Onder de door een partij aan haar eigen dienstverleners en diensten overeenkomstig artikel 9.3 (Nationale behandeling), lid 2, toegekende behandeling wordt hier verstaan de behandeling die wordt toegekend aan haar eigen financiële diensten en verleners van financiële diensten.
3. Onder de maatregelen die een partij niet vaststelt of handhaaft met betrekking tot diensten en dienstverleners uit de andere partij overeenkomstig artikel 9.6 (Markttoegang) worden hier verstaan maatregelen met betrekking tot verleners van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij wanneer deze financiële diensten verlenen.
4. Artikel 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling) wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk en is van toepassing op de behandeling van verleners van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij.
5. Onder de behandeling die door een partij wordt toegekend aan dienstverleners en diensten uit een derde land overeenkomstig artikel 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling) wordt hier verstaan de behandeling die wordt toegekend aan financiële diensten en aan verleners van financiële diensten uit een derde land.
6. Elke partij staat op haar grondgebied gevestigde personen en onderdanen, ongeacht waar zij zijn gevestigd, toe financiële diensten te kopen van een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij die op het grondgebied van die andere partij is gevestigd. Deze verbintenis houdt voor een partij geen verplichting in om dergelijke dienstverleners toe te staan zaken te doen of klanten te werven op haar grondgebied. Elke partij kan de begrippen „zakendoen” en „klanten werven” voor de toepassing van dit artikel definiëren, in overeenstemming met lid 1.
7. Wat de in bijlage 13-A genoemde financiële diensten betreft, staat elke partij een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij toe, op verzoek of met kennisgeving aan de bevoegde regelgevende instantie, indien vereist, een financiële dienst te verlenen in alle nieuwe vormen van levering, of een financieel product te verkopen dat niet wordt verkocht op het grondgebied van de partij indien de betrokken partij volgens haar interne recht in vergelijkbare situaties toestemming aan haar eigen verleners van financiële diensten verleent, dergelijke diensten te verlenen of dergelijke producten te verkopen.
Geen der partijen kan een financiële instelling uit de andere partij ertoe verplichten op posities van het hogere management of in raden van bestuur natuurlijke personen van een bepaalde nationaliteit te benoemen.
1. Met betrekking tot investeringen in financiële instellingen onderhandelen de partijen over regels inzake prestatie-eisen zoals die welke zijn vervat in artikel 8.5 (Prestatie-eisen).
2. Indien de partijen drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst niet dergelijke regels zijn overeengekomen, wordt artikel 8.5 (Prestatie-eisen) op verzoek van een partij opgenomen in en maakt het deel uit van dit hoofdstuk, en is het van toepassing op investeringen in financiële instellingen. Met het oog op de toepassing hiervan omvat „investering” in artikel 8.5 (Prestatie-eisen) „investering in een financiële instelling op haar grondgebied”.
3. Binnen honderdtachtig dagen na de succesvolle onderhandeling door de partijen over de regels inzake prestatie-eisen overeenkomstig lid 1, of naar aanleiding van het verzoek van een partij tot opname van artikel 8.5 (Prestatie-eisen) in dit hoofdstuk overeenkomstig lid 2, kan elke partij haar lijst wijzigen indien vereist. Elke wijziging moet beperkt blijven tot de opname van voorbehouden voor bestaande maatregelen die niet in overeenstemming zijn met de uit dit hoofdstuk voortvloeiende verplichting inzake prestatie-eisen, wat Canada aangaat in afdeling A van zijn lijst in bijlage III en wat de Europese Unie aangaat in haar lijst in bijlage I. Artikel 13.10, lid 1, is van toepassing op dergelijke maatregelen met betrekking tot de regels inzake prestatie-eisen waarover is onderhandeld ingevolge lid 1, of artikel 8.5 (Prestatie-eisen) als opgenomen in dit hoofdstuk overeenkomstig lid 2, naargelang van het geval.
1. De artikelen 13.3, 13.4, 13.6 en 13.8 zijn niet van toepassing op:
a. bestaande niet-conforme maatregelen die door een partij worden gehandhaafd op het niveau van:
i. de Europese Unie, als opgenomen in haar lijst in bijlage I;
ii. een nationale overheid, als opgenomen door Canada in afdeling A van zijn lijst in bijlage III of de Europese Unie in haar lijst in bijlage I;
iii. een provinciale, territoriale of regionale overheid, als opgenomen door Canada in afdeling A van zijn lijst in bijlage III of de Europese Unie in haar lijst in bijlage I; of
iv. een lagere overheid;
b. de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a); of
c. een wijziging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a), voor zover de wijziging de maatregelen zoals deze onmiddellijk voor de wijziging bestonden, niet minder conform maakt met de artikelen 13.3, 13.4, 13.6 of 13.8.
2. Artikel 13.7 is niet van toepassing op:
a. bestaande niet-conforme maatregelen die door een partij worden gehandhaafd op het niveau van:
i. de Europese Unie, als opgenomen in haar lijst in bijlage I;
ii. een nationale overheid, als opgenomen door Canada in afdeling A van zijn lijst in bijlage III of de Europese Unie in haar lijst in bijlage I;
iii. een provinciale, territoriale of regionale overheid, als opgenomen door Canada in afdeling A van zijn lijst in bijlage III of de Europese Unie in haar lijst in bijlage I; of
iv. een lagere overheid;
b. de handhaving of onmiddellijke verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a); of
c. een wijziging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a), voor zover de wijziging de maatregelen zoals deze bij de inwerkingtreding van de overeenkomst bestonden, niet minder conform maakt met artikel 13.7.
3. De artikelen 13.3, 13.4, 13.6, 13.7 en 13.8 zijn niet van toepassing op maatregelen die Canada vaststelt of handhaaft met betrekking tot de financiële diensten als opgenomen in afdeling B van zijn lijst in bijlage III, of die de Europese Unie vaststelt of handhaaft met betrekking tot financiële diensten als opgenomen in haar lijst in bijlage II.
4. Indien een partij een voorbehoud heeft geformuleerd bij de artikelen 8.4 (Markttoegang), 8.5 (Prestatie-eisen), 8.6 (Nationale behandeling), 8.7 (Meestbegunstigingsbehandeling), 8.8 (Hoger management en raden van bestuur), 9.3 (Nationale behandeling), 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling of 9.6 (Markttoegang) in haar lijst in bijlage I of II, vormt dit tevens een voorbehoud bij de artikelen 13.3, 13.4, 13.6, 13.7 of 13.8, of voor elke regel inzake prestatie-eisen overeengekomen krachtens artikel 13.9, lid 1, of opgenomen in dit hoofdstuk op grond van artikel 13.9, lid 2, naargelang het geval, voor zover de in het voorbehoud bedoelde maatregel, sector, subsector of activiteit onder dit hoofdstuk valt.
5. Na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt een partij geen maatregelen of reeks maatregelen vast die vallen onder afdeling B van de lijst van Canada in bijlage III, of onder de lijst van de Europese Unie in bijlage II en die investeerders uit de andere partij al dan niet rechtstreeks op grond van nationaliteit verplichten investeringen die bestaan op het tijdstip waarop de maatregelen of reeks maatregelen werking krijgen, te verkopen of anderszins te vervreemden.
6. Wat intellectuele eigendomsrechten betreft, kan een partij afwijken van de artikelen 13.3 en 13.4, alsmede van regels inzake technologieoverdracht die, naargelang het geval, verband houden met prestatie-eisen overeengekomen krachtens artikel 13.9, lid 1, of die zijn opgenomen in dit hoofdstuk overeenkomstig artikel 13.9, lid 2, indien de afwijking is toegestaan volgens de TRIPs-Overeenkomst, ontheffingen van de TRIPs-Overeenkomst vastgesteld overeenkomstig artikel IX van de WTO-Overeenkomst daaronder begrepen.
7. De artikelen 13.3, 13.4, 13.6, 13.7, 13.8 en 13.9 zijn niet van toepassing op:
a. opdrachten van een partij voor goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten „onder dit hoofdstuk vallende opdrachten” zijn in de zin van artikel 19.2 (Toepassingsgebied); of
b. subsidies, of overheidssteun in verband met de handel in diensten, die door een partij worden verstrekt.
1. Elke partij ziet erop toe dat alle algemeen toepasselijke maatregelen waarop dit hoofdstuk van toepassing is, op een redelijke, objectieve en onpartijdige wijze worden toegepast.
2. Elke partij ziet erop toe dat haar algemeen toepasselijke wet- en regelgeving, procedures en administratieve besluiten die verband houden met enige onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheid, onverwijld worden bekendgemaakt of op zodanige wijze beschikbaar worden gesteld dat belanghebbenden en de andere partij daarvan kennis kunnen nemen. Voor zover mogelijk zal elke partij:
a. de maatregelen die zij voornemens is vast te stellen, vooraf bekendmaken;
b. belanghebbenden en de andere partij een redelijke gelegenheid bieden om over deze voorgenomen maatregelen opmerkingen te maken; en
c. een redelijke termijn geven tussen de definitieve bekendmaking van de maatregelen en de datum waarop zij van kracht worden.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk treden deze vereisten in de plaats van die van artikel 27.1 (Bekendmaking).
3. Elke partij handhaaft passende mechanismen, of stelt deze vast, om binnen een redelijke termijn te reageren op vragen van belanghebbenden inzake onder dit hoofdstuk vallende algemeen toepasselijke maatregelen.
4. Een regelgevende autoriteit stelt een administratief besluit vast op basis van een volledige aanvraag van een investeerder in een financiële instelling, een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten of een financiële instelling uit de andere partij met betrekking tot de verlening van een financiële dienst, en wel binnen een redelijke termijn die wordt gerechtvaardigd door de ingewikkeldheid van de toepassing en de normale termijn voor de behandeling van de aanvraag. Wat Canada betreft, bedraagt een dergelijke redelijke termijn honderdtwintig dagen. De regelgevende autoriteit stelt de aanvrager onverwijld van dat besluit in kennis. Is vaststelling van een besluit binnen een redelijke termijn niet haalbaar, dan stelt de regelgevende autoriteit de aanvrager hiervan onverwijld in kennis en tracht zij het besluit zo spoedig mogelijk vast te stellen. Voor alle duidelijkheid: een aanvraag wordt pas volledig geacht wanneer alle hoorzittingen ter zake zijn gehouden en de regelgevende autoriteit alle nodige informatie heeft ontvangen.
Wanneer een partij verlangt dat een financiële instelling of een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij lid is van, participeert in of toegang heeft tot een zelfregulerende organisatie om een financiële dienst te mogen verlenen op of naar het grondgebied van die partij, of wanneer die partij een voorrecht of voordeel toekent wanneer een financiële dienst via een zelfregulerende organisatie wordt verleend, dan draagt die partij er zorg voor dat de zelfregulerende organisatie de uit dit hoofdstuk voortvloeiende verplichtingen naleeft.
Onder de voorwaarden voor toekenning van nationale behandeling verschaft elke partij aan op haar grondgebied gevestigde verleners van financiële diensten uit de andere partij toegang tot betalings- en clearingsystemen van een partij, of van een entiteit die uitvoering geeft aan een haar door een partij verleende overheidsbevoegdheid, alsmede tot voor de normale bedrijfsvoering beschikbare officiële financierings- en herfinancieringsfaciliteiten. Dit artikel verleent geen toegang tot de kredietfaciliteiten in laatste instantie van een partij.
1. Elke partij staat een financiële instelling uit de andere partij toe, op verzoek of met kennisgeving aan de bevoegde regelgevende instantie, indien vereist, nieuwe financiële diensten te verlenen waarvoor de betrokken partij volgens haar interne recht in vergelijkbare situaties toestemming aan haar eigen financiële instellingen zou geven.
2. Een partij kan de institutionele en rechtsvorm vaststellen waarin de nieuwe financiële dienst kan worden verleend en de verlening daarvan aan een vergunningsplicht onderwerpen. Indien een vergunning vereist is, wordt hierover binnen een redelijke termijn een besluit genomen en kan zij uitsluitend worden geweigerd om prudentiële redenen.
3. Dit artikel belet niet dat een financiële instelling uit een partij de andere partij verzoekt te overwegen de verlening van een financiële dienst die niet binnen het grondgebied van een van de partijen wordt verleend, toe te staan. Dit verzoek is onderworpen aan het recht van de partij die de aanvraag ontvangt, en niet aan de verplichtingen van dit artikel.
1. Elke partij staat een financiële instelling of een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij toe informatie in elektronische of andere vorm van en naar haar grondgebied te verzenden met het oog op gegevensverwerking, wanneer deze gegevensverwerking noodzakelijk is in het kader van de normale bedrijfsvoering van de financiële instelling of de verlener van grensoverschrijdende financiële diensten.
2. Elke partij handhaaft passende waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, met name wat de doorgifte van persoonlijke gegevens aangaat. Indien de doorgifte van financiële informatie persoonlijke gegevens omvat, dient een dergelijke doorgifte te geschieden in overeenstemming met de wetgeving inzake de bescherming van persoonlijke gegevens op het grondgebied van de partij waarvan de overdracht afkomstig is.
1. Deze overeenkomst belet niet dat een partij redelijke maatregelen handhaaft of vaststelt om prudentiële redenen, zoals:
a. het beschermen van investeerders, spaarders, polishouders of personen jegens welke een financiële instelling, een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten of een verlener van financiële diensten een fiduciaire verplichting heeft;
b. het handhaven van de veiligheid, degelijkheid, integriteit of financiële verantwoordelijkheid van een financiële instelling, een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten of een verlener van financiële diensten; of
c. het verzekeren van de integriteit en de stabiliteit van het financiële systeem van een partij.
2. Onverminderd andere prudentiële regelgeving inzake de grensoverschrijdende handel in financiële diensten kan een partij registratie van verleners van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere partij en van financiële instrumenten verlangen.
3. Onverminderd de artikelen 13.3 en 13.4 kan een partij een bepaalde financiële dienst of activiteit verbieden om prudentiële redenen. Een dergelijk verbod geldt niet voor alle financiële diensten of een volledige subsector van financiële diensten, zoals bankdiensten.
1. Deze overeenkomst is niet van toepassing op maatregelen genomen door een overheidsinstantie in het kader van monetair of wisselkoersbeleid. Dit lid doet geen afbreuk aan de verplichtingen van een partij uit hoofde van de artikelen 8.5 (Prestatie-eisen), 8.13 (Overmakingen) of 13.9.
2. Deze overeenkomst verplicht een partij niet informatie te verstrekken of er toegang toe te verlenen die betrekking heeft op de zaken en rekeningen van individuele consumenten, verleners van grensoverschrijdende financiële diensten of financiële instellingen, en evenmin vertrouwelijke informatie door de openbaarmaking waarvan specifieke regelgevings-, toezichts- of rechtshandhavingsaangelegenheden in het gedrang zouden komen, of waarvan de openbaarmaking anderszins tegen het openbaar belang zou indruisen of legitieme commerciële belangen van bepaalde ondernemingen zou schaden.
1. Het Comité financiële diensten dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder f), omvat vertegenwoordigers van de autoriteiten die zijn belast met het beleid inzake financiële diensten, die deskundig zijn op het door dit hoofdstuk bestreken gebied. Voor Canada is de vertegenwoordiger in het Comité een ambtenaar van het Department of Finance van Canada of de opvolger daarvan.
2. Het Comité financiële diensten besluit bij consensus.
3. Het Comité financiële diensten komt jaarlijks bijeen, of zoals het anderszins beslist, en:
a. ziet toe op de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk;
b. geeft uitvoering aan een dialoog over de regulering van de sector financiële diensten, met het oog op bevordering van de wederzijdse kennis van de respectieve regelgevingssystemen van de partijen en samenwerking bij de ontwikkeling van internationale normen zoals uiteengezet in het memorandum van overeenstemming betreffende de dialoog over de regulering van de sector financiële diensten zoals neergelegd in bijlage 13-C; en
c. geeft uitvoering aan artikel 13.21.
1. Een partij kan verzoeken om overleg met de andere partij over elke uit deze overeenkomst voortvloeiende aangelegenheid die van invloed is op financiële diensten. De andere partij neemt het verzoek in welwillende overweging.
2. Elke partij draagt er zorg voor dat wanneer er overleg is overeenkomstig lid 1, haar delegatie ambtenaren omvat met relevante deskundigheid op het door dit hoofdstuk bestreken gebied. Voor Canada houdt dit in ambtenaren van het Department of Finance of Canada of de opvolger daarvan.
1. Op de beslechting van geschillen die voortvloeien uit dit hoofdstuk, is hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting) van toepassing zoals gewijzigd bij dit hoofdstuk.
2. Indien de partijen geen overeenstemming bereiken over de samenstelling van het arbitragepanel dat wordt ingesteld met het oog op een uit dit hoofdstuk voortvloeiend geschil, is artikel 29.7 (Samenstelling van arbitragepanel) van toepassing. Alle verwijzingen naar de lijst van arbiters die wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 29.8 (Lijst van arbiters) worden gelezen als verwijzingen naar de lijst van arbiters die wordt vastgesteld overeenkomstig dit artikel.
3. Het Gemengd Comité voor de CETA kan een lijst opstellen van ten minste 15 personen die zijn geselecteerd op grond van hun objectiviteit, betrouwbaarheid en deugdelijk oordeelsvermogen, en die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden. De lijst bestaat uit drie sublijsten: een sublijst voor elke partij en een sublijst van personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en die voor het voorzitterschap in aanmerking komen. Elke sublijst bevat ten minste vijf personen. Het Gemengd Comité voor de CETA kan de lijst te allen tijde herzien en zorgt ervoor dat de lijst in overeenstemming is met dit artikel.
4. De arbiters op de lijst moeten beschikken over deskundigheid of ervaring inzake het recht betreffende financiële diensten of de praktijk op dat gebied, waaronder bijvoorbeeld de regelgeving inzake verleners van financiële diensten. De arbiters die fungeren als voorzitter moeten ook ervaring hebben als raadsman, panellid of arbiter in geschillenbeslechtingsprocedures. Arbiters zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op en nemen geen instructies aan van enige organisatie of overheid. Zij houden zich aan de gedragscode in bijlage 29-B (Gedragscode).
5. Indien een arbitragepanel oordeelt dat een maatregel niet in overeenstemming met deze overeenkomst is en de maatregel:
a. van invloed is op de financiëledienstensector en enige andere sector, dan mag de verzoekende partij overgaan tot opschorting van de voordelen in de financiëledienstensector waarvan het effect gelijkwaardig is aan het effect van de maatregel op de financiëledienstensector van de partij; of
b. uitsluitend een andere sector dan de financiëledienstensector beïnvloedt, dan mag de klagende partij de voordelen in de financiëledienstensector niet opschorten.
1. Afdeling F van hoofdstuk acht (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten), zoals gewijzigd bij dit artikel en bijlage 13-B, is van toepassing op:
a. investeringsgeschillen in verband met maatregelen waarop dit hoofdstuk van toepassing is en in het kader waarvan een investeerder klaagt dat een partij de artikelen 8.10 (Behandeling van investeerders en van onder overeenkomst vallende investeringen), 8.11 (Compensatie voor verliezen), 8.12 (Onteigening), 8.13 (Overmakingen), 8.16 (Weigering van toekenning van voordelen), 13.3 of 13.4 niet is nagekomen; of
b. procedures voor beslechting van investeringsgeschillen die zijn ingeleid overeenkomstig hoofdstuk acht, afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten), in het kader waarvan een beroep is gedaan op artikel 13.16, lid 1.
2. Ingeval er sprake is van een investeringsgeschil als bedoeld in lid 1, onder a), of indien de verweerder zich beroept op artikel 13.16, lid 1, binnen zestig dagen na de indiening van een verzoek bij het Gerecht overeenkomstig artikel 8.23 (Indiening van verzoek bij Gerecht), wordt een formatie van het Gerecht samengesteld overeenkomstig artikel 8.27 (Instelling van Gerecht), lid 7, uit de lijst die is opgesteld overeenkomstig artikel 13.20, lid 3. Indien de verweerder binnen zestig dagen na de indiening van een verzoek artikel 13.16, lid 1, inroept, met betrekking tot een ander investeringsgeschil dan hetgeen is bedoeld in lid 1, onder a), gaat de toepasselijke termijn voor de samenstelling van een formatie van het Gerecht overeenkomstig artikel 8.27 (Instelling van Gerecht), lid 7, in op de datum waarop de verweerder artikel 13.16, lid 1, inroept. Indien het Gemengd Comité voor de CETA binnen de in artikel 8.27 (Instelling van Gerecht), lid 17, bedoelde termijn geen leden van het Gerecht heeft aangewezen overeenkomstig artikel 8.27 (Instelling van Gerecht), lid 2, kan een van de partijen bij het geschil de secretaris-generaal van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen („Icsid”) verzoeken de leden van het Gerecht te kiezen uit de overeenkomstig artikel 13.20 opgestelde lijst. Indien de lijst niet is opgesteld overeenkomstig artikel 13.20 op de datum van indiening van het verzoek overeenkomstig artikel 8.23 (Indiening van verzoek bij Gerecht), wijst de secretaris-generaal van het Icsid de leden van het Gerecht aan uit de personen die door één of beide partijen zijn voorgesteld, overeenkomstig artikel 13.20.
3. De verweerder kan de zaak schriftelijk verwijzen naar het Comité financiële diensten voor een besluit of, en zo ja in welke mate, de uitzondering krachtens artikel 13.16, lid 1, een geldig verweer vormt tegen het verzoek. Deze verwijzing geschiedt uiterlijk op de datum die het Gerecht vaststelt voor de verweerder wat betreft de indiening van diens contramemorie. Indien de verweerder de zaak verwijst naar het Comité financiële diensten op grond van dit lid, worden de in afdeling F van hoofdstuk acht (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) bedoelde termijnen of procedures geschorst.
4. Met een verwijzing overeenkomstig lid 3 kan het Comité financiële diensten of het Gemengd Comité voor de CETA, naargelang van het geval, komen tot een gezamenlijke vaststelling over de vraag of en in hoeverre artikel 13.16, lid 1, een geldig verweer vormt tegen het verzoek. Het Comité financiële diensten of het Gemengd Comité voor de CETA, naargelang van het geval, stuurt een kopie van de gezamenlijke vaststelling aan de investeerder en het Gerecht, indien dit is ingesteld. Indien in de gezamenlijke vaststelling wordt geconcludeerd dat artikel 13.16, lid 1, een geldig verweer vormt tegen alle onderdelen van het verzoek in hun geheel, dan wordt de investeerder geacht zijn verzoek te hebben ingetrokken en wordt de procedure beëindigd zoals bedoeld in artikel 8.35 (Afstand van instantie). Indien in de gezamenlijke vaststelling wordt geconcludeerd dat artikel 13.16, lid 1, enkel een geldig verweer vormt tegen onderdelen van het verzoek, dan is de gezamenlijke vaststelling bindend voor het Gerecht met betrekking tot die onderdelen van het verzoek. De schorsing van de termijnen of van de procedures zoals omschreven in lid 3 is dan niet langer van toepassing en de investeerder kan zijn verzoek wat de overige onderdelen ervan betreft, voortzetten.
5. Indien het Gemengd Comité voor de CETA binnen drie maanden na verwijzing van de aangelegenheid door het Comité financiële diensten geen gezamenlijke vaststelling heeft gedaan, dan is de in lid 3 bedoelde schorsing van de termijnen of procedures niet langer van toepassing en kan de investeerder zijn verzoek voortzetten.
6. Op verzoek van de verweerder beslist het Gerecht preliminair of en in hoeverre artikel 13.16, lid 1, een geldig verweer vormt tegen het verzoek. Laat de verweerder na dit verzoek in te dienen, dan doet dit niet af aan zijn recht om bij wijze van verweer artikel 13.16, lid 1, in een latere fase van de procedure in te roepen. Het Gerecht verbindt geen negatieve gevolgtrekkingen aan het feit dat het Comité financiële diensten of het Gemengd Comité voor de CETA geen overeenstemming heeft bereikt over een gezamenlijke vaststelling overeenkomstig bijlage 13-B.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
in- en uitklaring: de afhandeling, voor een vast bedrag of op contractbasis, van douaneformaliteiten met betrekking tot de in-, uit- of doorvoer van vracht, ongeacht of deze dienst de hoofdactiviteit of een nevenactiviteit van de dienstverlener betreft;
diensten in verband met de opslag van containers: de opslag, het laden, het lossen of de reparatie van containers en het klaarmaken ervan voor verzending, in havengebieden of verder landinwaarts;
vervoer van deur tot deur of multimodaal vervoer: het vervoer van vracht met een enkel vervoersdocument, waarbij gebruik wordt gemaakt van meer dan één wijze van vervoer en dat een internationaal traject over zee omvat;
feederdiensten: het vervoer voorafgaand aan en aansluitend op internationaal vrachtvervoer over zee, inclusief stortgoederen in containers, stukgoederen en droge of vloeibare bulkgoederen, tussen havens die zich binnen het grondgebied van een partij bevinden. Voor alle duidelijkheid geldt met betrekking tot Canada dat feederdiensten betrekking kunnen hebben op vervoer tussen de zee en binnenwateren, waarbij onder binnenwateren worden verstaan binnenwateren zoals omschreven in de Customs Act, R.S.C. 1985, c.1 (2nd Supp.);
internationale vracht: vracht vervoerd door zeeschepen tussen een haven van een partij en een haven van de andere partij of van een derde land, of tussen een haven van een lidstaat van de Europese Unie en een haven van een andere lidstaat van de Europese Unie;
internationale zeevervoerdiensten: het vervoer van passagiers of van vracht door zeeschepen tussen een haven van de ene partij en een haven van de andere partij of van een derde land, of tussen een haven van een lidstaat van de Europese Unie en een haven van een andere lidstaat van de Europese Unie, evenals het rechtstreeks contracten sluiten met verleners van andere vervoerdiensten ter waarborging van vervoer van deur tot deur of van multimodaal vervoer, doch niet het verlenen van dergelijke andere vervoerdiensten;
verleners van internationale zeevervoerdiensten:
a. ondernemingen uit een partij zoals omschreven in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities), en de filialen van dergelijke entiteiten; of
b. ondernemingen zoals omschreven in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities) uit een derde land die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van onderdanen van een partij, indien de schepen van die ondernemingen zijn geregistreerd overeenkomstig de wetgeving van die partij en onder de vlag van die partij varen; of
c. filialen van ondernemingen uit een derde land met aanzienlijke zakelijke activiteiten op het grondgebied van een partij, die internationale zeevervoerdiensten verlenen. Voor alle duidelijkheid: hoofdstuk acht (Investeringen) is niet van toepassing op dergelijke filialen;
diensten van scheepsagenten: de behartiging van de zakelijke belangen van een of meer scheepvaartlijnen of scheepvaartmaatschappijen binnen een bepaald geografisch gebied door een agent, voor de volgende doeleinden:
a. marketing en verkoop van zeevervoer- en aanverwante diensten, van de prijsopgave tot de facturering, alsmede het afgeven van vrachtbrieven namens de maatschappijen, het kopen en weer verkopen van de nodige aanverwante diensten, het opstellen van documenten en het verschaffen van bedrijfsinformatie; en
b. organisatorische werkzaamheden namens de maatschappijen betreffende het aanlopen van schepen of het overnemen van vracht in voorkomend geval;
hulpdiensten voor zeevervoer: behandeling van zeevracht, in- en uitklaring, diensten in verband met de opslag van containers, diensten van scheepsagenten, maritieme expediteursdiensten, en opslag;
behandeling van zeevracht: de uitvoering van, de organisatie van en het toezicht op:
a. het laden of lossen van schepen,
b. het sjorren of losmaken van vracht, en
c. het in ontvangst nemen of afleveren en bewaken van vracht vóór verscheping of na lossing,
door stuwadoorsbedrijven of terminalexploitanten, met uitzondering van werkzaamheden verricht door dokwerkers wanneer dezen onafhankelijk van de stuwadoorsbedrijven of terminalexploitanten zijn tewerkgesteld;
maritieme expediteursdiensten: de organisatie en het toezicht op zendingen namens verzenders, door de verlening van diensten zoals vervoer- en aanverwante diensten, vrachtconsolidatie en de verpakking van vracht, het opstellen van documenten en het verschaffen van bedrijfsinformatie;
opslag: opslag van diepgevroren of gekoelde goederen en bulkopslag van vloeistoffen of gassen, en overige opslag.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake het verlenen van internationale zeevervoerdiensten24). Voor alle duidelijkheid: ook de hoofdstukken acht (Investeringen) en negen (Grensoverschrijdende handel in diensten) zien op dergelijke maatregelen.
2. Voor alle duidelijkheid: in aansluiting op de artikelen 8.6 (Nationale behandeling), 8.7 (Meestbegunstigingsbehandeling), 9.3 (Nationale behandeling) en 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling) mag een partij geen maatregel vaststellen of handhaven ten aanzien van:
a. een schip dat een internationale zeevervoerdienst verleent en onder de vlag van de andere partij vaart;25) of
b. een verlener van internationale zeevervoerdiensten uit de andere partij,
waarbij een behandeling wordt toegekend die minder gunstig is dan die welke die partij in vergelijkbare situaties aan haar eigen vaartuigen of verleners van internationale zeevervoerdiensten of aan vaartuigen of verleners van internationale zeevervoerdiensten uit een derde land toekent met betrekking tot:
a. haventoegang;
b. de gebruikmaking van infrastructuur en havendiensten zoals sleep- en loodsdiensten;
c. de gebruikmaking van hulpdiensten voor zeevervoer, alsmede het opleggen van daarmee verband houdende vergoedingen en heffingen;
d. toegang tot douanefaciliteiten; of
e. de toewijzing van aanlegplaatsen en laad- en losinstallaties.26)
1. Elke partij staat de verleners van diensten voor internationaal zeevervoer uit de andere partij toe om aan hen toebehorende of door hen verhuurde lege containers die zij gratis vervoeren, tussen de havens van die partij te verplaatsen.
2. Een partij staat de verleners van diensten voor internationaal zeevervoer uit de andere partij toe om „feederdiensten” tussen de havens van die partij te verlenen.
3. Een partij stelt met betrekking tot internationale zeevervoerdiensten, waaronder het vervoer van droge en vloeibare bulkladingen en lijnvervoer, geen vrachtverdelingsregeling met een derde land in, en handhaaft dergelijke regelingen evenmin.
4. Een partij stelt noch maatregelen vast noch handhaaft zij maatregelen op grond waarvan een internationale vracht volledig of gedeeltelijk uitsluitend moet worden vervoerd door vaartuigen die in die partij zijn geregistreerd of die eigendom zijn dan wel onder zeggenschap staan van onderdanen van die partij.
5. Een partij stelt noch maatregelen vast noch handhaaft zij maatregelen die beletten dat verleners van internationale zeevervoerdiensten uit de andere partij rechtstreeks contracten sluiten met andere verleners van vervoerdiensten voor vervoer van deur tot deur of voor multimodaal vervoer.
1. Artikel 14.3 is niet van toepassing op:
a. bestaande niet-conforme maatregelen die door een partij worden gehandhaafd op het niveau van:
i. de Europese Unie, als opgenomen in haar lijst in bijlage I;
ii. een nationale overheid, als opgenomen door die partij in haar lijst in bijlage I;
iii. een provinciale, territoriale of regionale overheid, als opgenomen door die partij in haar lijst in bijlage I; of
iv. een lagere overheid;
b. de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a); of
c. een wijziging van niet-conforme maatregelen als bedoeld onder a), voor zover de wijziging de maatregelen zoals deze onmiddellijk voor de wijziging bestonden, niet minder conform maakt met artikel 14.3.
2. Artikel 14.3 is niet van toepassing op maatregelen die een partij vaststelt of handhaaft voor sectoren, subsectoren of activiteiten als opgenomen in haar lijst in bijlage II.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
contributielink: een link voor de transmissie van radio- of televisiesignalen naar een productiecentrum voor programma's;
kostengeoriënteerd: op basis van kosten en mogelijk betrekking hebbend op verschillende kostenmethodologieën voor verschillende faciliteiten of diensten;
onderneming: een „onderneming” zoals omschreven in artikel 8.1 (Definities);
essentiële faciliteiten: faciliteiten in het kader van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst die:
a. uitsluitend of voornamelijk worden aangeboden door één of een beperkt aantal aanbieders; en
b. voor het verlenen van een dienst niet op haalbare wijze economisch of technisch kunnen worden vervangen;
interconnectie: het verbinden van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten van verschillende aanbieders zodat gebruikers van een aanbieder kunnen communiceren met de gebruikers van een andere aanbieder en toegang krijgen tot door een andere aanbieder geleverde diensten;
interne bedrijfscommunicatie: telecommunicatie waardoor een onderneming intern of met haar dochterondernemingen, filialen en, afhankelijk van het interne recht van een partij, gelieerde ondernemingen kan communiceren, en deze laatste onderling kunnen communiceren, met uitzondering van al dan niet op commerciële basis verleende diensten aan ondernemingen die geen dochteronderneming, filiaal of gelieerde onderneming zijn, of aangeboden aan klanten of potentiële klanten. Voor de toepassing van deze definitie geldt de definitie die door elke partij van de begrippen „dochteronderneming”, „filiaal” en, indien van toepassing, „gelieerde onderneming” wordt gegeven;
huurlijnen: telecommunicatiefaciliteiten tussen twee of meer bepaalde aansluitpunten die zijn gereserveerd voor het specifieke gebruik door of beschikbaarheid voor een bepaalde klant of andere gebruikers naar de keuze van de klant;
grote aanbieder: een aanbieder die, wat prijs en aanbod betreft, de voorwaarden voor deelneming op de relevante markt voor openbare telecommunicatienetwerken of -diensten wezenlijk kan beïnvloeden ten gevolge van:
a. controle over essentiële faciliteiten; of
b. de wijze waarop hij van zijn marktpositie gebruikmaakt;
netwerkaansluitpunt: het fysieke punt waarop een gebruiker toegang tot een openbaar telecommunicatienetwerk krijgt;
nummerportabiliteit: de mogelijkheid voor eindgebruikers van openbare telecommunicatiediensten om dezelfde telefoonnummers op dezelfde locatie te houden zonder dat de kwaliteit, de betrouwbaarheid of het gemak eronder lijdt wanneer van aanbieder van soortgelijke openbare telecommunicatiediensten wordt veranderd;
openbaar telecommunicatienetwerk: de openbare telecommunicatie-infrastructuur waardoor telecommunicatie tussen twee bepaalde netwerkaansluitpunten mogelijk wordt gemaakt;
openbare telecommunicatiedienst: telecommunicatiedienst ten aanzien waarvan een partij, uitdrukkelijk of feitelijk, eist dat zij aan het algemene publiek wordt aangeboden en die gekenmerkt wordt door de real-time transmissie van door de klant tussen twee of meer punten verzonden informatie, zonder dat de vorm of inhoud van de informatie van de klant van eindpunt tot eindpunt wordt gewijzigd. Deze dienst kan onder meer spraaktelefoniediensten, pakketgeschakelde en circuitgeschakelde datatransmissiediensten, telex-, telegraaf- en faxdiensten, particuliere huurlijnen en diensten en systemen voor mobiele en persoonlijke communicatie omvatten;
regelgevende autoriteit: de instantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving inzake telecommunicatie;
telecommunicatiediensten: alle diensten bestaande in de transmissie en ontvangst van elektromagnetische signalen, maar niet de economische activiteit bestaande in de levering van inhoud door middel van telecommunicatie; en
gebruiker: een onderneming of natuurlijke persoon die gebruikmaakt van of verzoekt om een algemeen beschikbare telecommunicatiedienst.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op door een partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake telecommunicatienetwerken of -diensten, onverminderd het recht van een partij om de verlening van een dienst te beperken in overeenstemming met haar in de bijlagen I of II opgenomen lijst van voorbehouden.
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op maatregelen van een partij met betrekking tot de transmissie door middel van telecommunicatie, de verspreiding van voor ontvangst door het publiek bestemde radio- of televisieprogramma's via de kabel of door middel van rechtstreekse uitzending daaronder begrepen. Voor alle duidelijkheid: dit hoofdstuk is van toepassing op contributielinks.
3. Op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk wordt niet:
a. van een partij verlangd dat zij toestaat dat een dienstverlener uit de andere partij telecommunicatienetwerken of -diensten instelt, ontwikkelt, verwerft, huurt, exploiteert of levert op andere wijze dan in deze overeenkomst bepaald; noch wordt er
b. van een partij verlangd dat zij telecommunicatienetwerken of -diensten die niet aan het algemene publiek worden aangeboden, instelt, ontwikkelt, verwerft, huurt, exploiteert of levert, dan wel dat zij dienstverleners daartoe verplicht.
1. Een partij ziet erop toe dat ondernemingen uit de andere partij toegang krijgen tot en gebruik kunnen maken van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten op redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, onder meer met betrekking tot kwaliteit, technische normen en technische specificaties.27) De partijen zien op de naleving van deze verplichting onder meer toe met inachtneming van het bepaalde in de leden 2 tot en met 6.
2. Elke partij ziet erop toe dat ondernemingen uit de andere partij toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van alle binnen of buiten haar grenzen aangeboden openbare telecommunicatienetwerken en -diensten, particuliere huurlijnen inbegrepen, en zorgt er te dien einde voor, overeenkomstig de leden 5 en 6, dat het deze ondernemingen is toegestaan:
a. eind- of andere apparatuur met interfaces met het openbare telecommunicatienetwerk te kopen of te huren en aan te sluiten;
b. particuliere huurlijnen of lijnen in particuliere eigendom te verbinden met openbare telecommunicatienetwerken en -diensten uit die partij of met lijnen, gehuurd door of in eigendom van een andere onderneming;
c. exploitatieprotocollen van hun keuze te gebruiken; en
d. zich bezig te houden met schakelbesturing („switching”), signalering en verwerking.
3. Elke partij ziet erop toe dat ondernemingen uit de andere partij openbare telecommunicatienetwerken en -diensten kunnen gebruiken voor het binnenlandse en grensoverschrijdende verkeer van informatie, daarbij inbegrepen de interne bedrijfscommunicatie van deze ondernemingen, en voor toegang tot informatie die in gegevensbestanden of op andere wijze in machinaal leesbare vorm is opgeslagen op het grondgebied van een van de partijen.
4. Op grond van artikel 28.3 (Algemene uitzonderingen), en niettegenstaande het bepaalde in lid 3, neemt een partij passende maatregelen ter bescherming van:
a. de veiligheid en vertrouwelijkheid van openbare telecommunicatiediensten; en
b. de persoonlijke levenssfeer van gebruikers van openbare telecommunicatiediensten,
mits deze maatregelen niet op zodanige wijze worden toegepast dat zij een middel tot arbitraire of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de handel vormen.
5. Elke partij ziet erop toe dat voor de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten uitsluitend voorwaarden worden gesteld die noodzakelijk zijn ter:
a. vrijwaring van de openbare-dienstverantwoordelijkheden van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten, en met name hun bevoegdheid hun netwerken of diensten aan het algemene publiek ter beschikking te stellen;
b. bescherming van de technische integriteit van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten; of
c. waarborging dat dienstverleners uit de andere partij geen diensten verlenen waarvoor de partij, door middel van haar in de bijlagen I of II opgenomen lijst van voorbehouden, beperkingen heeft gesteld.
6. Mits de voorwaarden voor de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten aan de in lid 5 genoemde criteria voldoen, mogen zij het volgende omvatten:
a. beperkingen ter zake van wederverkoop en medegebruik van deze diensten;
b. de eis gespecificeerde technische interfaces te gebruiken, daarbij inbegrepen interface-protocollen, voor koppeling aan die netwerken of diensten;
c. indien nodig, eisen voor de interoperabiliteit van deze diensten;
d. type-goedkeuring van eind- of andere apparatuur met interfaces met het netwerk en technische eisen voor de koppeling van die apparatuur aan de netwerken;
e. beperkingen ter zake van de koppeling van lijnen, in particuliere huur of eigendom, aan deze netwerken, diensten of lijnen, gehuurd door of in eigendom van een andere onderneming; en
f. aanmelding, registratie en verlening van vergunningen.
1. Elke partij handhaaft passende maatregelen om te voorkomen dat aanbieders die alleen of met anderen gezamenlijk een grote aanbieder vormen, concurrentiebeperkende praktijken toepassen of blijven toepassen.
2. De in lid 1 bedoelde concurrentiebeperkende praktijken omvatten:
a. het op concurrentiebeperkende wijze toepassen van kruissubsidiëring;
b. het op concurrentiebeperkende wijze gebruiken van informatie van concurrenten; en
c. het niet op tijdige wijze beschikbaar stellen aan andere dienstverleners van technische informatie over essentiële faciliteiten en commercieel relevante informatie die deze dienstverleners voor het leveren van hun diensten nodig hebben.
1. Elke partij ziet erop toe dat grote aanbieders op haar grondgebied hun essentiële faciliteiten, die onder meer netwerkelementen, operationele ondersteuningssystemen of ondersteunende structuren kunnen omvatten, tegen redelijke, niet-discriminerende voorwaarden en op de kosten gebaseerde tarieven aan aanbieders van telecommunicatiediensten uit de andere partij ter beschikking stellen.
2. Elke partij kan in overeenstemming met haar interne wet- en regelgeving bepalen welke essentiële faciliteiten op haar grondgebied beschikbaar moeten worden gesteld.
1. Elke partij ziet erop toe dat grote aanbieders op haar grondgebied interconnectie aanbieden:
a. op elk technisch haalbaar punt in het netwerk;
b. op niet-discriminerende voorwaarden, technische normen en specificaties daaronder begrepen, en tegen niet-discriminerende tarieven;
c. met een kwaliteit die niet lager is dan die welke wordt geboden voor de eigen soortgelijke diensten, voor soortgelijke diensten van niet-gelieerde dienstverleners of voor soortgelijke diensten van dochterondernemingen of andere gelieerde ondernemingen;
d. binnen een redelijke termijn, op voorwaarden (technische normen en specificaties daaronder begrepen) en tegen op de kosten gebaseerde tarieven die transparant, economisch redelijk en voldoende gescheiden zijn, zodat een aanbieder niet behoeft te betalen voor netwerkonderdelen en -faciliteiten die hij voor de levering van zijn diensten niet nodig heeft; en
e. op verzoek via extra aansluitpunten, in aanvulling op de aan de meeste gebruikers aangeboden netwerkaansluitpunten, tegen een vergoeding die gebaseerd is op de kosten voor het aanleggen van de noodzakelijke aanvullende faciliteiten.
2. Een aanbieder waaraan een vergunning is verleend om telecommunicatiediensten te leveren, heeft het recht om met andere aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten een nieuwe interconnectieovereenkomst aan te gaan. Elke partij draagt er zorg voor dat grote aanbieders verplicht zijn een referentie-interconnectieaanbieding vast te stellen of met andere aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten interconnectieovereenkomsten aan te gaan.
3. Elke partij ziet erop toe dat aanbieders van openbare telecommunicatiediensten die bij onderhandelingen over interconnectieregelingen informatie van een andere aanbieder ontvangen, die informatie uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor zij werd verstrekt en dat zij de vertrouwelijkheid van de verstrekte of opgeslagen informatie te allen tijde respecteren.
4. Elke partij ziet erop toe dat de procedures voor interconnectie met een grote aanbieder algemeen worden bekendgemaakt.
5. Elke partij ziet erop toe dat grote aanbieders hun interconnectieovereenkomsten of hun referentie-interconnectieaanbieding, indien van toepassing, algemeen bekendmaken.
Elke partij dient erop toe te zien dat vergunningen voor het verlenen van telecommunicatiediensten voor zover mogelijk worden verleend op basis van een eenvoudige kennisgevingsprocedure.
1. Elke partij heeft het recht vast te stellen welke universeledienstverplichtingen zij wenst te handhaven.
2. Elke partij zorgt ervoor dat elke door haar vastgestelde of gehandhaafde maatregel inzake universele diensten wordt uitgevoerd op een transparante, objectieve, niet-discriminerende en uit mededingingsoogpunt neutrale wijze. Elke partij zorgt er tevens voor dat de universeledienstverplichtingen die zij oplegt, niet belastender zijn dan voor de door haar vastgestelde soort universele dienst noodzakelijk is.
3. Alle dienstverleners komen in aanmerking voor het verzorgen van universele diensten. Indien er een dienstverlener moet worden aangewezen als de aanbieder van een universele dienst, zorgt een partij ervoor dat de selectie geschiedt door middel van een efficiënt, transparant en niet-discriminerend mechanisme.
1. Elke partij voert haar procedures voor de toewijzing en het gebruik van schaarse middelen, zoals frequenties, nummers en doorgangsrechten, objectief, tijdig, transparant en niet-discriminerend uit.
2. In afwijking van de artikelen 8.4 (Markttoegang) en 9.6 (Markttoegang) kan een partij maatregelen vaststellen of handhaven waarbij spectrum wordt verdeeld en toegewezen en frequenties worden beheerd. Elke partij behoudt het recht haar beleid vast te stellen en uit te voeren ten aanzien van spectrum en -frequentiebeheer waarbij het aantal aanbieders van openbare telecommunicatiediensten kan worden beperkt. Elke partij behoudt tevens het recht om frequentiebanden toe te wijzen, rekening houdend met de bestaande en toekomstige behoeften.
3. Elke partij maakt de actuele stand van de toegewezen frequentiebanden algemeen bekend, maar is niet verplicht gedetailleerde informatie te verstrekken over frequenties die zijn toegewezen voor specifiek gebruik door de overheid.
Elke partij waarborgt dat aanbieders van openbare telecommunicatiediensten op haar grondgebied onder redelijke voorwaarden nummerportabiliteit aanbieden.
1. Elke partij waarborgt dat haar regelgevende autoriteit juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk is van enige aanbieder van telecommunicatienetwerken, -diensten of -apparatuur, ook indien een partij eigenaar is van of zeggenschap heeft over een aanbieder van telecommunicatienetwerken of -diensten.
2. Elke partij zorgt ervoor dat de besluiten en procedures van haar regelgevende autoriteit ten aanzien van alle marktdeelnemers onpartijdig zijn en tijdig en transparant worden uitgevoerd.
3. Elke partij waarborgt dat haar regelgevende autoriteit voldoende bevoegdheden heeft om de sector te reguleren, onder meer door ervoor te zorgen dat die autoriteit bevoegd is om:
a. van aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten te verlangen dat zij alle informatie indienen die de regelgevende autoriteit voor de uitvoering van haar taken noodzakelijk acht; en
b. haar besluiten betreffende de verplichtingen van de artikelen 15.3 tot en met 15.6 kan doorvoeren door middel van passende sancties, die financiële sancties, corrigerende maatregelen of de schorsing of intrekking van vergunningen kunnen omvatten.
Beroep op regelgevende autoriteiten
1. In aansluiting op de artikelen 27.3 (Administratieve procedures) en 27.4 (Toetsing en beroep) ziet elke partij erop toe dat:
a. ondernemingen tijdig een beroep op haar regelgevende autoriteit kunnen doen voor de beslechting van geschillen met aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten over de aangelegenheden die onder de artikelen 15.3 tot en met 15.6 en ingevolge het interne recht van de partij binnen de jurisdictie van de regelgevende autoriteit vallen. In voorkomend geval neemt de regelgevende autoriteit binnen een redelijke termijn een bindend besluit om het geschil tot een oplossing te brengen;
b. aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten uit de andere partij die om toegang tot essentiële faciliteiten of om interconnectie met een grote aanbieder op het grondgebied van de partij verzoeken, binnen een redelijke, algemeen bekendgemaakte specifieke termijn geschillen met die grote aanbieder over passende voorwaarden en tarieven voor interconnectie of toegang kunnen voorleggen aan een regelgevende autoriteit, in het kader van beslechting daarvan.
Beroep en toetsing van vaststellingen of besluiten van regelgevende autoriteit
2. Elke partij zorgt ervoor dat een onderneming waarvan de belangen door een vaststelling of besluit van een regelgevende autoriteit worden geschaad, tegen de vaststelling of dat besluit kan opkomen bij een onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke, semi-rechterlijke of administratieve autoriteit, als bepaald in het interne recht van de partij. De rechterlijke, semi-rechterlijke of administratieve autoriteit verstrekt de onderneming schriftelijk de redenen op grond waarvan zij tot haar vaststelling of beslissing is gekomen. Elke partij zorgt ervoor dat deze vaststellingen of besluiten, onder voorbehoud van beroep of nadere toetsing, door de regelgevende autoriteit ten uitvoer worden gelegd.
3. Een verzoek om rechterlijke toetsing vormt geen grond voor niet-naleving van de vaststelling of het besluit van de regelgevende autoriteit, tenzij de desbetreffende rechterlijke instantie die vaststelling of dat besluit schorst.
1. In aanvulling op de artikelen 27.1 (Bekendmaking) en 27.2 (Informatieverstrekking) en in aanvulling op de andere bepalingen van dit hoofdstuk met betrekking tot de bekendmaking van informatie, maakt elke partij de volgende informatie algemeen bekend:
a. de taken van een regelgevende autoriteit, in een duidelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm, in het bijzonder wanneer meer dan één orgaan met die taken belast is;
b. de maatregelen met betrekking tot openbare telecommunicatienetwerken of -diensten, met inbegrip van:
i. regelgeving van haar regelgevende autoriteit, samen met de rechtsgrondslag voor deze regelgeving;
ii. tarieven en andere voorwaarden van diensten;
iii. specificaties van technische interfaces;
iv. voorwaarden voor het koppelen van eind- of andere apparatuur aan de openbare telecommunicatienetwerken;
v. vereisten op het gebied van aanmelding, toestemming, registratie of vergunningverlening, indien van toepassing; en
c. informatie over de organen die verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding, wijziging en goedkeuring van maatregelen inzake normen.
De partijen erkennen het belang van een concurrerende markt om legitieme doelstellingen van overheidsbeleid voor telecommunicatiediensten te verwezenlijken. Met het oog hierop kan elke partij afzien van het reguleren van een telecommunicatiedienst voor zover voorzien in haar interne recht, wanneer een marktanalyse heeft uitgewezen dat een daadwerkelijke mededinging is verwezenlijkt.
In geval van strijdigheid tussen het bepaalde in dit hoofdstuk en een ander hoofdstuk, heeft het bepaalde in dit hoofdstuk voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
levering: een computerprogramma, tekst, video, beeld-, geluidsopname of andere digitaal opgeslagen levering; en
elektronische handel: handel uitgevoerd door middel van telecommunicatie, alleen of in combinatie met andere informatie- en communicatietechnologieën.
1. De partijen erkennen dat elektronische handel leidt tot meer economische groei en handelsmogelijkheden in vele sectoren en zij bevestigen dat de WTO-regels op het gebied van de elektronische handel van toepassing zijn. Zij komen overeen de ontwikkeling van hun onderlinge elektronische handel te bevorderen, met name door samenwerking bij kwesties die in het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk door elektronische handel worden opgeworpen.
2. Dit hoofdstuk legt aan partijen geen verplichting op om levering langs elektronische weg toe te staan, tenzij een dergelijke verplichting op grond van een andere bepaling van deze overeenkomst bestaat.
1. Een partij legt geen douanerecht, -heffing of -vergoeding op voor levering langs elektronische weg.
2. Voor alle duidelijkheid: lid 1 belet een partij niet om een interne belasting of andere interne heffing op te leggen op een levering langs elektronische weg, mits de belasting of heffing wordt opgelegd op een wijze die niet tegen deze overeenkomst indruist.
Elke partij stelt wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen vast of handhaaft deze voor de bescherming van persoonlijke gegevens van gebruikers bij elektronische handel en houdt daarbij terdege rekening met internationale normen inzake gegevensbescherming van ertoe doende internationale organisaties waarvan beide partijen lid zijn.
Gelet op het potentieel van de elektronische handel als instrument voor sociale en economische ontwikkeling, erkennen de partijen dat de volgende zaken van belang zijn:
a. duidelijkheid, transparantie en voorspelbaarheid van hun interne regelgevingskaders bij het faciliteren, in de mate van het mogelijke, van de ontwikkeling van de elektronische handel;
b. interoperabiliteit, innovatie en mededinging bij het faciliteren van de elektronische handel; en
c. faciliteren dat kleine en middelgrote ondernemingen gebruikmaken van elektronische handel.
1. Gezien het mondiale karakter van de elektronische handel komen de partijen overeen een dialoog aan te gaan over de kwesties die zich in het kader van elektronische handel voordoen, en die onder meer betrekking hebben op:
a. de erkenning van aan het publiek afgegeven certificaten voor elektronische handtekeningen en de facilitering van grensoverschrijdende certificeringsdiensten;
b. de aansprakelijkheid van aanbieders van intermediaire diensten bij de doorgifte of opslag van informatie;
c. de behandeling van ongevraagde elektronische commerciële communicatie; en
d. de bescherming van persoonlijke gegevens en van consumenten en bedrijven tegen frauduleuze en misleidende handelspraktijken op het gebied van elektronische handel.
2. De in lid 1 bedoelde dialoog kan plaatsvinden in de vorm van een uitwisseling van informatie over de respectieve wet- en regelgeving en andere maatregelen van een partij met betrekking tot deze kwesties, alsmede in de vorm van een uitwisseling van ervaringen over de uitvoering van die wet- en regelgeving en andere maatregelen.
3. Gezien het mondiale karakter van de elektronische handel bevestigen de partijen het belang van een actieve deelname in multilaterale fora voor het bevorderen van elektronische handel.
In geval van strijdigheid tussen dit hoofdstuk en een ander hoofdstuk van deze overeenkomst heeft het bepaalde in dat andere hoofdstuk voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
mededingingverstorende zakelijke activiteiten: mededingingverstorende overeenkomsten, onderling afgestemde feitelijke gedragingen of mededingingverstorende regelingen van concurrenten, mededingingverstorende gedragingen van een onderneming die een machtspositie inneemt op een markt, en fusies met belangrijke mededingingverstorende gevolgen; en
dienst van algemeen economisch belang: voor de Europese Unie: een dienst die, indien deze door een onderneming onder normale marktomstandigheden moet worden verleend, niet op bevredigende wijze kan worden verleend tegen voorwaarden die stroken met het algemeen belang, voorwaarden inzake prijs, objectieve kwaliteitskenmerken, continuïteit en toegang tot de dienst daaronder begrepen. Het beheer van een dienst van algemeen economisch belang moet door de staat aan een of meer ondernemingen worden toegewezen, door middel van een toewijzing van een openbare dienst waarin de verplichtingen van de desbetreffende ondernemingen en van de staat worden omschreven.
1. De partijen erkennen het belang van een vrije en onvervalste mededinging voor hun handelsbetrekkingen. De partijen erkennen dat mededingingverstorende zakelijke activiteiten de goede werking van markten kunnen verstoren en de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer kunnen ondergraven.
2. De partijen nemen passende maatregelen om mededingingverstorend zakelijk gedrag te verbieden, waarbij zij erkennen dat dergelijke maatregelen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst zullen bijdragen.
3. De partijen werken samen bij aangelegenheden met betrekking tot het verbod van mededingingverstorende zakelijke activiteiten in de vrijhandelszone in overeenstemming met de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsrecht, gedaan te Bonn op 17 juni 1999.
4. De in lid 2 bedoelde maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de beginselen van transparantie, non-discriminatie en de billijkheid van procedures. Uitsluitingen van de toepassing van het mededingingsrecht moeten transparant zijn. Een partij verstrekt de andere partij openbare informatie over dergelijke uitsluitingen in het kader van haar mededingingsrecht.
1. Een partij draagt er zorg voor dat de in artikel 17.2, lid 2, bedoelde maatregelen van toepassing zijn in de partijen in de mate waarin haar interne recht dit vergt.
2. Voor alle duidelijkheid:
a. in Canada is de Competition Act, R.S.C. 1985, c. C-34 bindend voor en van toepassing op federale of provinciale overheidsondernemingen („agents of her Majesty in right of Canada, or of a province”), dat wil zeggen ondernemingen („Crown corporations”), voor wat hun commerciële activiteiten betreft die zij onder daadwerkelijke of potentiële mededinging met andere personen uitvoeren, voor zover deze wet van toepassing zou zijn als de „agent of her Majesty” geen overheidsonderneming zou zijn. Een dergelijke „agent of her Majesty” kan overheidsondernemingen, ondernemingen met een overheidsmonopolie en ondernemingen waaraan bijzondere of uitsluitende rechten of voorrechten zijn toegekend, omvatten; en
b. in de Europese Unie zijn overheidsondernemingen, ondernemingen met een overheidsmonopolie en ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend, onderworpen aan de mededingingsregels van de Europese Unie. De ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, vallen echter onder deze regels evenwel voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert.
Niets in dit hoofdstuk is onderworpen aan enige vorm van geschillenbeslechting in het kader van de onderhavige overeenkomst.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
een onder dit hoofdstuk vallende entiteit:
a. een onderneming met een overheidsmonopolie;
b. een aanbieder van een goed of een dienst, indien deze behoort tot een klein aantal aanbieders van goederen of diensten die formeel of feitelijk door een partij zijn toegestaan of opgericht, en de partij de mededinging tussen deze aanbieders op haar grondgebied aanzienlijk belemmert;
c. een entiteit waaraan een partij formeel of feitelijk bijzondere rechten of voorrechten voor het leveren van een goed of dienst heeft toegekend, waardoor het vermogen van alle andere ondernemingen om hetzelfde goed of dezelfde dienst in hetzelfde geografische gebied onder in wezen gelijkwaardige omstandigheden te leveren, wezenlijk wordt aangetast, waarbij de entiteit volledig of gedeeltelijk kan ontsnappen aan concurrentiedruk of marktbeperkingen;28) of
d. een overheidsonderneming;
aanwijzen: een monopolie instellen of toestaan, of de werkingssfeer van een monopolie uitbreiden teneinde daaronder een nieuw goed of een nieuwe dienst te laten vallen;
in overeenstemming met commerciële overwegingen: in overeenstemming met de gebruikelijke handelspraktijken van een particuliere onderneming in de betrokken sector of bedrijfstak; en
niet-discriminerende behandeling: de beste van enerzijds een nationale behandeling en anderzijds een meestbegunstigingsbehandeling zoals bedoeld in deze overeenkomst.
1. De partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen ingevolge artikel XVII, leden 1 tot en met 3, van de GATT 1994, het Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XVII van de GATT 1994 en artikel VIII, leden 1 en 2, van de GATS, die alle zijn opgenomen in deze overeenkomst en hiervan deel uitmaken.
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op opdrachten van een partij aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten „onder dit hoofdstuk vallende opdrachten” zijn in de zin van artikel 19.2 (Toepassingsgebied).
3. De artikelen 18.4 en 18.5 zijn niet van toepassing op de sectoren die zijn vermeld in de artikelen 8.2 (Toepassingsgebied) en 9.2 (Toepassingsgebied).
4. De artikelen 18.4 en 18.5 zijn niet van toepassing op een maatregel van een onder dit hoofdstuk vallende entiteit indien een voorbehoud van een partij, afgezet tegen een verplichting tot nationale behandeling of meestbegunstigingsbehandeling, zoals opgenomen in de lijst van die partij in bijlage I, II of III, van toepassing zou zijn indien dezelfde maatregel door die partij was vastgesteld of gehandhaafd.
1. Onverminderd de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van deze overeenkomst, belet niets in dit hoofdstuk een partij om een overheidsonderneming of een overheidsmonopolie aan te wijzen of in stand te houden, of om aan een onderneming bijzondere rechten of voorrechten toe te kennen.
2. Een partij mag een onder dit hoofdstuk vallende entiteit verplichten noch aanmoedigen te handelen op een wijze die tegen deze overeenkomst indruist.
1. Elke partij ziet erop toe dat onder dit hoofdstuk vallende entiteiten op haar grondgebied een niet-discriminerende behandeling toekennen aan onder deze overeenkomst vallende investeringen, aan goederen van de andere partij, of aan dienstverleners van de andere partij bij de aan- of verkoop van goederen of diensten.
2. Indien een onder dit hoofdstuk vallende entiteit zoals beschreven in de definitie van „een onder dit hoofdstuk vallende entiteit” in artikel 18.1, onder b) tot en met d), optreedt overeenkomstig artikel 18.5, lid 1, wordt de partij op wiens grondgebied de onder dit hoofdstuk vallende entiteit is gevestigd, geacht te voldoen aan de in lid 1 bedoelde verplichtingen met betrekking tot die onder dit hoofdstuk vallende entiteit.
1. Elke partij ziet erop toe dat onder dit hoofdstuk vallende entiteiten op haar grondgebied bij de aan- of verkoop van goederen, alsook bij de aankoop van diensten, handelen in overeenstemming met commerciële overwegingen, met inbegrip van de prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere voorwaarden van aankoop of verkoop, ook wanneer die goederen of diensten worden verstrekt aan of door een investering van een investeerder uit de andere partij.
2. Mits de gedragingen van een onder dit hoofdstuk vallende entiteit in overeenstemming zijn met artikel 18.4 en hoofdstuk zeventien (Mededingingsbeleid), is de verplichting van lid 1 niet van toepassing:
a. in het geval van een monopolie, ten aanzien van activiteiten in het kader van het doel waarvoor het monopolie in het leven is geroepen of waarvoor bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend, zoals een openbaredienstverplichting of regionale ontwikkeling; of
b. in het geval van een overheidsonderneming, bij de vervulling van haar publieke mandaat.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
handelsgoederen of -diensten: goederen of diensten die in de regel in de handel worden verkocht of te koop worden aangeboden aan, en in de regel worden aangeschaft door niet-overheidskopers voor niet-overheidsdoeleinden;
dienst in verband met de bouw: een dienst die gericht is op de uitvoering, ongeacht op welke wijze, van bouwwerkzaamheden of civieltechnische werken in de zin van afdeling 51 van de voorlopige centrale productenclassificatie van de Verenigde Naties („CPC”);
elektronische veiling: een zich herhalend proces waarbij aanbieders langs elektronische weg nieuwe prijzen en/of nieuwe waarden voor kwantificeerbare, niet op de prijs betrekking hebbende en met de beoordelingscriteria samenhangende onderdelen van de inschrijving opgeven, waardoor een rangorde van de inschrijvingen tot stand komt of de rangorde wordt gewijzigd;
schriftelijk: betreft elke formulering in woorden of cijfers die gelezen, gereproduceerd en later meegedeeld kan worden. De term „schriftelijk” kan ook betrekking hebben op elektronisch doorgegeven en opgeslagen informatie;
onderhandse aanbesteding: een aanbestedingsprocedure waarbij de aanbestedende entiteit contact zoekt met een aanbieder of aanbieders van haar keuze;
maatregel: een wet, voorschrift, procedure, administratief richtsnoer of administratieve praktijk, dan wel een handeling van een aanbestedende entiteit betreffende een onder dit hoofdstuk vallende opdracht;
lijst voor veelvuldig gebruik: een lijst van aanbieders die volgens een aanbestedende entiteit voldoen aan de voorwaarden om op die lijst te worden geplaatst en van wie de aanbestedende entiteit meer dan eens gebruik denkt te maken;
bericht van aanbesteding: een bekendmaking van een aanbestedende entiteit waarbij belangstellende aanbieders worden uitgenodigd een verzoek om deelname in te dienen, in te schrijven of beide;
compensatie: een voorwaarde of verbintenis die de lokale ontwikkeling aanmoedigt of de betalingsbalans van een partij verbetert, bijvoorbeeld betreffende het gebruik van interne producten, het in licentie geven van technologie, investeringen, compenserende handel en vergelijkbare maatregelen of vereisten;
openbare aanbesteding: een aanbestedingsprocedure waarbij alle belangstellende aanbieders kunnen inschrijven;
persoon: persoon zoals omschreven in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities);
aanbestedende entiteit: een entiteit die valt onder de bijlagen 19-1, 19-2 of 19-3 van een partij met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang in het kader van dit hoofdstuk;
erkende aanbieder: een aanbieder die door een aanbestedende entiteit is erkend als aanbieder die aan de voorwaarden voor deelname voldoet;
aanbesteding met voorafgaande selectie: een aanbestedingsprocedure waarbij slechts erkende aanbieders door de aanbestedende entiteit tot inschrijven worden uitgenodigd;
diensten: ook diensten in verband met de bouw, tenzij anders bepaald;
norm: een door een erkende instantie goedgekeurd document dat voor algemeen en herhaald gebruik bestemde regels, richtsnoeren of kenmerken voor goederen of diensten of daarmee verband houdende processen en productiemethoden bevat, waarvan de naleving niet verplicht is. Zij kan ook geheel of ten dele betrekking hebben op terminologische elementen, symbolen en voorschriften betreffende verpakking, markering of etikettering die van toepassing zijn op een goed, dienst, proces of productiemethode;
aanbieder: een persoon of groep personen die goederen of diensten levert of kan leveren; en
technische specificatie: een vereiste in een aanbestedingsprocedure waarin:
a. de kenmerken van een aan te schaffen goed of dienst worden omschreven, zoals kwaliteit, prestaties, veiligheid en afmetingen, dan wel de processen of methoden voor productie of levering; of
b. terminologische elementen, symbolen en voorschriften betreffende verpakking, markering of etikettering die van toepassing zijn op een goed of dienst, worden omschreven.
Toepassing van dit hoofdstuk
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op alle maatregelen inzake onder dit hoofdstuk vallende opdrachten, ongeacht of deze geheel of gedeeltelijk elektronisch worden aanbesteed.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „onder dit hoofdstuk vallende opdrachten” verstaan opdrachten betreffende de aanschaf voor overheidsdoeleinden:
a. van goederen, diensten of een combinatie daarvan:
i. zoals vermeld in de bijlagen van elke partij met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang in het kader van dit hoofdstuk; en
ii. die niet worden aangeschaft met het oog op commerciële verkoop of wederverkoop of voor gebruik bij de productie of levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop of wederverkoop;
b. met welke contractuele middelen dan ook, waaronder: koop; lease; huur of huurkoop, met of zonder koopoptie;
c. waarvan de waarde, zoals geraamd overeenkomstig de leden 6 tot en met 8, ten tijde van de publicatie van een bericht van aanbesteding overeenkomstig artikel 19.6, gelijk is aan of meer bedraagt dan de desbetreffende drempelwaarde die vermeld is in de bijlagen van een partij met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang in het kader van dit hoofdstuk;
d. door een aanbestedende entiteit; en
e. die niet anderszins van het toepassingsgebied van dit hoofdstuk zijn uitgesloten in lid 3 of in de bijlagen van een partij met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang in het kader van dit hoofdstuk.
3. Tenzij anders bepaald in de bijlagen van een partij met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang in het kader van dit hoofdstuk, is dit hoofdstuk niet van toepassing op:
a. de verwerving of huur van grond, bestaande gebouwen of andere onroerende goederen of de rechten daarop;
b. niet-contractuele overeenkomsten of enige vorm van bijstand die een partij verleent, met inbegrip van samenwerkingsovereenkomsten, subsidies, leningen, kapitaalinjecties, garanties en fiscale stimuleringsmaatregelen;
c. de aanbesteding of verwerving van diensten van belastingadviseurs of depositarissen, vereffenings- en managementdiensten voor gereglementeerde financiële instellingen of diensten in verband met de verkoop, aflossing en distributie van de overheidsschuld, met inbegrip van leningen, staatsobligaties, promessen en andere effecten;
d. arbeidsovereenkomsten voor werk bij de overheid;
e. opdrachten die worden aanbesteed:
i. met het specifieke doel internationale bijstand, met inbegrip van ontwikkelingshulp, te verlenen;
ii. in het kader van een bijzondere procedure of krachtens een bijzondere voorwaarde van een internationale overeenkomst betreffende de legering van strijdkrachten of betreffende de gezamenlijke uitvoering van een project door de ondertekenende landen; of
iii. in het kader van een bijzondere procedure of krachtens een bijzondere voorwaarde van een internationale organisatie, of gefinancierd door een internationale subsidie, lening of andere vorm van steun, wanneer die procedure of voorwaarde niet in overeenstemming is met dit hoofdstuk.
4. Onder dit hoofdstuk vallende opdrachten omvatten alle opdrachten die vallen onder de lijsten inzake markttoegang van Canada en van de Europese Unie, waarin de verbintenissen van elke partij als volgt worden uiteengezet:
a. in bijlage 19-1: de centrale overheidsentiteiten waarvan de aanbestedingen onder dit hoofdstuk vallen;
b. in bijlage 19-2: de niet-centrale overheidsentiteiten waarvan de aanbestedingen onder dit hoofdstuk vallen;
c. in bijlage 19-3: alle andere entiteiten waarvan de aanbestedingen onder dit hoofdstuk vallen;
d. in bijlage 19-4: de goederen die onder dit hoofdstuk vallen;
e. in bijlage 19-5: de diensten, andere dan diensten in verband met de bouw, die onder dit hoofdstuk vallen;
f. in bijlage 19-6: de diensten in verband met de bouw die onder dit hoofdstuk vallen;
g. in bijlage 19-7: eventuele algemene aantekeningen; en
h. in bijlage 19-8: de in het kader van dit hoofdstuk gebruikte middelen voor bekendmaking.
5. Indien een aanbestedende entiteit, in het kader van een onder dit hoofdstuk vallende opdracht, van personen die niet onder de bijlagen met betrekking tot de lijst inzake markttoegang van de betrokken partij voor dit hoofdstuk vallen, verlangt dat zij bij het plaatsen van opdrachten bepaalde voorschriften in acht nemen, dan is artikel 19.4 van overeenkomstige toepassing op die voorschriften.
Waardebepaling
6. Bij het ramen van de waarde van een opdracht om te bepalen of dit een onder dit hoofdstuk vallende opdracht is, geldt dat een aanbestedende entiteit:
a. de opdracht niet in afzonderlijke opdrachten mag verdelen noch een bijzondere methode voor het ramen van de waarde van de opdracht mag kiezen of gebruiken om deze geheel of gedeeltelijk buiten de toepassing van dit hoofdstuk te doen vallen; en
b. uitgaat van de geraamde maximale totale waarde van de opdracht over de gehele looptijd daarvan, ongeacht of de opdracht aan een of meer aanbieders wordt gegund, waarbij rekening wordt gehouden met alle vormen van vergoeding, met inbegrip van:
i. premies, honoraria, commissielonen en rente; en
ii. indien de aanbesteding de mogelijkheid van opties biedt, de totale waarde van deze opties.
7. Indien een bepaald vereiste met betrekking tot een opdracht tot gevolg heeft dat meer dan een opdracht wordt gegund of een opdracht in afzonderlijke delen wordt gegund („herhalingsopdrachten”), wordt de berekening van de geraamde maximale totale waarde gebaseerd op:
a. de waarde van herhalingsopdrachten voor soortgelijke goederen of diensten die gedurende de voorafgaande twaalf maanden of het voorafgaande begrotingsjaar van de aanbestedende entiteit zijn gegund, zo mogelijk gecorrigeerd op grond van verwachte wijzigingen in de hoeveelheid of waarde van de desbetreffende goederen of diensten in de volgende periode van twaalf maanden; of
b. de geraamde waarde van herhalingsopdrachten voor soortgelijke goederen of diensten die gedurende de twaalf maanden na de gunning van de eerste opdracht of gedurende het begrotingsjaar van de aanbestedende entiteit zullen worden gegund.
8. In geval van een aanbesteding door middel van leasing, huur of huurkoop van een goed of dienst, of van een aanbesteding waarvoor geen totale prijs is opgegeven, wordt de waarde op de volgende grondslag bepaald:
a. bij opdrachten met een vastgestelde looptijd:
i. de totale geraamde maximale waarde voor de looptijd van de opdracht indien de looptijd daarvan ten hoogste twaalf maanden bedraagt; of
ii. indien de looptijd meer dan twaalf maanden bedraagt, de totale geraamde maximale waarde, met inbegrip van de geraamde restwaarde;
b. bij opdrachten voor onbepaalde duur: het geraamde maandelijks te betalen bedrag vermenigvuldigd met 48; en
c. wanneer het onduidelijk is of de opdracht een vaste looptijd heeft dan wel voor onbepaalde tijd is, wordt het bepaalde onder b) toegepast.
1. Geen enkele bepaling in dit hoofdstuk mag worden uitgelegd als een beletsel voor een partij om maatregelen te nemen of informatie niet te verstrekken indien zij dit nodig acht ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen met betrekking tot:
a. de aanschaffing van wapens, munitie („ammunition”)29) of oorlogsmaterieel;
b. of aanschaffingen die onmisbaar zijn voor de nationale veiligheid; of
c. aanschaffingen voor nationale defensiedoeleinden.
2. Mits de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij in gelijke omstandigheden een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen partijen dan wel een verkapte beperking van het internationale handelsverkeer vormen, wordt geen enkele bepaling in dit hoofdstuk uitgelegd als beletsel voor het vaststellen of handhaven door een partij van maatregelen die:
a. noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare zeden, orde of veiligheid;
b. noodzakelijk zijn ter bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant;
c. noodzakelijk zijn ter bescherming van de intellectuele eigendom; of
d. betrekking hebben op goederen of diensten van mensen met een handicap, liefdadigheidsinstellingen of gevangenisarbeid.
Non-discriminatie
1. Ten aanzien van alle maatregelen betreffende de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten behandelt elke partij, met inbegrip van haar aanbestedende entiteiten, goederen en diensten uit de andere partij en aanbieders uit de andere partij die die goederen of diensten aanbieden, onmiddellijk en onvoorwaardelijk niet minder gunstig dan zij, met inbegrip van haar aanbestedende entiteiten, interne goederen, diensten en aanbieders behandelt. Voor alle duidelijkheid: een dergelijke behandeling omvat:
a. in Canada, een behandeling die niet minder gunstig is dan die welke door een provincie of territorium, met inbegrip van de aanbestedende entiteiten daarvan, wordt toegekend aan goederen, diensten en aanbieders uit die provincie of dat territorium; en
b. binnen de Europese Unie, een behandeling die niet minder gunstig is dan die welke door een lidstaat of een subcentrale regio van een lidstaat, met inbegrip van de aanbestedende entiteiten daarvan, wordt toegekend aan goederen, diensten en aanbieders uit die lidstaat of regio, naargelang van het geval.
2. Ten aanzien van alle maatregelen betreffende de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten ziet een partij, met inbegrip van haar aanbestedende entiteiten, erop toe:
a. dat een lokaal gevestigde aanbieder niet minder gunstig wordt behandeld dan een andere plaatselijk gevestigde aanbieder op grond van de mate waarin het kapitaal ervan of de zeggenschap erover in buitenlandse handen is; en
b. dat een lokaal gevestigde aanbieder niet wordt gediscrimineerd op grond van het feit dat de door die aanbieder voor een bepaalde opdracht aangeboden goederen of diensten afkomstig zijn uit de andere partij.
Gebruik van elektronische middelen
3. Wanneer een onder dit hoofdstuk vallende opdracht wordt aanbesteed met elektronische middelen:
a. ziet de aanbestedende entiteit erop toe dat voor de aanbesteding informatietechnologiesystemen en software, die betreffende de authenticatie en encryptie van informatie daaronder begrepen, worden gebruikt die algemeen beschikbaar zijn en interoperabel met andere algemeen beschikbare informatietechnologiesystemen en software; en
b. hanteert de aanbestedende entiteit mechanismen die de integriteit van verzoeken om deelname en van inschrijvingen waarborgen, onder meer door het tijdstip van ontvangst te registreren en ongeoorloofde toegang te voorkomen.
Verloop van de aanbesteding
4. Een aanbestedende entiteit ziet erop toe dat onder dit hoofdstuk vallende opdrachten worden aanbesteed op een transparante en onpartijdige wijze:
a. die in overeenstemming is met dit hoofdstuk, waarbij gebruik wordt gemaakt van methoden als openbare aanbesteding, aanbesteding met voorafgaande selectie en onderhandse aanbesteding;
b. waarbij belangenconflicten worden vermeden; en
c. waarbij corruptie wordt voorkomen.
Oorsprongsregels
5. Met betrekking tot onder dit hoofdstuk vallende opdrachten mag een partij op uit de andere partij ingevoerde goederen of uit de andere partij verleende diensten geen oorsprongsregels toepassen die afwijken van de oorsprongsregels die zij op dat moment op de invoer van dezelfde goederen of de verlening van dezelfde diensten uit diezelfde partij in het normale handelsverkeer toepast.
Compensatie
6. Met betrekking tot onder dit hoofdstuk vallende opdrachten mogen de partijen en hun aanbestedende entiteiten geen compensatie vragen, in aanmerking nemen, opleggen of afdwingen.
Maatregelen die niet specifiek betrekking hebben op overheidsopdrachten
7. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op: douanerechten en heffingen van ongeacht welke aard die bij invoer of in verband met invoer worden geïnd; de wijze van inning van deze rechten en heffingen; andere invoerregelingen of -formaliteiten en maatregelen die gevolgen hebben voor de handel in diensten, andere dan maatregelen betreffende onder dit hoofdstuk vallende overheidsopdrachten.
1. Elke partij:
a. publiceert onverwijld alle wetgeving, regelgeving, gerechtelijke uitspraken, administratieve besluiten van algemene strekking en standaardclausules die bij wet- of regelgeving verplicht zijn gesteld en door verwijzing zijn opgenomen in berichten betreffende de aanbesteding, aanbestedingsdossiers en procedures inzake de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten, alsmede alle wijzigingen daarvan, in officieel daartoe bestemde elektronische of gedrukte media die op ruime schaal worden verspreid en gemakkelijk toegankelijk blijven voor het publiek; en
b. verstrekt desgevraagd een uitleg daarvan aan de andere partij.
2. Elke partij vermeldt in bijlage 19-8 met betrekking tot haar lijst inzake markttoegang:
a. de elektronische of gedrukte media waarin de partij de in lid 1 omschreven informatie publiceert;
b. de elektronische of gedrukte media waarin de partij de berichten publiceert zoals verlangd door artikel 19.6, artikel 19.8, lid 7, en artikel 19.15, lid 2; en
c. het internetadres of de internetadressen waarop de partij de volgende informatie publiceert:
i. haar statistische gegevens inzake overheidsopdrachten conform artikel 19.15, lid 5; of
ii. haar berichten betreffende gegunde contracten conform artikel 19.15, lid 6.
3. Bij elke wijziging van de in bijlage 19-8 vermelde informatie betreffende een partij stelt deze partij het Comité voor overheidsopdrachten daarvan onverwijld in kennis.
Bericht van aanbesteding
1. Voor elke onder dit hoofdstuk vallende overheidsopdracht publiceert de aanbestedende entiteit, behalve in de omstandigheden beschreven in artikel 19.12, een bericht van aanbesteding.
De berichten van aanbesteding zijn kosteloos rechtstreeks elektronische beschikbaar via een centraal toegangspunt, onverminderd het bepaalde in lid 2. De berichten van aanbesteding kunnen ook worden gepubliceerd in een geschikte gedrukte vorm die op ruime schaal wordt verspreid en die berichten blijven gemakkelijk toegankelijk voor het publiek, ten minste totdat de in het bericht aangegeven termijn is verstreken.
De daartoe bestemde gedrukte en elektronische media worden door elke partij vermeld in bijlage 19-8.
2. Een partij kan een overgangsperiode van maximaal vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, gunnen aan onder de bijlagen 19-2 en 19-3 vallende entiteiten die niet klaar zijn om deel te nemen aan een centraal toegangspunt als bedoeld in lid 1. Deze entiteiten verstrekken gedurende een dergelijke overgangsperiode hun berichten van aanbesteding, indien elektronisch toegankelijk, via links op een elektronisch portaal dat kosteloos toegankelijk is en staat vermeld in bijlage 19-8.
3. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, worden in alle berichten van aanbesteding de volgende gegevens opgenomen:
a. de naam en het adres van de aanbestedende entiteit en andere informatie die nodig is om contact met de aanbestedende entiteit op te nemen en alle relevante documentatie in verband met de opdracht te verkrijgen, alsmede de eventuele kosten en betalingsvoorwaarden;
b. een omschrijving van de opdracht, met inbegrip van de aard en de hoeveelheid van de goederen of diensten die worden aanbesteed, ofwel een raming van de hoeveelheid, indien deze niet exact bekend is;
c. voor herhalingsopdrachten zo mogelijk een raming van de timing voor de volgende berichten van aanbesteding;
d. een beschrijving van eventuele facultatieve onderdelen;
e. de termijnen voor de levering van goederen of diensten of de looptijd van de opdracht;
f. de te gebruiken aanbestedingsprocedure, met vermelding of daarbij gebruik zal worden gemaakt van onderhandelingen of elektronische veilingen;
g. indien van toepassing het adres en de eventuele termijn voor de indiening van verzoeken om deelname aan de aanbesteding;
h. het adres en de termijn voor de indiening van inschrijvingen;
i. de taal of talen waarin inschrijvingen of verzoeken om deelname mogen worden ingediend, indien zij mogen worden ingediend in een andere taal dan een officiële taal van de partij waartoe de aanbestedende entiteit behoort;
j. een lijst en korte omschrijving van de voorwaarden voor de deelname van aanbieders, waaronder de eventuele verplichte verstrekking van specifieke documenten of certificaten in verband met de opdracht, tenzij deze vereisten zijn opgenomen in het aanbestedingsdossier dat aan alle belangstellende aanbieders ter beschikking wordt gesteld op hetzelfde tijdstip als het bericht van aanbesteding;
k. indien de aanbestedende entiteit voornemens is overeenkomstig artikel 19.8 een beperkt aantal erkende aanbieders uit te nodigen in te schrijven: de criteria aan de hand waarvan zij zullen worden gekozen en eventuele beperkingen van het aantal aanbieders dat mag inschrijven; en
l. een vermelding dat de opdracht onder dit hoofdstuk valt.
Samenvatting
4. Voor iedere voorgenomen aanbesteding publiceert de aanbestedende entiteit in het Engels of het Frans, op hetzelfde tijdstip als het bericht van aanbesteding, een gemakkelijk toegankelijke samenvatting. Deze samenvatting bevat ten minste de volgende informatie:
a. de inhoud van de opdracht;
b. de termijn voor de indiening van inschrijvingen en in voorkomend geval de termijn voor de indiening van verzoeken om deelname aan de aanbesteding of aanvragen tot plaatsing op een lijst voor veelvuldig gebruik; en
c. het adres waar documenten met betrekking tot de opdracht kunnen worden opgevraagd.
Aankondiging van geplande aanbestedingen
5. De aanbestedende entiteiten worden aangemoedigd hun aanbestedingsplannen zo vroeg mogelijk in elk begrotingsjaar bekend te maken („aankondiging van geplande aanbestedingen”) in de passende elektronische en, indien beschikbaar, gedrukte media die in bijlage 19-8 worden vermeld. De aankondiging van geplande aanbestedingen wordt ook bekendgemaakt op het centrale toegangspunt dat is vermeld in bijlage 19-8, onder voorbehoud van het bepaalde in lid 2. De aankondiging van geplande aanbestedingen dient de inhoud van de opdracht en de geplande datum van publicatie van het bericht van aanbesteding te bevatten.
6. Aanbestedende entiteiten die vermeld zijn in de bijlagen 19-2 of 19-3 kunnen de aankondiging van geplande aanbestedingen als bericht van aanbesteding gebruiken, mits de aankondiging zoveel mogelijk van de in lid 3 bedoelde informatie bevat waarover de aanbestedende entiteit beschikt, alsmede een verklaring dat aanbieders hun belangstelling voor de opdracht bij de aanbestedende entiteit kenbaar moeten maken.
1. Aanbestedende entiteiten beperken de voorwaarden voor deelname aan een aanbesteding tot wat noodzakelijk is om te waarborgen dat een aanbieder over de juridische en financiële capaciteit en de commerciële en technische vaardigheden beschikt om de desbetreffende opdracht uit te voeren.
2. Bij de vaststelling van de voorwaarden voor deelname:
a. mag de aanbestedende entiteit de deelname van een aanbieder aan een aanbesteding niet afhankelijk stellen van de voorwaarde dat aan de betrokken aanbieder reeds eerder een of meer opdrachten zijn gegund door een aanbestedende entiteit van een partij;
b. kan de aanbestedende entiteit desbetreffende eerdere werkervaring verlangen indien deze van wezenlijk belang is om aan de eisen van de opdracht te kunnen voldoen; en
c. stelt de aanbestedende entiteit niet als voorwaarde bij de aanbesteding dat er sprake is van eerdere werkervaring op het grondgebied van de partij.
3. Bij de beoordeling of een aanbieder aan de voorwaarden voor deelname voldoet:
a. evalueert de aanbestedende entiteit de financiële capaciteit en de commerciële en technische vaardigheden van de aanbieder aan de hand van diens zakelijke activiteiten op en buiten het grondgebied van de partij waartoe de aanbestedende entiteit behoort; en
b. baseert de aanbestedende entiteit zich bij deze beoordeling op de voorwaarden die zij vooraf in berichten betreffende de aanbesteding of het aanbestedingsdossier heeft gespecificeerd.
4. Een partij en haar aanbestedende entiteiten kunnen, indien zij over bewijs beschikken, een aanbieder uitsluiten op gronden zoals:
a. faillissement;
b. valsheid in geschrifte;
c. aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijke eis of verplichting in het kader van een eerdere opdracht of eerdere opdrachten;
d. definitieve veroordelingen wegens een ernstig misdrijf of een ander strafbaar feit;
e. fouten bij de beroepsuitoefening of handelingen of nalatigheden die de commerciële integriteit van de aanbieder aantasten; of
f. belastingontduiking.
Registratiesystemen en erkenningsprocedures
1. Een partij en haar aanbestedende entiteiten kunnen een systeem aanhouden voor de registratie van aanbieders in het kader waarvan belangstellende aanbieders zich moeten laten registreren en bepaalde informatie moeten verstrekken.
2. Elke partij ziet erop toe dat:
a. haar aanbestedende entiteiten zich inspannen om verschillen in hun erkenningsprocedures tot een minimum te beperken; en
b. indien haar aanbestedende entiteiten registratiesystemen aanhouden, zij zich inspannen om verschillen in hun registratiesystemen tot een minimum te beperken.
3. Een partij en haar aanbestedende entiteiten mogen geen registratiesysteem of erkenningsprocedure vaststellen of toepassen met als doel of gevolg dat onnodige belemmeringen voor de deelname van aanbieders uit de andere partij aan de aanbesteding ontstaan.
Aanbesteding met voorafgaande selectie
4. Indien een aanbestedende entiteit een opdracht wil aanbesteden met voorafgaande selectie:
a. neemt zij in het bericht van aanbesteding ten minste de in artikel 19.6, lid 3, onder a), b), f), g), j), k) en l), vermelde informatie op en nodigt zij aanbieders uit een verzoek om deelname in te dienen; en
b. verstrekt zij, uiterlijk bij de aanvang van de inschrijvingsperiode, ten minste de in artikel 19.6, lid 3, onder c), d), e), h) en i), vermelde informatie aan de erkende aanbieders die zij in kennis stelt overeenkomstig artikel 19.10, lid 3, onder b).
5. De aanbestedende entiteit staat alle erkende aanbieders toe om aan een bepaalde aanbesteding deel te nemen, tenzij de aanbestedende entiteit in het bericht van aanbesteding vermeldt dat het aantal aanbieders dat mag inschrijven, beperkt is en zij daarbij de criteria voor de selectie van dit beperkte aantal aanbieders opgeeft.
6. Indien het aanbestedingsdossier niet vanaf de datum van publicatie van het in lid 4 bedoelde bericht openbaar toegankelijk is, ziet de aanbestedende entiteit erop toe dat het dossier voor alle overeenkomstig lid 5 geselecteerde erkende aanbieders op hetzelfde tijdstip beschikbaar komt.
Lijsten voor veelvuldig gebruik
7. Aanbestedende entiteiten mogen een lijst voor veelvuldig gebruik van aanbieders aanhouden op voorwaarde dat een bericht waarbij belangstellende aanbieders worden uitgenodigd een aanvraag tot plaatsing op de lijst in te dienen:
a. jaarlijks wordt gepubliceerd; en
b. in geval van elektronische publicatie permanent beschikbaar wordt gesteld,
in de daartoe bestemde media als vermeld in bijlage 19-8.
8. In het in lid 7 bedoelde bericht worden de volgende gegevens opgenomen:
a. een omschrijving van de goederen of diensten, of de categorieën goederen of diensten, waarvoor de lijst kan worden gebruikt;
b. de voorwaarden voor deelname waaraan aanbieders moeten voldoen om op de lijst te worden geplaatst en de methoden die de aanbestedende entiteit zal gebruiken om te controleren of een aanbieder aan de voorwaarden voldoet;
c. de naam en het adres van de aanbestedende entiteit en andere informatie die nodig is om contact met haar op te nemen en alle relevante documentatie in verband met de lijst te verkrijgen;
d. de geldigheidsduur van de lijst en de wijze waarop deze wordt vernieuwd of beëindigd, of wanneer er geen geldigheidsduur is voorzien, een aanwijzing over de wijze waarop de beëindiging van het gebruik van de lijst wordt meegedeeld; en
e. een vermelding dat de lijst kan worden gebruikt voor opdrachten die onder dit hoofdstuk vallen.
9. In afwijking van lid 7 is het toegestaan dat een aanbestedende entiteit, indien zij een lijst voor veelvuldig gebruik met een geldigheidsduur van drie jaar of minder aanhoudt, het in dat lid bedoelde bericht slechts eenmaal, bij aanvang van de geldigheidsduur van de lijst, publiceert, mits:
a. in het bericht wordt vermeld wat de geldigheidsduur is en dat tijdens die periode geen verdere berichten zullen worden gepubliceerd; en
b. het bericht elektronisch wordt gepubliceerd en gedurende de geldigheidsduur ervan permanent beschikbaar wordt gesteld.
10. Aanbestedende entiteiten staan aanbieders toe te allen tijde een aanvraag tot plaatsing op een lijst voor veelvuldig gebruik in te dienen en plaatsen alle erkende aanbieders binnen redelijk korte tijd op die lijst.
11. Wanneer een aanbieder die niet op een lijst voor veelvuldig gebruik is geplaatst, een verzoek indient om deelname aan een aanbesteding waarbij een lijst voor veelvuldig gebruik wordt gehanteerd en hij daarbij alle vereiste documenten dienaangaande indient binnen de in artikel 19.10, lid 2, bepaalde termijn, onderzoekt de aanbestedende entiteit het verzoek. De aanbestedende entiteit sluit de aanbieder niet uit van beoordeling in het kader van de opdracht op grond dat zij onvoldoende tijd heeft om het verzoek te onderzoeken, tenzij zij, in uitzonderlijke gevallen, wegens de complexiteit van de aanbesteding het onderzoek van het verzoek niet kan afronden binnen de voor de indiening van inschrijvingen gestelde termijn.
Aanbestedende entiteiten van bijlagen 19-2 en 19-3
12. Een in bijlage 19-2 of 19-3 genoemde aanbestedende entiteit kan een bericht waarbij aanbieders worden uitgenodigd een aanvraag tot plaatsing op een lijst voor veelvuldig gebruik in te dienen, gebruiken als bericht van aanbesteding, mits:
a. het bericht wordt gepubliceerd overeenkomstig lid 7 en de in lid 8 vermelde informatie en de in artikel 19.6, lid 3, voorgeschreven informatie die beschikbaar is, bevat, alsmede een verklaring dat het bericht als bericht van aanbesteding geldt of dat alleen de aanbieders op de lijst voor veelvuldig gebruik verdere berichten van aanbesteding waarop de lijst voor veelvuldig gebruik betrekking heeft, zullen ontvangen; en
b. de aanbestedende entiteit aan aanbieders die bij haar belangstelling hebben geuit voor een bepaalde opdracht onverwijld voldoende informatie verstrekt aan de hand waarvan zij kunnen beoordelen in hoeverre de opdracht voor hen interessant is, alsmede alle overige in artikel 19.6, lid 3, voorgeschreven informatie, voor zover beschikbaar.
13. Een in bijlage 19-2 of 19-3 genoemde aanbestedende entiteit mag aanbieders die overeenkomstig lid 10 een aanvraag tot plaatsing op een lijst voor veelvuldig gebruik hebben ingediend, toestaan in te schrijven voor een bepaalde opdracht, indien de aanbestedende entiteit voldoende tijd heeft om te onderzoeken of de aanbieder aan de voorwaarden voor deelname voldoet.
Informatie inzake besluiten van aanbestedende entiteiten
14. Aanbestedende entiteiten stellen aanbieders die een verzoek tot deelname aan een aanbesteding of een aanvraag tot plaatsing op een lijst voor veelvuldig gebruik hebben ingediend, onverwijld in kennis van hun besluit inzake dat verzoek of die aanvraag.
15. Wanneer een aanbestedende entiteit een verzoek van een aanbieder om deelname aan een aanbesteding of een aanvraag van een aanbieder tot plaatsing op een lijst voor veelvuldig gebruik afwijst, de erkenning van een aanbieder intrekt of een aanbieder van een lijst voor veelvuldig gebruik schrapt, stelt zij de aanbieder daarvan onverwijld in kennis en verstrekt zij de aanbieder desgevraagd onverwijld een schriftelijke motivering van haar besluit.
Technische specificaties
1. Aanbestedende entiteiten mogen geen technische specificaties op- of vaststellen of toepassen of conformiteitsbeoordelingsprocedures voorschrijven met als doel of gevolg dat onnodige belemmeringen voor de internationale handel ontstaan.
2. Bij het voorschrijven van de technische specificaties van de goederen of diensten die het voorwerp van de aanbesteding zijn, zal de aanbestedende entiteit in voorkomend geval:
a. de technische specificaties omschrijven aan de hand van prestatie-eisen of functionele eisen en niet aan de hand van descriptieve of ontwerpkenmerken; en
b. voor de technische specificaties uitgaan van internationale normen, indien deze bestaan; en anders van nationale technische voorschriften, erkende nationale normen of bouwvoorschriften.
3. Indien in de technische specificaties descriptieve of ontwerpkenmerken worden genoemd, geeft de aanbestedende entiteit in voorkomend geval aan dat inschrijvingen voor gelijkwaardige goederen of diensten die aantoonbaar aan de voorwaarden van de opdracht voldoen eveneens in aanmerking komen, door in het aanbestedingsdossier woorden als „of gelijkwaardig” op te nemen.
4. Aanbestedende entiteiten schrijven geen technische specificaties voor waarin vereisten inzake of verwijzingen naar bepaalde merken of handelsnamen, octrooien, auteursrechten, ontwerpen en modellen, typen, een bepaalde oorsprong, producent of aanbieder zijn opgenomen, tenzij er geen andere voldoende nauwkeurige of begrijpelijke manier is om de voorwaarden van de opdracht te beschrijven, en op voorwaarde dat woorden als „of gelijkwaardig” in het aanbestedingsdossier zijn opgenomen.
5. Aanbestedende entiteiten vragen of aanvaarden van personen die een commercieel belang bij de aanbesteding kunnen hebben geen advies dat kan worden gebruikt bij de opstelling of de vaststelling van een technische specificatie voor een specifieke opdracht, wanneer dat advies tot gevolg kan hebben dat mededinging wordt uitgesloten.
6. Voor alle duidelijkheid: een partij en haar aanbestedende entiteiten mogen technische specificaties opstellen, vaststellen of toepassen om het behoud van natuurlijke hulpbronnen of de bescherming van het milieu te bevorderen, mits in overeenstemming met dit artikel.
Aanbestedingsdossier
7. De aanbestedende entiteit stelt aanbieders een aanbestedingsdossier ter beschikking met alle informatie die zij nodig hebben om geldige inschrijvingen op te stellen en in te dienen. Tenzij deze informatie reeds in het bericht van aanbesteding is opgenomen, bevat het aanbestedingsdossier alle onderstaande gegevens:
a. een omschrijving van de opdracht, met inbegrip van de aard en de hoeveelheid van de goederen of diensten die worden aanbesteed, ofwel een raming van de hoeveelheid, indien deze niet exact bekend is, alsmede alle eventuele vereisten waaraan moet zijn voldaan, met inbegrip van eventuele technische specificaties, certificering met betrekking tot de conformiteitsbeoordeling, plannen, tekeningen of instructiemateriaal;
b. alle eventuele voorwaarden voor de deelname van aanbieders, met inbegrip van een lijst met informatie en documenten die de aanbieders in verband met de voorwaarden voor deelname moeten verstrekken;
c. alle beoordelingscriteria die de aanbestedende entiteit bij de gunning van de opdracht zal toepassen, alsmede, tenzij de prijs het enige criterium is, het relatieve gewicht van elk van deze criteria;
d. wanneer de aanbestedende entiteit een opdracht aanbesteedt langs elektronische weg: alle authenticatie- en encryptievereisten of andere vereisten inzake de indiening van informatie langs elektronische weg;
e. wanneer de aanbestedende entiteit een elektronische veiling organiseert: de regels, met inbegrip van de vaststelling van met de beoordelingscriteria samenhangende onderdelen van de inschrijving, die voor de elektronische veiling zullen gelden;
f. indien de inschrijvingen in het openbaar worden geopend: de datum en het tijdstip waarop en de plaats waar de inschrijvingen zullen worden geopend en de personen die daarbij in voorkomend geval aanwezig mogen zijn;
g. alle andere voorwaarden, zoals betalingsvoorwaarden of eventuele beperkingen op de wijze waarop inschrijvingen kunnen worden ingediend, bijvoorbeeld op papier of langs elektronische weg; en
h. de data voor de levering van de goederen of diensten.
8. Bij de vaststelling van een datum voor de levering van de goederen of diensten die het voorwerp van de aanbesteding zijn, houdt de aanbestedende entiteit rekening met factoren zoals de complexiteit van de opdracht, de omvang van de verwachte onderaanneming en de tijd die realistisch gesproken nodig is voor de productie, het uit voorraad halen en het vervoer van goederen uit de plaats vanuit welke zij worden geleverd of voor het verlenen van diensten.
9. De in het bericht van aanbesteding of in het aanbestedingsdossier vermelde beoordelingscriteria kunnen onder meer de prijs en andere kostenfactoren, de kwaliteit, de technische waarde, de milieukenmerken en de leveringsvoorwaarden omvatten.
10. De aanbestedende entiteit:
a. stelt onverwijld het aanbestedingsdossier ter beschikking om ervoor te zorgen dat belangstellende aanbieders voldoende tijd hebben om een geldige inschrijving in te dienen;
b. verstrekt desgevraagd onverwijld het aanbestedingsdossier aan alle belangstellende aanbieders; en
c. beantwoordt onverwijld elk redelijk verzoek om relevante informatie van een belangstellende of deelnemende aanbieder, mits dergelijke informatie die aanbieder niet bevoordeelt ten opzichte van andere aanbieders.
Wijzigingen
11. Indien een aanbestedende entiteit voorafgaand aan de gunning van een opdracht de criteria of vereisten wijzigt die in het bericht van aanbesteding of in het aanbestedingsdossier dat aan de deelnemende aanbieders is verstrekt, zijn vermeld, of een bericht van aanbesteding of aanbestedingsdossier wijzigt of opnieuw publiceert, geeft zij schriftelijk kennis van alle wijzigingen of verstrekt zij een gewijzigd of nieuw bericht van aanbesteding of aanbestedingsdossier:
a. aan alle aanbieders die op het tijdstip dat de informatie gewijzigd of opnieuw gepubliceerd wordt aan de procedure deelnemen, indien deze bekend zijn bij de aanbestedende entiteit, en in alle andere gevallen op dezelfde wijze als de oorspronkelijke informatie; en
b. op een zodanig tijdstip dat de aanbieders voldoende tijd hebben om in voorkomend geval hun inschrijving te wijzigen en opnieuw in te dienen.
Algemeen
1. Aanbestedende entiteiten geven, overeenkomstig hun eigen redelijke behoeften, de aanbieders voldoende tijd om verzoeken om deelname en geldige inschrijvingen op te stellen en in te dienen, waarbij rekening wordt gehouden met factoren zoals:
a. de aard en de complexiteit van de opdracht;
b. de omvang van de verwachte onderaanneming; en
c. de tijd die nodig is voor de verzending van inschrijvingen uit het buitenland en het eigen land indien geen gebruik wordt gemaakt van elektronische middelen.
Deze termijnen en eventuele verlengingen ervan moeten voor alle belangstellende of deelnemende aanbieders gelijk zijn.
Termijnen
2. Wanneer een aanbestedende entiteit een opdracht aanbesteedt met voorafgaande selectie, mag de termijn voor de indiening van verzoeken om deelname in beginsel niet minder dan 25 dagen vanaf de datum van publicatie van het bericht van aanbesteding bedragen. Indien als gevolg van een door de aanbestedende entiteit naar behoren gemotiveerde urgente situatie een dergelijke termijn onhaalbaar is, mag deze worden verkort tot ten minste tien dagen.
3. Tenzij de leden 4, 5, 7 en 8 van toepassing zijn, bepalen aanbestedende entiteiten dat de termijn voor de indiening van inschrijvingen niet minder bedraagt dan veertig dagen vanaf de datum waarop:
a. in het geval van openbare aanbesteding, het bericht van aanbesteding is gepubliceerd; of
b. in het geval van aanbesteding met voorafgaande selectie, de aanbestedende entiteit de aanbieders heeft meegedeeld dat zij worden uitgenodigd in te schrijven, ongeacht of zij gebruikmaakt van een lijst voor veelvuldig gebruik.
4. De aanbestedende entiteit mag de in lid 3 bedoelde termijn voor de indiening van inschrijvingen verkorten tot ten minste tien dagen, indien:
a. zij overeenkomstig artikel 19.6, lid 5, ten minste veertig dagen, maar niet meer dan twaalf maanden vóór de publicatie van het bericht van aanbesteding een aankondiging van geplande aanbestedingen heeft gepubliceerd, waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:
i. een omschrijving van de opdracht;
ii. bij benadering de termijnen voor de indiening van inschrijvingen of verzoeken om deelname;
iii. een verklaring dat de belangstellende aanbieders hun belangstelling voor de opdracht aan de aanbestedende entiteit kenbaar moeten maken;
iv. het adres waar documenten met betrekking tot de opdracht kunnen worden opgevraagd; en
v. zoveel mogelijk van de informatie die, overeenkomstig artikel 19.6, lid 3, in het bericht van aanbesteding moet worden opgenomen;
b. zij, in het geval van herhalingsopdrachten, in een eerste bericht van aanbesteding aangeeft dat in volgende berichten de termijnen voor de indiening van inschrijvingen zullen worden gegeven op basis van dit lid; of
c. de in lid 3 genoemde termijn voor de indiening van inschrijvingen wegens een door de aanbestedende entiteit naar behoren gemotiveerde urgente situatie onhaalbaar is.
5. Een aanbestedende entiteit mag de in lid 3 bedoelde termijn voor de indiening van inschrijvingen met vijf dagen verkorten in elk van de volgende omstandigheden:
a. het bericht van aanbesteding wordt elektronisch gepubliceerd;
b. het gehele aanbestedingsdossier is elektronisch beschikbaar vanaf de datum van publicatie van het bericht van aanbesteding; en
c. de aanbestedende entiteit aanvaardt elektronische inschrijvingen.
6. De toepassing van lid 5 in combinatie met lid 4 mag er in geen geval toe leiden dat de in lid 3 bedoelde termijn voor de indiening van inschrijvingen wordt verkort tot minder dan tien dagen te rekenen vanaf de datum van publicatie van het bericht van aanbesteding.
7. In afwijking van andere bepalingen van dit artikel mag een aanbestedende entiteit, indien zij handelsgoederen of -diensten of een combinatie daarvan aanschaft, de in lid 3 bedoelde termijn voor de indiening van inschrijvingen verkorten tot ten minste 13 dagen, op voorwaarde dat deze aanbestedende entiteit op hetzelfde tijdstip elektronisch zowel het bericht van aanbesteding als het aanbestedingsdossier publiceert. Wanneer de aanbestedende entiteit bovendien elektronische inschrijvingen voor handelsgoederen of -diensten aanvaardt, mag zij de in lid 3 bedoelde termijn verkorten tot ten minste tien dagen.
8. Indien een onder de bijlagen 19-2 of 19-3 vallende aanbestedende entiteit alle of een beperkt aantal erkende aanbieders heeft geselecteerd, kan de termijn voor de indiening van inschrijvingen in onderling overleg tussen de aanbestedende entiteit en de geselecteerde aanbieders worden vastgesteld. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, dient de termijn ten minste tien dagen te bedragen.
1. Een partij kan bepalen dat haar aanbestedende entiteiten onderhandelingen met aanbieders kunnen voeren:
a. indien de aanbestedende entiteit in het ingevolge artikel 19.6, lid 3, vereiste bericht van aanbesteding haar voornemen tot het voeren van onderhandelingen te kennen heeft gegeven; of
b. indien bij de beoordeling blijkt dat geen van de inschrijvingen duidelijk de gunstigste is volgens de specifieke beoordelingscriteria die in het bericht van aanbesteding of in het aanbestedingsdossier zijn vermeld.
2. De aanbestedende entiteit:
a. ziet erop toe dat iedere uitsluiting van aanbieders tijdens onderhandelingen plaatsvindt in overeenstemming met de beoordelingscriteria die in het bericht van aanbesteding of in het aanbestedingsdossier zijn vermeld; en
b. stelt, wanneer de onderhandelingen zijn afgesloten, voor de resterende deelnemers een voor iedereen gelijke termijn vast om een nieuwe of herziene inschrijving in te dienen.
1. Mits zij deze bepaling niet toepassen met het oogmerk de mededinging tussen aanbieders te verhinderen of op een wijze waardoor aanbieders van de andere partij worden gediscrimineerd of interne aanbieders worden beschermd, kunnen aanbestedende entiteiten gebruikmaken van onderhandse aanbesteding en besluiten om de artikelen 19.6 tot en met 19.8, artikel 19.9, leden 7 tot en met 11, en de artikelen 19.10, 19.11, 19.13 en 19.14 niet toe te passen, maar uitsluitend in de volgende omstandigheden:
a. indien:
i. geen inschrijvingen zijn ingediend of geen aanbieders om deelname hebben verzocht;
ii. geen inschrijvingen zijn ingediend die aan de essentiële vereisten van het aanbestedingsdossier voldoen;
iii. geen aanbieders aan de voorwaarden voor deelname voldoen; of
iv. de ingediende inschrijvingen onderling zijn afgestemd,
op voorwaarde dat de vereisten van het aanbestedingsdossier niet wezenlijk worden gewijzigd;
b. indien de goederen of diensten slechts door een bepaalde aanbieder kunnen worden geleverd en er geen redelijk alternatief of substituut bestaat om een van de volgende redenen:
i. de opdracht betreft een kunstwerk;
ii. de bescherming van octrooien, auteursrechten of andere exclusieve rechten; of
iii. de afwezigheid van mededinging om technische redenen;
c. voor aanvullende leveringen, door de oorspronkelijke aanbieder, van goederen of diensten die niet in de oorspronkelijke opdracht waren opgenomen, indien verandering van aanbieder voor de aanvullende goederen of diensten:
i. niet mogelijk is om economische of technische redenen, zoals wanneer de aanvullende goederen of diensten uitwisselbaar of interoperabel moeten zijn met bestaande uitrusting, software, diensten of installaties die in het kader van de oorspronkelijke opdracht zijn geleverd; en
ii. tot aanzienlijk ongemak of aanzienlijke kostenstijgingen zou leiden voor de aanbestedende entiteit;
d. in strikt noodzakelijke gevallen, wanneer de goederen of diensten om uiterst dringende redenen, wegens gebeurtenissen die door de aanbestedende entiteit niet konden worden voorzien, niet tijdig kunnen worden verkregen door middel van openbare aanbesteding of aanbesteding met voorafgaande selectie;
e. voor goederen die op een grondstoffenmarkt worden aangekocht;
f. wanneer een aanbestedende entiteit een prototype of een nieuw goed of een nieuwe dienst aanschaft die op haar verzoek tijdens de uitvoering van een specifieke opdracht inzake onderzoek, proefneming, studie of oorspronkelijke ontwikkeling ten behoeve van die opdracht is ontwikkeld. De originele ontwikkeling van een nieuw goed of een nieuwe dienst kan een beperkte productie of levering omvatten om de resultaten van veldproeven te incorporeren en aan te tonen dat het goed of de dienst geschikt is voor productie of levering in grotere hoeveelheden volgens aanvaardbare kwaliteitsnormen, maar omvat geen serieproductie of levering om commerciële levensvatbaarheid te bereiken of onderzoeks- en ontwikkelingskosten te recupereren;
g. voor aankopen onder uitzonderlijk voordelige voorwaarden die alleen op zeer korte termijn ontstaan in het geval van ongebruikelijke verkopen, zoals bij liquidatie, curatele of faillissement, maar niet bij normale aankopen bij normale aanbieders; of
h. indien opdrachten worden gegund aan de winnaar van een ontwerpwedstrijd, mits:
i. de wedstrijd is georganiseerd op een wijze die verenigbaar is met de beginselen van dit hoofdstuk, met name met betrekking tot de publicatie van een bericht van aanbesteding; en
ii. de deelnemers worden beoordeeld door een onafhankelijke jury met het oog op de gunning van een ontwerpopdracht aan de winnaar.
2. Aanbestedende entiteiten stellen een schriftelijk verslag op over elke opdracht die in het kader van lid 1 wordt gegund. Dit verslag vermeldt de naam van de aanbestedende entiteit, de waarde en de aard van de aangeschafte goederen of diensten, en bevat tevens een verklaring met daarin een vermelding van de in lid 1 beschreven omstandigheden en voorwaarden die de onderhandse aanbestedingsprocedure rechtvaardigden.
Indien een aanbestedende entiteit een onder dit hoofdstuk vallende opdracht wil aanbesteden met een elektronische veiling, stelt zij, alvorens de elektronische veiling te openen, ieder deelnemer in kennis van:
a. de methode voor automatische beoordeling, met inbegrip van de wiskundige formule, gebaseerd op de in het aanbestedingsdossier opgenomen beoordelingscriteria, die gebruikt wordt om automatisch de rangorde vast te stellen of te wijzigen tijdens de veiling;
b. de resultaten van een eventuele eerste beoordeling van de onderdelen van zijn inschrijving, indien de opdracht wordt gegund aan de indiener van de gunstigste inschrijving; en
c. alle andere relevante informatie over de uitvoering van de veiling.
Behandeling van inschrijvingen
1. De aanbestedende entiteit neemt bij het ontvangen, openen en behandelen van inschrijvingen procedures in acht die garanderen dat de aanbestedingsprocedure eerlijk en onpartijdig verloopt en de inschrijvingen vertrouwelijk worden behandeld.
2. Indien een inschrijving door de aanbestedende entiteit pas na het verstrijken van de vastgestelde termijn wordt ontvangen, mag de betrokken aanbieder daarvan geen nadelige gevolgen ondervinden indien de vertraging uitsluitend te wijten is aan onjuiste afhandeling door de aanbestedende entiteit.
3. Indien de aanbestedende entiteit een aanbieder de gelegenheid biedt om tussen de opening van de inschrijvingen en de gunning van de opdracht onbedoelde vormfouten te corrigeren, biedt de aanbestedende entiteit alle deelnemende aanbieders daartoe de gelegenheid.
Gunning van opdrachten
4. Om voor gunning in aanmerking te komen, moet een inschrijving schriftelijk worden ingediend, bij de opening voldoen aan de essentiële vereisten die in de berichten betreffende de aanbesteding en het aanbestedingsdossier zijn opgenomen, en afkomstig zijn van een aanbieder die aan de voorwaarden voor deelname voldoet.
5. Tenzij de aanbestedende entiteit besluit dat het niet in het algemeen belang is de opdracht te gunnen, wordt deze gegund aan de aanbieder die volgens de bevindingen van de aanbestedende entiteit de voorwaarden van de opdracht kan vervullen en van wie de inschrijving, uitsluitend beoordeeld aan de hand van de beoordelingscriteria in de berichten en het aanbestedingsdossier:
a. de gunstigste is; of
b. indien de prijs het enige criterium is, de laagste prijs biedt.
6. Indien de aanbestedende entiteit een inschrijving ontvangt met een prijs die in verhouding tot de andere inschrijvingen abnormaal laag is, kan zij inlichtingen inwinnen bij de aanbieder om zich ervan te vergewissen dat deze aan de voorwaarden voor deelname voldoet en de opdracht volgens de gestelde voorwaarden kan uitvoeren.
7. De aanbestedende entiteit mag geen gebruik maken van opties, geen aanbesteding annuleren en geen gegunde opdrachten wijzigen op een wijze die in strijd is met haar verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk.
Aan aanbieders verstrekte informatie
1. Aanbestedende entiteiten stellen de deelnemende aanbieders onverwijld in kennis van besluiten aangaande de gunning van een opdracht en doen dat op verzoek van een aanbieder schriftelijk. Onverminderd artikel 19.6, leden 2 en 3, stelt een aanbestedende entiteit een afgewezen aanbieder op diens verzoek in kennis van de redenen voor de afwijzing van zijn inschrijving en van de relatieve voordelen van de inschrijving van de gekozen aanbieder.
Publicatie van informatie over de gunning
2. Uiterlijk 72 dagen na de gunning van een onder dit hoofdstuk vallende opdracht publiceert de aanbestedende entiteit een bericht in de daartoe bestemde gedrukte of elektronische media als vermeld in bijlage 19-8. Indien alleen gebruik wordt gemaakt van een elektronisch medium, dient de informatie gedurende een redelijke termijn gemakkelijk toegankelijk te blijven. Het bericht bevat ten minste de volgende gegevens:
a. een beschrijving van de aangeschafte goederen of diensten;
b. de naam en het adres van de aanbestedende entiteit;
c. de naam en het adres van de aanbieder aan wie de opdracht is gegund;
d. de waarde van de geselecteerde inschrijving of de hoogste en de laagste inschrijving die bij de gunning van de opdracht in aanmerking zijn genomen;
e. de datum waarop de opdracht is gegund; en
f. de gebruikte aanbestedingsmethode, en in geval van onderhandse aanbesteding overeenkomstig artikel 19.12 een beschrijving van de omstandigheden die deze procedure rechtvaardigden.
Bewaren van documentatie, verslagen en elektronische traceerbaarheid
3. Een aanbestedende entiteit bewaart gedurende ten minste drie jaar vanaf de datum waarop zij een opdracht gunt:
a. de documentatie en verslagen betreffende aanbestedingsprocedures en gunningen in verband met onder dit hoofdstuk vallende opdrachten, met inbegrip van de op grond van artikel 19.12 vereiste verslagen; en
b. gegevens die waarborgen dat het verloop van de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten elektronisch naar behoren traceerbaar is.
Verzameling van en verslaglegging inzake statistieken
4. Elke partij verzamelt statistische gegevens over haar onder dit hoofdstuk vallende contracten en brengt hierover verslag uit aan het Comité voor overheidsopdrachten. Elk verslag bestrijkt één jaar, wordt binnen twee jaar na afloop van de verslagperiode ingediend en bevat de volgende informatie:
a. voor aanbestedende entiteiten die onder bijlage 19-1 vallen:
i. het aantal en de totale waarde, voor alle aanbestedende entiteiten, van alle contracten waarop dit hoofdstuk betrekking heeft;
ii. het aantal en de totale waarde van alle contracten waarop dit hoofdstuk betrekking heeft die door de afzonderlijke aanbestedende entiteiten zijn gegund, uitgesplitst naar categorie goederen en diensten overeenkomstig een internationaal erkend uniform classificatiesysteem; en
iii. het aantal en de totale waarde van alle contracten waarop dit hoofdstuk betrekking heeft die door de afzonderlijke aanbestedende entiteiten zijn gegund in het kader van een onderhandse aanbesteding;
b. voor aanbestedende entiteiten die onder de bijlagen 19-2 en 19-3 vallen: het aantal en de totale waarde van de opdrachten waarop dit hoofdstuk betrekking heeft die door al die entiteiten zijn gegund, uitgesplitst per bijlage; en
c. wanneer het niet haalbaar is de gegevens te verstrekken: schattingen voor de ingevolge het bepaalde onder a) en b) vereiste gegevens, met een toelichting op de methode die is gebruikt om tot de schattingen te komen.
5. Indien een partij haar statistieken op een officiële website publiceert, op een wijze die overeenstemt met de vereisten van lid 4, kan de partij in plaats van verslag aan het Comité voor overheidsopdrachten uit te brengen, het adres van de website meedelen, samen met alle noodzakelijke instructies met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van de statistieken.
6. Wanneer een partij wenst dat kennisgevingen over gegunde contracten, in overeenstemming met lid 2, langs elektronische weg worden gepubliceerd en wanneer deze kennisgevingen voor het publiek toegankelijk zijn via één enkele database in een vorm die een analyse van de onder deze overeenkomst vallende contracten mogelijk maakt, kan de partij in plaats van verslag aan het Comité voor overheidsopdrachten uit te brengen, het adres van de website meedelen, samen met alle noodzakelijke instructies met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van de gegevens.
Verstrekking van informatie aan partijen
1. Indien de andere partij daarom verzoekt, verstrekt een partij onverwijld alle informatie die nodig is om te bepalen of de aanbesteding eerlijk, onpartijdig en overeenkomstig dit hoofdstuk is verlopen, met inbegrip van informatie over de kenmerken en relatieve voordelen van de inschrijving van de gekozen aanbieder. Wanneer het bekendmaken van de informatie de mededinging bij latere aanbestedingen zou verstoren, wordt deze informatie door de partij die haar ontvangt pas aan een aanbieder vrijgegeven na overleg met en instemming van de partij die de informatie heeft verstrekt.
Niet-bekendmaking van informatie
2. Niettegenstaande de overige bepalingen van dit hoofdstuk verstrekken een partij en haar aanbestedende entiteiten aan een bepaalde aanbieder geen informatie die de eerlijke mededinging tussen aanbieders kan verstoren.
3. Geen van de bepalingen in dit hoofdstuk mag zodanig worden uitgelegd dat zij verlangt dat een partij en haar aanbestedende entiteiten, autoriteiten en toetsingsinstanties vertrouwelijke informatie bekendmaken indien de bekendmaking:
a. de rechtshandhaving zou belemmeren;
b. de eerlijke mededinging tussen aanbieders kan verstoren;
c. de legitieme handelsbelangen van bepaalde personen, met inbegrip van de bescherming van de intellectuele eigendom, zou schaden; of
d. anderszins in strijd zou zijn met het algemeen belang.
1. Elke partij voorziet in een snelle, doeltreffende, transparante en niet-discriminerende procedure voor administratieve of rechterlijke toetsing, waarmee een aanbieder bezwaar of beroep kan instellen wegens:
a. een schending van bepalingen van het hoofdstuk; of
b. indien de aanbieder volgens het interne recht van een partij niet rechtstreeks beroep kan instellen wegens schending van bepalingen van het hoofdstuk, wegens een niet-naleving van de maatregelen die een partij ter uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk heeft ingesteld,
die zich voordoet in het kader van een onder dit hoofdstuk vallende opdracht waarbij de aanbieder belang heeft of heeft gehad. De procedurele regels voor alle bezwaar- en beroepsprocedures worden op schrift gesteld en openbaar gemaakt.
2. Indien een aanbieder in het kader van een onder dit hoofdstuk vallende opdracht waarbij hij een belang heeft of heeft gehad, een klacht indient wegens schending of niet-naleving als bedoeld in lid 1, moedigt de partij waartoe de aanbestedende entiteit behoort, de entiteit en de aanbieder aan het geschil door overleg te beslechten. De aanbestedende entiteit neemt dergelijke klachten tijdig en onbevooroordeeld in beraad op een wijze die geen afbreuk doet aan de deelname van de aanbieder aan lopende of toekomstige aanbestedingen of aan diens recht om door middel van de procedure voor administratieve of rechterlijke toetsing corrigerende maatregelen te vragen.
3. Iedere aanbieder krijgt voldoende tijd om een bezwaar of beroep voor te bereiden en in te stellen; deze termijn bedraagt ten minste tien dagen vanaf het tijdstip waarop de grond voor het bezwaar of beroep voor de aanbieder bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had moeten worden.
4. Door elke partij wordt ten minste één onpartijdige en van de aanbestedende entiteiten onafhankelijke administratieve of rechterlijke autoriteit ingesteld of aangewezen om een bezwaar of beroep door een aanbieder in het kader van een onder dit hoofdstuk vallende opdracht te ontvangen en te beoordelen.
5. Indien een beroep in eerste aanleg wordt beoordeeld door een andere dan één van de in lid 4 bedoelde autoriteiten, ziet de partij erop toe dat de aanbieder tegen de oorspronkelijke beslissing beroep kan instellen bij een onpartijdige bestuurlijke of rechterlijke instantie die onafhankelijk is van de aanbestedende entiteit die de aanbesteding heeft uitgeschreven waarop het beroep betrekking heeft.
6. Elke partij ziet erop toe dat, indien het een beslissing van een niet-rechterlijke toetsingsinstantie betreft, rechterlijke toetsing mogelijk is of dat de regels inzake procesvoering bepalen dat:
a. de aanbestedende entiteit schriftelijk op het beroep reageert en alle relevante documenten aan de toetsingsinstantie ter beschikking stelt;
b. de partijen bij de procedure het recht hebben te worden gehoord alvorens de toetsingsinstantie een beslissing neemt over het bezwaar of beroep;
c. de partijen bij de procedure het recht hebben zich te laten vertegenwoordigen en vergezellen;
d. de partijen bij de procedure toegang hebben tot alle zittingen in het kader van de procedure;
e. de partijen bij de procedure het recht hebben te verzoeken dat de zittingen in het openbaar plaatsvinden en dat getuigen deze mogen bijwonen; en
f. de toetsingsinstantie haar beslissingen of aanbevelingen tijdig schriftelijk vaststelt en de grondslag van elke beslissing of aanbeveling daarbij toelicht.
7. Elke partij stelt procedures in, of handhaaft deze, die voorzien in:
a. snelle voorlopige maatregelen die de mogelijkheid van de aanbieder om aan de aanbesteding deel te nemen in stand houden. Dergelijke voorlopige maatregelen kunnen aanleiding geven tot opschorting van de aanbestedingsprocedure. Er kan worden bepaald dat bij het nemen van de beslissing over het al dan niet toepassen van dergelijke maatregelen rekening mag worden gehouden met doorslaggevende negatieve gevolgen voor de belangen die op het spel staan, waaronder het algemeen belang. Een beslissing om niet op te treden wordt schriftelijk gemotiveerd; en
b. corrigerende maatregelen of compensatie voor het geleden verlies of de geleden schade; deze corrigerende maatregelen of compensatie kunnen beperkt blijven tot de voor het opstellen van de inschrijving of het instellen van het beroep gemaakte kosten, of beide, indien de beroepsinstantie bepaalt dat er sprake is van een inbreuk of niet-nakoming als bedoeld in lid 1.
8. Uiterlijk tien jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst onderhandelen de partijen over het verder werken aan de kwaliteit van rechtsmiddelen, een eventuele verbintenis tot invoering of handhaving van precontractuele rechtsmiddelen daaronder begrepen.
1. Een partij kan haar bijlagen bij dit hoofdstuk wijzigen of rectificeren.
Wijzigingen
2. Wanneer een partij een bijlage bij dit hoofdstuk wijzigt:
a. stelt zij de andere partij schriftelijk van die wijziging in kennis; en
b. doet zij in de kennisgeving een voorstel voor passende compenserende aanpassingen aan de andere partij teneinde de omvang van het toepassingsgebied vergelijkbaar te houden met die voorafgaand aan de wijziging.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2, onder b), hoeft een partij geen compenserende aanpassingen aan te bieden wanneer:
a. het effect van de wijziging in kwestie verwaarloosbaar is; of
b. de wijziging betrekking heeft op een entiteit met betrekking tot welke de partij feitelijk haar zeggenschap of invloed heeft beëindigd.
4. Indien de andere partij betwist dat:
a. een op grond van lid 2, onder b), voorgestelde aanpassing toereikend is om een wederzijds overeengekomen toepassingsgebied van vergelijkbare omvang te behouden;
b. het effect van de wijziging verwaarloosbaar is; of
c. de wijziging betrekking heeft op een entiteit met betrekking tot welke de partij feitelijk haar zeggenschap of invloed heeft beëindigd, zoals bedoeld in lid 3, onder b),
moet die andere partij binnen 45 dagen na ontvangst van de in lid 2, onder a), bedoelde kennisgeving schriftelijk bezwaar maken, zo niet wordt zij geacht, ook voor de toepassing van hoofdstuk 29 (Geschillenbeslechting), met de aanpassing of wijziging te hebben ingestemd.
Rectificaties
5. De volgende wijzigingen in de bijlagen van een partij worden geacht een rectificatie in te houden, mits zij geen gevolgen hebben voor het wederzijds overeengekomen toepassingsgebied waarin de onderhavige overeenkomst voorziet:
a. een wijziging van de naam van een entiteit;
b. een fusie van twee of meer in een bijlage vermelde entiteiten; en
c. de splitsing van een in een bijlage vermelde entiteit in twee of meer entiteiten die allemaal aan de in dezelfde bijlage vermelde entiteiten worden toegevoegd.
6. In het geval van voorgenomen rectificaties van de bijlagen van een partij geeft deze partij om de twee jaar kennis aan de andere partij, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de onderhavige overeenkomst en in overeenstemming met de kennisgevingscyclus als bedoeld in de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, die is opgenomen in bijlage 4 bij de WTO-Overeenkomst.
7. Een partij kan de andere partij binnen 45 dagen na ontvangst van de kennisgeving in kennis stellen van een bezwaar tegen een voorgestelde rectificatie. Indien een partij bezwaar indient, zet zij de redenen uiteen waarom zij van mening is dat de voorgestelde rectificatie geen in lid 5 van dit artikel bedoelde wijziging is, en beschrijft zij het effect van de voorgenomen rectificatie op het wederzijds overeengekomen toepassingsgebied waarin de onderhavige overeenkomst voorziet. Indien binnen 45 dagen na ontvangst van de kennisgeving geen schriftelijk bezwaar is ingediend, wordt de partij geacht met de voorgestelde rectificatie in te stemmen.
1. Het Comité voor overheidsopdrachten dat is ingesteld bij artikel 26.2, lid 1, onder e), wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van elke partij en komt zo dikwijls bijeen als nodig is, teneinde de partijen de gelegenheid te bieden met elkaar van gedachten te wisselen over alle aangelegenheden die verband houden met de werking van dit hoofdstuk of het bevorderen van de doelstellingen daarvan, en de overige taken te vervullen waarmee het door de partijen eventueel wordt belast.
2. Het Comité voor overheidsopdrachten komt op verzoek van een partij bijeen teneinde:
a. kwesties met betrekking tot overheidsopdrachten die haar door een partij worden voorgelegd te onderzoeken;
b. informatie betreffende kansen in elke partij op deelname aan overheidsopdrachten uit te wisselen;
c. alle andere aangelegenheden met betrekking tot de werking van dit hoofdstuk te bespreken; en
d. het bevorderen van gecoördineerde activiteiten om de toegang voor aanbieders tot kansen op deelname aan aanbestedingen op het grondgebied van elke partij te vergemakkelijken, te bezien. Deze activiteiten kunnen onder andere omvatten: informatiebijeenkomsten, in het bijzonder met het oog op verbetering van de elektronische toegang tot openbare informatie over de aanbestedingsregels van elke partij, en initiatieven om de toegang voor kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken.
3. Elke partij dient bij het Comité voor overheidsopdrachten jaarlijks de statistieken in die van belang zijn voor de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten, zoals uiteengezet in artikel 19.15.
De doelstellingen van dit hoofdstuk zijn:
a. het bevorderen van de productie en het in de handel brengen van innovatieve en creatieve producten alsmede van het verlenen van diensten tussen de partijen; en
b. het bereiken van een adequaat en doeltreffend beschermings- en handhavingsniveau voor intellectuele-eigendomsrechten.
1. De bepalingen in dit hoofdstuk vormen een aanvulling op de tussen de partijen geldende rechten en verplichtingen uit hoofde van de TRIPs-Overeenkomst.
2. Het staat elke partij vrij de passende methode voor de toepassing van de bepalingen van de onderhavige overeenkomst binnen haar eigen rechtsstelsel en -praktijk vast te stellen.
3. Uit de onderhavige overeenkomst vloeien geen verplichtingen voort met betrekking tot de verdeling van middelen tussen de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en de rechtshandhaving in het algemeen.
1. De partijen erkennen het belang van de Verklaring van Doha inzake de TRIPs-Overeenkomst en de volksgezondheid („Verklaring van Doha”), op 14 november 2001 aangenomen door de Ministeriële Conferentie van de WTO. De partijen waarborgen de consistentie van de uitlegging en de uitvoering van de rechten en verplichtingen in het kader van dit hoofdstuk met deze verklaring.
2. De partijen dragen bij aan de uitvoering van het Besluit van de Algemene Raad van de WTO van 30 augustus 2003 over punt 6 van de Verklaring van Doha alsmede van het Protocol tot wijziging van de TRIPs-Overeenkomst, gedaan te Genève op 6 december 2005, en nemen deze in acht.
Dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan de vrijheid van de partijen om te bepalen of en onder welke voorwaarden het beginsel van uitputting van intellectuele-eigendomsrechten van toepassing is.
Dit hoofdstuk houdt voor de partijen geen verplichting in om informatie openbaar te maken waarvan bekendmaking in strijd zou zijn met hun respectieve wetgeving of die niet openbaar mag worden gemaakt op grond van hun respectieve wetgeving betreffende toegang tot informatie en bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
farmaceutisch product: een product, met inbegrip van een chemisch geneesmiddel, biologisch geneesmiddel, vaccin of radiofarmacon, dat wordt vervaardigd, verkocht of aangeboden voor gebruik bij:
a. het stellen van een medische diagnose, het behandelen, bestrijden of voorkomen van een ziekte, aandoening of afwijkende fysieke gesteldheid, of van de symptomen daarvan; of
b. het herstellen, verbeteren of wijzigen van organische functies.
1. De partijen nemen de volgende internationale overeenkomsten in acht:
a. de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, gedaan te Parijs op 24 juli 1971 (artikelen 2 tot en met 20);
b. het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom inzake auteursrecht, gedaan te Genève op 20 december 1996 (artikelen 1 tot en met 14);
c. het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom inzake uitvoeringen en fonogrammen, gedaan te Genève op 20 december 1996 (artikelen 1 tot en met 23); en
d. het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, gedaan te Rome op 26 oktober 1961 (artikelen 1 tot en met 22).
2. Voor zover toegestaan in de in lid 1 bedoelde verdragen, houdt dit hoofdstuk geen beperking in van de mogelijkheden waarover elke partij beschikt om de door haar aan uitvoeringen toegekende bescherming van de intellectuele eigendom te beperken tot uitvoeringen die zijn vastgelegd op fonogrammen.
1. Elke partij verleent uitvoerend kunstenaars het uitsluitende recht om de draadloze uitzending en de mededeling aan het publiek van hun uitvoeringen toe te staan of te verbieden, behalve wanneer de uitvoering zelf al een uitgezonden uitvoering is of gemaakt is op basis van een vastlegging.
2. Elke partij ziet erop toe dat, wanneer een voor handelsdoeleinden uitgegeven fonogram of reproductie daarvan wordt gebruikt voor draadloze uitzending of voor enigerlei mededeling aan het publiek, door de gebruiker één enkele billijke vergoeding wordt betaald en dat deze vergoeding wordt verdeeld tussen de desbetreffende uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen. Elke partij kan bij gebreke van overeenstemming tussen de uitvoerend kunstenaars en de producenten van fonogrammen bepalen volgens welke voorwaarden deze vergoeding tussen hen wordt verdeeld.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder technische voorzieningen verstaan: technologie, inrichtingen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken, uitvoeringen of fonogrammen, die niet zijn toegestaan door de auteurs, uitvoerend kunstenaars of producenten van fonogrammen, zoals bedoeld in de wetgeving van een partij. Onverminderd de reikwijdte van auteursrechten of naburige rechten volgens de wetgeving van een partij worden technische voorzieningen doeltreffend geacht wanneer de zeggenschap over het gebruik van beschermde werken, uitvoeringen of fonogrammen bij de auteurs, uitvoerend kunstenaars of producenten van fonogrammen ligt, door de toepassing van een adequate toegangscontrole of van een adequate bescherming, zoals versleuteling of codering, of een kopieerbeveiliging waarmee het doel van bescherming wordt bereikt.
2. Elke partij voorziet in adequate rechtsbescherming en in doeltreffende rechtsmiddelen tegen het onwerkzaam maken van doeltreffende technische voorzieningen die door auteurs, uitvoerend kunstenaars of producenten van fonogrammen worden gebruikt in verband met de uitoefening van hun rechten op hun werken, uitvoeringen en fonogrammen, en welke voorzieningen beletten dat met betrekking tot die werken, uitvoeringen en fonogrammen handelingen worden verricht waarvoor zij geen toestemming hebben verleend of die rechtens niet geoorloofd zijn.
3. Teneinde te voorzien in de in lid 2 bedoelde adequate rechtsbescherming en doeltreffende rechtsmiddelen biedt elke partij ten minste bescherming tegen:
a. voor zover daarin is voorzien in haar wetgeving:
i. het, zulks wetende of redelijkerwijs behorende te weten, zonder toestemming onwerkzaam maken van een doeltreffende technische voorziening; en
ii. het aan het publiek aanbieden door marketing van een technische inrichting of een product, met inbegrip van computerprogramma's, of een dienst, als middel om een doeltreffende technische voorziening onwerkzaam te maken; en
b. de vervaardiging, invoer of distributie van een technische inrichting of een product, met inbegrip van computerprogramma's, of de verlening van een dienst die of dat:
i. primair is ontwikkeld, geproduceerd of verleend om een doeltreffende technische voorziening onwerkzaam te maken; of
ii. buiten het onwerkzaam maken van een doeltreffende technische voorziening een commercieel doel van slechts beperkt belang dient.
4. In lid 3 wordt met de uitdrukking „voor zover daarin is voorzien in haar wetgeving” bedoeld dat elke partij de uitvoering van punt a, onder i) en ii), flexibel kan regelen.
5. Bij de uitvoering van de leden 2 en 3 is een partij niet verplicht te verlangen dat bij het ontwerp van een product op het gebied van consumentenelektronica, telecommunicatie of computers, of bij het ontwerp en de selectie van onderdelen of componenten van een dergelijk product rekening wordt gehouden met iedere specifieke technische voorziening, zolang het product niet anderszins in strijd is met haar maatregelen ter uitvoering van deze leden. De strekking van deze bepaling is dat een partij op grond van deze overeenkomst niet verplicht is in haar wetgeving interoperabiliteit voor te schrijven: er bestaat geen verplichting voor de informatie- en communicatietechnologiesector om inrichtingen, producten, onderdelen of diensten te ontwerpen die met bepaalde technische voorzieningen overeenstemmen.
6. Bij het voorzien in adequate rechtsbescherming en in doeltreffende rechtsmiddelen overeenkomstig lid 2 kan een partij passende beperkingen van of uitzonderingen op maatregelen ter uitvoering van de leden 2 en 3 vaststellen of handhaven. De uit de leden 2 en 3 voortvloeiende verplichtingen doen geen afbreuk aan de rechten, beperkingen, uitzonderingen of verweermiddelen tegen inbreuken op auteursrechten of naburige rechten volgens de wetgeving van een partij.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder informatie betreffende het beheer van rechten verstaan:
a. informatie aan de hand waarvan het werk, de uitvoering of het fonogram; de auteur van het werk, de uitvoerend kunstenaar van de uitvoering of de producent van het fonogram; of de eigenaar van enig recht op het werk, de uitvoering of het fonogram kan worden geïdentificeerd;
b. informatie over de voorwaarden voor gebruik van het werk, de uitvoering of het fonogram; of
c. cijfers of codes die de hiervoor onder a) en b) beschreven informatie weergeven,
wanneer deze informatie is gehecht aan een kopie van een werk, uitvoering of fonogram, of verschijnt in samenhang met de mededeling of beschikbaarstelling van een werk, uitvoering of fonogram aan het publiek.
2. Ter bescherming van elektronische informatie betreffende het beheer van rechten voorziet elke partij in adequate rechtsbescherming en in doeltreffende rechtsmiddelen tegen personen die, in het besef dat zij daarvoor geen toestemming hebben, een van de volgende handelingen verrichten terwijl zij weten of redelijkerwijze kunnen weten dat deze handelingen zullen aanzetten tot een inbreuk op een auteursrecht of naburig recht, of een dergelijke inbreuk mogelijk zullen maken, zullen vergemakkelijken of zullen verbergen:
a. handelingen tot verwijdering of wijziging van elektronische informatie betreffende het beheer van rechten; of
b. handelingen tot distributie, invoer voor distributie, uitzending, mededeling of beschikbaarstelling aan het publiek van kopieën van werken, uitvoeringen of fonogrammen, in de wetenschap dat elektronische informatie betreffende het beheer van rechten is verwijderd of gewijzigd zonder toestemming daartoe.
3. Bij het voorzien in adequate rechtsbescherming en in doeltreffende rechtsmiddelen overeenkomstig lid 2 kan een partij passende beperkingen van of uitzonderingen op maatregelen ter uitvoering van lid 2 vaststellen of handhaven. De uit lid 2 voortvloeiende verplichtingen doen geen afbreuk aan de rechten, beperkingen, uitzonderingen of verweermiddelen tegen inbreuken op auteursrechten of naburige rechten volgens de wetgeving van een partij.
1. Onverminderd de overige leden van dit artikel voorziet elke partij in haar wetgeving in beperkingen of uitzonderingen met betrekking tot de aansprakelijkheid van dienstverleners, wanneer zij als tussenpersoon optreden, voor inbreuken op auteursrechten of naburige rechten die plaatsvinden op of via communicatienetwerken, in het kader van het verlenen of het gebruik van hun diensten.
2. De in lid 1 bedoelde beperkingen of uitzonderingen:
a. bestrijken ten minste de volgende functies:
i. hosting van informatie op verzoek van een gebruiker van de hostingdiensten;
ii. caching (wijze van opslag) via een automatisch proces, wanneer de dienstverlener:
A. de informatie niet wijzigt om andere dan technische redenen;
B. ervoor zorgt dat de alom erkende en in de bedrijfstak gangbare aanwijzingen met betrekking tot caching van de informatie worden nageleefd; en
C. niet intervenieert bij het alom erkende en in de bedrijfstak gangbare rechtmatige gebruik van technologie voor het verkrijgen van gegevens over het gebruik van de informatie; en
iii. mere conduit (doorgeefluikactiviteiten), bestaande in het aanbieden van de middelen voor het doorgeven van de door een gebruiker verstrekte informatie of van de middelen om toegang tot een communicatienetwerk te krijgen; en
b. kunnen ook andere functies bestrijken, waaronder het verstrekken van een instrument voor het vinden van informatie, door het automatisch reproduceren van auteursrechtelijk beschermd materiaal en het mededelen van de reproducties.
3. Aan de in dit artikel bedoelde beperkingen of uitzonderingen mag niet de voorwaarde worden verbonden dat de dienstverlener toezicht houdt op zijn dienst of actief zoekt naar feiten die wijzen op inbreuk makende activiteiten.
4. Elke partij kan in haar interne wetgeving bepalen onder welke voorwaarden de dienstverleners in aanmerking komen voor de beperkingen of uitzonderingen van dit artikel. Onverminderd het bovenstaande kan elke partij passende procedures vaststellen voor effectieve meldingen van vermeende inbreuken en effectieve tegenmeldingen door degenen van wie het materiaal door een vergissing of verkeerde identificatie is verwijderd of onbruikbaar is gemaakt.
5. Dit artikel geldt onverminderd de beschikbaarheid in de wetgeving van een partij van andere verweermiddelen tegen, beperkingen van en uitzonderingen op inbreuken op auteursrechten of naburige rechten. Dit artikel belet niet dat een rechterlijke of administratieve instantie in overeenstemming met het rechtssysteem van een partij kan verlangen dat de dienstverlener een inbreuk beëindigt of verhindert.
Elke partij kan voorzien in strafrechtelijke procedures en sancties overeenkomstig haar wet- en regelgeving die moeten worden toegepast ten aanzien van een persoon die zonder toestemming van de directeur van het theater of de houder van het auteursrecht op een cinematografisch werk tijdens de uitvoering van het werk in een openbare gelegenheid waar filmvoorstellingen worden gegeven, een kopie van dat werk of van een deel daarvan maakt.
Elke partij stelt alles in het werk wat redelijkerwijs in haar vermogen ligt om te voldoen aan de artikelen 1 tot en met 22 van het Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht, gedaan te Singapore op 27 maart 2006, en om toe te treden tot het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, gedaan te Madrid op 27 juni 1989.
Elke partij voorziet in een systeem voor de inschrijving van handelsmerken waarbij de redenen voor de weigering om een handelsmerk in te schrijven schriftelijk worden meegedeeld aan de aanvrager, die de mogelijkheid zal hebben die weigering te betwisten en tegen een definitieve weigering beroep in te stellen bij een rechterlijke instantie. Elke partij voorziet in de mogelijkheid om oppositie in te stellen tegen aanvragen voor of de inschrijving van handelsmerken. Elke partij voorziet in een openbaar toegankelijke elektronische databank voor aanvragen voor en de inschrijving van handelsmerken.
Elke partij voorziet in een eerlijk gebruik van beschrijvende termen, met inbegrip van termen die de geografische oorsprong beschrijven, als beperkte uitzondering op de aan een handelsmerk verbonden rechten. Bij het bepalen van wat wordt verstaan onder eerlijk gebruik, moet rekening worden gehouden met de legitieme belangen van de houder van het handelsmerk en van derden. Elke partij kan voorzien in andere beperkte uitzonderingen, mits bij die uitzonderingen rekening wordt gehouden met de legitieme belangen van de houder van het handelsmerk en van derden.
Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder:
geografische aanduiding: een aanduiding die aangeeft dat een landbouwproduct of een levensmiddel van oorsprong is uit het grondgebied van een partij, of uit een regio of een plaats op dat grondgebied, wanneer een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van het landbouwproduct of het levensmiddel hoofdzakelijk valt toe te schrijven aan de geografische oorsprong ervan; en
productcategorie: een in bijlage 20-C opgenomen productcategorie.
Deze onderafdeling is van toepassing op geografische aanduidingen waarmee producten worden aangeduid die zijn ingedeeld in een van de in bijlage 20-C opgenomen productcategorieën.
Voor de toepassing van deze onderafdeling:
a. zijn de in deel A van bijlage 20-A opgenomen aanduidingen geografische aanduidingen die aangeven dat een product van oorsprong is uit het grondgebied van de Europese Unie of uit een regio of een plaats op dat grondgebied; en
b. zijn de in deel B van bijlage 20-A opgenomen aanduidingen geografische aanduidingen die aangeven dat een product van oorsprong is uit het grondgebied van Canada of uit een regio of een plaats op dat grondgebied.
1. Na de geografische aanduidingen van de andere partij te hebben onderzocht, kent elke partij daaraan het in deze onderafdeling neergelegde beschermingsniveau toe.
2. Elke partij voorziet in de wettelijke middelen voor de belanghebbenden om:
a. het gebruik te voorkomen van een in bijlage 20-A opgenomen geografische aanduiding van de andere partij voor een product dat is ingedeeld in de in bijlage 20-A voor die geografische aanduiding vermelde productcategorie en dat:
i. niet van oorsprong is uit de in bijlage 20-A voor die geografische aanduiding vermelde plaats van oorsprong; dan wel
ii. van oorsprong is uit de in bijlage 20-A voor die geografische aanduiding vermelde plaats van oorsprong, maar niet is geproduceerd of vervaardigd in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de andere partij die zou gelden wanneer het product zou zijn bestemd voor consumptie in de andere partij;
b. het gebruik te voorkomen van middelen in de benaming of voorstelling van waren waarmee wordt aangegeven of gesuggereerd dat de waren in kwestie van oorsprong zijn uit een ander geografisch gebied dan de werkelijke plaats van oorsprong op een wijze die het publiek misleidt ten aanzien van de geografische oorsprong van de waren; en
c. elk ander gebruik te voorkomen dat een daad van oneerlijke mededinging vormt in de zin van artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, gedaan te Stockholm op 14 juli 1967.
3. De bescherming als bedoeld in lid 2, onder a), wordt ook verleend wanneer de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven, een vertaling van de geografische aanduiding wordt gebruikt of de geografische aanduiding vergezeld gaat van uitdrukkingen als „genre”, „type”, „stijl”, „imitatie” en dergelijke.
4. Elke partij voorziet binnen de grenzen van haar wetgeving in bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen om een persoon te verbieden op onjuiste, misleidende of bedrieglijke wijze of op zodanige wijze dat een verkeerde indruk van de oorsprong ervan dreigt te worden gegeven, een levensmiddel te fabriceren, bereiden, verpakken, etiketteren, verkopen, in te voeren of daarvoor reclame te maken.
5. Elke partij voorziet in overeenstemming met lid 4 in bestuursrechtelijke maatregelen met betrekking tot klachten in verband met de etikettering van producten, met inbegrip van de voorstelling ervan, op onjuiste, misleidende of bedrieglijke wijze of op zodanige wijze dat een verkeerde indruk van de oorsprong ervan wordt gegeven.
6. Een partij weigert ambtshalve de inschrijving van een handelsmerk dat een in bijlage 20-A opgenomen geografische aanduiding van de andere partij omvat of uit een dergelijke geografische aanduiding bestaat, of verklaart deze ambtshalve nietig als dit volgens haar wetgeving is toegestaan, dan wel op verzoek van een belanghebbende, met betrekking tot een product dat is ingedeeld onder de in bijlage 20-A voor die geografische aanduiding vermelde productcategorie en dat niet van oorsprong is uit de in bijlage 20-A voor die geografische aanduiding vermelde plaats van oorsprong.
7. Er bestaat krachtens deze onderafdeling geen verplichting tot bescherming van geografische aanduidingen die op de plaats van oorsprong ervan niet of niet langer zijn beschermd of op die plaats in onbruik zijn geraakt. Als een in bijlage 20-A opgenomen geografische aanduiding van een partij op de plaats van oorsprong ervan niet langer wordt beschermd of op die plaats in onbruik raakt, stelt de betrokken partij de andere partij hiervan in kennis en verzoekt zij om schrapping daarvan.
1. In geval van homonieme geografische aanduidingen van de partijen voor producten die in dezelfde productcategorie zijn ingedeeld, stelt elke partij de praktische voorwaarden vast waaronder de homonieme aanduidingen in kwestie van elkaar zullen worden onderscheiden, rekening houdend met de vereiste dat de betrokken producenten billijk worden behandeld en de consumenten niet worden misleid.
2. Wanneer een partij in het kader van onderhandelingen met een derde land de bescherming voorstelt van een geografische aanduiding waarmee een product wordt aangeduid dat van oorsprong is uit het derde land, die aanduiding homoniem is met een in bijlage 20-A opgenomen geografische aanduiding van de andere partij en dit product is ingedeeld in de in bijlage 20-A voor de homonieme geografische aanduiding van de andere partij vermelde productcategorie, stelt zij deze andere partij hiervan in kennis en biedt zij haar de gelegenheid opmerkingen te maken voordat de bescherming van de geografische aanduiding van kracht wordt.
1. In afwijking van artikel 20.19, leden 2 en 3, is Canada niet verplicht te voorzien in de wettelijke middelen voor de belanghebbenden om het gebruik te voorkomen van de in deel A van bijlage 20-A opgenomen benamingen die zijn gemarkeerd met een asterisk30), wanneer deze benamingen vergezeld gaan van uitdrukkingen als „genre”, „type”, „stijl”, „imitatie” en dergelijke, en worden gebruikt in combinatie met een leesbare en zichtbare aanduiding van de geografische oorsprong van het betrokken product.
2. In afwijking van artikel 20.19, leden 2 en 3, belet de bescherming van de in deel A van bijlage 20-A opgenomen geografische aanduidingen die zijn gemarkeerd met een asterisk31), niet dat deze aanduidingen op het grondgebied van Canada worden gebruikt door alle personen, met inbegrip van hun rechtsopvolgers en hun rechtverkrijgenden, die vóór 18 oktober 2013 commercieel gebruik van deze aanduidingen hebben gemaakt met betrekking tot producten uit de categorie „kaassoorten”.
3. In afwijking van artikel 20.19, leden 2 en 3, belet de bescherming van de in deel A van bijlage 20-A opgenomen geografische aanduiding die is gemarkeerd met twee asterisken, niet dat deze aanduiding wordt gebruikt door alle personen, met inbegrip van hun rechtsopvolgers en hun rechtverkrijgenden, die gedurende een periode van ten minste vijf jaar vóór 18 oktober 2013 commercieel gebruik van deze aanduiding hebben gemaakt met betrekking tot producten uit de categorie „vers, bevroren en verwerkt vlees”. Voor alle andere personen, met inbegrip van hun rechtsopvolgers en hun rechtverkrijgenden, die gedurende een periode van minder dan vijf jaar vóór 18 oktober 2013 commercieel gebruik van deze aanduiding hebben gemaakt met betrekking tot producten uit de categorie „vers, bevroren en verwerkt vlees”, geldt een overgangsperiode van vijf jaar na de inwerkingtreding van dit artikel, gedurende welke het gebruik van bovenbedoelde aanduiding niet mag worden belet.
4. In afwijking van artikel 20.19, leden 2 en 3, belet de bescherming van de in deel A van bijlage 20-A opgenomen geografische aanduidingen die zijn gemarkeerd met drie asterisken, niet dat deze aanduidingen worden gebruikt door alle personen, met inbegrip van hun rechtsopvolgers en hun rechtverkrijgenden, die gedurende een periode van ten minste tien jaar vóór 18 oktober 2013 commercieel gebruik van deze aanduidingen hebben gemaakt met betrekking tot producten uit de categorie „drooggezouten vlees” respectievelijk de categorie „kaassoorten”. Voor alle andere personen, met inbegrip van hun rechtsopvolgers en hun rechtverkrijgenden, die gedurende een periode van minder dan tien jaar vóór 18 oktober 2013 commercieel gebruik van deze aanduidingen hebben gemaakt met betrekking tot producten uit de categorie „drooggezouten vlees” respectievelijk de categorie „kaassoorten”, geldt een overgangsperiode van vijf jaar na de inwerkingtreding van dit artikel, gedurende welke het gebruik van bovenbedoelde aanduidingen niet mag worden belet.
5. Wanneer vóór de in lid 6 vermelde toepassingsdatum in een partij te goeder trouw een handelsmerk is aangevraagd of ingeschreven, of wanneer vóór die datum in die partij door gebruik te goeder trouw rechten op een handelsmerk zijn verworven, vormen de voor de toepassing van deze onderafdeling in die partij genomen maatregelen geen beletsel voor de vatbaarheid voor inschrijving van het handelsmerk, voor de geldigheid van de inschrijving van het handelsmerk of voor het recht het handelsmerk te gebruiken, op grond dat het handelsmerk identiek is met of soortgelijk is aan een geografische aanduiding.
6. Voor de toepassing van lid 5 is de desbetreffende toepassingsdatum:
a. met betrekking tot een geografische aanduiding die op de datum van ondertekening van deze overeenkomst is opgenomen in bijlage 20-A, de datum van inwerkingtreding van deze onderafdeling; of
b. met betrekking tot een geografische aanduiding die na de datum van ondertekening van deze overeenkomst op grond van artikel 20.22 wordt toegevoegd aan bijlage 20-A, de datum waarop de geografische aanduiding wordt toegevoegd.
7. Wanneer een vertaling van een geografische aanduiding identiek is met een in de omgangstaal gebruikelijke benaming als soortnaam voor een product op het grondgebied van een partij of die omvat, of wanneer een geografische aanduiding niet identiek is met een dergelijke benaming maar die omvat, doen de bepalingen van deze onderafdeling geen afbreuk aan het recht van een persoon om die benaming in samenhang met dat product op het grondgebied van die partij te gebruiken.
8. Niets belet dat op het grondgebied van een partij met betrekking tot een product gebruik wordt gemaakt van een gebruikelijke naam van een planten- of dierenras dat op de datum van inwerkingtreding van deze onderafdeling op het grondgebied van die partij voorkomt.
9. Een partij kan bepalen dat een verzoek uit hoofde van deze onderafdeling in verband met het gebruik of de inschrijving van een handelsmerk moet worden ingediend binnen een periode van vijf jaar nadat het strijdige gebruik van de beschermde aanduiding algemeen bekend is geworden in die partij dan wel binnen een periode van vijf jaar na de datum van inschrijving van het handelsmerk in die partij, mits het handelsmerk op die datum is gepubliceerd en indien deze datum eerder valt dan de datum waarop het strijdige gebruik algemeen bekend is geworden in die partij, op voorwaarde dat de geografische aanduiding niet te kwader trouw wordt gebruikt of ingeschreven.
10. De bepalingen van deze onderafdeling doen geen afbreuk aan het recht van een persoon om voor handelsdoeleinden zijn naam of de naam van zijn voorganger in zaken te gebruiken, behalve wanneer deze naam op zodanige wijze wordt gebruikt dat het publiek daardoor wordt misleid.
11.
a. De bepalingen van deze onderafdeling doen geen afbreuk aan het recht van een persoon om in Canada een handelsmerk te gebruiken of in te schrijven dat een van de in deel A van bijlage 20-B opgenomen benamingen omvat of daaruit bestaat; en
b. punt a) geldt niet voor de in deel A van bijlage 20-B opgenomen benamingen met betrekking tot elk gebruik waardoor het publiek zou worden misleid met betrekking tot de geografische oorsprong van de waren.
12. De bepalingen van deze onderafdeling zijn niet van toepassing op het gebruik in Canada van de in deel B van bijlage 20-B opgenomen benamingen.
13. Een verkrijging van een recht als bedoeld in de leden 2 tot en met 4 omvat niet de overgang van het recht op gebruik van een geografische aanduiding op zichzelf.
1. Het bij artikel 26.1 (Gemengd Comité voor de CETA) opgerichte Gemengd Comité voor de CETA kan, handelend bij consensus en op aanbeveling van het Comité voor geografische aanduidingen voor de CETA, besluiten bijlage 20-A te wijzigen door geografische aanduidingen toe te voegen of door geografische aanduidingen te schrappen die op de plaats van oorsprong ervan niet langer zijn beschermd of op die plaats in onbruik zijn geraakt.
2. Een geografische aanduiding mag in beginsel niet worden toegevoegd aan deel A van bijlage 20-A als het een benaming betreft die op de datum van de ondertekening van deze overeenkomst ten aanzien van een lidstaat van de Europese Unie in het desbetreffende Register van de Europese Unie is opgenomen als „ingeschreven”.
3. Een geografische aanduiding waarmee een product wordt aangeduid dat van oorsprong is uit een bepaalde partij, mag niet worden toegevoegd aan bijlage 20-A:
a. als zij identiek is met een handelsmerk dat in de andere partij is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke producten, of met een handelsmerk waarvoor in de andere partij door gebruik te goeder trouw rechten zijn verworven en een aanvraag met betrekking tot dezelfde of soortgelijke producten is ingediend;
b. als zij identiek is met de gebruikelijke naam van een planten- of dierenras dat in de andere partij voorkomt; of
c. als zij identiek is met de in de omgangstaal gebruikelijke benaming als soortnaam voor een dergelijk product in de andere partij.
Elke partij stelt alles in het werk wat redelijkerwijs in haar vermogen ligt om toe te treden tot de Akte van Genève bij de Overeenkomst van „s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid, gedaan te Genève op 2 juli 1999.
Het voorwerp van een recht inzake tekeningen en modellen is vatbaar voor bescherming uit hoofde van het auteursrecht, indien aan de voorwaarden voor die bescherming wordt voldaan. Elke partij bepaalt de omvang van een dergelijke bescherming en de voorwaarden waaronder die wordt verleend, met inbegrip van het vereiste oorspronkelijkheidsgehalte.
Elke partij stelt alles in het werk wat redelijkerwijs in haar vermogen ligt om te voldoen aan de artikelen 1 tot en met 14 en artikel 22 van het Verdrag inzake octrooirecht, gedaan te Genève op 1 juni 2000.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
basisoctrooi: een octrooi waardoor een product als zodanig dan wel een werkwijze voor de verkrijging van een product of een toepassing van een product wordt beschermd en dat door de houder van een octrooi dat als basisoctrooi kan dienen, is aangewezen als basisoctrooi met het oog op de verlening van bescherming sui generis; en
product: de werkzame stof of de samenstelling van werkzame stoffen van een farmaceutisch product.
2. Elke partij stelt, op verzoek van de octrooihouder of zijn rechtverkrijgende, een periode van bescherming sui generis vast ten aanzien van een product dat wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi, op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. er is een vergunning afgegeven om het product in die partij als farmaceutisch product in de handel te brengen (hierna in dit artikel „vergunning voor het in de handel brengen” genoemd);
b. voor het product is niet eerder een periode van bescherming sui generis vastgesteld; en
c. de onder a) bedoelde vergunning voor het in de handel brengen is de eerste vergunning om het product in die partij als farmaceutisch product in de handel te brengen.
3. Elke partij:
a. kan uitsluitend een periode van bescherming sui generis vaststellen als de eerste aanvraag voor de vergunning voor het in de handel brengen wordt ingediend binnen een door die partij voorgeschreven redelijke termijn; en
b. kan voor de indiening van het verzoek om vaststelling van een periode van bescherming sui generis een termijn voorschrijven die ten minste zestig dagen bedraagt te rekenen vanaf de datum van afgifte van de eerste vergunning voor het in de handel brengen. Wordt de eerste vergunning voor het in de handel brengen evenwel vóór de verlening van het octrooi afgegeven, dan zal elke partij een termijn van ten minste zestig dagen te rekenen vanaf de verlening van het octrooi vaststellen gedurende welke het verzoek om vaststelling van een beschermingsperiode uit hoofde van dit artikel kan worden ingediend.
4. Wanneer een product wordt beschermd door één basisoctrooi, gaat de periode van bescherming sui generis in na het verstrijken van de wettelijke duur van dat octrooi.
Wanneer een product wordt beschermd door meer dan één octrooi dat als basisoctrooi kan dienen, kan een partij slechts één periode van bescherming sui generis vaststellen, die ingaat na het verstrijken van de wettelijke duur van het basisoctrooi dat
a. wordt geselecteerd door de persoon die om vaststelling van de periode van bescherming sui generis verzoekt, als eenzelfde persoon houder is van alle octrooien die als basisoctrooi kunnen dienen; en
b. wordt geselecteerd in onderlinge overeenstemming tussen de octrooihouders, als niet eenzelfde persoon houder is van de octrooien die als basisoctrooi kunnen dienen en dit aanleiding geeft tot conflicterende verzoeken om bescherming sui generis.
5. Elke partij ziet erop toe dat de bescherming sui generis geldt voor een periode gelijk aan de duur van de periode die is verstreken tussen de datum van indiening van de aanvraag voor het basisoctrooi en de datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen, verminderd met een periode van vijf jaar.
6. Niettegenstaande lid 5 en onverminderd een mogelijke verlenging van de periode van bescherming sui generis door een partij als stimulans of beloning voor onderzoek onder bepaalde doelgroepen, zoals kinderen, mag de duur van de bescherming sui generis niet meer dan twee tot vijf jaar bedragen, zoals door elke partij vast te stellen.
7. Elke partij kan bepalen dat de periode van bescherming sui generis verstrijkt:
a. als de begunstigde afziet van de bescherming sui generis; of
b. als de voorgeschreven administratieve vergoedingen niet worden betaald.
Elke partij kan de periode van bescherming sui generis verkorten evenredig aan de duur van de ongerechtvaardigde vertragingen die het gevolg zijn van het niet-handelen van de aanvrager na de indiening van de aanvraag voor de vergunning voor het in de handel brengen, wanneer de houder van het basisoctrooi de aanvrager van de vergunning voor het in de handel brengen of een met hem verbonden entiteit is.
8. Binnen de grenzen van de door het basisoctrooi verleende bescherming strekt de bescherming sui generis zich alleen uit tot het farmaceutische product dat valt onder de vergunning voor het in de handel brengen, voor ieder gebruik van dat product als farmaceutisch product waarvoor een vergunning is afgegeven vóór het verstrijken van de bescherming sui generis. Onder voorbehoud van het bepaalde in de vorige zin verleent de bescherming sui generis dezelfde rechten als die welke door het octrooi worden verleend en is zij onderworpen aan dezelfde beperkingen en verplichtingen.
9. Onverminderd de leden 1 tot en met 8 kan elke partij de reikwijdte van de bescherming eveneens beperken door te voorzien in uitzonderingen voor het vervaardigen, gebruiken, ten verkoop aanbieden, verkopen of invoeren van producten met het oog op uitvoer tijdens de periode van bescherming.
10. Elke partij kan de bescherming sui generis intrekken om redenen die verband houden met de nietigheid van het basisoctrooi, ook wanneer dit octrooi vóór de afloop van wettelijke duur ervan is vervallen of nietig is verklaard of zodanig wordt beperkt dat het product waarvoor de bescherming is verleend, niet meer onder de conclusies van het basisoctrooi valt, dan wel om redenen die verband houden met de intrekking van de vergunning(en) voor het in de handel brengen op de desbetreffende markt, of wanneer de bescherming in strijd met lid 2 is verleend.
Als een partij gebruikmaakt van mechanismen voor „patent linkage” door middel waarvan de verlening van vergunningen voor het in de handel brengen (of kennisgevingen van conformiteit of vergelijkbare concepten) van generieke farmaceutische producten wordt gekoppeld aan het bestaan van octrooibescherming, draagt zij er zorg voor dat alle justitiabelen gelijkwaardige en doeltreffende rechtsmiddelen worden geboden.
1. Een partij die als voorwaarde voor het toelaten op de markt van farmaceutische producten die nieuwe chemische eenheden32) bevatten (hierna in dit artikel „vergunning” genoemd), de overlegging vereist van niet openbaar gemaakte test- of andere gegevens die nodig zijn om te bepalen of het gebruik van die producten veilig en doeltreffend is, beschermt deze gegevens tegen openbaarmaking, indien de opstelling van deze gegevens een aanmerkelijke inspanning vergt, behalve wanneer openbaarmaking nodig is ter bescherming van het publiek of tenzij maatregelen worden getroffen om te verzekeren dat de gegevens worden beschermd tegen oneerlijk commercieel gebruik.
2. Elke partij bepaalt met betrekking tot de in lid 1 bedoelde gegevens die na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst bij haar worden ingediend, dat:
a. behalve de persoon die de gegevens met het oog op verkrijging van de vergunning heeft ingediend, geen andere persoon zich zonder diens toestemming gedurende een periode van ten minste zes jaar te rekenen vanaf de datum waarop de partij de vergunning heeft verleend aan de persoon die de gegevens heeft ingediend, op deze gegevens mag beroepen ter onderbouwing van een aanvraag voor een vergunning; en
b. een partij gedurende een periode van ten minste acht jaar te rekenen vanaf de datum waarop zij de vergunning heeft verleend aan de persoon die de gegevens met het oog op verkrijging van de vergunning heeft ingediend, geen vergunning verleent aan een persoon die zich op deze gegevens beroept, tenzij de persoon die deze gegevens heeft ingediend, daarmee instemt.
Onder voorbehoud van dit lid wordt geen van de partijen belet op basis van onderzoeken naar biologische equivalentie en biologische beschikbaarheid verkorte vergunningsprocedures voor dergelijke producten toe te passen.
1. Elke partij stelt veiligheids- en werkzaamheidsvereisten vast voordat zij een vergunning voor het in de handel brengen van een gewasbeschermingsmiddel (hierna in dit artikel „vergunning” genoemd) verleent.
2. Elke partij voorziet in een beperkte periode van gegevensbescherming voor een test- of studieverslag dat voor het eerst wordt ingediend met het oog op verkrijging van een vergunning. Gedurende die periode zorgt elke partij ervoor dat het test- of studieverslag niet wordt gebruikt ten bate van een andere persoon die een vergunning tracht te verkrijgen, tenzij vaststaat dat de eerste vergunninghouder hiermee uitdrukkelijk instemt.
3. Het test- of studieverslag dient nodig te zijn voor de vergunning of voor de wijziging van een vergunning met het oog op de toepassing op andere gewassen.
4. In elke partij geldt met betrekking tot het test- of studieverslag ter onderbouwing van de vergunning voor een nieuwe werkzame stof en de gegevens ter onderbouwing van de parallelle inschrijving van het eindproduct dat de werkzame stof bevat, een periode van gegevensbescherming van ten minste tien jaar te rekenen vanaf de datum van de eerste vergunning in de desbetreffende partij. De duur van de bescherming kan worden verlengd om vergunningen voor gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico of beperkte toepassingen aan te moedigen.
5. Elke partij mag tevens vereisten inzake gegevensbescherming of financiële schadeloosstelling vaststellen voor het test- of studieverslag dat ten grondslag wordt gelegd aan de wijziging of verlenging van een vergunning.
6. Elke partij stelt voorschriften vast om herhaling van proeven op gewervelde dieren te voorkomen. Aanvragers die testen en studies met gewervelde dieren willen uitvoeren, dienen te worden aangemoedigd de maatregelen te nemen die nodig zijn om na te gaan of die testen en studies niet reeds zijn uitgevoerd of zijn aangevangen.
7. De partijen dienen elke nieuwe aanvrager en elke houder van de desbetreffende vergunningen aan te moedigen al het mogelijke te doen om testen en studies waarbij gewervelde dieren zijn betrokken, uit te wisselen. De kosten van de uitwisseling van die test- en studieverslagen worden op eerlijke, transparante en niet-discriminerende wijze bepaald. Een aanvrager is alleen verplicht deel te nemen in de kosten voor de gegevens die hij moet indienen om aan de vergunningsvereisten te voldoen.
8. De houder/de houders van de desbetreffende vergunning heeft/hebben recht op vergoeding van een billijk deel van de kosten die hij heeft/zij hebben gemaakt voor het test- of studieverslag ter onderbouwing van een dergelijke vergunning, door een aanvrager die zich op deze test- en studieverslagen beroept ter verkrijging van een vergunning voor een nieuw gewasbeschermingsmiddel. Elke partij kan de betrokken partijen opdragen eventuele problemen op te lossen door middel van bindende arbitrage overeenkomstig het interne recht.
1. Elke partij ziet erop toe dat de procedures voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten eerlijk en billijk zijn, niet onnodig ingewikkeld of duur zijn en geen onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden. Deze procedures moeten zodanig worden toegepast dat geen belemmeringen voor legitiem handelsverkeer worden gecreëerd en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van deze procedures.
2. Bij de uitvoering van de bepalingen van deze afdeling houdt elke partij rekening met de noodzaak van evenredigheid tussen de ernst van de inbreuk, de belangen van derden en de toe te passen maatregelen, corrigerende maatregelen en sancties.
3. De artikelen 20.33 tot en met 20.42 hebben betrekking op de civielrechtelijke handhaving.
4. Voor de toepassing van de artikelen 20.33 tot en met 20.42 wordt, tenzij anders bepaald, onder intellectuele-eigendomsrechten verstaan: alle categorieën intellectuele eigendom die vallen onder deel II, titels 1 tot en met 7, van de TRIPs-Overeenkomst.
Elke partij erkent dat de volgende personen gerechtigd zijn te verzoeken om toepassing van de procedures en corrigerende maatregelen als bedoeld in de artikelen 20.34 tot en met 20.42:
a. houders van intellectuele-eigendomsrechten, in overeenstemming met de interne wetgeving;
b. alle andere personen die gemachtigd zijn deze rechten te gebruiken, voor zover deze personen gerechtigd zijn te verzoeken om herstelmaatregelen in overeenstemming met de interne wetgeving;
c. instanties voor het collectieve beheer van intellectuele-eigendomsrechten die officieel erkend zijn als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover deze instanties gerechtigd zijn te verzoeken om herstelmaatregelen in overeenstemming met de interne wetgeving; en
d. beroepsorganisaties die officieel erkend zijn als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover deze organisaties gerechtigd zijn te verzoeken om herstelmaatregelen in overeenstemming met de interne wetgeving.
Elke partij ziet erop toe dat, in geval van vermeende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht op commerciële schaal, de rechterlijke instanties de bevoegdheid hebben, waar passend en op verzoek, in overeenstemming met haar wetgeving de overlegging te gelasten van relevante informatie, met inbegrip van bancaire, financiële of handelsdocumenten die zich in de macht van de tegenpartij bevinden, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.
1. Elke partij ziet erop toe dat de rechterlijke instanties, al voordat een bodemprocedure begint, op verzoek van een entiteit die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd tot staving van haar beweringen dat er inbreuk op haar intellectuele-eigendomsrecht is gemaakt of zal worden gemaakt, onmiddellijke en doeltreffende voorlopige maatregelen kunnen gelasten om bewijsmateriaal dat met betrekking tot de vermeende inbreuk van belang is, te beschermen, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.
2. Elke partij kan bepalen dat de in lid 1 bedoelde maatregelen de gedetailleerde beschrijving, met of zonder monsterneming, dan wel de fysieke inbeslagneming van de vermeende inbreuk makende goederen en, in voorkomend geval, de bij de productie of distributie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten omvatten. De rechterlijke instanties hebben de bevoegdheid die maatregelen met name te nemen, zo nodig zonder dat de andere partij wordt gehoord, wanneer het aannemelijk is dat uitstel de houder van het recht onherstelbare schade zal berokkenen of wanneer er een aantoonbaar risico is dat bewijsmateriaal zal worden vernietigd.
Onverminderd haar wetgeving inzake verschoningsrechten, de bescherming van vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking van persoonsgegevens bepaalt elke partij dat haar rechterlijke instanties in civiele procedures betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten de bevoegdheid hebben op een gerechtvaardigd verzoek van de houder van het recht te gelasten dat de inbreukmaker of de vermeende inbreukmaker relevante informatie die hij in zijn bezit heeft of waarover hij kan beschikken, ten minste met het oog op de bewijsgaring, in overeenstemming met haar toepasselijke wet- en regelgeving aan de houder van het recht of de rechterlijke instanties verstrekt. Deze informatie kan informatie omvatten met betrekking tot personen die op enigerlei wijze zijn betrokken bij de inbreuk of vermeende inbreuk en met betrekking tot de productiemiddelen of de distributiekanalen voor de inbreuk makende of vermeende inbreuk makende goederen of diensten, met inbegrip van de vaststelling van derden van wie wordt gesteld dat zij bij de productie en de distributie van die goederen of diensten zijn betrokken, en van de betrokken distributiekanalen.
1. Elke partij bepaalt dat haar rechterlijke instanties de bevoegdheid hebben onmiddellijke en doeltreffende voorlopige en conservatoire maatregelen, waaronder een voorlopig bevel, te gelasten tegen een partij of in voorkomend geval een derde over wie de desbetreffende rechterlijke instantie jurisdictie heeft, om te beletten dat inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht wordt gemaakt en met name dat inbreuk makende goederen in het verkeer worden gebracht.
2. Elke partij bepaalt dat haar rechterlijke instanties de bevoegdheid hebben de inbeslagneming of het anderszins in bewaring nemen te gelasten van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, om te beletten dat zij in het verkeer worden gebracht of zich daarin bevinden.
3. Elke partij bepaalt dat, in geval van vermeende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht op commerciële schaal, de rechterlijke instanties in overeenstemming met haar wetgeving conservatoir beslag kunnen laten leggen op goederen van de vermeende inbreukmaker, met inbegrip van het blokkeren van zijn bankrekeningen en andere tegoeden. Met het oog daarop kunnen de rechterlijke instanties overlegging van relevante bancaire, financiële of handelsdocumenten of zo nodig inzage van andere relevante informatie gelasten.
1. Elke partij ziet erop toe dat de rechterlijke instanties op verzoek van de eiser, onverminderd de aan de houder van het betrokken recht wegens de inbreuk verschuldigde schadevergoeding en zonder schadeloosstelling van welke aard ook, de definitieve onttrekking aan het verkeer of de vernietiging kunnen gelasten van de goederen waarvan zij hebben vastgesteld dat zij inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht maken. Elke partij ziet erop toe dat de rechterlijke instanties in voorkomend geval de vernietiging kunnen gelasten van materialen en werktuigen die voornamelijk bij de voortbrenging of de vervaardiging van die goederen zijn gebruikt. Bij de behandeling van een verzoek om dergelijke corrigerende maatregelen wordt rekening gehouden met de noodzaak van evenredigheid tussen de ernst van de inbreuk en de gelaste corrigerende maatregelen en met de belangen van derden.
2. Elke partij ziet erop toe dat de rechterlijke instanties de bevoegdheid hebben te gelasten dat de in lid 1 bedoelde corrigerende maatregelen op kosten van de inbreukmaker worden uitgevoerd, tenzij bijzondere redenen dit beletten.
1. Elke partij bepaalt dat haar rechterlijke instanties in civiele procedures voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten de bevoegdheid hebben een partij te gelasten een inbreuk te staken, en onder andere die partij, of in voorkomend geval een derde over wie de desbetreffende rechterlijke instantie jurisdictie heeft, te gelasten te beletten dat inbreuk makende goederen in het verkeer worden gebracht.
2. Niettegenstaande de andere bepalingen van deze afdeling kan een partij de corrigerende maatregelen die kunnen worden genomen tegen het gebruik door de overheid of door daartoe door de overheid gemachtigde derden, zonder toestemming van de houders van het recht, beperken tot betaling van een vergoeding, mits de bepalingen van deel II van de TRIPs-Overeenkomst die specifiek betrekking hebben op dergelijk gebruik, door die partij worden nageleefd. In andere gevallen zijn de corrigerende maatregelen krachtens deze afdeling van toepassing of dienen er, wanneer deze corrigerende maatregelen onverenigbaar zijn met het recht van een partij, declaratoire vonnissen en adequate schadeloosstelling te kunnen worden verkregen.
1. Elke partij bepaalt dat:
a. haar rechterlijke instanties in civiele procedures de bevoegdheid hebben de inbreukmaker die wist of redelijkerwijs kon weten dat hij inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten maakte, te gelasten de houder van het recht:
i. adequate schadevergoeding te betalen ter compensatie van de schade die deze door de inbreuk heeft geleden; of
ii. de aan de inbreuk toe te schrijven winst te betalen, die kan worden geacht gelijk te zijn aan de schadevergoeding als bedoeld onder i); en
b. haar rechterlijke instanties bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding wegens inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten onder meer alle door de houder van het recht aangevoerde legitieme waardebepalingen, met inbegrip van gederfde winst, in aanmerking kunnen nemen.
2. Als alternatief voor het bepaalde in lid 1 kan in de wetgeving van een partij worden voorzien in de betaling van een vergoeding, zoals een royalty of een recht, om een houder van het recht te compenseren voor het ongeoorloofde gebruik van zijn intellectuele eigendom.
Elke partij bepaalt dat haar rechterlijke instanties in voorkomend geval de bevoegdheid hebben aan het einde van civiele procedures betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te gelasten dat de in het ongelijk gestelde partij jegens de in het gelijk gestelde partij wordt veroordeeld tot betaling van de gerechtskosten en andere kosten waarin het recht van die partij voorziet.
1. Ten behoeve van civiele procedures in verband met auteursrechten of naburige rechten volstaat het, opdat de auteur van een werk van letterkunde of kunst als zodanig wordt beschouwd en derhalve gerechtigd is om een procedure wegens inbreuk in te leiden, dat zijn/haar naam op de gebruikelijke wijze op het werk wordt vermeld, behoudens bewijs van het tegendeel. Bewijs van het tegendeel kan inschrijving omvatten.
2. Lid 1 geldt mutatis mutandis voor houders van naburige rechten ten aanzien van hun beschermde materiaal.
1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
goederen met een nagemaakte geografische aanduiding: alle goederen als bedoeld in artikel 20.17 die zijn ingedeeld in een van de in bijlage 20-C opgenomen productcategorieën, met inbegrip van de verpakking, die zonder toestemming een geografische aanduiding dragen die identiek is met de rechtsgeldig voor deze goederen ingeschreven of anderszins beschermde geografische aanduiding en die inbreuk maakt op de rechten van de houder van de geografische aanduiding in kwestie volgens het recht van de partij waar de maatregelen aan de grens worden toegepast;
nagemaakte merkartikelen: alle goederen, met inbegrip van de verpakking, die zonder toestemming een handelsmerk dragen dat identiek is met het rechtsgeldig voor deze goederen ingeschreven handelsmerk, of dat op de wezenlijke punten niet van dat handelsmerk kan worden onderscheiden, en dat inbreuk maakt op de rechten van de houder van het handelsmerk in kwestie volgens het recht van de partij waar de maatregelen aan de grens worden toegepast;
uitvoerzendingen: verzending van goederen die vanaf het grondgebied van een partij moeten worden overgebracht naar een plaats buiten dat grondgebied, met uitzondering van zendingen die zich in douanedoorvoer bevinden en zendingen die worden overgeladen;
invoerzendingen: verzending van goederen die in het grondgebied van een partij zijn binnengebracht vanuit een plaats buiten dat grondgebied, waarbij die goederen onder douanetoezicht blijven, met inbegrip van goederen die op het grondgebied naar een vrije zone of douane-entrepot worden vervoerd, met uitzondering van zendingen die zich in douanedoorvoer bevinden en zendingen die worden overgeladen;
onrechtmatig gereproduceerde goederen waarop een auteursrecht rust: kopieën die zijn gemaakt zonder toestemming van de houder van het recht of een naar behoren door hem gemachtigde persoon in het land van productie en die direct of indirect van een artikel zijn gemaakt, wanneer het maken van die kopie een inbreuk op een auteursrecht of een naburig recht zou hebben gevormd volgens het recht van de partij waar de maatregelen aan de grens worden toegepast;
zendingen in douanedoorvoer: verzending van goederen die het grondgebied van een partij binnenkomen vanuit een plaats buiten dat grondgebied en ten aanzien waarvan de douaneautoriteiten hebben toegestaan dat zij onder permanent douanetoezicht van een kantoor van binnenkomst naar een kantoor van uitgang worden vervoerd, met het oog op het verlaten van het grondgebied. Zendingen in douanedoorvoer die vervolgens met toestemming uit het douanetoezicht worden gehaald zonder dat zij het grondgebied verlaten, worden beschouwd als invoerzendingen; en
overladingen: verzending van goederen die onder douanetoezicht van het vervoermiddel van invoer naar het vervoermiddel van uitvoer worden overgebracht, binnen het gebied van één douanekantoor dat zowel het kantoor van in- als van uitvoer is.
2. De verwijzingen naar inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten in deze afdeling moeten worden gelezen als verwijzingen naar gevallen van nagemaakte merkartikelen, onrechtmatig gereproduceerde goederen waarop een auteursrecht rust of goederen met een nagemaakte geografische aanduiding.
3. De partijen zijn het erover eens dat er geen verplichting bestaat om de in deze afdeling vermelde procedures toe te passen op goederen die door de houder van het recht of met diens toestemming in een ander land in de handel worden gebracht.
4. Elke partij stelt procedures vast of handhaaft procedures met betrekking tot invoer- en uitvoerzendingen in het kader waarvan de houder van het recht de bevoegde autoriteiten kan verzoeken om de vrijgave van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, op te schorten of om die goederen vast te houden.
5. Elke partij stelt procedures vast of handhaaft procedures met betrekking tot invoer- en uitvoerzendingen in het kader waarvan de bevoegde autoriteiten op eigen initiatief de vrijgave van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, tijdelijk kunnen opschorten of die goederen tijdelijk kunnen vasthouden, teneinde de houder van het recht in de gelegenheid te stellen formeel om de in lid 4 bedoelde maatregelen te verzoeken.
6. Elke partij kan met een of meer derde landen tot overeenstemming komen om gemeenschappelijke veiligheidsprocedures voor douaneafhandeling vast te stellen. Goederen die overeenkomstig dergelijke gemeenschappelijke douaneprocedures worden afgehandeld, worden geacht te voldoen aan de leden 4 en 5, mits de betrokken partij de wettelijke bevoegdheid behoudt om aan deze leden te voldoen.
7. Elke partij kan met betrekking tot zendingen die worden overgeladen en zendingen die zich in douanedoorvoer bevinden, de in de leden 4 en 5 bedoelde procedures vaststellen of handhaven.
8. Elke partij kan kleine hoeveelheden goederen van niet-commerciële aard in de persoonlijke bagage van reizigers of kleine hoeveelheden goederen van niet-commerciële aard die worden verzonden in kleine zendingen, van de toepassing van dit artikel uitsluiten.
1. Elke partij bepaalt dat haar bevoegde autoriteiten van een houder van een recht die om toepassing van de in artikel 20.43 bedoelde procedures verzoekt, verlangen dat hij voldoende bewijs levert om ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan te tonen dat er, naar het recht van de partij die de procedures heeft vastgelegd, prima facie sprake is van een inbreuk op zijn intellectuele-eigendomsrecht en dat hij voldoende informatie waarover hij redelijkerwijs mag worden geacht te beschikken, verstrekt om de verdachte goederen gemakkelijk herkenbaar te doen zijn voor de bevoegde autoriteiten. Het vereiste dat voldoende informatie wordt verstrekt, mag niet op onredelijke wijze weerhouden van gebruikmaking van de in artikel 20.43 bedoelde procedures.
2. Elke partij bepaalt dat verzoeken kunnen worden ingediend om de vrijgave van in artikel 20.43 bedoelde goederen die zich op haar grondgebied onder douanetoezicht bevinden en waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, op te schorten of om die goederen vast te houden. Het vereiste om in dergelijke verzoeken te voorzien, is onderworpen aan de verplichtingen om in de in artikel 20.43, leden 4 en 5, bedoelde procedures te voorzien. De bevoegde autoriteiten kunnen bepalen dat dergelijke verzoeken op meervoudige zendingen van toepassing zijn. Elke partij kan bepalen dat het verzoek tot opschorting van de vrijgave of tot het vasthouden van verdachte goederen betrekking kan hebben op bepaalde punten van binnenkomst en van uitgang onder douanetoezicht, op verzoek van de houder van het recht.
3. Elke partij ziet erop toe dat haar bevoegde autoriteiten de verzoeker binnen een redelijke termijn ervan in kennis stellen of zij gevolg geven aan zijn verzoek. Wanneer de bevoegde autoriteiten van een partij gevolg geven aan het verzoek, stellen zij de verzoeker ook in kennis van de geldigheidstermijn van het verzoek.
4. Elke partij kan bepalen dat haar bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben een verzoek af te wijzen, aan te houden of nietig te verklaren, wanneer de verzoeker misbruik heeft gemaakt van de in artikel 20.43 bedoelde procedures of wanneer daartoe anderszins gegronde reden is.
Elke partij staat haar bevoegde autoriteiten toe een houder van een recht te verzoeken relevante informatie waarover hij redelijkerwijs mag worden geacht te beschikken, te verstrekken teneinde de bevoegde autoriteiten behulpzaam te zijn bij het nemen van de in deze afdeling bedoelde maatregelen aan de grens. Elke partij kan ook een houder van een recht toestaan die informatie aan haar bevoegde autoriteiten te verstrekken.
1. Elke partij bepaalt dat haar bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben van de houder van een recht die om toepassing van de in artikel 20.43 bedoelde procedures verzoekt, te verlangen dat hij een redelijke mate van zekerheid stelt of een gelijksoortige waarborg biedt die voldoende is om de verweerder en de bevoegde autoriteiten te beschermen en om misbruik te beletten. Elke partij bepaalt dat deze zekerheid of gelijksoortige waarborg niet op onredelijke wijze mag weerhouden van gebruikmaking van deze procedures.
2. Elke partij kan bepalen dat een dergelijke zekerheid de vorm kan hebben van een borgstelling ter bescherming van de verweerder tegen het risico van verlies of schade door opschorting van de vrijgave of het vasthouden van de goederen, ingeval de bevoegde autoriteiten vaststellen dat de goederen geen inbreuk maken. Een partij kan de verweerder enkel in uitzonderlijke omstandigheden of krachtens een rechterlijk bevel toestaan verdachte goederen in bezit te nemen tegen borgstelling of het stellen van een andere vorm van zekerheid.
Elke partij stelt procedures vast of handhaaft procedures krachtens welke haar bevoegde autoriteiten binnen een redelijke termijn na de inleiding van de in artikel 20.43 bedoelde procedures kunnen vaststellen of de verdachte goederen inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht maken.
1. Elke partij bepaalt dat haar bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben de vernietiging van de goederen te gelasten na een vaststelling als bedoeld in artikel 20.47 dat de goederen inbreuk maken. In de gevallen waarin die goederen niet worden vernietigd, waarborgt elke partij dat die goederen, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden, op zodanige wijze aan het verkeer worden onttrokken dat nadeel voor de houder van het recht wordt vermeden.
2. Wat nagemaakte merkartikelen betreft, is het enkele verwijderen van het onrechtmatig aangebrachte handelsmerk niet voldoende, behoudens in uitzonderlijke gevallen, om te kunnen toestaan dat de goederen in het verkeer worden gebracht.
3. Elke partij kan bepalen dat haar bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben administratieve sancties op te leggen na een vaststelling als bedoeld in artikel 20.47 dat de goederen inbreuk maken.
1. De partijen komen overeen met elkaar samen te werken teneinde de internationale handel in goederen die inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten uit te bannen. Hiertoe richt elke partij binnen haar overheidsdiensten contactpunten op en is zij bereid informatie uit te wisselen over de handel in inbreuk makende goederen. Elke partij bevordert in het bijzonder de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen haar douaneautoriteiten en die van de andere partij met betrekking tot de handel in goederen die inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten.
2. De in lid 1 bedoelde samenwerking kan de uitwisseling omvatten van informatie over mechanismen voor het verkrijgen van informatie van de houders van rechten, over goede praktijken en over ervaringen op het gebied van strategieën voor risicobeheer, alsmede van informatie met behulp waarvan zendingen kunnen worden opgespoord waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk makende goederen bevatten.
3. De samenwerking krachtens deze afdeling vindt plaats in overeenstemming met internationale overeenkomsten ter zake die voor beide partijen bindend zijn. Het Gemengd Comité douanesamenwerking bedoeld in artikel 6.14 (Gemengd Comité douanesamenwerking) zal de prioriteiten vaststellen voor de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de partijen krachtens deze afdeling en voorzien in de passende procedures daarvoor.
1. De partijen komen overeen met elkaar samen te werken teneinde de tenuitvoerlegging van de verbintenissen en verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk te ondersteunen. De samenwerking strekt zich uit tot de uitwisseling van informatie of ervaringen over:
a. de bescherming en de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van geografische aanduidingen; en
b. de vaststelling van regelingen tussen hun respectieve auteursrechtenorganisaties.
2. Overeenkomstig lid 1 komen de partijen overeen een effectieve dialoog over intellectuele-eigendomskwesties op te bouwen en in stand te houden, voor de behandeling van onderwerpen die van belang zijn voor de bescherming en de handhaving van de onder dit hoofdstuk vallende intellectuele-eigendomsrechten, alsmede van alle andere relevante onderwerpen.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ontwikkeling, de herziening en de methodologische aspecten van regelgevingsmaatregelen van de regelgevende autoriteiten van de partijen die onder meer vallen onder de TBT-Overeenkomst, de SPS-Overeenkomst, de GATT 1994, de GATS en de hoofdstukken vier (Technische handelsbelemmeringen), vijf (Sanitaire en fytosanitaire maatregelen), negen (Grensoverschrijdende handel in diensten), tweeëntwintig (Handel en duurzame ontwikkeling), drieëntwintig (Handel en arbeid) en vierentwintig (Handel en milieu).
1. De partijen herbevestigen hun rechten en verplichtingen wat regelgevingsmaatregelen aangaat in het kader van de TBT-Overeenkomst, de SPS-Overeenkomst, de GATT 1994 en de GATS.
2. De partijen hebben zich ertoe verbonden een hoog niveau van bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier en plant alsmede van het milieu te waarborgen, in overeenstemming met de TBT-Overeenkomst, de SPS-Overeenkomst, de GATT 1994, de GATS en de onderhavige overeenkomst.
3. De partijen erkennen het belang van samenwerking op regelgevingsgebied met de relevante handelspartners op zowel bilateraal als multilateraal niveau. De partijen benaderen de samenwerking op regelgevingsgebied indien dat mogelijk is en tot wederzijds voordeel strekt, zodanig dat die samenwerking openstaat voor deelname van andere internationale handelspartners.
4. Onverminderd de bevoegdheid van elke partij om haar regelgevende, wetgevende en beleidsactiviteiten uit te voeren, verbinden de partijen zich ertoe de samenwerking op regelgevingsgebied in het licht van hun wederzijdse belangen verder te ontwikkelen teneinde:
a. onnodige belemmeringen voor handel en investeringen te voorkomen en op te heffen;
b. het mededingings- en innovatieklimaat te verbeteren, onder meer door te streven naar regelgevingscompatibiliteit, naar erkenning van gelijkwaardigheid en naar onderlinge afstemming van regelgeving; en
c. transparante, efficiënte en doeltreffende regelgevingsprocedures te bevorderen ter ondersteuning van doelstellingen van overheidsbeleid en ter invulling van het mandaat van de regelgevende organen, onder meer door informatie uit te wisselen en een intensiever gebruik van optimale werkwijzen te bevorderen.
5. Dit hoofdstuk treedt in de plaats van het tussen de regering van Canada en de Europese Commissie bestaande Kader voor samenwerking en transparantie op regelgevingsgebied, gedaan te Brussel op 21 december 2004, en het is van toepassing op de eerder in de context van dat Kader ondernomen activiteiten.
6. De partijen kunnen op vrijwillige basis samenwerkingsactiviteiten op regelgevingsgebied ondernemen. Voor alle duidelijkheid: de partijen zijn niet verplicht om aan enige bepaalde vorm van samenwerking op regelgevingsgebied mee te doen, en kunnen samenwerking weigeren of van verdere samenwerking afzien. Weigert een partij samenwerking op regelgevingsgebied te initiëren of ziet zij van verdere samenwerking af, dan dient zij bereid te zijn de redenen voor haar besluit aan de andere partij toe te lichten.
De doelstellingen van samenwerking op regelgevingsgebied zijn:
a. bij te dragen aan de bescherming van het leven, de gezondheid of de veiligheid van de mens, het leven of de gezondheid van dieren en planten en het milieu door:
i. internationale middelen aan te trekken op gebieden zoals onderzoek, studie en risicoanalyse vóór het in de handel brengen, teneinde belangrijke regelgevingsvraagstukken aan te pakken waarover op lokaal, nationaal en internationaal niveau bezorgdheid bestaat; en
ii. bij te dragen aan de door regelgevende ministeries gebruikte gegevensbank, teneinde risico's op te sporen, te beoordelen en te managen;
b. vertrouwen op te bouwen, wederzijds begrip van de regelgevingsaanpak te verbeteren en onderling expertise en inzichten uit te wisselen om:
i. de planning en ontwikkeling van regelgevingsvoorstellen te verbeteren;
ii. de transparantie en voorspelbaarheid bij de ontwikkeling en vaststelling van voorschriften te bevorderen;
iii. de doeltreffendheid van voorschriften te verbeteren;
iv. alternatieve instrumenten in kaart te brengen;
v. de effecten van voorschriften in kaart te brengen;
vi. onnodige verschillen in regelgeving te vermijden; en
vii. de uitvoering en naleving van regelgeving te verbeteren;
c. de bilaterale handel en investeringen te vergemakkelijken op een wijze die:
i. op bestaande regelingen voor samenwerking voortbouwt;
ii. onnodige verschillen in regelgeving vermindert; en
iii. nieuwe manieren van samenwerking in specifieke sectoren in kaart brengt;
d. bij te dragen aan versterking van het concurrentievermogen en efficiëntie van de industrie op een wijze die:
i. administratieve kosten waar mogelijk zo laag mogelijk houdt;
ii. herhaling van voorschriften en de daaruit voortvloeiende nalevingskosten waar mogelijk tegengaat; en
iii. waar mogelijk en passend met elkaar verenigbare benaderingen van regelgeving nastreeft, door:
A. regelgevingsvraagstukken technologisch neutraal te benaderen; en
B. gelijkwaardigheid te erkennen of onderlinge afstemming te bevorderen.
De partijen streven ernaar de in artikel 21.3 genoemde doelstellingen te verwezenlijken door op regelgevingsgebied samen te werken, hetgeen kan omvatten dat zij:
a. zich inzetten voor lopende bilaterale besprekingen over de regelgeving, onder meer om:
i. hervorming van regelgeving en de gevolgen daarvan voor de betrekkingen tussen de partijen te bespreken;
ii. geleerde lessen in kaart te brengen;
iii. indien passend te kijken naar alternatieve benaderingen voor regelgeving; en
iv. ervaringen met betrekking tot regelgevingsinstrumenten uit te wisselen, waaronder effect- en risicobeoordelingen alsmede nalevings- en handhavingsstrategieën met betrekking tot regelgeving;
b. indien passend overleg met elkaar plegen en informatie uitwisselen gedurende het ontwikkelen van regelgeving. Met dit overleg en deze uitwisseling wordt zo vroeg mogelijk in dat proces begonnen;
c. niet-openbare informatie delen voor zover deze beschikbaar kan worden gesteld aan buitenlandse overheden in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften van de partij die de informatie verstrekt;
d. kennisgeven van voorgenomen technische, sanitaire of fytosanitaire voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de handel met de andere partij in een zo vroeg mogelijk stadium, zodat opmerkingen en voorstellen voor wijzigingen in aanmerking kunnen worden genomen;
e. op verzoek van de andere partij een kopie van de voorgestelde regelgeving verstrekken, met inachtneming van het toepasselijke recht inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, en de belanghebbenden voldoende tijd laten om schriftelijk opmerkingen in te dienen;
f. informatie inzake voorgenomen regelgevend optreden, maatregelen of wijzigingen waarover wordt gedacht, uitwisselen in een zo vroeg mogelijk stadium teneinde:
i. de grondslag achter de regelgevingskeuzes van een partij te begrijpen, met inbegrip van de keuze van het instrument, en de mogelijkheden voor meer afstemming tussen de partijen te onderzoeken inzake de formulering van doelstellingen van voorschriften en de vaststelling van het toepassingsgebied ervan. De partijen buigen zich tevens over het raakvlak tussen voorschriften, normen en conformiteitsbeoordeling in dit verband; en
ii. de methoden en aannamen te vergelijken die zijn gehanteerd voor de analyse van regelgevingsvoorstellen, in voorkomend geval met inbegrip van een analyse van de technische of economische haalbaarheid en de voordelen ten opzichte van het nagestreefde doel, met betrekking tot alle belangrijke overwogen alternatieve voorschriften of regelgevingsbenaderingen. Deze uitwisseling van informatie kan tevens nalevingsstrategieën en effectbeoordelingen omvatten, met inbegrip van een vergelijking van de mogelijke kosteneffectiviteit van de voorgestelde regelgeving met die van belangrijke overwogen alternatieve voorschriften of regelgevingsbenaderingen;
g. de mogelijkheden onderzoeken om onnodige verschillen in regelgeving tot een minimum te beperken, onder meer door:
i. een gelijktijdige of gezamenlijke risicobeoordeling en effectbeoordeling van de regelgeving uit te voeren indien dat haalbaar is en beide partijen tot voordeel strekt;
ii. tot een geharmoniseerde, gelijkwaardige of verenigbare oplossing te komen; of
iii. in specifieke gevallen wederzijdse erkenning te overwegen;
h. samenwerken bij kwesties die betrekking hebben op de ontwikkeling, de aanneming, de uitvoering en de handhaving van internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen;
i. de wenselijkheid en de mogelijkheid onderzoeken om dezelfde of soortgelijke gegevens te verzamelen over de aard, omvang en frequentie van problemen die potentieel kunnen leiden tot regelgevend optreden wanneer dit het maken van statistisch significante beoordelingen met betrekking tot die problemen zou bespoedigen;
j. periodiek hun praktijken op het gebied van gegevensverzameling met elkaar vergelijken;
k. onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is dezelfde of vergelijkbare uitgangspunten en methoden als die van de andere partij te gebruiken bij het analyseren van gegevens en het uitmaken van welke onderliggende problemen met regelgeving moeten worden aangepakt, teneinde:
i. verschillen bij het in kaart brengen van problemen te verminderen; en
ii. vergelijkbare resultaten te bevorderen;
l. periodiek analytische uitgangspunten en methoden vergelijken;
m. informatie uitwisselen over het beheer, de uitvoering en handhaving van regelgeving, alsmede over de middelen om naleving te bewerkstelligen en te meten in hoeverre er van naleving daadwerkelijk sprake is;
n. agenda's voor gezamenlijk onderzoek opstellen teneinde:
i. dubbel onderzoek te verminderen;
ii. meer gegevens te verzamelen tegen lagere kosten;
iii. de beste gegevens te verzamelen;
iv. waar passend een gemeenschappelijke wetenschappelijke basis vast te stellen;
v. de meest urgente problemen met betrekking tot de regelgeving op een meer consistente en prestatiegerichte wijze aan te pakken; en
vi. onnodige verschillen in nieuwe regelgevingsvoorstellen te minimaliseren, en daarbij de bescherming van de gezondheid, veiligheid en het milieu op effectievere wijze te verbeteren;
o. evaluaties achteraf van de uitvoering van regelgeving of beleid verrichten;
p. methoden en uitgangspunten vergelijken die bij die evaluaties achteraf van de uitvoering van regelgeving of beleid zijn gehanteerd;
q. indien passend elkaar samenvattingen van de resultaten van die evaluaties achteraf van de uitvoering van regelgeving of beleid beschikbaar stellen;
r. de geschikte aanpak in kaart brengen voor het terugdringen van negatieve effecten van de bestaande verschillen in regelgeving voor de bilaterale handel en investeringen voor door een partij aangegeven sectoren; indien passend omvat dit dat er een betere onderlinge afstemming plaatsvindt, dat er wederzijds wordt erkend, dat er zo min mogelijk de handel en investeringen verstorende regelgevingsinstrumenten worden ingezet, en dat er gebruik wordt gemaakt van internationale normen, met inbegrip van normen en richtsnoeren voor conformiteitsbeoordeling; of
s. informatie, deskundigheid en ervaringen uitwisselen op het gebied van dierenwelzijn om de samenwerking tussen de partijen op het gebied van dierenwelzijn te bevorderen.
Met het oog op een betere onderlinge afstemming en een grotere onderlinge verenigbaarheid van de regelgevingsmaatregelen van de partijen onderzoekt elke partij indien passend de regelgevingsmaatregelen of -initiatieven van de andere partij ten aanzien van dezelfde of aanverwante onderwerpen. Het staat een partij vrij onderscheiden regelgevingsmaatregelen vast te stellen of onderscheiden initiatieven te ontplooien om redenen zoals onderscheiden institutionele of wetgevende benaderingen, omstandigheden, waarden of prioriteiten die specifiek zijn voor die partij.
1. Een forum voor samenwerking op regelgevingsgebied („RCF”) wordt ingesteld overeenkomstig artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder h), om samenwerking op regelgevingsgebied tussen de partijen overeenkomstig dit hoofdstuk te vergemakkelijken en te bevorderen.
2. Het RCF heeft de volgende taken:
a. een forum bieden voor het bespreken van kwesties inzake regelgevingsbeleid van wederzijds belang die de partijen in kaart hebben gebracht door onder meer overeenkomstig artikel 21.8 gevoerd overleg;
b. individuele regelgevers helpen bij het in kaart brengen van mogelijke partners voor samenwerkingsactiviteiten en voor hen voorzien in adequate instrumenten, zoals modelgeheimhoudingsovereenkomsten;
c. lopende of verwachte regelgevingsinitiatieven onderzoeken wanneer een partij daarin potentieel voor samenwerking ziet. Deze onderzoeken, die worden uitgevoerd in overleg met regelgevende ministeries en instanties, dragen bij tot de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk; en
d. de ontwikkeling van bilaterale samenwerkingsactiviteiten overeenkomstig artikel 21.4 aanmoedigen en op basis van informatie van regelgevende ministeries en instanties, de vooruitgang, de successen en de optimale werkwijzen van samenwerkingsinitiatieven op regelgevingsgebied in specifieke sectoren evalueren.
3. Het RCF wordt gezamenlijk voorgezeten door een hoge vertegenwoordiger van de regering van Canada op het niveau van een viceminister, van gelijkwaardige rang of als zodanig aangewezen, en door een hoge vertegenwoordiger van de Europese Commissie op het niveau van een directeur-generaal, van gelijkwaardige rang of als zodanig aangewezen, en omvat bevoegde ambtenaren van elke partij. De partijen kunnen in onderlinge overeenstemming andere belanghebbenden uitnodigen om deel te nemen aan de bijeenkomsten van het RCF.
4. Het RCF:
a. stelt bij zijn eerste bijeenkomst na de inwerkingtreding van deze overeenkomst zijn mandaat, procedures en werkplan vast;
b. komt bijeen binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst en vervolgens ten minste eenmaal per jaar, tenzij de partijen anders besluiten; en
c. brengt over de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk in voorkomend geval verslag uit aan het Gemengd Comité voor de CETA.
1. Op grond van artikel 21.6, lid 2, onder c), en om monitoring van toekomstige regelgevingsprojecten mogelijk te maken en mogelijkheden voor samenwerking op regelgevingsgebied in kaart te brengen, wisselen de partijen regelmatig informatie uit over lopende of geplande regelgevingsprojecten met betrekking tot de gebieden waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen. Deze informatie omvat in voorkomend geval nieuwe technische voorschriften en wijzigingen van bestaande technische voorschriften die waarschijnlijk zullen worden voorgesteld of vastgesteld.
2. De partijen kunnen samenwerking op regelgevingsgebied vergemakkelijken door op grond van een bepaalde regeling ambtenaren uit te wisselen.
3. De partijen streven naar samenwerking en het delen van informatie op vrijwillige basis op het gebied van veiligheid van non-foodproducten. Deze samenwerking of uitwisseling van informatie kan met name betrekking hebben op:
a. wetenschappelijke, technische en regelgevingsaangelegenheden, om aan de verbetering van de veiligheid van non-foodproducten bij te dragen;
b. opkomende kwesties van aanzienlijk belang op het gebied van gezondheid en veiligheid die onder de bevoegdheid van een partij vallen;
c. aan normalisatie verwante activiteiten;
d. markttoezicht- en handhavingsactiviteiten;
e. methoden voor risicobeoordeling en productbeproeving; en
f. gecoördineerde terugroepacties voor producten of andere vergelijkbare acties.
4. De partijen kunnen bepalen dat zij onderling informatie uitwisselen over de veiligheid van consumentenproducten, en over preventieve, beperkende en corrigerende maatregelen die zijn genomen. Canada kan met name toegang krijgen tot bepaalde informatie uit het RAPEX-waarschuwingssysteem van de Europese Unie, dan wel de opvolger daarvan, wat consumentenproducten betreft zoals bedoeld in Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid. De Europese Unie kan vroegtijdige waarschuwingen over beperkende maatregelen en het terugroepen van producten ontvangen uit het Canadese systeem voor het melden van incidenten met consumentenproducten, beter bekend als Radar, of de opvolger daarvan, met betrekking tot consumentenproducten zoals omschreven in de „Canada Consumer Product Safety Act”, S.C. 2010, c. 21, en cosmetica zoals omschreven in de „Food and Drugs Act”, R.S.C. 1985, c. F-27. Deze onderlinge uitwisseling van informatie geschiedt op basis van een regeling waarin de in lid 5 bedoelde maatregelen worden uiteengezet.
5. Voordat de partijen voor het eerst informatie uitwisselen als bedoeld in lid 4, zien zij erop toe dat het Comité voor de handel in goederen zijn goedkeuring hecht aan de maatregelen tot uitvoering van deze uitwisselingen. De partijen zien erop toe dat deze maatregelen nader bepalen welke soort informatie wordt uitgewisseld en wat de modaliteiten zijn voor de uitwisseling en de toepassing van voorschriften inzake vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens.
6. Het Comité voor de handel in goederen hecht binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst zijn goedkeuring aan de in lid 5 bedoelde maatregelen, tenzij de partijen besluiten deze termijn te verlengen.
7. De partijen kunnen de in lid 5 bedoelde maatregelen wijzigen. Het Comité voor de handel in goederen hecht zijn goedkeuring aan elke wijziging van de maatregelen.
Teneinde beter inzicht te verkrijgen in niet-gouvernementele visies met betrekking tot de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk, kan elke partij of kunnen de partijen, voor zover dienstig, overleg met betrokkenen en belanghebbenden plegen, waaronder vertegenwoordigers van de academische wereld, denktanks, niet-gouvernementele organisaties, het bedrijfsleven, consumenten- en andere organisaties. Dit overleg kan op elke door de partij of partijen passend geachte wijze worden gevoerd.
1. De contactpunten voor communicatie tussen de partijen over aangelegenheden die zich in verband met dit hoofdstuk voordoen zijn:
a. in het geval van Canada, de „Technical Barriers and Regulations Division” (afdeling Technische belemmeringen en regelingen) van het Department of Foreign Affairs, Trade and Development (Ministerie van Buitenlandse Zaken, Handel en Ontwikkeling), of de opvolger daarvan; en
b. in het geval van de Europese Unie, de eenheid Internationale Aangelegenheden van het directoraat-generaal Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf, Europese Commissie, of de opvolger daarvan.
2. Elk contactpunt is verantwoordelijk voor raadpleging van en coördinatie met zijn respectieve regelgevende ministeries en instanties, naargelang van het geval, over aangelegenheden die zich in verband met dit hoofdstuk voordoen.
1. De partijen herinneren aan de verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling van 1992, de Agenda 21 over milieu en ontwikkeling van 1992, de Verklaring van Johannesburg inzake duurzame ontwikkeling van 2002 en het uitvoeringsplan van de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling van 2002, de Ministeriële Verklaring van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties inzake het creëren van een omgeving op nationaal en internationaal niveau die bevorderlijk is voor het genereren van volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor allen en de gevolgen daarvan voor duurzame ontwikkeling van 2006, en de IAO-verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008. De partijen erkennen dat economische en sociale ontwikkeling en milieubescherming nauw samenhangen en elkaar wederzijds versterkende componenten van duurzame ontwikkeling zijn, en herbevestigen hun verbintenis om de ontwikkeling van de internationale handel te bevorderen op een wijze die bijdraagt aan de doelstelling van duurzame ontwikkeling, voor het welzijn van de huidige en toekomstige generaties.
2. De partijen benadrukken de voordelen die het inhoudt wanneer handelsgerelateerde arbeids- en milieukwesties als onderdeel van een wereldwijde aanpak van handel en duurzame ontwikkeling worden beschouwd. De partijen komen derhalve overeen dat de rechten en verplichtingen krachtens de hoofdstukken drieëntwintig (Handel en arbeid) en vierentwintig (Handel en milieu) in acht moeten worden genomen in het kader van deze overeenkomst.
3. In dit verband streven de partijen door uitvoering van de bepalingen van de hoofdstukken drieëntwintig (Handel en arbeid) en vierentwintig (Handel en milieu) ernaar:
a. duurzame ontwikkeling te bevorderen door de versterkte coördinatie en integratie van hun respectieve arbeidsmarkt-, milieu- en handelsbeleid en maatregelen op deze gebieden;
b. de dialoog en samenwerking tussen de partijen te bevorderen om hun economische en handelsbetrekkingen te ontwikkelen op een manier die steun biedt aan hun respectieve maatregelen en normen op het gebied van arbeids- en milieubescherming, en hun doelstellingen op het gebied van milieu- en arbeidsbescherming te handhaven in een context van vrije, open en transparante handelsbetrekkingen;
c. de handhaving van hun respectieve arbeids- en milieuwetgeving en de eerbiediging van internationale overeenkomsten op het gebied van arbeid en milieu te verbeteren;
d. volledige gebruikmaking van instrumenten zoals effectbeoordelingen en raadpleging van belanghebbenden te bevorderen bij de regulering van handels-, arbeids- en milieuaangelegenheden, en bedrijven, organisaties uit het maatschappelijk middenveld en burgers aan te moedigen om praktijken te ontwikkelen en toe te passen die bijdragen tot de verwezenlijking van doelstellingen in verband met duurzame ontwikkeling; en
e. publieksraadpleging en -deelname aan het debat te bevorderen ten aanzien van kwesties inzake duurzame ontwikkeling die zich in het kader van deze overeenkomst en bij de ontwikkeling van regelgeving en beleid ter zake voordoen.
De partijen benadrukken het belang van transparantie als een noodzakelijk element ter bevordering van de deelname van het publiek en de openbaarmaking van informatie in het kader van dit hoofdstuk, in overeenstemming met het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk zevenentwintig (Transparantie) en de artikelen 23.6 (Voorlichting aan en bewustmaking van het grote publiek) en 24.7 (Voorlichting aan en bewustmaking van het grote publiek).
1. De partijen erkennen de waarde van internationale samenwerking voor het bereiken van het doel van duurzame ontwikkeling en integratie op internationaal niveau van de economische, sociale en ecologische ontwikkeling en initiatieven, acties en maatregelen op het gebied van bescherming. Derhalve stemmen de partijen ermee in om met elkaar een dialoog en overleg te voeren met betrekking tot handelsgerelateerde aspecten van duurzame ontwikkeling van gemeenschappelijk belang.
2. De partijen bevestigen dat de handel duurzame ontwikkeling moet bevorderen. Dienovereenkomstig streeft elke partij ernaar handels- en economische stromen en praktijken die bijdragen aan meer fatsoenlijk werk en milieubescherming te bevorderen, onder meer door:
a. de ontwikkeling en het gebruik aan te moedigen van vrijwillige regelingen inzake de duurzame productie van goederen en diensten, zoals milieukeuren en regelingen inzake eerlijke handel;
b. de ontwikkeling en het gebruik aan te moedigen van vrijwillige optimale werkwijzen van maatschappelijk verantwoord ondernemen door bedrijven, zoals die in de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, teneinde de samenhang tussen de economische, sociale en milieudoelstellingen te versterken;
c. de integratie van duurzaamheidsoverwegingen te stimuleren in besluiten inzake particuliere en overheidsconsumptie; en
d. de ontwikkeling, de totstandbrenging, het onderhoud of de verbetering van doelstellingen en normen voor milieuprestaties te bevorderen.
3. De partijen erkennen dat het van belang is specifieke aspecten van duurzame ontwikkeling aan te pakken door te onderzoeken wat de eventuele economische, sociale en milieueffecten van mogelijk optreden zijn, waarbij rekening wordt gehouden met de standpunten van belanghebbenden. Derhalve verbindt elke partij zich tot evaluatie, monitoring en beoordeling van de gevolgen van de uitvoering van de bepalingen van deze overeenkomst voor de duurzame ontwikkeling op haar grondgebied, om te bepalen of er maatregelen nodig zijn ingevolge de onderhavige overeenkomst. De partijen kunnen gezamenlijke beoordelingen uitvoeren. Deze beoordelingen vinden plaats op een wijze die is aangepast aan de praktijken en omstandigheden van elke partij, via de bestaande participatieprocedures van de partijen, alsmede die welke in het kader van deze overeenkomst zijn ingesteld.
1. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder g), bestaat uit vertegenwoordigers op hoog niveau van de partijen die verantwoordelijk zijn voor aangelegenheden die vallen onder dit hoofdstuk en de hoofdstukken drieëntwintig (Handel en arbeid) en vierentwintig (Handel en milieu). Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling houdt toezicht op de uitvoering van de bepalingen van die hoofdstukken, met inbegrip van de samenwerkingsactiviteiten en de evaluatie van het effect van deze overeenkomst op de duurzame ontwikkeling, en benadert op een geïntegreerde manier alle aangelegenheden die van gemeenschappelijk belang zijn voor de partijen met betrekking tot het raakvlak van de economische en de sociale ontwikkeling en de milieubescherming. Met betrekking tot de hoofdstukken drieëntwintig (Handel en arbeid) en vierentwintig (Handel en milieu) kan het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling zijn taken tevens uitoefenen door middel van bijzondere zittingen met deelnemers die verantwoordelijk zijn voor enige van de onder deze hoofdstukken vallende aangelegenheden.
2. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling komt in het eerste jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst bijeen, en daarna zo vaak als de partijen noodzakelijk achten. De contactpunten als bedoeld in de artikelen 23.8 (Institutionele mechanismen) en 24.13 (Institutionele mechanismen) zijn verantwoordelijk voor de communicatie tussen de partijen over de planning en de organisatie van deze bijeenkomsten of bijzondere zittingen.
3. Elke gewone bijeenkomst of bijzondere zitting van het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling omvat een zitting met het publiek om van gedachten te wisselen over aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van de bepalingen van de desbetreffende hoofdstukken, tenzij de partijen anders besluiten.
4. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling bevordert transparantie en deelname van het publiek. Hiertoe geldt het volgende:
a. elk besluit of verslag van het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling wordt openbaar gemaakt, tenzij het anders besluit;
b. het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling brengt verslag uit over ontwikkelingen met betrekking tot alle met dit hoofdstuk verband houdende aangelegenheden, waaronder de uitvoering van de bepalingen ervan, aan het Forum voor het maatschappelijk middenveld zoals bedoeld in artikel 22.5. Een standpunt of advies van het Forum voor het maatschappelijk middenveld wordt hetzij rechtstreeks, hetzij via de overlegmechanismen zoals bedoeld in artikel 23.8 (Institutionele mechanismen), lid 3, en artikel 24.13 (Institutionele mechanismen), aan de partijen voorgelegd. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling brengt jaarlijks verslag uit over de follow-up van deze mededelingen;
c. het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling brengt jaarlijks verslag uit over alle zaken die het behandelt overeenkomstig de artikelen 24.7 (Voorlichting aan en bewustmaking van het grote publiek), lid 3, of 23.8 (Institutionele mechanismen), lid 4.
1. De partijen bevorderen de oprichting van een gezamenlijk forum voor het maatschappelijk middenveld, dat bestaat uit vertegenwoordigers van op hun grondgebied gevestigde organisaties uit het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van deelnemers aan de overlegmechanismen als bedoeld in artikel 23.8 (Institutionele mechanismen), lid 3, en artikel 24.13 (Institutionele mechanismen), om een dialoog te voeren inzake de duurzameontwikkelingsaspecten van de onderhavige overeenkomst.
2. Het forum voor het maatschappelijk middenveld komt eenmaal per jaar bijeen, tenzij de partijen anders overeenkomen. De partijen bevorderen een evenwichtige vertegenwoordiging van de belangen ter zake, waaronder die van onafhankelijke representatieve werkgevers, vakbonden, arbeids- en bedrijfsorganisaties, milieuorganisaties en eventueel andere organisaties ter zake uit het maatschappelijk middenveld. De partijen kunnen ook deelname met virtuele middelen vergemakkelijken.
1. De partijen erkennen de waarde van internationale samenwerking en overeenkomsten op het gebied van arbeid als antwoord van de internationale gemeenschap op de uitdagingen en mogelijkheden die op economisch en sociaal gebied en op het gebied van de werkgelegenheid uit de mondialisering voortvloeien. Zij zijn zich bewust van de bijdrage die de internationale handel kan leveren aan volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor iedereen en verbinden zich ertoe waar nodig overleg te plegen en samen te werken met betrekking tot handelsgerelateerde vraagstukken op het gebied van arbeid en werkgelegenheid van wederzijds belang.
2. Zij bevestigen de waarde van een grotere beleidscoherentie inzake fatsoenlijk werk, met inbegrip van de fundamentele arbeidsnormen en een hoog niveau van arbeidsbescherming, in combinatie met een doeltreffende handhaving dienaangaande, en zij erkennen de positieve impact die deze aandachtsgebieden kunnen hebben op de economische efficiëntie, innovatie en productiviteit, met inbegrip van uitvoerprestaties. In dit verband erkennen zij tevens het belang van de sociale dialoog inzake arbeidsaangelegenheden tussen werkgevers en werknemers en hun respectieve organisaties en overheden, en verbinden zij zich ertoe deze dialoog te bevorderen.
De partijen erkennen elkaars recht om prioriteiten te stellen op het gebied van arbeid, om niveaus van arbeidsbescherming vast te stellen en haar wet- en regelgeving en beleid vast te stellen of te wijzigen in overeenstemming met hun internationale verplichtingen op het gebied van arbeid, met inbegrip van die in dit hoofdstuk; hiertoe streeft elke partij ernaar dat die wetgeving en dat beleid voorzien in hoge niveaus van arbeidsbescherming en deze bevorderen, en streeft elke partij naar voortdurende verbetering van die wetgeving en dat beleid teneinde in een hoog niveau van arbeidsbescherming te voorzien.
1. Elke partij ziet erop toe dat haar arbeidswetgeving en -praktijken uitgaan van bescherming van de fundamentele beginselen en rechten op het werk die hieronder worden opgesomd, en ook in die bescherming voorzien. De partijen bevestigen dat zij streven naar eerbiediging, bevordering en verwezenlijking van die beginselen en rechten overeenkomstig de verplichtingen van de leden van de Internationale Arbeidsorganisatie („IAO”) en de verbintenissen in het kader van de IAO-verklaring inzake fundamentele beginselen en rechten op het werk en de follow-up daarvan uit 1998, zoals aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 86e zitting:
a. de vrijheid van vereniging en de daadwerkelijke erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen;
b. de uitbanning van alle vormen van dwangarbeid of verplichte arbeid;
c. de daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid; en
d. de uitbanning van discriminatie met betrekking tot werk en beroep.
2. Elke partij ziet erop toe dat haar arbeidswetgeving en -praktijken de volgende, in de agenda voor fatsoenlijk werk van de IAO opgenomen doelstellingen bevorderen, in overeenstemming met de IAO-verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008, zoals aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 97e zitting, en andere internationale verbintenissen:
a. gezondheid en veiligheid op het werk, met inbegrip van de preventie van beroepsgebonden letsel of ziekte en compensatie in geval van dergelijke letsels of ziekten;
b. vaststelling van aanvaardbare arbeidsrechtelijke minimumvoorschriften voor loontrekkenden, met inbegrip van hen die niet onder een collectieve overeenkomst vallen; en
c. gelijke behandeling met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van die voor migrerende werknemers.
3. Overeenkomstig lid 2, onder a), ziet elke partij erop toe dat haar arbeidswetgeving en -praktijken van bescherming uitgaan en bescherming bieden voor arbeidsomstandigheden die de gezondheid en de veiligheid van werknemers eerbiedigen, onder meer door het formuleren van beleid dat de fundamentele beginselen bevordert die gericht zijn op de preventie van ongevallen en letsels die voortvloeien uit of voorvallen tijdens het werk, en op de ontwikkeling van een preventieve veiligheids- en gezondheidscultuur, waarbij het beginsel van preventie de hoogste prioriteit wordt toegekend. Bij de opstelling en uitvoering van maatregelen ter bescherming van de gezondheid en de veiligheid op het werk houdt elke partij rekening met de bestaande wetenschappelijke en technische informatie ter zake en de desbetreffende internationale normen, richtsnoeren of aanbevelingen, indien de maatregelen de handel of de investeringen tussen de partijen kunnen beïnvloeden. De partijen erkennen dat in geval van bestaande of potentiële gevaren of omstandigheden waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij tot letsel of ziekte van een natuurlijke persoon leiden, een partij het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet aangrijpt als reden om kosteneffectieve beschermende maatregelen uit te stellen.
4. Elke partij herbevestigt haar verbintenis om in haar wetgeving en praktijken op haar hele grondgebied daadwerkelijk uitvoering te geven aan de fundamentele IAO-verdragen die Canada en de lidstaten van de Europese Unie respectievelijk hebben geratificeerd. De partijen blijven zich onafgebroken inspannen om de fundamentele IAO-verdragen te ratificeren indien zij dat niet reeds hebben gedaan. De partijen wisselen informatie uit over hun respectieve situatie en de voortgang die zij respectievelijk maken met betrekking tot de ratificatie van de fundamentele, prioritaire en andere IAO-verdragen die door de IAO als actueel worden gekenmerkt.
1. De partijen erkennen dat het niet gepast is handel of investeringen aan te moedigen door de beschermingsniveaus waarin hun arbeidswetgeving en -normen voorzien, af te zwakken of te verminderen.
2. De partijen zien niet af of wijken niet anderszins af, of bieden niet aan af te zien of anderszins af te wijken van toepassing van hun arbeidswetgeving en -normen op zodanige wijze dat dit als aanmoediging werkt voor de handel of de plaatsing, de verwerving, de uitbreiding of de handhaving van een investering op hun respectieve grondgebied.
3. De partijen doen niet zodanig afbreuk aan de daadwerkelijke handhaving van hun respectieve arbeidswetgeving en -normen door een onafgebroken of herhaald handelen of nalaten, dat dit als aanmoediging werkt voor de handel of investeringen.
1. Overeenkomstig artikel 23.4 bevordert elke partij de naleving en zorgt zij voor daadwerkelijke handhaving van haar arbeidswetgeving, onder meer door:
a. een arbeidsinspectiesysteem in stand te houden in overeenstemming met haar internationale verplichtingen, met het oog op handhaving van de wettelijke bepalingen inzake arbeidsomstandigheden en de bescherming van werknemers die door de arbeidsinspectie kunnen worden gehandhaafd; en
b. te waarborgen dat er voor personen met een wettelijk erkend belang in een bepaalde aangelegenheid die stellen dat er sprake is van inbreuk op een recht naar haar nationale recht, administratieve en gerechtelijke procedures openstaan met het oog op een doeltreffend optreden tegen inbreuken op haar arbeidsrecht, met inbegrip van passende rechtsmiddelen in geval van schendingen van dit recht.
2. Elke partij draagt er in overeenstemming met haar recht zorg voor dat de in lid 1, onder b), bedoelde procedures niet nodeloos ingewikkeld of onbetaalbaar zijn, geen onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden of meebrengen, dat zij zo nodig in een dwangmiddel tot rechtsherstel voorzien en billijk en rechtvaardig zijn, onder meer door:
a. verweerders binnen een redelijke termijn in kennis te stellen wanneer een procedure wordt ingeleid, met inbegrip van een beschrijving van de aard van de procedure en de grondslag van de vordering;
b. de partijen in de procedure een redelijke mogelijkheid te bieden om hun respectieve standpunten te ondersteunen of te verdedigen, onder meer door het overleggen van informatie of bewijsmateriaal, alvorens tot een definitieve beslissing wordt gekomen;
c. erin te voorzien dat definitieve besluiten schriftelijk en naar behoren, op basis van informatie of bewijsmateriaal ten aanzien waarvan de partijen in de procedure de gelegenheid hebben gekregen te worden gehoord, gemotiveerd zijn; en
d. de partijen in de administratieve procedure een mogelijkheid te bieden voor toetsing en, indien gerechtvaardigd, correctie van definitieve administratieve besluiten binnen een redelijke termijn door een bij wet ingesteld gerecht, met passende garanties voor rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
1. Naast haar verplichtingen krachtens artikel 27.1 (Bekendmaking), moedigt elke partij openbaar debat met en tussen de niet-overheidsactoren aan met betrekking tot de ontwikkeling en vaststelling van beleid dat kan leiden tot vaststelling van arbeidswetgeving en -normen door haar desbetreffende overheidsinstanties.
2. Elke partij bevordert het publieke bewustzijn van haar arbeidswetgeving en -normen, alsmede handhavings- en nalevingsprocedures, onder meer door te zorgen voor de beschikbaarheid van informatie en door stappen te ondernemen ter versterking van de kennis en het begrip van de werkgevers, werknemers en hun vertegenwoordigers.
1. De partijen verbinden zich ertoe samen te werken ter bevordering van de doelstellingen van dit hoofdstuk, door middel van onder meer:
a. de uitwisseling van informatie over optimale werkwijzen inzake kwesties van gemeenschappelijk belang en relevante evenementen, activiteiten en initiatieven;
b. samenwerking in internationale fora die zich bezighouden met aangelegenheden die relevant zijn voor handel en arbeid, waaronder met name de WTO en de IAO;
c. internationale bevordering en daadwerkelijke toepassing van de fundamentele beginselen en rechten op het werk, zoals bedoeld in artikel 23.3, lid 1, en de agenda voor fatsoenlijk werk van de ILO;
d. een dialoog en informatie-uitwisseling over de arbeidsrechtelijke bepalingen in het kader van hun respectieve handelsovereenkomsten, en de uitvoering daarvan;
e. het in kaart brengen van mogelijkheden tot samenwerking bij initiatieven ten aanzien van derden; en
f. elke andere vorm van samenwerking die passend wordt geacht.
2. De partijen nemen de standpunten van vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en organisaties uit het maatschappelijk middenveld in overweging bij het in kaart brengen van gebieden waarop kan worden samengewerkt, en bij het uitvoeren van samenwerkingsactiviteiten.
3. De partijen kunnen samenwerkingsregelingen met de IAO en andere bevoegde internationale of regionale organisaties instellen teneinde te profiteren van hun deskundigheid en middelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van dit hoofdstuk.
1. Elke partij wijst een dienst aan die voor de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk fungeert als contactpunt voor de andere partij, onder meer met betrekking tot:
a. samenwerkingsprogramma's en -activiteiten overeenkomstig artikel 23.7;
b. de ontvangst van opmerkingen en communicatie op grond van artikel 23.9; en
c. informatie die moet worden verstrekt aan de andere partij, de deskundigenpanels en het publiek.
2. Elke partij stelt de andere partij schriftelijk in kennis van het in lid 1 bedoelde contactpunt.
3. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder g), zal, in het kader van zijn gewone bijeenkomsten of bijzondere zittingen met deelnemers die verantwoordelijk zijn voor onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheden:
a. toezien op de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk en de in het kader van dit hoofdstuk verwezenlijkte voortgang evalueren, met inbegrip van de werking en de doeltreffendheid ervan; en
b. alle andere binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallende aangelegenheden bespreken.
4. Elke partij roept een nieuwe adviesgroep voor vraagstukken op het gebied van arbeid of duurzame ontwikkeling bijeen, of pleegt overleg met haar desbetreffende interne adviesgroepen, teneinde standpunten en adviezen over met dit hoofdstuk verband houdende aangelegenheden te horen en te inventariseren. Deze groepen bestaan uit onafhankelijke representatieve organisaties uit het maatschappelijk middenveld, met een evenwichtige vertegenwoordiging van werkgevers, vakbonden, arbeids- en bedrijfsorganisaties alsmede van andere belanghebbenden ter zake in voorkomend geval. Zij kunnen op eigen initiatief advies uitbrengen en aanbevelingen doen over elke met dit hoofdstuk verband houdende aangelegenheid.
5. Elke partij staat open voor en houdt naar behoren rekening met de opmerkingen van het grote publiek over met dit hoofdstuk verband houdende aangelegenheden, waaronder communicatie over bezorgdheden inzake de uitvoering van de desbetreffende bepalingen. Elke partij stelt haar respectieve interne adviesgroepen voor vraagstukken op het gebied van arbeid of duurzame ontwikkeling op de hoogte van deze communicatie.
6. De partijen houden rekening met de werkzaamheden van de IAO teneinde een grotere samenwerking en meer samenhang tussen het werk van de partijen en de IAO te bevorderen.
1. Een partij kan om overleg met de andere partij verzoeken over elke aangelegenheid die zich in verband met dit hoofdstuk voordoet, door bij het contactpunt van de andere partij een schriftelijk verzoek hiertoe in te dienen. De partij zet in het verzoek de aangelegenheid helder uiteen, omschrijft de desbetreffende vraagpunten en geeft een korte samenvatting van de eventuele vorderingen in het kader van dit hoofdstuk. Het overleg moet onverwijld na de indiening van het verzoek om overleg door een partij beginnen.
2. Tijdens het overleg verstrekt elke partij de andere partij voldoende van de te harer beschikking staande informatie teneinde een volledige beoordeling van de aan de orde gestelde aangelegenheden mogelijk te maken, met inachtneming van haar wet- en regelgeving inzake vertrouwelijke persoonlijke en commerciële informatie.
3. Indien relevant, en indien beide partijen daarmee instemmen, verzoeken zij om informatie of om standpunten van de personen, organisaties of organen, met inbegrip van de IAO, die kunnen bijdragen aan het onderzoek van de zich voordoende aangelegenheid.
4. Indien een partij van oordeel is dat de aangelegenheid verder moet worden besproken, kan zij verzoeken het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling voor behandeling van de aangelegenheid bijeen te roepen, door bij het contactpunt van de andere partij een schriftelijk verzoek hiertoe in te dienen. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling komt onverwijld bijeen en probeert de aangelegenheid tot een oplossing te brengen. In voorkomend geval wint dit, via de in artikel 23.8 bedoelde overlegmechanismen, het advies in van de interne adviesgroepen van de partijen voor vraagstukken op het gebied van arbeid of duurzame ontwikkeling.
5. Elke partij maakt de oplossingen of besluiten ten aanzien van in het kader van dit artikel besproken aangelegenheden openbaar.
1. Voor alle aangelegenheden die niet op bevredigende wijze zijn opgelost door middel van overleg op grond van artikel 23.9, kan een partij, negentig dagen na ontvangst van een verzoek om overleg ingevolge artikel 23.9, lid 1, verzoeken een deskundigenpanel bijeen te roepen om de aangelegenheid te onderzoeken, door bij het contactpunt van de andere partij een schriftelijk verzoek hiertoe in te dienen.
2. Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk passen de partijen het reglement van orde en de gedragscode in de bijlagen 29-A en 29-B toe, tenzij zij anders besluiten.
3. Het deskundigenpanel bestaat uit drie panelleden.
4. Teneinde tot een akkoord te komen over de samenstelling van het deskundigenpanel, plegen de partijen overleg binnen tien werkdagen na ontvangst van het verzoek door de partij waaraan het verzoek tot instelling van een deskundigenpanel is gericht. Er wordt gepaste aandacht geschonken aan de vraag of de voorgestelde panelleden voldoen aan de in lid 7 neergelegde eisen en of zij over de passende deskundigheid beschikken voor het concrete geval.
5. Komen de partijen binnen de in lid 4 aangegeven termijn niet tot een besluit over de samenstelling van het deskundigenpanel, dan is de selectieprocedure als bedoeld in artikel 29.7 (Samenstelling van het arbitragepanel), leden 3 tot en met 7, van toepassing ten aanzien van de volgens lid 6 vastgestelde lijst.
6. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling stelt bij zijn eerste bijeenkomst na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van ten minste negen personen die zijn geselecteerd vanwege hun objectiviteit, betrouwbaarheid en deugdelijk oordeelsvermogen, en die bereid en in staat zijn om als panellid te fungeren. Elke partij wijst ten minste drie personen aan voor de lijst van personen die als panellid kunnen fungeren. De partijen wijzen bovendien ten minste drie personen aan die geen onderdaan van een van de partijen zijn en die bereid en in staat zijn als voorzitter van het deskundigenpanel te fungeren. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling ziet erop toe dat de lijst te allen tijde die omvang heeft.
7. De als panellid voorgestelde deskundigen moeten beschikken over gespecialiseerde kennis of deskundigheid op het gebied van arbeidsrecht, andere aangelegenheden waarop dit hoofdstuk betrekking heeft, of van de beslechting van geschillen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten. Zij moeten onafhankelijk zijn, op persoonlijke titel optreden en mogen geen instructies van enige organisatie of overheid aannemen met betrekking tot de aangelegenheid in kwestie. Zij mogen niet aan de overheid van een van de partijen verbonden zijn en moeten de in lid 2 bedoelde gedragscode naleven.
8. Tenzij de partijen binnen vijf werkdagen na de datum van selectie van de panelleden anders overeenkomen, luidt het mandaat van het deskundigenpanel als volgt:
„in het licht van de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk drieëntwintig (Handel en arbeid) de aangelegenheid onderzoeken die is beschreven in het verzoek om instelling van het deskundigenpanel, en overeenkomstig artikel 23.10 (Deskundigenpanel) van hoofdstuk drieëntwintig (Handel en arbeid) een verslag met aanbevelingen voor de oplossing van de aangelegenheid voorleggen.”.
9. Voor aangelegenheden in verband met multilaterale overeenkomsten zoals beschreven in artikel 23.3, moet het deskundigenpanel informatie inwinnen bij de IAO, met inbegrip van eventuele relevante beschikbare richtsnoeren voor uitlegging, bevindingen of besluiten van de IAO.33)
10. Het panel kan schriftelijke stukken of andere informatie opvragen en ontvangen van personen met informatie of gespecialiseerde kennis ter zake.
11. Het deskundigenpanel legt aan de partijen een tussentijds verslag en een eindverslag over met een uiteenzetting van de feitelijke bevindingen, zijn vaststellingen over de aangelegenheid, onder meer wat betreft de vraag of de partij waaraan het verzoek is gericht aan haar verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk heeft voldaan, en de motivering achter alle bevindingen, vaststellingen en aanbevelingen van het panel. Het deskundigenpanel legt aan de partijen het tussentijdse verslag over binnen honderdtwintig dagen nadat het laatste panellid is geselecteerd, of binnen een andere door de partijen bepaalde termijn. De partijen kunnen binnen 45 dagen na het uitbrengen van het tussentijdse verslag opmerkingen over dit verslag indienen bij het deskundigenpanel. Het deskundigenpanel kan zijn verslag naar aanleiding van deze opmerkingen heroverwegen of, wanneer het dat zinvol acht, de zaak nader onderzoeken. Het deskundigenpanel legt aan de partijen binnen zestig dagen na de indiening van het tussentijdse verslag het eindverslag over. Elke partij maakt het eindverslag binnen dertig dagen nadat het is uitgebracht openbaar.
12. Indien in het eindverslag van het deskundigenpanel wordt vastgesteld dat een partij niet voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk, treden de partijen in overleg en streven zij ernaar, binnen drie maanden na de indiening van het eindverslag passende maatregelen in kaart te brengen of, in voorkomend geval, tot een wederzijds bevredigend actieplan te besluiten. Bij deze besprekingen houden de partijen rekening met het eindverslag. De partij waaraan het verzoek is gericht, stelt haar adviesgroepen voor vraagstukken op het gebied van arbeid of duurzame ontwikkeling en de verzoekende partij tijdig in kennis van haar besluit over de acties of maatregelen die moeten worden uitgevoerd. Bovendien stelt de verzoekende partij haar adviesgroepen voor vraagstukken op het gebied van arbeid of duurzame ontwikkeling en de partij waaraan het verzoek gericht is, tijdig in kennis van enige andere actie of maatregel die zij naar aanleiding van het eindverslag besluit te ondernemen of te treffen ter bevordering van de oplossing van de aangelegenheid in overeenstemming met deze overeenkomst. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling houdt toezicht op de follow-up naar aanleiding van het eindverslag en de aanbevelingen van het deskundigenpanel. De adviesgroepen van de partijen voor vraagstukken op het gebied van arbeid en duurzame ontwikkeling en het forum voor het maatschappelijk middenveld kunnen opmerkingen ter zake indienen bij het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling.
13. Indien de partijen na de instelling van een deskundigenpanel overeenstemming bereiken over een onderling overeengekomen oplossing voor de aangelegenheid, stellen zij het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling en het deskundigenpanel van deze oplossing in kennis. Wordt deze kennisgeving gedaan, dan wordt de panelprocedure beëindigd.
1. Ten aanzien van geschillen uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen de partijen enkel de in dit hoofdstuk voorziene regels en procedures inroepen.
2. De partijen doen alles wat in hun vermogen ligt om een geschil op een voor beide partijen aanvaardbare wijze op te lossen. De partijen kunnen te allen tijde gebruikmaken van goede diensten, conciliatie of bemiddeling om dat geschil te beslechten.
3. De partijen zijn het erover eens dat de verplichtingen in het kader van dit hoofdstuk bindend zijn en afdwingbaar in het kader van de geschillenbeslechtingsprocedures overeenkomstig artikel 23.10. In dit verband bespreken de partijen, door middel van de bijeenkomsten van het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling, de doeltreffendheid van de uitvoering van de bepalingen van het hoofdstuk, de beleidsontwikkelingen in elke partij, de ontwikkelingen op het gebied van internationale overeenkomsten, en de door belanghebbenden voorgelegde standpunten, alsmede eventuele herzieningen van de geschillenbeslechtingsprocedures als bedoeld in artikel 23.10.
4. In geval van onenigheid in het kader van lid 3 kan een partij verzoeken om overleg overeenkomstig de procedures van artikel 23.9, teneinde de bepalingen inzake geschillenbeslechting van artikel 23.10 te evalueren met het oog op het vinden van een voor elke partij aanvaardbare oplossing voor de aangelegenheid.
5. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling kan aan het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelingen doen voor wijzigingen van daarvoor in aanmerking komende bepalingen van dit hoofdstuk, in overeenstemming met de wijzigingsprocedures die zijn neergelegd in artikel 30.2 (Wijzigingen).
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
milieuwetgeving: wetgeving, waaronder wettelijke of bestuursrechtelijke of andere juridisch bindende maatregelen van een partij, die milieubescherming als doel heeft, met inbegrip van de preventie van gevaar voor het leven of de gezondheid van de mens uit hoofde van milieueffecten, zoals die welke gericht is op:
a. de preventie, beperking of beheersing van de vrijkoming, lozing of emissie van verontreinigende stoffen of milieucontaminanten,
b. het beheer van chemische stoffen en afvalstoffen of de verspreiding van daarmee verband houdende informatie, of
c. de instandhouding en bescherming van wilde fauna en flora, met inbegrip van bedreigde soorten en hun habitats, alsmede beschermde gebieden,
met uitzondering van maatregelen van een partij die uitsluitend verband houden met de gezondheid en veiligheid van werknemers en het voorwerp vormen van hoofdstuk drieëntwintig (Handel en arbeid), of maatregelen van een partij die het beheer met betrekking tot de instandhouding of de traditionele oogst van natuurlijke hulpbronnen als doel hebben.
De partijen erkennen dat het milieu een fundamentele pijler van duurzame ontwikkeling is en dat de handel aan duurzame ontwikkeling kan bijdragen. De partijen benadrukken dat nauwere samenwerking voor de bescherming en instandhouding van het milieu voordelen meebrengt die:
a. de duurzame ontwikkeling bevorderen;
b. het milieubeheer van de partijen versterken;
c. voortbouwen op de internationale milieuovereenkomsten waarbij zij partij zijn; en
d. een aanvulling vormen op de doelstellingen van deze overeenkomst.
De partijen erkennen het recht van elke partij haar milieuprioriteiten te stellen, haar milieubeschermingsniveaus te bepalen en haar wet- en regelgeving en beleid dienovereenkomstig vast te stellen of te wijzigen op een wijze die met de multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij is en met de onderhavige overeenkomst overeenstemt. Elke partij streeft ernaar te waarborgen dat die wetgeving en dat beleid voorzien in hoge milieubeschermingsniveaus en deze bevorderen, en streeft naar een voortdurende verbetering van haar wet- en regelgeving en beleid alsmede de onderliggende beschermingsniveaus ervan.
1. De partijen erkennen de waarde van internationaal milieubeheer en internationale overeenkomsten in het kader van de inspanningen van de internationale gemeenschap ten aanzien van mondiale of regionale milieuproblemen, en zij benadrukken de noodzaak dat het handels- en milieubeleid, de handels- en milieuvoorschriften en de handels- en milieumaatregelen elkaar versterken.
2. Elke partij herbevestigt haar verbintenis om de multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij is, in haar wetgeving en praktijken op haar gehele grondgebied op doeltreffende wijze ten uitvoer te leggen.
3. De partijen verbinden zich ertoe in voorkomend geval elkaar te raadplegen en samen te werken bij milieuvraagstukken van wederzijds belang die verband houden met multilaterale milieuovereenkomsten, en in het bijzonder bij handelsvraagstukken. Deze verbintenis omvat de uitwisseling van informatie over:
a. de uitvoering van multilaterale milieuovereenkomsten, waarbij een partij overeenkomstsluitende partij is;
b. lopende onderhandelingen over nieuwe multilaterale milieuovereenkomsten; en
c. de respectieve standpunten van elke partij over toetreding tot aanvullende multilaterale milieuovereenkomsten.
4. De partijen erkennen hun recht om een beroep te doen op artikel 28.3 (Algemene uitzonderingen) met betrekking tot milieumaatregelen, met inbegrip van de maatregelen genomen op grond van multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij zijn.
1. De partijen erkennen dat het niet gepast is de beschermingsniveaus waarin hun milieuwetgeving voorziet, af te zwakken of te verminderen om de handel of investeringen aan te moedigen.
2. De partijen zien niet af van en wijken niet anderszins af, en bieden niet aan af te zien of anderszins af te wijken van toepassing van hun milieuwetgeving om de handel of de plaatsing, verwerving, de uitbreiding of de handhaving van een investering op hun respectieve grondgebied aan te moedigen.
3. De partijen doen niet zodanig afbreuk aan de daadwerkelijke handhaving van hun milieuwetgeving door een onafgebroken of herhaald handelen of nalaten, dat dit als aanmoediging werkt voor de handel of investeringen.
1. In het kader van de verplichtingen van artikel 24.5:
a. draagt elke partij er in overeenstemming met haar interne recht zorg voor dat haar autoriteiten die bevoegd zijn voor de handhaving van de milieuwetgeving naar behoren rekening houden met vermeende schendingen van het milieurecht die onder haar aandacht zijn gebracht door op haar grondgebied verblijvende of gevestigde belanghebbenden; en
b. draagt elke partij er zorg voor dat er voor personen met een juridisch erkend belang in een bepaalde aangelegenheid of die stellen dat er sprake is van een inbreuk op een recht naar haar interne recht, administratieve of gerechtelijke procedures openstaan met het oog op een doeltreffend optreden tegen inbreuken op haar milieurecht, passende remedies in geval van schendingen van dit recht daaronder begrepen.
2. Elke partij draagt er in overeenstemming met haar interne recht zorg voor dat de in lid 1, onder b), bedoelde procedures niet onnodig ingewikkeld of onbetaalbaar zijn, geen onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden, zo nodig in een dwangmiddel tot rechtsherstel voorzien en billijk, rechtvaardig en transparant zijn, onder meer door:
a. verweerders binnen een redelijke termijn in kennis te stellen wanneer een procedure wordt ingeleid, met inbegrip van een beschrijving van de aard van de procedure en de grondslag van de vordering;
b. de partijen in de procedure een redelijke mogelijkheid te bieden om hun respectieve standpunten nader te onderbouwen of te verdedigen, onder meer door overlegging van informatie of bewijsmateriaal, alvorens tot een definitieve beslissing wordt gekomen;
c. erin te voorzien dat definitieve besluiten schriftelijk en naar behoren, op basis van informatie of bewijsmateriaal ten aanzien waarvan de partijen in de procedure de gelegenheid hebben gekregen te worden gehoord, gemotiveerd zijn; en
d. de partijen in de administratieve procedure een mogelijkheid te bieden voor toetsing en, indien gerechtvaardigd, correctie van definitieve administratieve besluiten binnen een redelijke termijn door een bij wet ingesteld gerecht, met passende garanties voor rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
1. In aanvulling op artikel 27.1 (Bekendmaking) moedigt elke partij openbaar debat met en tussen niet-overheidsactoren aan met betrekking tot de ontwikkeling en vaststelling van beleid dat kan leiden tot vaststelling van milieuwetgeving door haar overheidsinstanties.
2. Elke partij bevordert dat het grote publiek zich bewust is van haar milieuwetgeving, alsmede van haar handhavings- en nalevingsprocedures, door ervoor zorg te dragen dat informatie voor belanghebbenden beschikbaar is.
3. Elke partij staat open voor en houdt naar behoren rekening met de opmerkingen van het grote publiek over met dit hoofdstuk verband houdende aangelegenheden, waaronder communicatie over bezorgdheden inzake de uitvoering van de desbetreffende bepalingen. Elke partij stelt haar respectieve organisaties uit het maatschappelijk middenveld van deze communicatie in kennis via de in artikel 24.13, lid 5, bedoelde overlegmechanismen.
1. Bij de opstelling en uitvoering van maatregelen die zijn gericht op de bescherming van het milieu en die van invloed kunnen zijn op de handel of de investeringen tussen de partijen houdt elke partij rekening met wetenschappelijke en technische informatie ter zake en de desbetreffende internationale normen, richtsnoeren of aanbevelingen.
2. De partijen erkennen dat waar sprake is van dreiging van ernstige of onherstelbare schade, het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet mag worden aangewend als reden voor het uitstellen van kosteneffectieve maatregelen om milieuaantasting te voorkomen.
1. De partijen zijn vastbesloten te streven naar vergemakkelijking en bevordering van de handel en de investeringen in milieugoederen en -diensten, onder meer door vermindering van niet-tarifaire belemmeringen met betrekking tot deze goederen en diensten.
2. De partijen besteden in overeenstemming met hun internationale verplichtingen in het bijzonder aandacht aan het wegnemen van belemmeringen voor de handel of voor investeringen in goederen en diensten die van bijzonder belang zijn voor het tegengaan van de klimaatverandering, en met name voor de handel of investeringen in hernieuwbare energiegoederen en aanverwante diensten.
1. De partijen erkennen het belang van het behoud en het duurzame beheer van bossen om te voorzien in ecologische functies en economische en sociale kansen voor de huidige en toekomstige generaties, en van de toegang tot de markt voor bosproducten die zijn geoogst of gekapt in overeenstemming met de wetgeving van het land waar de oogst of houtkap heeft plaatsgevonden uit duurzaam beheerde bossen.
2. Te dien einde en overeenkomstig hun internationale verplichtingen verbinden de partijen zich tot:
a. stimulering van de handel in bosproducten uit duurzaam beheerde bossen die zijn geoogst of gekapt in overeenstemming met de wetgeving van het land waar de oogst of houtkap heeft plaatsgevonden;
b. uitwisseling van informatie, en waar passend samenwerking met betrekking tot initiatieven ter bevordering van duurzaam bosbeheer, met inbegrip van initiatieven ter bestrijding van illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel;
c. bevordering van de doeltreffende toepassing van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten („Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora”), gedaan te Washington op 3 maart 1973, met betrekking tot houtsoorten die bedreigd worden geacht; en
d. samenwerking, waar passend, in internationale fora die zich bezighouden met de instandhouding en het duurzame beheer van bossen.
3. De partijen bespreken de in lid 2 bedoelde onderwerpen in het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling of in de bilaterale dialoog inzake bosproducten zoals bedoeld in hoofdstuk vijfentwintig (Bilaterale dialogen en samenwerking), binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden.
1. De partijen erkennen het belang van het behoud en het duurzame en verantwoorde beheer van de visserij en de aquacultuur en erkennen dat deze bijdragen aan ecologische, economische en maatschappelijke kansen voor de huidige en toekomstige generaties.
2. Te dien einde en overeenkomstig hun internationale verplichtingen verbinden de partijen zich tot:
a. vaststelling of handhaving van doeltreffende monitoring-, controle- en bewakingsmaatregelen, zoals waarnemersregelingen, toezichtsregelingen voor vaartuigen, toezicht op het overladen, inspecties op zee, havenstaatcontrole, en van bijbehorende sancties, gericht op de instandhouding van de visbestanden en de voorkoming van overbevissing;
b. vaststelling of handhaving van handelingen en samenwerking bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij („IOO-visserij”), met inbegrip van, indien van toepassing, uitwisseling van informatie over IOO-activiteiten in hun wateren en de uitvoering van beleid en maatregelen om IOO-producten van de handelsstromen en viskwekerijen uit te sluiten;
c. samenwerking met en in voorkomend geval in regionale organisaties voor visserijbeheer waarvan de partijen lid, waarnemer of medewerkende niet-verdragsluitende partijen zijn, met als doel een goede governance, onder meer door te pleiten voor op wetenschappelijke inzichten gebaseerde besluiten en naleving van deze besluiten in die organisaties; en
d. bevordering van het ontwikkelen van een ecologisch verantwoorde en economisch concurrerende aquacultuurbedrijfstak.
1. De partijen erkennen dat nauwere samenwerking belangrijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van dit hoofdstuk, en zij verbinden zich ertoe samen te werken bij handelsgerelateerde milieuvraagstukken van wederzijds belang, onder meer met betrekking tot:
a. de mogelijke gevolgen van deze overeenkomst voor het milieu en manieren om deze gevolgen te versterken, te voorkomen of te verzachten, waarbij rekening wordt gehouden met de eventueel door de partijen uitgevoerde effectbeoordelingen;
b. de werkzaamheden in internationale fora die zien op aangelegenheden die voor zowel het handels- als het milieubeleid relevant zijn, waaronder met name de WTO, de OESO, het Milieuprogramma van de Verenigde Naties en multilaterale milieuovereenkomsten;
c. de milieudimensie van maatschappelijk verantwoord ondernemen en de verantwoordingsplicht, met inbegrip van de uitvoering en follow-up van internationaal erkende richtsnoeren;
d. de gevolgen voor de handel van milieuvoorschriften en -normen alsmede de milieueffecten van handels- en investeringsvoorschriften, de vaststelling van milieuvoorschriften en -beleid daaronder begrepen;
e. de handelsgerelateerde aspecten van de huidige en toekomstige internationale regeling in verband met klimaatverandering, en interne klimaatbeleidsmaatregelen en programma's in verband met het tegengaan van en de aanpassing aan de klimaatverandering, met inbegrip van vraagstukken betreffende de koolstofmarkten, manieren om de negatieve effecten van de handel op het klimaat aan te pakken, en middelen om energie-efficiëntie en de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme en andere klimaatvriendelijke technologieën te bevorderen;
f. de handel en investeringen in milieugoederen en -diensten, onder meer op het gebied van milieu- en groene technologieën en praktijken; hernieuwbare energie; energie-efficiëntie; en het gebruik, het behoud en de behandeling van water;
g. samenwerking inzake handelsgerelateerde aspecten van de instandhouding en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit;
h. bevordering van levenscyclusbeheer van goederen, met inbegrip van een koolstofboekhouding en beheer van afgedankte producten, een uitgebreidere producentenaansprakelijkheid, recycling en afvalvermindering, en andere optimale werkwijzen;
i. een beter begrip van de effecten van economische activiteiten en de marktwerking op het milieu; en
j. de uitwisseling van standpunten over de verhouding tussen multilaterale milieuovereenkomsten enerzijds en voorschriften op het gebied van de internationale handel anderzijds.
2. Samenwerking naar aanleiding van het bepaalde in lid 1 vindt plaats door middel van handelingen en instrumenten zoals technische uitwisseling, uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen, onderzoeksprojecten, studies, verslagen, conferenties en workshops.
3. De partijen houden rekening met de standpunten en bijdragen van het publiek en van belanghebbenden bij de bepaling en uitvoering van hun samenwerkingsactiviteiten, en zij kunnen die belanghebbenden indien passend verder bij die activiteiten betrekken.
1. Elke partij wijst een dienst aan die voor de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk fungeert als contactpunt voor de andere partij, onder meer met betrekking tot:
a. samenwerkingsprogramma's en -activiteiten overeenkomstig artikel 24.12;
b. de ontvangst van opmerkingen en communicatie op grond van artikel 24.7, lid 3; en
c. informatie die moet worden verstrekt aan de andere partij, het deskundigenpanel en het publiek.
2. Elke partij stelt de andere partij schriftelijk in kennis van het in lid 1 bedoelde contactpunt.
3. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling dat is ingesteld bij artikel 26.2 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder g), zal, in het kader van zijn gewone bijeenkomsten of bijzondere zittingen met deelnemers die verantwoordelijk zijn voor onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheden:
a. toezien op de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk en de in het kader van dit hoofdstuk verwezenlijkte vooruitgang evalueren;
b. aangelegenheden van gemeenschappelijk belang bespreken; en
c. alle andere binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallende aangelegenheden bespreken indien de partijen daartoe gezamenlijk besluiten.
4. De partijen houden rekening met de werkzaamheden van multilaterale milieuorganisaties of -instanties ter zake, met het oog op meer samenwerking en samenhang ter zake van het werk van de partijen en die organisaties of instanties.
5. Elke partij maakt gebruik van bestaande overlegmechanismen of stelt nieuwe overlegmechanismen in, zoals interne adviesgroepen, teneinde standpunten en adviezen over met dit hoofdstuk verband houdende aangelegenheden te inventariseren. Bij deze overlegmechanismen worden onafhankelijke representatieve organisaties uit het maatschappelijk middenveld betrokken, met een evenwichtige vertegenwoordiging van milieuorganisaties, bedrijfsorganisaties en andere belanghebbenden ter zake in voorkomend geval. Belanghebbenden kunnen door middel van dergelijke overlegmechanismen op eigen initiatief advies uitbrengen en aanbevelingen doen over elke met dit hoofdstuk verband houdende aangelegenheid.
1. Een partij kan om overleg met de andere partij verzoeken over elke aangelegenheid die zich in verband met dit hoofdstuk voordoet, door bij het contactpunt van de andere partij een schriftelijk verzoek hiertoe in te dienen. De partij zet in het verzoek de aangelegenheid helder uiteen, omschrijft de desbetreffende vraagpunten en geeft een korte samenvatting van de eventuele vorderingen in het kader van dit hoofdstuk. Het overleg moet onverwijld na de indiening van het verzoek om overleg door een partij beginnen.
2. Tijdens het overleg verstrekt elke partij de andere partij voldoende van de te harer beschikking staande informatie teneinde een volledige beoordeling van de aan de orde gestelde aangelegenheden mogelijk te maken, met inachtneming van haar wet- en regelgeving inzake de bescherming van vertrouwelijke of geheime informatie.
3. Indien relevant, en indien beide partijen daarmee instemmen, verzoeken zij om informatie of om standpunten van de personen, organisaties of organen, met inbegrip van de internationale organisatie of het internationale orgaan ter zake, die kunnen bijdragen aan het onderzoek van de zich voordoende aangelegenheid.
4. Indien een partij van oordeel is dat de aangelegenheid verder moet worden besproken, kan zij verzoeken het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling voor behandeling van de aangelegenheid bijeen te roepen, door bij het contactpunt van de andere partij een schriftelijk verzoek hiertoe in te dienen. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling komt onverwijld bijeen en probeert de aangelegenheid tot een oplossing te brengen. In voorkomend geval wint dit, via de in artikel 24.13, lid 5, bedoelde overlegmechanismen, het advies in van de organisaties uit het maatschappelijk middenveld van de partijen.
5. Elke partij maakt de oplossingen of besluiten ten aanzien van in het kader van dit artikel besproken aangelegenheden openbaar.
1. Voor alle aangelegenheden die niet op bevredigende wijze zijn opgelost door middel van overleg in het kader van artikel 24.14, kan een partij, negentig dagen na ontvangst van het verzoek om overleg ingevolge artikel 24.14, lid 1, verzoeken een deskundigenpanel bijeen te roepen om de aangelegenheid te onderzoeken, door bij het contactpunt van de andere partij een schriftelijk verzoek hiertoe in te dienen.
2. Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk passen de partijen het reglement van orde en de gedragscode in de bijlagen 29-A en 29-B toe, tenzij zij anders besluiten.
3. Het deskundigenpanel bestaat uit drie panelleden.
4. Teneinde tot een akkoord te komen over de samenstelling van het deskundigenpanel, plegen de partijen overleg binnen tien werkdagen na ontvangst van het verzoek door de partij waaraan een verzoek tot instelling van een deskundigenpanel is gericht. Er wordt gepaste aandacht geschonken aan de vraag of de voorgestelde panelleden voldoen aan de in lid 7 neergelegde eisen en of zij over de passende deskundigheid beschikken voor het concrete geval.
5. Komen de partijen binnen de in lid 4 aangegeven termijn niet tot een besluit over de samenstelling van het deskundigenpanel, dan is de selectieprocedure als bedoeld in artikel 29.7 (Samenstelling van arbitragepanel), leden 3 tot en met 7, van toepassing ten aanzien van de volgens lid 6 vastgestelde lijst.
6. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling stelt bij zijn eerste bijeenkomst na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van ten minste negen personen die zijn geselecteerd vanwege hun objectiviteit, betrouwbaarheid en deugdelijk oordeelsvermogen, en die bereid en in staat zijn om als panellid te fungeren. Elke partij wijst ten minste drie personen aan voor de lijst van personen die als panellid kunnen fungeren. De partijen wijzen bovendien ten minste drie personen aan die geen onderdaan van een van de partijen zijn en die bereid en in staat zijn als voorzitter van het deskundigenpanel te fungeren. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling ziet erop toe dat de lijst te allen tijde die omvang heeft.
7. De als panellid voorgestelde deskundigen moeten beschikken over gespecialiseerde kennis of deskundigheid op het gebied van milieurecht, aangelegenheden waarop dit hoofdstuk betrekking heeft, of van de beslechting van geschillen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten. Zij moeten onafhankelijk zijn, op persoonlijke titel optreden en mogen geen instructies van enige organisatie of overheid aannemen met betrekking tot de aangelegenheid in kwestie. Zij mogen niet met de overheid van een van de partijen verbonden zijn en moeten de in lid 2 bedoelde gedragscode naleven.
8. Tenzij de partijen binnen vijf werkdagen na de datum van selectie van de panelleden anders overeenkomen, luidt het mandaat van het deskundigenpanel als volgt:
„in het licht van de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk vierentwintig (Handel en milieu) de aangelegenheid onderzoeken die is beschreven in het verzoek om instelling van het deskundigenpanel, en overeenkomstig artikel 24.15 (Deskundigenpanel) van hoofdstuk vierentwintig (Handel en milieu), een verslag met aanbevelingen voor de oplossing van de aangelegenheid voorleggen.”.
9. Voor aangelegenheden in verband met multilaterale milieuovereenkomsten zoals beschreven in artikel 24.4, moet het deskundigenpanel standpunten inventariseren van en informatie inwinnen bij de desbetreffende in het kader van deze overeenkomsten ingestelde organen, met inbegrip van eventuele relevante beschikbare richtsnoeren voor uitlegging, bevindingen of besluiten van die organen34).
10. Het deskundigenpanel legt aan de partijen een tussentijds verslag en een eindverslag over met een uiteenzetting van de feitelijke bevindingen, zijn vaststellingen over de aangelegenheid, onder meer wat betreft de vraag of de partij waaraan het verzoek is gericht, aan haar verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk heeft voldaan en de motivering achter alle bevindingen, beslissingen en aanbevelingen van het panel. Het deskundigenpanel legt aan de partijen het tussentijdse verslag over binnen honderdtwintig dagen nadat het laatste panellid is geselecteerd, of binnen een andere door de partijen bepaalde termijn. De partijen kunnen binnen 45 dagen na het uitbrengen van het tussentijdse verslag opmerkingen over dit verslag indienen bij het deskundigenpanel. Het deskundigenpanel kan zijn verslag naar aanleiding van deze opmerkingen heroverwegen of, wanneer het dat zinvol acht, de zaak nader onderzoeken. Het deskundigenpanel legt aan de partijen binnen zestig dagen na de indiening van het tussentijdse verslag het eindverslag over. Elke partij maakt het eindverslag binnen dertig dagen nadat het is uitgebracht openbaar.
11. Indien in het eindverslag van het deskundigenpanel wordt vastgesteld dat een partij niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk, treden de partijen in overleg en streven zij ernaar, binnen drie maanden na de indiening van het eindverslag passende maatregelen in kaart te brengen of, in voorkomend geval, tot een wederzijds bevredigend actieplan te besluiten. Bij deze besprekingen houden de partijen rekening met het eindverslag. De partij waaraan het verzoek is gericht, stelt haar organisaties uit het maatschappelijk middenveld, via de in artikel 24.13, lid 5, bedoelde overlegmechanismen, en de verzoekende partij tijdig in kennis van haar besluit over de acties of maatregelen die moeten worden uitgevoerd. Het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling houdt toezicht op de follow-up naar aanleiding van het eindverslag en de aanbevelingen van het deskundigenpanel. De organisaties uit het maatschappelijk middenveld kunnen, via de in artikel 24.13, lid 5, bedoelde overlegmechanismen, evenals het forum voor het maatschappelijk middenveld opmerkingen ter zake indienen bij het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling.
12. Indien de partijen na de instelling van een deskundigenpanel overeenstemming bereiken over een onderling overeengekomen oplossing voor de aangelegenheid, stellen zij het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling en het deskundigenpanel van deze oplossing in kennis. Wordt deze kennisgeving gedaan, dan wordt de panelprocedure beëindigd.
1. Ten aanzien van geschillen uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen de partijen enkel de in dit hoofdstuk voorziene regels en procedures inroepen.
2. De partijen doen alles wat in hun vermogen ligt om een geschil op een voor beide partijen aanvaardbare wijze op te lossen. De partijen kunnen te allen tijde gebruikmaken van goede diensten, conciliatie of bemiddeling om dat geschil te beslechten.
1. Op basis van hun hechte partnerschap en gedeelde waarden komen de partijen overeen samenwerking te vergemakkelijken inzake aangelegenheden van gemeenschappelijk belang, onder meer door:
a. de bilaterale samenwerking te intensiveren op het gebied van biotechnologie via de dialoog inzake biotechnologievraagstukken in verband met markttoegang;
b. de bilaterale dialoog en de uitwisseling van informatie te stimuleren en te faciliteren met betrekking tot kwesties die verband houden met de handel in bosproducten via de bilaterale dialoog inzake bosproducten;
c. te streven naar een doelmatige samenwerking inzake grondstoffenkwesties en deze in stand te houden, via de bilaterale dialoog inzake grondstoffen; en
d. meer samenwerking te bevorderen op het gebied van wetenschap, technologie, onderzoek en innovatie.
2. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, vinden bilaterale dialogen onverwijld op verzoek van een van de partijen of van het Gemengd Comité voor de CETA plaats. Het voorzitterschap van de dialogen wordt gezamenlijk bekleed door vertegenwoordigers van Canada en van de Europese Unie. De vergaderroosters en -agenda's worden vastgesteld op basis van onderlinge overeenstemming tussen de medevoorzitters.
3. De medevoorzitters van een bilaterale dialoog stellen het Gemengd Comité voor de CETA tijdig voorafgaand aan bijeenkomsten op de hoogte van de roosters en agenda's van bilaterale dialogen. De medevoorzitters van een bilaterale dialoog brengen aan het Gemengd Comité voor de CETA verslag uit over de resultaten en conclusies van een dialoog indien passend of op verzoek van het Gemengd Comité voor de CETA. De instelling of het bestaan van een dialoog staat er niet aan in de weg dat een partij een aangelegenheid direct aan het Gemengd Comité voor de CETA voorlegt.
4. Het Gemengd Comité voor de CETA kan besluiten de taak die is toegewezen in het kader van een dialoog, te wijzigen of zelf uit te voeren, of een dialoog stop te zetten.
5. De partijen kunnen met instemming van het Gemengd Comité voor de CETA deelnemen aan bilaterale samenwerking op andere gebieden in het kader van deze overeenkomst.
1. De partijen komen overeen dat samenwerking en uitwisseling van informatie over vraagstukken in verband met biotechnologische producten van wederzijds belang zijn. Deze samenwerking en uitwisseling van informatie vindt plaats in het kader van de bilaterale dialoog inzake agrarische biotechnologievraagstukken in verband met markttoegang van gemeenschappelijk belang, die werd ingesteld bij de op 15 juli 2009 onderling overeengekomen oplossing tussen Canada en de Europese Unie naar aanleiding van het WTO-geschil „European Communities – Measures Affecting the Approval and Marketing of Biotech Products” – (Europese Gemeenschappen – Maatregelen die van invloed zijn op de goedkeuring en het verhandelen van biotechnologische producten) WT/DS292. De bilaterale dialoog bestrijkt alle relevante onderwerpen die van wederzijds belang zijn voor de partijen, waaronder:
a. goedkeuring van biotechnologische producten op het grondgebied van de partijen en, in voorkomend geval, toekomstige aanvragen voor de goedkeuring van producten met een commercieel belang voor beide zijden;
b. commerciële en economische vooruitzichten voor toekomstige goedkeuringen van biotechnologische producten;
c. alle handelsgevolgen in verband met asynchrone goedkeuringen van biotechnologische producten of de onbedoelde vrijgave van niet toegelaten producten, en passende maatregelen in dit verband;
d. alle maatregelen met betrekking tot biotechnologie die van invloed kunnen zijn op de handel tussen de partijen, met inbegrip van maatregelen van de lidstaten van de Europese Unie;
e. alle nieuwe wetgeving op het gebied van de biotechnologie; en
f. optimale werkwijzen bij de uitvoering van wetgeving op het gebied van biotechnologie.
2. De partijen nemen ook nota van het belang van de volgende gemeenschappelijke doelstellingen met betrekking tot samenwerking op het gebied van de biotechnologie:
a. uitwisseling van informatie over beleid, regelgeving en technische kwesties van gemeenschappelijk belang in verband met biotechnologische producten, en, in het bijzonder, van informatie over hun respectieve systemen en processen voor risicobeoordelingen voor de besluitvorming inzake het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen;
b. bevordering van efficiënte, op wetenschappelijke inzichten gebaseerde goedkeuringsprocedures voor biotechnologische producten;
c. internationale samenwerking over biotechnologische aangelegenheden, zoals geringe aanwezigheid van genetisch gemodificeerde organismen; en
d. samenwerking op regelgevingsgebied om nadelige gevolgen voor de handel van regelgevingspraktijken met betrekking tot biotechnologische producten te beperken tot een minimum.
1. De partijen zijn het erover eens dat een bilaterale dialoog, samenwerking en uitwisseling van informatie en standpunten over relevante wet- en regelgeving, beleidslijnen en vraagstukken die van belang zijn voor de productie, handel en consumptie van bosproducten van wederzijds belang zijn. De partijen zijn het erover eens deze dialoog, samenwerking en uitwisseling te doen plaatsvinden in de bilaterale dialoog inzake bosproducten, met betrekking tot onder meer de volgende zaken:
a. het opstellen, vaststellen en uitvoeren van wetten, voorschriften, beleidslijnen en normen alsmede van vereisten voor beproeving, certificering en accreditatie ter zake en de mogelijke gevolgen daarvan voor de handel in bosproducten tussen de partijen;
b. initiatieven van de partijen in verband met het duurzame beheer van bossen en governance in de bosbouw;
c. mechanismen om de legale of duurzame oorsprong van bosproducten te waarborgen;
d. de toegang voor bosproducten tot de markten van de partijen of andere markten;
e. beschouwingen over multilaterale en plurilaterale organisaties en processen waarbij zij betrokken zijn, die de bevordering van duurzaam bosbeheer of de bestrijding van illegale houtkap tot doel hebben;
f. kwesties als bedoeld in artikel 24.10 (Handel in bosproducten); en
g. andere kwesties die verband houden met bosproducten, zoals door de partijen overeengekomen.
2. In het kader van de bilaterale dialoog inzake bosproducten wordt bijeengekomen in het eerste jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, en daarna in overeenstemming met artikel 25.1, lid 2.
3. De partijen zijn het erover eens dat de besprekingen die plaatsvinden in het kader van de bilaterale dialoog inzake bosproducten, input kunnen leveren voor besprekingen in het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling.
1. De partijen erkennen het belang van een open, niet-discriminerende en transparante handelsomgeving die is gebaseerd op regels en wetenschappelijke inzichten, en streven naar het instellen en in stand houden van een doeltreffende samenwerking inzake grondstoffen. In het kader van deze samenwerking omvatten grondstoffen onder meer mineralen, metalen en landbouwproducten voor industrieel gebruik, maar zijn daartoe niet beperkt.
2. De bilaterale dialoog inzake grondstoffen ziet op alle relevante aangelegenheden van wederzijds belang, waaronder:
a. het bieden van een forum voor besprekingen over samenwerking op het gebied van grondstoffen tussen de partijen, het bijdragen aan markttoegang voor grondstoffen en daarmee samenhangende diensten en investeringen, en het vermijden van niet-tarifaire belemmeringen voor de handel in grondstoffen;
b. het verbeteren van het wederzijdse begrip op het gebied van grondstoffen met het oog op de uitwisseling van informatie over de optimale werkwijzen en het regelgevingsbeleid van partijen ten aanzien van grondstoffen;
c. het bevorderen van activiteiten ter ondersteuning van maatschappelijk verantwoord ondernemen in overeenstemming met internationaal erkende normen, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden; en
d. het faciliteren, in voorkomend geval, van overleg over de standpunten van de partijen in multilaterale of plurilaterale fora waarin aangelegenheden inzake grondstoffen aan de orde worden gesteld en worden besproken.
1. De partijen erkennen dat wetenschap, technologie, onderzoek en innovatie, alsmede internationale handel en investeringen met elkaar samenhangen bij het vergroten van het concurrentievermogen van de industrie en de sociale en economische welvaart.
2. Voortbouwend op deze gedeelde visie komen de partijen overeen hun samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie, onderzoek en innovatie te intensiveren.
3. De partijen streven ernaar samenwerkingsactiviteiten op wederkerige basis aan te moedigen, verder te ontwikkelen en te vergemakkelijken ter ondersteuning of in aanvulling op de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en Canada, gedaan te Halifax op 17 juni 1995. De partijen komen overeen deze activiteiten te verrichten op basis van de volgende beginselen:
a. de activiteiten komen beide partijen ten goede;
b. de partijen zijn het eens over de reikwijdte en de parameters van de activiteiten; en
c. bij de activiteiten moet rekening worden gehouden met de belangrijke rol van de particuliere sector en onderzoeksinstellingen voor de ontwikkeling van wetenschap, technologie, onderzoek en innovatie en de commercialisering van goederen en diensten daarvan.
4. De partijen erkennen ook het belang van een betere samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie, onderzoek en innovatie, zoals activiteiten die zijn aangevat, ontwikkeld of uitgevoerd door diverse belanghebbenden, waaronder de Canadese federale regering, de Canadese provincies en territoria, de Europese Unie en haar lidstaten.
5. Elke partij moedigt, in overeenstemming met haar interne recht, op haar grondgebied de deelname aan van de particuliere sector, onderzoeksinstellingen en het maatschappelijk middenveld aan activiteiten ter bevordering van samenwerking.
1. De partijen richten hierbij het Gemengd Comité voor de CETA op, bestaande uit vertegenwoordigers van de Europese Unie en van Canada. Het medevoorzitterschap van het Gemengd Comité voor de CETA wordt bekleed door de Minister van Internationale Handel van Canada en het lid van de Europese Commissie dat bevoegd is voor handel, of door hun respectieve vertegenwoordigers.
2. Het Gemengd Comité voor de CETA vergadert eenmaal per jaar of op verzoek van een partij. Het Gemengd Comité voor de CETA stelt zelf zijn vergaderrooster en -agenda vast.
3. Het Gemengd Comité voor de CETA is verantwoordelijk voor alle vragen betreffende handel en investeringen tussen de partijen en voor de uitvoering en toepassing van deze overeenkomst. Elke partij mag iedere kwestie die verband houdt met de uitvoering en de uitlegging van deze overeenkomst, of enige andere kwestie die verband houdt met de handel en investeringen tussen de partijen, aan het Gemengd Comité voor de CETA voorleggen.
4. Het Gemengd Comité voor de CETA:
a. houdt toezicht op en vergemakkelijkt de uitvoering en toepassing van deze overeenkomst, en bevordert de algemene doelstellingen ervan;
b. houdt toezicht op de werkzaamheden van alle krachtens deze overeenkomst ingestelde gespecialiseerde comités en andere organen;
c. zoekt, onverminderd het bepaalde in de hoofdstukken acht (Investeringen), tweeëntwintig (Handel en duurzame ontwikkeling), drieëntwintig (Handel en arbeid), vierentwintig (Handel en milieu) en negenentwintig (Geschillenbeslechting), naar passende manieren en methoden om problemen te voorkomen die zich kunnen voordoen op de door deze overeenkomst bestreken gebieden, of om geschillen te beslechten die zich kunnen voordoen betreffende de uitlegging of toepassing van deze overeenkomst;
d. stelt zijn eigen reglement van orde vast;
e. neemt besluiten als bedoeld in artikel 26.3; en
f. buigt zich over alle andere aangelegenheden die van belang zijn met betrekking tot de door deze overeenkomst bestreken gebieden.
5. Het Gemengd Comité voor de CETA kan:
a. bevoegdheden delegeren aan de gespecialiseerde comités die zijn ingesteld overeenkomstig artikel 26.2;
b. in contact treden met alle belanghebbenden, met inbegrip van de particuliere sector en organisaties uit het maatschappelijk middenveld;
c. wijzigingen in overweging nemen of overeenstemming over wijzigingen bereiken zoals voorzien in deze overeenkomst;
d. de ontwikkeling van de handel tussen de partijen bestuderen en zoeken naar wegen om de handelsbetrekkingen tussen de partijen verder te verbeteren;
e. interpretaties aannemen van de bepalingen van deze overeenkomst, die bindend zijn voor de gerechten die zijn ingesteld krachtens afdeling F van hoofdstuk acht (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) en hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting);
f. aanbevelingen doen ter bevordering van de groei van het handelsverkeer en investeringen, zoals beoogd in deze overeenkomst;
g. de taken die zijn opgedragen aan de krachtens artikel 26.2 ingestelde gespecialiseerde comités wijzigen of zelf verrichten, dan wel een of meer van deze gespecialiseerde comités opheffen;
h. gespecialiseerde comités instellen en bilaterale dialogen in het leven roepen opdat het wordt bijgestaan bij de uitvoering van zijn taken; en
i. andere maatregelen in het kader van de uitvoering van zijn taken nemen conform hetgeen de partijen hebben besloten.
1. Hierbij worden de volgende gespecialiseerde comités ingesteld, of wordt er, voor wat het onder c) bedoelde Gemengd Comité douanesamenwerking aangaat, bevoegdheid verleend om onder auspiciën van het Gemengd Comité voor de CETA te handelen:
a. het Comité voor de handel in goederen, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot de handel in goederen, tarieven, technische handelsbelemmeringen, het Protocol inzake de wederzijdse aanvaarding van de resultaten van conformiteitsbeoordelingen en intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot goederen. Op verzoek van een partij of naar aanleiding van een verwijzing van het desbetreffende gespecialiseerde comité dan wel bij de voorbereiding van een bespreking in het Gemengd Comité voor de CETA kan het Comité voor de handel in goederen tevens aangelegenheden behandelen die zich voordoen op het gebied van oorsprongsregels, oorsprongsprocedures, douane en handelsbevordering alsmede grensmaatregelen, sanitaire en fytosanitaire maatregelen, overheidsopdrachten of samenwerking op regelgevingsgebied, indien dit het oplossen vergemakkelijkt van een aangelegenheid die door het desbetreffende gespecialiseerde comité niet anderszins kan worden opgelost. Tevens worden het Comité voor landbouw, het Comité voor wijn en gedistilleerde dranken en de Gemengde Sectorgroep voor farmaceutische producten ingesteld onder auspiciën van het Comité voor de handel in goederen, waaraan zij verslag uitbrengen;
b. het Comité voor diensten en investeringen, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten, investeringen, tijdelijke toelating, elektronische handel en intellectuele-eigendomsrechten die verband houden met diensten. Op verzoek van een partij of naar aanleiding van een verwijzing van het desbetreffende gespecialiseerde comité dan wel bij de voorbereiding van een bespreking in het Gemengd Comité voor de CETA kan het Comité voor diensten en investeringen tevens aangelegenheden behandelen die zich voordoen op het gebied van financiële diensten of overheidsopdrachten, indien dit het oplossen vergemakkelijkt van een aangelegenheid die door het desbetreffende gespecialiseerde comité niet anderszins kan worden opgelost.
Een Gemengd Comité voor de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties wordt
ingesteld onder auspiciën van het Comité voor diensten en investeringen, waaraan het verslag
uitbrengt;
c. het Gemengd Comité douanesamenwerking („Joint Customs Cooperation Committee” of „JCCC”), dat is ingesteld bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken van 1998, gedaan te Ottawa op 4 december 1997, dat in het kader van deze overeenkomst aangelegenheden behandelt met betrekking tot oorsprongsregels, oorsprongsprocedures, douane en handelsbevordering, grensmaatregelen en tijdelijke schorsing van preferentiële tariefbehandeling;
d. het Gemengd Comité van beheer voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot sanitaire en fytosanitaire maatregelen;
e. het Comité voor overheidsopdrachten, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot overheidsopdrachten;
f. het Comité financiële diensten, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot financiële diensten;
g. het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot duurzame ontwikkeling;
h. het Forum voor samenwerking op regelgevingsgebied, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot samenwerking op regelgevingsgebied; en
i. het Comité voor geografische aanduidingen voor de CETA, dat aangelegenheden behandelt met betrekking tot geografische aanduidingen.
2. De gespecialiseerde comités die worden ingesteld overeenkomstig lid 1 functioneren met inachtneming van de leden 3 tot en met 5.
3. Het mandaat en de taken van de overeenkomstig lid 1 ingestelde gespecialiseerde comités worden nader omschreven in de desbetreffende hoofdstukken van en protocollen bij deze overeenkomst.
4. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald of de medevoorzitters anders besluiten, komen de gespecialiseerde comités eenmaal per jaar bijeen. Extra bijeenkomsten kunnen worden gehouden op verzoek van een partij of van het Gemengd Comité voor de CETA. Het medevoorzitterschap wordt bekleed door vertegenwoordigers van Canada en van de Europese Unie. De gespecialiseerde comités stellen hun vergaderrooster en -agenda vast in onderlinge overeenstemming. Zij stellen hun eigen reglement van orde van orde vast en wijzigen dit als zij dat nodig achten. De gespecialiseerde comités kunnen ontwerpbesluiten voorleggen ter vaststelling door het Gemengd Comité van de CETA, of besluiten nemen wanneer deze overeenkomst daarin voorziet.
5. Elke partij zorgt ervoor dat wanneer een gespecialiseerd comité bijeenkomt, alle bevoegde autoriteiten voor elk punt op de agenda zijn vertegenwoordigd zoals elke partij geschikt acht, en dat elke kwestie kan worden besproken op het juiste niveau van deskundigheid.
6. De gespecialiseerde comités stellen het Gemengd Comité van de CETA ruimschoots voor hun bijeenkomsten in kennis van hun vergaderroosters en -agenda's en brengen verslag uit aan dat Gemengd Comité over de resultaten en conclusies van elk van hun bijeenkomsten. De instelling of het bestaan van een gespecialiseerd comité staat er niet aan in de weg dat een partij een aangelegenheid direct aan het Gemengd Comité voor de CETA kan voorleggen.
1. Het Gemengd Comité voor de CETA is, teneinde de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken, bevoegd besluiten te nemen ten aanzien van alle in deze overeenkomst daartoe aangewezen aangelegenheden.
2. De besluiten van het Gemengd Comité voor de CETA zijn bindend voor de partijen, onder voorbehoud dat aan de nodige interne voorschriften en procedures wordt voldaan, en zij worden door de partijen uitgevoerd. Het Gemengd Comité voor de CETA mag ook passende aanbevelingen doen.
3. Het Gemengd Comité voor de CETA stelt zijn besluiten en aanbevelingen vast in onderlinge overeenstemming.
Wanneer een partij aan het Gemengd Comité voor de CETA of enig in het kader van deze overeenkomst ingesteld gespecialiseerd comité informatie voorlegt die vertrouwelijk wordt geacht of die ingevolge haar wet- en regelgeving niet openbaar mag worden gemaakt, behandelt de andere partij die informatie als vertrouwelijk.
1. Elke partij wijst onverwijld een contactpunt voor de CETA aan en stelt de andere partij daarvan binnen zestig dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in kennis.
2. De contactpunten voor de CETA:
a. houden toezicht op de werkzaamheden van alle in het kader van deze overeenkomst opgerichte institutionele organen, met inbegrip van de communicatie betreffende opvolgers van die organen;
b. coördineren de voorbereidingen van comitébijeenkomsten;
c. geven indien nodig een vervolg aan besluiten van het Gemengd Comité voor de CETA;
d. ontvangen, tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, alle informatie en kennisgevingen die krachtens deze overeenkomst worden verstrekt, en vergemakkelijken zo nodig de communicatie tussen de partijen over de onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden;
e. antwoorden op verzoeken om informatie ingevolge artikel 27.2 (Informatieverstrekking); en
f. houden zich in opdracht van het Gemengd Comité voor de CETA bezig met enige andere aangelegenheid die gevolgen kan hebben voor de werking van deze overeenkomst.
3. De contactpunten voor de CETA communiceren zoals vereist.
1. De in dit hoofdstuk bedoelde bijeenkomsten worden in persoon bijgewoond. De partijen kunnen ook overeenkomen dat de bijeenkomst per video- of teleconferentie plaatsvindt.
2. De partijen streven ernaar om bijeen te komen binnen dertig dagen nadat een partij een verzoek daartoe van de andere partij ontvangt.
1. Elke partij draagt er zorg voor dat haar wet- en regelgeving, procedures en administratieve besluiten van algemene strekking die verband houden met enige onder deze overeenkomst vallende aangelegenheid, onverwijld worden bekendgemaakt of op zodanige wijze beschikbaar worden gesteld dat belanghebbenden en de andere partij daarvan kennis kunnen nemen.
2. Voor zover mogelijk zal elke partij:
a. die maatregelen die zij voornemens is vast te stellen, vooraf bekendmaken; en
b. belanghebbenden en de andere partij een redelijke gelegenheid bieden om over die voorgenomen maatregelen opmerkingen te maken.
1. Een partij verstrekt aan de andere partij, indien deze daarom verzoekt, onverwijld zoveel mogelijk informatie en beantwoordt terstond vragen met betrekking tot bestaande of voorgenomen maatregelen die de werking van deze overeenkomst wezenlijk beïnvloeden.
2. Ingevolge dit artikel verstrekte informatie loopt niet vooruit op de vraag of de maatregel in overeenstemming met deze overeenkomst is.
Teneinde maatregelen van algemene strekking die gevolgen hebben voor onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden, te treffen op een consistente, onpartijdige en redelijke manier, ziet elke partij erop toe dat haar administratieve procedures waarbij in artikel 27.1 bedoelde maatregelen worden toegepast ten aanzien van een bepaalde persoon, een bepaald goed of een bepaalde dienst uit de andere partij, in een concreet geval:
a. waar mogelijk erin voorzien dat personen uit de andere partij voor wie een procedure rechtstreeks gevolgen heeft, tijdig en in overeenstemming met haar interne procedures een kennisgeving van de inleiding van een procedure ontvangt, welke kennisgeving een beschrijving van de aard van de procedure, een verklaring over de rechtsgrondslag voor de inleiding van de procedure en een algemene beschrijving van de aangelegenheden waarover het geschil gaat, omvat;
b. de onder a) bedoelde personen een redelijke mogelijkheid bieden om feiten en argumenten ter ondersteuning van hun standpunten naar voren te brengen voordat een definitieve administratieve maatregel wordt genomen, indien de tijd, de aard van de procedure en het openbaar belang dit toelaten; en
c. worden uitgevoerd in overeenstemming met haar interne recht.
1. Elke partij stelt rechterlijke, semi-rechterlijke of administratieve gerechten of procedures in of handhaaft deze, met het oog op een onverwijlde toetsing en, indien gerechtvaardigd, correctie van definitieve administratieve handelingen met betrekking tot onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden. Elke partij waarborgt dat haar gerechten onpartijdig en onafhankelijk zijn van de dienst of de autoriteit die belast is met de administratieve handhaving en dat zij geen materieel belang bij de uitkomst van de aangelegenheid hebben.
2. Elke partij zorgt ervoor dat de procespartijen bij de in lid 1 bedoelde gerechten of procedures recht hebben op:
a. een redelijke mogelijkheid om hun respectieve standpunten te ondersteunen of te verdedigen; en
b. een besluit dat is gebaseerd op het bewijsmateriaal en de ingediende stukken, of, indien de wet dat vereist, op het door de administratieve autoriteit samengestelde dossier.
3. Elke partij zorgt ervoor dat die besluiten, onder voorbehoud van beroep of verdere toetsing overeenkomstig haar interne recht, door de voor het administratieve handelen ter zake bevoegde diensten of autoriteiten ten uitvoer worden gelegd en ook aan hun administratieve handelen ter zake ten grondslag liggen.
De partijen komen overeen om in bilaterale, regionale en multilaterale fora samen te werken inzake methoden voor het bevorderen van transparantie ten aanzien van de internationale handel en investeringen.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
woonplaats: de fiscale woonplaats;
belastingverdrag: een verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing of een andere internationale belastingovereenkomst of -regeling; en
omvatten belastingen en fiscale maatregelen accijnzen, maar omvatten zij geen:
a. douanerechten zoals omschreven in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities), en
b. maatregelen genoemd onder de uitzonderingen b) of c) in de definitie van „douanerechten” in artikel 1.1 (Algemeen toepasselijke definities).
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
mededingingsautoriteit:
a. voor Canada, de „Commissioner of Competition” (de commissaris voor Mededinging) of diens opvolger van wie kennis is gegeven aan de andere partij via de contactpunten voor de CETA; en
b. voor de Europese Unie, de Europese Commissie wat haar taken in het kader van de mededingingswetgeving van de Europese Unie betreft;
mededingingswetgeving:
a. voor Canada, de Competition Act (mededingingswet), R.S.C. 1985, c. C-34; en
b. voor de Europese Unie, de artikelen 101, 102 en 106 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van 13 december 2007, Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen en de uitvoeringsverordeningen en wijzigingen daarvan; en onder
informatie die beschermd is op grond van haar mededingingswetgeving:
a. voor Canada, informatie die valt onder het toepassingsgebied van artikel 29 van de Competition Act, R.S.C. 1985, c. C-34; en
b. voor de Europese Unie, informatie die valt onder het toepassingsgebied van artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, of van artikel 17 van Verordening nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, of enige daarvoor in de plaats tredende bepalingen.
1. Voor de toepassing van artikel 30.8 (Beëindiging, opschorting of opneming van andere bestaande overeenkomsten), lid 5, de hoofdstukken twee (Nationale behandeling en markttoegang voor goederen), vijf (Sanitaire en fytosanitaire maatregelen) en zes (Douane en handelsbevordering), het Protocol inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures en de afdelingen B (Vestiging van investeringen) en C (Niet-discriminerende behandeling) van hoofdstuk acht (Investeringen), wordt artikel XX van de GATT 1994 opgenomen in en maakt het deel uit van deze overeenkomst. De partijen komen overeen dat de in artikel XX, onder b), van de GATT 1994 bedoelde maatregelen de milieumaatregelen omvatten die noodzakelijk zijn ter bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant. De partijen komen overeen dat artikel XX, onder g), van de GATT 1994 van toepassing is op maatregelen voor de instandhouding van levende en niet-levende uitputbare natuurlijke hulpbronnen.
2. Voor de toepassing van de hoofdstukken negen (Grensoverschrijdende handel in diensten), tien (Tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden). twaalf (Interne regelgeving), dertien (Financiële diensten), veertien (Internationale zeevervoerdiensten), vijftien (Telecommunicatie), zestien (Elektronische handel), en de afdelingen B (Vestiging van investeringen) en C (Niet-discriminerende behandeling) van hoofdstuk acht (Investeringen) wordt, onder voorbehoud dat de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast, dat zij een middel vormen hetzij tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen de partijen bij gelijke omstandigheden, hetzij tot een verkapte beperking van de handel in diensten, niets uit deze overeenkomst uitgelegd als een beletsel voor het nemen of toepassen door een partij van maatregelen noodzakelijk:
a. ter bescherming van de openbare veiligheid of de openbare zeden of voor het handhaven van de openbare orde;35)
b. ter bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant;36) of
c. ter verzekering van de naleving van wet- of regelgeving die niet onverenigbaar is met de bepalingen van deze overeenkomst, met inbegrip van die welke betrekking hebben op:
i. het voorkómen van misleidende of frauduleuze praktijken of op middelen om de gevolgen van de niet-nakoming van contracten te compenseren;
ii. het beschermen van de persoonlijke levenssfeer van personen met betrekking tot de verwerking en verspreiding van persoonsgegevens en het beschermen van de vertrouwelijkheid van individuele dossiers en rekeningen; of
iii. de veiligheid.
1. Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden kapitaalverkeer en betalingen, waaronder overmakingen, ernstige moeilijkheden veroorzaken of dreigen te veroorzaken voor de werking van de economische en monetaire unie van de Europese Unie, kan de Europese Unie voor een periode van ten hoogste honderdtachtig dagen vrijwaringsmaatregelen opleggen die strikt noodzakelijk zijn om dergelijke moeilijkheden aan te pakken.
2. Krachtens lid 1 door de Europese Unie opgelegde maatregelen vormen geen middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie ten aanzien van Canada of zijn investeerders in vergelijking met een derde land of zijn investeerders. De Europese Unie stelt Canada onverwijld in kennis en legt zo spoedig mogelijk een tijdschema voor de opheffing van de desbetreffende maatregelen voor.
1. Indien Canada of een lidstaat van de Europese Unie die geen lid is van de Europese Monetaire Unie kampt met ernstige moeilijkheden met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie, of met een dreiging daarvan, kan Canada of deze lidstaat beperkende maatregelen vaststellen of handhaven ten aanzien van kapitaalverkeer en betalingen, overmakingen daaronder begrepen.
2. De in lid 1 bedoelde maatregelen:
a. behandelen een partij niet minder gunstig dan een derde land in vergelijkbare situaties;
b. zijn in overeenstemming met de artikelen van de Overeenkomst betreffende het Internationale Monetaire Fonds, gedaan te Bretton Woods op 22 juli 1944, zoals van toepassing;
c. brengen geen onnodige schade toe aan de commerciële, economische en financiële belangen van een partij;
d. zijn van tijdelijke aard en worden geleidelijk opgeheven naarmate de in lid 1 omschreven situatie verbetert en gelden ten hoogste honderdtachtig dagen. Indien een partij dergelijke maatregelen wegens uiterst uitzonderlijke omstandigheden na een periode van honderdtachtig dagen wil verlengen, pleegt zij vooraf overleg met de andere partij over de uitvoering van de voorgestelde verlenging.
3. Ten aanzien van de handel in goederen kan een partij beperkende maatregelen vaststellen ter bescherming van haar betalingsbalans of buitenlandse financiële positie. Deze maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de GATT 1994 en het Memorandum van Overeenstemming betreffende de betalingsbalansbepalingen van de GATT 1994 die zijn opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst.
4. Ten aanzien van de handel in diensten kan een partij beperkende maatregelen vaststellen ter bescherming van haar betalingsbalans of buitenlandse financiële positie. Deze maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de GATS.
5. Wanneer een partij een in lid 1 bedoelde maatregel vaststelt of handhaaft, stelt zij de andere partij onverwijld in kennis en verstrekt zij zo spoedig mogelijk een tijdschema voor de opheffing ervan.
6. Indien de beperkingen worden vastgesteld of gehandhaafd uit hoofde van dit artikel, vindt onverwijld overleg tussen de partijen plaats in het Gemengd Comité voor de CETA, indien dergelijk overleg niet anderszins in een forum buiten het kader van deze overeenkomst plaatsvindt. In het kader van het overleg op grond van dit lid wordt de moeilijkheid met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie die tot de respectieve maatregelen heeft geleid, beoordeeld, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met factoren als:
a. de aard en de omvang van de moeilijkheden;
b. de economische positie en de handelssituatie ten opzichte van het buitenland; of
c. de beschikbaarheid van alternatieve corrigerende maatregelen.
7. Het overleg ingevolge lid 6 omvat de verenigbaarheid van de beperkende maatregelen met de leden 1 tot en met 4. De partijen aanvaarden alle van het Internationaal Monetair Fonds („IMF”) afkomstige bevindingen van statistische en andere aard met betrekking tot deviezen, monetaire reserves en de betalingsbalans, en hun conclusies worden gebaseerd op de beoordeling van het IMF van de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie van de desbetreffende partij.
Niets in deze overeenkomst wordt zodanig uitgelegd dat:
a. een partij wordt verplicht informatie te verstrekken of er toegang toe te verlenen waarvan openbaarmaking naar haar oordeel tegen haar wezenlijke veiligheidsbelangen indruist; of
b. een partij wordt belet maatregelen te nemen die zij ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen noodzakelijk acht en die:
i. verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogstuig dan wel met dergelijke handel en transacties in andere goederen en materialen, diensten en technologie, en economische activiteiten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire of andere met de veiligheid verband houdende inrichting ten doel hebben;37)
ii. in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen worden genomen; of
iii. betrekking hebben op splijt- en fusiestoffen of op de grondstoffen waaruit deze kunnen worden vervaardigd; of
c. een partij wordt belet maatregelen te nemen tot uitvoering van haar internationale verplichtingen met het oog op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.
1. Geen enkele bepaling van deze overeenkomst wordt zodanig uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat een partij fiscale maatregelen vaststelt of handhaaft waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen personen die niet in dezelfde situatie verkeren, in het bijzonder met betrekking tot hun verblijfplaats of de plaats waar hun kapitaal is geïnvesteerd.
2. Geen enkele bepaling van deze overeenkomst wordt zodanig uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat een partij fiscale maatregelen vaststelt of handhaaft ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking uit hoofde van haar fiscale wet- of regelgeving of belastingverdragen.
3. Deze overeenkomst heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van een partij uit hoofde van enig belastingverdrag. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een belastingverdrag hebben de bepalingen van dat verdrag voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft.
4. Geen enkele bepaling van deze overeenkomst of van een in het kader van deze overeenkomst getroffen regeling is van toepassing:
a. op belastingmaatregelen van een partij die aan een vennootschap of aan een aandeelhouder van een vennootschap een gunstigere behandeling toekennen op grond dat de vennootschap geheel of gedeeltelijk eigendom is van of dat de zeggenschap daarover direct of indirect wordt uitgeoefend door een of meer investeerders die ingezetene zijn van die partij;
b. op belastingmaatregelen van een partij die een voordeel verstrekken in verband met de bijdragen die zijn gedaan aan of het inkomen uit regelingen die voorzien in uitstel of vrijstelling van belasting voor pensioenen, oudedagsvoorziening, spaargeld, onderwijs, gezondheid, handicap of andere, soortgelijke doelen, mits die partij ten aanzien van die regeling permanent jurisdictie houdt;
c. op belastingmaatregelen van een partij die een voordeel verstrekken in verband met de aankoop of de gebruikmaking van een bepaalde dienst, mits de dienst wordt verricht op het grondgebied van die partij;
d. op belastingmaatregelen van een partij die gericht zijn op billijke en doeltreffende belastingheffing of -inning, waaronder maatregelen die een partij heeft getroffen teneinde eerbiediging van haar belastingstelsel te waarborgen;
e. op belastingmaatregelen die een voordeel verschaffen aan een overheid, een onderdeel van een overheid, of personen die direct of indirect eigendom zijn van, onder zeggenschap staan van of zijn opgericht door een overheid;
f. op bestaande niet-conforme belastingmaatregelen die niet anderszins vallen onder lid 1, lid 2, en lid 4, onder a) tot en met e), op de voortzetting of onmiddellijke verlenging van dergelijke maatregelen, dan wel een wijziging van dergelijke maatregelen mits de wijziging niet de overeenstemming van de maatregelen met de bepalingen van deze overeenkomst zoals deze onmiddellijk voor de wijziging bestond, ondermijnt.
5. Voor alle duidelijkheid: het feit dat een belastingmaatregel een belangrijke wijziging van een bestaande belastingmaatregel inhoudt, met onmiddellijke ingang vanaf de bekendmaking in werking treedt, de beoogde toepassing van een bestaande belastingmaatregel verduidelijkt of onverwachte gevolgen voor een investeerder of een onder deze overeenkomst vallende investering heeft, vormt op zichzelf geen schending van artikel 8.10 (Behandeling van investeerders en van onder overeenkomst vallende investeringen).
6. De artikelen 8.7 (Meestbegunstigingsbehandeling), 9.5 (Meestbegunstigingsbehandeling) en 13.4 (Meestbegunstigingsbehandeling) zijn niet van toepassing op door een partij krachtens een belastingverdrag toegekende belastingvoordelen.
7.
a. Wanneer een investeerder een verzoek om overleg indient op grond van artikel 8.19 (Overleg) en stelt dat een belastingmaatregel indruist tegen een verplichting uit hoofde van de afdelingen C (Niet-discriminerende behandeling) of D (Investeringsbescherming) van hoofdstuk acht (Investeringen), kan de verweerder de zaak verwijzen voor overleg en gezamenlijke vaststelling door de partijen om te bepalen of:
i. de maatregel een belastingmaatregel is;
ii. de maatregel, indien wordt vastgesteld dat het om een belastingmaatregel gaat, indruist tegen een verplichting uit hoofde van de afdelingen C (Niet-discriminerende behandeling of D (Investeringsbescherming) van hoofdstuk acht (Investeringen); of
iii. er sprake is van strijdigheid tussen de verplichtingen van deze overeenkomst die zouden zijn geschonden en die van een belastingverdrag.
b. Een verwijzing op grond het vermelde onder a), kan niet later geschieden dan op de datum die het gerecht vaststelt als datum waarvoor de verweerder zijn contramemorie moet indienen. Indien de verweerder een dergelijke verwijzing doet, worden de in afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) van hoofdstuk acht (Investeringen) bedoelde termijnen of procedures opgeschort. Indien de partijen binnen honderdtachtig dagen na de verwijzing geen overeenstemming bereiken om naar de aangelegenheid te kijken, of er niet in slagen een gezamenlijke vaststelling te doen, is de schorsing van de termijnen of van de procedure niet langer van toepassing en kan de investeerder zijn vordering doorzetten.
c. Een gezamenlijke vaststelling door de partijen ingevolge lid 7, onder a), is bindend voor het gerecht.
d. Elke partij draagt er zorg voor dat haar delegatie voor het ingevolge lid 7, onder a), te voeren overleg personen omvat met deskundigheid ter zake van de onder dit artikel vallende aangelegenheden, waaronder vertegenwoordigers van de desbetreffende belastingautoriteiten van elke partij. Voor Canada houdt dit ambtenaren van het Ministerie van Financiën van Canada in.
8. Voor alle duidelijkheid:
a. onder belastingmaatregel van een partij wordt verstaan een op enig overheidsniveau van een partij vastgestelde belastingmaatregel; en
b. wat maatregelen van een subnationale overheid betreft, wordt onder ingezetene van een partij verstaan een ingezetene van deze subnationale jurisdictie of ingezetene van de partij waarvan hij deel uitmaakt.
1. Deze overeenkomst houdt voor de partijen geen verplichting in om informatie te verstrekken of er toegang toe te verlenen waarvan bekendmaking de rechtshandhaving zou belemmeren of waarvan de bekendmaking op grond van hun respectieve wetgeving verboden of beperkt is.
2. In het kader van een geschillenbeslechtingsprocedure uit hoofde van deze overeenkomst,
a. is een partij niet verplicht om op grond van haar mededingingswetgeving beschermde informatie te verstrekken of daar toegang toe te verlenen; en
b. is een mededingingsautoriteit van een partij niet verplicht om vertrouwelijke of anderszins tegen openbaarmaking beschermde informatie te verstrekken of daar toegang toe te verlenen.
De partijen herinneren aan de uitzonderingen met betrekking tot cultuur, zoals vastgesteld in de toepasselijke bepalingen van hoofdstuk zeven (Subsidies), acht (Investeringen), negen (Grensoverschrijdende handel in diensten), twaalf (Interne regelgeving) en negentien (Overheidsopdrachten).
Indien een bepaling omvattende een recht of verplichting in deze overeenkomst een bepaling uit de WTO-Overeenkomst herhaalt, dan zijn de partijen het erover eens dat maatregelen die in overeenstemming zijn met een ontheffingsbesluit van de WTO op grond van artikel IX van de WTO-Overeenkomst, worden geacht tevens in overeenstemming te zijn met de herhaalde bepaling in de onderhavige overeenkomst.
Het streven van de partijen is te allen tijde erop gericht overeenstemming te bereiken over de interpretatie en de toepassing van deze overeenkomst, en zij stellen alles in het werk om door middel van samenwerking en overleg een wederzijds aanvaardbare oplossing te vinden voor alle kwesties die gevolgen kunnen hebben voor de werking van deze overeenkomst.
Dit hoofdstuk is van toepassing op elk geschil over de interpretatie of toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst, tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald.
1. Wordt een beroep gedaan op de bepalingen van dit hoofdstuk inzake geschillenbeslechting, dan laat dit het recht om gebruik te maken van de mogelijkheid van geschillenbeslechting in het kader van de WTO-Overeenkomst of enige andere overeenkomst waarbij de partijen partij zijn, onverlet.
2. Onverminderd lid 1 geldt dat indien een verplichting uit hoofde van deze overeenkomst in wezen gelijkwaardig is aan een verplichting uit hoofde van de WTO-Overeenkomst, of uit hoofde van enige andere overeenkomst waarbij de partijen partij zijn, een partij niet in beide fora verhaal voor de schending van een dergelijke verplichting kan trachten te halen. In dat geval stelt de partij, zodra een procedure voor geschillenbeslechting is ingeleid uit hoofde van een overeenkomst, geen vordering uit hoofde van de schending van de in wezen gelijkwaardige verplichting uit hoofde van de andere overeenkomst in, tenzij het gekozen forum om procedurele of bevoegdheidsredenen, andere dan opzegging overeenkomstig punt 20 van bijlage 29-A, geen vaststellingen doet over deze vordering.
3. Voor de toepassing van lid 2:
a. worden procedures voor geschillenbeslechting krachtens de WTO-overeenkomst geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig artikel 6 van het DSU een verzoek om instelling van een panel indient;
b. worden procedures voor geschillenbeslechting krachtens dit hoofdstuk geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig artikel 29.6 van deze overeenkomst een verzoek om instelling van een arbitragepanel indient; en
c. worden procedures voor geschillenbeslechting krachtens enige andere overeenkomst geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig de bepalingen van die overeenkomst een verzoek om instelling van een panel of gerecht voor geschillenbeslechting indient.
4. Geen enkele bepaling van deze overeenkomst belet een partij haar verplichtingen op te schorten indien zulks door het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO is toegestaan. Een partij mag niet de WTO-Overeenkomst inroepen om de andere partij te beletten verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk op te schorten.
1. Een partij kan schriftelijk verzoeken om overleg met de andere partij over de in artikel 29.2 bedoelde aangelegenheden.
2. De verzoekende partij stuurt het verzoek naar de partij waaraan het verzoek is gericht, en vermeldt de redenen voor het verzoek, waarbij zij onder meer aangeeft welke specifieke maatregel in het geding is en wat de rechtsgrond voor de klacht is.
3. Behoudens het bepaalde in lid 4, treden de partijen in overleg binnen dertig dagen na de datum waarop de partij waaraan het verzoek is gericht, dit verzoek heeft ontvangen.
4. In dringende gevallen, zoals wanneer de zaak betrekking heeft op bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen of diensten die snel hun handelswaarde verliezen, begint het overleg binnen 15 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek door de partij waaraan dat verzoek is gericht.
5. De partijen doen alles wat in hun vermogen ligt om de aangelegenheid door overleg op een voor beide partijen aanvaardbare wijze op te lossen. Hiertoe zal elke partij:
a. voldoende informatie verstrekken om een volledig onderzoek van de desbetreffende aangelegenheid mogelijk te maken;
b. vertrouwelijke of geheime informatie die is uitgewisseld in de loop van het overleg zoals gevraagd door de partij die de informatie verstrekt, beschermen; en
c. het personeel van haar overheidsdiensten of andere regelgevende instanties dat over expertise beschikt met betrekking tot de aangelegenheid die het voorwerp van het overleg is, beschikbaar stellen.
6. Het overleg is vertrouwelijk en laat de rechten van de partijen in procedures in het kader van dit hoofdstuk onverlet.
7. Het overleg vindt plaats op het grondgebied van de partij waaraan het verzoek is gericht, tenzij de partijen anders overeenkomen. Het overleg kan worden bijgewoond in persoon of worden gehouden op enige andere wijze waarover de partijen overeenstemming hebben bereikt.
8. Een door een partij voorgestelde maatregel kan voorwerp zijn van overleg in het kader van dit artikel, maar kan geen voorwerp zijn van bemiddeling overeenkomstig artikel 29.5 of de procedures voor geschillenbeslechting in het kader van afdeling C.
De partijen kunnen een beroep doen op bemiddeling met betrekking tot een maatregel als deze nadelige gevolgen voor de handel en investeringen tussen de partijen heeft. Bemiddelingsprocedures zijn opgenomen in bijlage 29-C.
1. Tenzij de partijen anders overeenkomen geldt dat, indien een in artikel 29.4 bedoelde aangelegenheid niet is opgelost binnen:
a. 45 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om overleg; of
b. 25 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om overleg wat de in artikel 29.4, lid 4, bedoelde aangelegenheden betreft,
de verzoekende partij de zaak kan voorleggen aan een arbitragepanel door overlegging van haar schriftelijke verzoek tot instelling van een arbitragepanel aan de partij waaraan het verzoek is gericht.
2. De verzoekende partij vermeldt in haar schriftelijke verzoek de specifieke maatregel die in het geding is, vermeldt de rechtsgrondslag voor de klacht en legt uit waarom die maatregel de in artikel 29.2 bedoelde bepalingen schendt.
1. Het arbitragepanel bestaat uit drie arbiters.
2. Teneinde tot een akkoord te komen over de samenstelling van het arbitragepanel, plegen de partijen overleg binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek door de partij waaraan het verzoek tot instelling van een arbitragepanel is gericht.
3. Indien de partijen binnen de in lid 2 neergelegde termijn geen overeenstemming over de samenstelling van het arbitragepanel kunnen bereiken, kan een van hen de voorzitter van het Gemengd Comité voor de CETA of diens vertegenwoordiger verzoeken om de arbiters door loting aan te wijzen uit de lijst als bedoeld in artikel 29.8. Eén arbiter wordt gekozen uit de sublijst van de verzoekende partij, één uit de sublijst van de partij waaraan het verzoek is gericht en één uit de sublijst voor voorzitters. Wanneer de partijen het over één of meer arbiters eens zijn, worden resterende arbiters volgens dezelfde procedure uit de toepasselijke sublijst van arbiters gekozen. Indien de partijen overeenstemming hebben bereikt over de keuze van een arbiter, niet zijnde de voorzitter, die geen onderdaan van een van de partijen is, dan worden de voorzitter en de andere arbiter gekozen uit de sublijst van voorzitters.
4. De voorzitter van het Gemengd Comité voor de CETA of diens vertegenwoordiger wijst de arbiters zo spoedig mogelijk aan, normaal gesproken binnen vijf werkdagen na het in lid 3 bedoelde verzoek door een van de partijen. De voorzitter of diens vertegenwoordiger moet vertegenwoordigers van elke partij een redelijke kans geven bij de loting aanwezig te zijn. Een van de voorzitters kan de selectie door loting alleen uitvoeren indien de andere voorzitter in kennis is gesteld van de datum, het tijdstip en de plaats van de selectie door loting en hij er niet binnen vijf werkdagen na het in lid 3 bedoelde verzoek mee heeft ingestemd om deel te nemen.
5. De datum van instelling van het arbitragepanel is de datum waarop de laatste van de drie arbiters wordt aangewezen.
6. Indien de in artikel 29.8 bedoelde lijst niet is opgesteld of onvoldoende namen bevat op het tijdstip waarop een verzoek als bedoeld in lid 3 wordt ingediend, worden de drie arbiters door loting aangewezen uit de arbiters die door een van de partijen of door beide partijen zijn voorgesteld overeenkomstig artikel 29.8, lid 1.
7. De arbiters mogen uitsluitend om de in de punten 21 tot en met 25 van bijlage 29-A vermelde redenen en overeenkomstig de daarin neergelegde procedure worden vervangen.
1. Het Gemengd Comité voor de CETA stelt bij zijn eerste bijeenkomst na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van ten minste 15 personen die zijn geselecteerd op grond van hun objectiviteit, betrouwbaarheid en deugdelijk oordeelsvermogen, en die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden. De lijst bestaat uit drie sublijsten: een sublijst voor elke partij en een sublijst van personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en die voor het voorzitterschap in aanmerking komen. Elke sublijst bevat ten minste vijf personen. Het Gemengd Comité voor de CETA kan de lijst te allen tijde herzien en zorgt ervoor dat de lijst in overeenstemming is met dit artikel.
2. De arbiters dienen te beschikken over gespecialiseerde kennis van het internationale handelsrecht. De arbiters die fungeren als voorzitter moeten tevens ervaring hebben als raadsman of panellid in procedures voor geschillenbeslechting over onder deze overeenkomst vallende onderwerpen. De arbiters zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op, nemen geen instructies aan van enige organisatie of overheid, zijn niet verbonden aan de overheid van een van de partijen en houden zich aan de gedragscode van bijlage 29-B.
1. Het arbitragepanel legt binnen honderdvijftig dagen na de instelling ervan een tussentijds verslag aan de partijen over. Het verslag omvat:
a. feitelijke bevindingen; en
b. vaststellingen of de partij waaraan het verzoek is gericht, aan haar verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst heeft voldaan.
2. Elke partij kan bij het arbitragepanel schriftelijke opmerkingen indienen over het tussentijdse verslag, met inachtneming van door het arbitragepanel gestelde termijnen. Naar aanleiding van een onderzoek van deze opmerkingen kan het arbitragepanel:
a. zijn verslag heroverwegen; of
b. wanneer het dat zinvol acht, de zaak nader onderzoeken.
3. Het tussentijdse verslag van het arbitragepanel is vertrouwelijk.
1. Tenzij de partijen anders overeenkomen, brengt het arbitragepanel in overeenstemming met dit hoofdstuk verslag uit. Het eindverslag van het panel vermeldt de feitelijke vaststellingen, de toepasbaarheid van de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomst en de voornaamste gronden die aan de bevindingen en conclusies ervan ten grondslag liggen. De uitspraak van het arbitragepanel in het eindverslag van het panel is bindend voor de partijen.
2. Het arbitragepanel legt binnen dertig dagen na het uitbrengen van het tussentijdse verslag een eindverslag aan de partijen en het Gemengd Comité voor de CETA over.
3. Elke partij maakt het eindverslag van het panel openbaar, met inachtneming van punt 39 van bijlage 29-A.
In dringende gevallen, zoals wanneer de zaak betrekking heeft op bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen of diensten die snel hun handelswaarde verliezen, doen het arbitragepanel en de partijen al het mogelijke om de procedures zoveel mogelijk te bespoedigen. Het arbitragepanel streeft ernaar aan de partijen binnen 75 dagen na de instelling van het arbitragepanel een tussentijds verslag, en binnen 15 dagen na het uitbrengen van het tussentijdse verslag een definitief verslag over te leggen. Indien een partij daarom verzoekt, doet het arbitragepanel binnen tien dagen na het verzoek een voorlopige uitspraak over de vraag of het de zaak spoedeisend acht.
De partij waaraan het verzoek is gericht, neemt alle maatregelen die nodig zijn om uitvoering te geven aan het eindverslag van het panel. De partij waaraan het verzoek is gericht, stelt de andere partij en het Gemengd Comité voor de CETA uiterlijk twintig dagen na ontvangst van het eindverslag van het panel door de partijen in kennis van haar voornemens ten aanzien van de naleving.
1. Indien onmiddellijke naleving niet mogelijk is, stelt de partij waaraan het verzoek is gericht, de verzoekende partij en het Gemengd Comité voor de CETA uiterlijk twintig dagen na ontvangst van het eindverslag van het panel door de partijen in kennis van de termijn die zij nodig heeft om naleving te verwezenlijken.
2. Zijn de partijen het niet eens over een redelijke termijn om uitvoering te geven aan het eindverslag van het panel, dan vraagt de verzoekende partij het arbitragepanel schriftelijk, binnen twintig dagen na ontvangst van de kennisgeving overeenkomstig lid 1 door de partij waaraan het verzoek is gericht, om vaststelling van een redelijke termijn. Van dit verzoek wordt tegelijkertijd aan de andere partij en aan het Gemengd Comité voor de CETA kennisgegeven. Het arbitragepanel maakt zijn uitspraak binnen dertig dagen na de datum van de indiening van het verzoek bekend aan de partijen en aan het Gemengd Comité voor de CETA.
3. De partijen kunnen de redelijke termijn in onderling overleg verlengen.
4. Op elk tijdstip na het verstrijken van de helft van de redelijke termijn en op verzoek van de verzoekende partij is de partij waaraan het verzoek is gericht, bereid te discussiëren over de maatregelen die zij neemt om aan het eindverslag van het panel uitvoering te geven.
5. De partij waaraan het verzoek is gericht, stelt de andere partij en het Gemengd Comité voor de CETA voor afloop van de redelijke termijn in kennis van de maatregelen die zij heeft genomen om aan het eindverslag van het panel uitvoering te geven.
1. Indien:
a. de partij waaraan het verzoek is gericht, niet kennisgeeft van haar voornemen om uitvoering te geven aan het eindverslag van het panel overeenkomstig artikel 29.12, of van de termijn die zij nodig heeft voor naleving overeenkomstig artikel 29.13, lid 1;
b. de partij waaraan het verzoek is gericht, bij het verstrijken van de redelijke termijn niet kennisgeeft van maatregelen die zijn genomen om aan het eindverslag van het panel uitvoering te geven; of
c. het arbitragepanel inzake de in lid 6 bedoelde naleving vaststelt dat een nalevingsmaatregel indruist tegen de verplichtingen van die partij uit hoofde van de in artikel 29.2 bedoelde bepalingen,
dan is de verzoekende partij gerechtigd tot opschorting van verplichtingen of tot het ontvangen van compensatie. De mate waarin voordelen worden tenietgedaan of uitgehold wordt berekend vanaf de datum van kennisgeving van het eindverslag van het panel aan de partijen.
2. Alvorens over te gaan tot opschorting van verplichtingen stelt de verzoekende partij de partij waaraan het verzoek is gericht en het Gemengd Comité voor de CETA in kennis van haar voornemen daartoe, waarbij zij specificeert in welke mate zij haar verplichtingen beoogt op te schorten.
3. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, kan de opschorting van verplichtingen betrekking hebben op om het even welke in artikel 29.2 bedoelde bepaling, tot een mate die overeenstemt met de mate waarin de schending de voordelen tenietdoet of uitholt.
4. De verzoekende partij mag de opschorting tien werkdagen na de datum van ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving door de partij waaraan het verzoek is gericht, toepassen, tenzij een partij overeenkomstig de leden 6 en 7 een verzoek om arbitrage heeft ingediend.
5. Indien er tussen de partijen onenigheid bestaat over de vraag of er sprake is van een maatregel tot naleving, of over de vraag of deze in overeenstemming is met de in artikel 29.2 bedoelde bepalingen („geschil over de naleving”), of over de gelijkwaardigheid van de mate van opschorting en de mate waarin de schending de voordelen tenietdoet of uitholt („geschil over de gelijkwaardigheid”), wordt dit voorgelegd aan het arbitragepanel.
6. Een partij kan het arbitragepanel opnieuw bijeenroepen door middel van een schriftelijk verzoek aan het arbitragepanel, de andere partij en het Gemengd Comité voor de CETA. In geval van een geschil over de naleving komt het arbitragepanel opnieuw bijeen op verzoek van de verzoekende partij. In geval van een geschil over de gelijkwaardigheid komt het arbitragepanel opnieuw bijeen op verzoek van de partij waaraan het verzoek is gericht. In geval van geschil over zowel de naleving als de gelijkwaardigheid doet het arbitragepanel uitspraak over het geschil over de naleving alvorens uitspraak over het geschil over de gelijkwaardigheid te doen.
7. Het arbitragepanel stelt de partijen en het Gemengd Comité voor de CETA dienovereenkomstig van zijn uitspraak in kennis:
a. binnen negentig dagen na het verzoek het arbitragepanel opnieuw bijeen te roepen, in geval van een geschil over de naleving;
b. binnen dertig dagen na het verzoek het arbitragepanel opnieuw bijeen te roepen, in geval van een geschil over de gelijkwaardigheid;
c. binnen honderdtwintig dagen na het eerste verzoek het arbitragepanel opnieuw bijeen te roepen, in geval van een onenigheid over zowel de naleving als de gelijkwaardigheid.
8. De verzoekende partij schort geen verplichtingen op tot het arbitragepanel dat opnieuw bijeen is gekomen krachtens de leden 6 en 7, uitspraak heeft gedaan. Opschortingen zijn met de uitspraak van het arbitragepanel in overeenstemming.
9. De opschorting van verplichtingen is van tijdelijke aard en wordt slechts toegepast totdat de maatregel waarvan is vastgesteld dat deze niet in overeenstemming is met de in artikel 29.2 bedoelde bepalingen, is ingetrokken of zodanig is gewijzigd dat hij overeenkomstig artikel 29.15 met die bepalingen in overeenstemming is gebracht, of totdat de partijen hun geschil hebben bijgelegd.
10. De verzoekende partij kan de partij waaraan het verzoek is gericht, te allen tijde verzoeken om een aanbod voor tijdelijke compensatie en de andere partij legt een dergelijk aanbod voor.
1. Wanneer na de opschorting van verplichtingen door de verzoekende partij, de partij waaraan het verzoek is gericht maatregelen neemt om uitvoering te geven aan het eindverslag van het panel, stelt de partij waaraan het verzoek is gericht de andere partij en het Gemengd Comité voor de CETA daarvan in kennis en verzoekt zij om beëindiging van de opschorting van verplichtingen door de verzoekende partij.
2. Indien de partijen binnen zestig dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving geen overeenstemming bereiken over de vraag of de maatregel waarvan is kennisgegeven, verenigbaar is met de in artikel 29.2 bedoelde bepalingen, verzoekt de verzoekende partij het arbitragepanel schriftelijk om hierover uitspraak te doen. Van dit verzoek wordt tegelijkertijd aan de andere partij en aan het Gemengd Comité voor de CETA kennisgegeven. De partijen en het Gemengd Comité voor de CETA worden binnen negentig dagen na de indiening van het verzoek in kennis gesteld van het eindverslag van het panel. Indien het arbitragepanel oordeelt dat een maatregel die is getroffen om de uitspraak na te leven in overeenstemming is met de in artikel 29.2 bedoelde bepalingen, wordt de opschorting van verplichtingen beëindigd.
Procedures voor geschillenbeslechting in het kader van dit hoofdstuk worden geregeld in het reglement van orde voor arbitrage in bijlage 29-A, tenzij de partijen anders overeenkomen.
Het arbitragepanel legt de bepalingen van deze overeenkomst uit volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van het internationaal publiekrecht, met inbegrip van die welke in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht zijn neergelegd. Het arbitragepanel neemt tevens de relevante interpretaties in aanmerking uit de panelverslagen en de verslagen van de Beroepsinstantie die zijn goedgekeurd door het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO.
De uitspraken van het arbitragepanel kunnen de rechten en verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst niet verruimen of beperken.
De partijen kunnen te allen tijde onderling een oplossing voor een onder dit hoofdstuk vallend geschil overeenkomen. Zij stellen het Gemengd Comité voor de CETA en het arbitragepanel van die oplossing in kennis. Na kennisgeving van de onderling overeengekomen oplossing beëindigt het arbitragepanel zijn werkzaamheden en is de procedure beëindigd.
De protocollen, bijlagen, verklaringen, gezamenlijke verklaringen, memoranda van overeenstemming en voetnoten bij deze overeenkomst maken daarvan integrerend deel uit.
1. De partijen kunnen schriftelijk overeenkomen deze overeenkomst te wijzigen. Een wijziging treedt in werking nadat de partijen schriftelijke kennisgevingen hebben uitgewisseld waarin zij verklaren aan hun respectieve toepasselijke interne voorschriften te hebben voldaan en hun respectieve toepasselijke procedures te hebben afgerond zoals noodzakelijk voor de inwerkingtreding van de wijziging, dan wel op door de partijen overeengekomen datum.
2. In afwijking van lid 1 kan het Gemengd Comité voor de CETA besluiten de protocollen en bijlagen bij deze overeenkomst te wijzigen. De partijen kunnen het besluit van het Gemengd Comité voor de CETA goedkeuren, overeenkomstig hun respectieve interne voorschriften en procedures zoals noodzakelijk voor de inwerkingtreding van de wijziging. Het besluit treedt in werking op een door de partijen overeengekomen datum. Deze procedure is niet van toepassing op wijzigingen van de bijlagen I, II en III en wijzigingen van de bijlagen bij de hoofdstukken acht (Investeringen), negen (Grensoverschrijdende handel in diensten), tien (Tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden) en dertien (Financiële diensten), met uitzondering van bijlage 10-A (Lijst van contactpunten van de lidstaten van de Europese Unie).
Gedurende een periode van 10 jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst wisselen de partijen voor de GS-hoofdstukken 1 tot en met 97 de kwartaalcijfers op tariefpostniveau uit voor de invoer van goederen uit de andere partij die onderworpen is aan de gebruikelijke meestbegunstigingstarieven en tariefpreferenties in het kader van deze overeenkomst. Tenzij de partijen anders besluiten, wordt deze periode verlengd met vijf jaar en kan zij vervolgens door de partijen verder worden verlengd.
De partijen verlenen overeenkomstig artikel VIII van de Statuten van het Internationaal Monetair Fonds, opgesteld te Bretton Woods op 22 juli 1944, machtiging voor alle betalingen en overmakingen in vrij converteerbare valuta op de lopende rekening van de betalingsbalans tussen de partijen.
De partijen treden met elkaar in overleg om het onderlinge kapitaalverkeer te vergemakkelijken, door verdere uitvoering van hun beleid inzake de liberalisering van financiële en kapitaalrekeningen te geven, en door bij te dragen tot een stabiel en veilig klimaat voor langetermijninvesteringen.
1. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst wordt aldus uitgelegd dat daaraan rechten kunnen worden ontleend of dat zij verplichtingen bevat voor personen, anders dan die welke tussen de partijen in het leven zijn geroepen krachtens internationaal publiekrecht, noch aldus dat op deze overeenkomst een rechtstreeks beroep kan worden gedaan in de interne rechtsorde van de partijen.
2. Een partij voorziet niet in een recht naar haar interne recht tegen de andere partij te ageren op grond dat een maatregel van de andere partij onverenigbaar is met deze overeenkomst.
1. Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun respectieve interne voorschriften en procedures goedgekeurd.
2. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de partijen schriftelijke kennisgevingen met elkaar hebben uitgewisseld waarin zij verklaren dat aan hun respectieve interne vereisten is voldaan en dat hun respectieve interne procedures zijn voltooid, dan wel op een andere door de partijen overeengekomen datum.
3.
a. De partijen kunnen deze overeenkomst voorlopig toepassen vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar ervan in kennis hebben gesteld dat aan hun respectieve interne voorschriften is voldaan en dat hun respectieve interne procedures zijn voltooid zoals noodzakelijk voor de voorlopige toepassing van deze overeenkomst, dan wel vanaf een andere door de partijen overeengekomen datum.
b. Indien een partij voornemens is een bepaling van deze overeenkomst niet voorlopig toe te passen, stelt zij de andere partij in kennis van de bepalingen die zij niet voorlopig zal toepassen en biedt zij aan onverwijld in overleg te treden. Binnen dertig dagen na de kennisgeving kan de andere partij hetzij daartegen bezwaar maken, in welk geval deze overeenkomst niet voorlopig wordt toegepast, hetzij haar eigen kennisgeving verstrekken ten aanzien van gelijkwaardige bepalingen van deze overeenkomst die zij in voorkomend geval niet voornemens is voorlopig toe te passen. Indien de andere partij binnen dertig dagen na de tweede kennisgeving bezwaar maakt, wordt deze overeenkomst niet voorlopig toegepast.
De bepalingen waarvoor geen kennisgeving door een partij plaatsvindt, worden door die partij voorlopig toegepast vanaf de eerste dag van de maand volgend op de latere kennisgeving, of op een andere door de partijen overeengekomen datum, mits zij kennisgevingen hebben uitgewisseld zoals bedoeld onder a).
c. Een partij kan de voorlopige toepassing van deze overeenkomst beëindigen door een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. Deze beëindiging treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op die kennisgeving.
d. Wanneer deze overeenkomst of sommige bepalingen ervan voorlopig worden toegepast, verstaan de partijen onder „inwerkingtreding van deze overeenkomst” de datum van voorlopige toepassing. Het Gemengd Comité voor de CETA en andere krachtens deze overeenkomst opgerichte organen kunnen hun taken gedurende de voorlopige toepassing van deze overeenkomst uitoefenen. Alle in de uitoefening van deze taken genomen besluiten houden op gevolgen te hebben wanneer de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd overeenkomstig het bepaalde onder c).
4. Canada dient kennisgevingen uit hoofde van dit artikel in bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie of de opvolger daarvan. De Europese Unie dient kennisgevingen uit hoofde van dit artikel in bij het Canadese Ministerie van Buitenlandse Zaken, Handel en Ontwikkeling („Department of Foreign Affairs, Trade and Development”) of de opvolger daarvan.
1. De in bijlage 30-A vermelde overeenkomsten zijn niet meer van kracht; zij komen te vervallen en worden vervangen door deze overeenkomst. De in bijlage 30-A vermelde overeenkomsten worden beëindigd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.
2. Onverminderd lid 1, kan een vordering worden ingediend op grond van een in bijlage 30-A vermelde overeenkomst overeenkomstig de in de overeenkomst neergelegde voorschriften en procedures indien:
a. de behandeling die voorwerp is van de vordering werd toegekend toen de overeenkomst niet beëindigd was; en
b. niet meer dan drie jaar zijn verstreken sinds de datum van beëindiging van de overeenkomst.
3. De Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Canada inzake de handel in alcoholhoudende dranken, gedaan te Brussel op 28 februari 1989, zoals gewijzigd („1989 Alcoholic Beverages Agreement”) en de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada inzake de handel in wijnen en gedistilleerde dranken, gedaan te Niagara-on-the-Lake op 16 september 2003 (de „2003 Wines and Spirit Drinks Agreement”) worden hierbij opgenomen in en maken deel uit van deze overeenkomst, zoals gewijzigd bij bijlage 30-B.
4. De bepalingen van de 1989 Alcoholic Beverages Agreement of van de 2003 Wines and Spirit Drinks Agreement, zoals gewijzigd en opgenomen in deze overeenkomst, hebben voorrang voor zover er strijdigheid is tussen de bepalingen van die overeenkomsten en enige andere bepaling van deze overeenkomst.
5. De Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (de „Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning”), gedaan te Londen op 14 mei 1998, wordt beëindigd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. In geval van voorlopige toepassing van hoofdstuk vier (Technische handelsbelemmeringen) in overeenstemming met artikel 30.7, lid 3, onder a), worden de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning, alsmede de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, opgeschort vanaf de datum van voorlopige toepassing. Indien de voorlopige toepassing wordt beëindigd, komt de opschorting van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning te vervallen.
6. De partijen erkennen de resultaten die zijn bereikt in het kader van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Canada inzake sanitaire maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid bij de handel in levende dieren en dierlijke producten, gedaan te Ottawa op 17 december 1998 (de „Veterinaire Overeenkomst”) en bevestigen hun voornemen om deze werkzaamheden voort te zetten in het kader van deze overeenkomst. De Veterinaire Overeenkomst komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. In het geval van voorlopige toepassing van hoofdstuk vijf (Sanitaire en fytosanitaire maatregelen) in overeenstemming met artikel 30.7, lid 3, onder a), worden de Veterinaire Overeenkomst alsmede de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen opgeschort vanaf de datum van voorlopige toepassing. Indien de voorlopige toepassing wordt beëindigd, wordt de opschorting van de Veterinaire Overeenkomst beëindigd.
7. De definitie van „inwerkingtreding van deze overeenkomst” in artikel 30.7, lid 3, onder d), is niet van toepassing op dit artikel.
1. Een partij kan deze overeenkomst opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving van opzegging aan het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Handel en Ontwikkeling van Canada of de respectieve opvolgers daarvan. Deze overeenkomst wordt honderdtachtig dagen na de datum van die kennisgeving beëindigd. De partij die een opzeggingskennisgeving doet, verstrekt tevens een kopie van de kennisgeving aan het Gemengd Comité voor de CETA.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 blijven, ingeval deze overeenkomst wordt beëindigd, de bepalingen van hoofdstuk acht (Investeringen) van kracht gedurende 20 jaar na de datum van beëindiging van deze overeenkomst wat vóór die datum gedane investeringen betreft. Dit lid is niet van toepassing in geval van voorlopige toepassing van deze overeenkomst.
1. De Europese Unie stelt Canada in kennis van elk verzoek van een land om toetreding tot de Europese Unie.
2. Tijdens de onderhandelingen tussen de Europese Unie en het land dat wil toetreden, zal de EU:
a. op verzoek van Canada voor zover mogelijk alle informatie verstrekken betreffende de onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden; en
b. rekening houden met alle door Canada geuite punten van zorg.
3. De EU stelt Canada in kennis van de inwerkingtreding van elke toetreding tot de Europese Unie.
4. Ruim vóór de datum van toetreding van een land tot de Europese Unie onderzoekt het Gemengd Comité voor de CETA de gevolgen van de toetreding voor deze overeenkomst en neemt het een besluit over eventueel noodzakelijke aanpassings- of overgangsmaatregelen.
5. Elke nieuwe lidstaat van de Europese Unie treedt vanaf de datum van zijn toetreding tot de Europese Unie toe tot de onderhavige overeenkomst door middel van een daartoe strekkende bepaling in de akte van toetreding tot de Europese Unie. Indien de akte van toetreding tot de Europese Unie niet voorziet in een automatische toetreding van de EU-lidstaat tot deze overeenkomst, treedt de betrokken EU-lidstaat tot deze overeenkomst toe door nederlegging van een akte van toetreding tot de overeenkomst bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Handel en Ontwikkeling van Canada of de respectieve opvolgers daarvan.
Deze overeenkomst is in tweevoud opgesteld in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle versies gelijkelijk authentiek.
De Overeenkomst behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst kan worden gebonden.
De bepalingen van de Overeenkomst kunnen door de partijen ingevolge artikel 30.7, derde lid, onder a, voorlopig worden toegepast vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar ervan in kennis hebben gesteld dat aan hun respectieve interne voorschriften is voldaan en dat hun respectieve interne procedures zijn voltooid zoals noodzakelijk voor de voorlopige toepassing van deze Overeenkomst, dan wel vanaf een andere door de partijen overeengekomen datum.
De bepalingen van de Overeenkomst zullen ingevolge artikel 30.7, tweede lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de partijen schriftelijke kennisgevingen met elkaar hebben uitgewisseld waarin zij verklaren dat aan hun respectieve interne vereisten is voldaan en dat hun respectieve interne procedures zijn voltooid, dan wel op een andere door de partijen overeengekomen datum.
Uitgegeven de vierentwintigste januari 2017.
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. KOENDERS
De Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Tsjechische, de Spaanse en de Zweedse tekst zijn niet opgenomen.
De tekst van de bijlagen, protocollen en voorbehouden is niet opgenomen. De tekst van de bijlagen, protocollen en voorbehouden ligt ter inzage bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Canada kan met betrekking tot de volgende goederen van hoofdstuk 89 van het GS die opnieuw het grondgebied van Canada binnenkomen vanuit het grondgebied van de Europese Unie en geregistreerd zijn krachtens de Canada Shipping Act van 2001, ongeacht de oorsprong van die goederen, op de waarde van de reparatie of wijziging ervan het douanerecht voor die goederen toepassen overeenkomstig zijn lijst in bijlage 2-A (Tariefafschaffing): 8901.10.10, 8901.10.90, 8901.30.00, 8901.90.10, 8901.90.91, 8901.90.99, 8904.00.00, 8905.20.19, 8905.20.20, 8905.90.19, 8905.90.90, 8906.90.19, 8906.90.91, 8906.90.99.
De Europese Unie past dit lid toe onder de in Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling passieve veredeling, op een wijze die verenigbaar is met dit lid.
De Europese Unie past dit lid toe onder de in Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling actieve veredeling, op een wijze die verenigbaar is met dit lid.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder belanghebbenden verstaan belanghebbenden als omschreven in artikel 6.11 van de Antidumpingovereenkomst en artikel 12.9 van de SCM-Overeenkomst.
Voor alle duidelijkheid: de in dit hoofdstuk bedoelde verplichtingen zijn van toepassing op de exclusieve economische zone en het continentaal plat als bedoeld in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, gedaan te Montego Bay op 10 december 1982:
a. van Canada, overeenkomstig artikel 1.3 (Geografisch toepassingsgebied), onder a), en
b. waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden toegepast, overeenkomstig artikel 1.3 (Geografisch toepassingsgebied), onder b).
Voor alle duidelijkheid: een partij bij de overeenkomst kan maatregelen met betrekking tot de vestiging of de verwerving van een onder de overeenkomst vallende investering handhaven en kan die maatregelen op de onder de overeenkomst vallende investering blijven toepassen nadat deze is gevestigd of verworven.
Deze diensten omvatten diensten waarbij een luchtvaartuig wordt gebruikt voor gespecialiseerde activiteiten in sectoren zoals landbouw, bouw, fotografie, landmeetkunde, cartografie, bosbouw, observatie en patrouilles of reclame, wanneer de gespecialiseerde activiteit wordt aangeboden door de persoon die verantwoordelijk is voor de exploitatie van het luchtvaartuig.
Lid 1, onder a), i), ii) en iii), is niet van toepassing op maatregelen die de productie van een landbouwproduct beperken.
In het geval van de Europese Unie omvat „subsidie” ook „staatssteun” zoals gedefinieerd in het EU-recht.
In het geval van de Europese Unie is de „bevoegde autoriteit” de Europese Commissie, overeenkomstig artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Elke partij bij de overeenkomst kan in plaats daarvan ten hoogste vijf leden van het Gerecht van om het even welke nationaliteit voordragen. In dat geval worden de desbetreffende leden van het Gerecht beschouwd als onderdaan van de partij bij de overeenkomst die hen met het oog op de toepassing van dit artikel heeft voorgedragen.
Voor alle duidelijkheid: het feit dat een persoon een vergoeding van een overheid ontvangt, betekent op zichzelf niet dat hij niet als lid van het Gerecht in aanmerking komt.
Deze diensten omvatten diensten waarbij een luchtvaartuig wordt gebruikt voor gespecialiseerde activiteiten in sectoren zoals landbouw, bouw, fotografie, landmeetkunde, cartografie, bosbouw, observatie en patrouilles of reclame, wanneer de gespecialiseerde activiteit wordt aangeboden door de persoon die verantwoordelijk is voor de exploitatie van het luchtvaartuig.
De duur van het in het kader van dit hoofdstuk toegestane verblijf mag niet in aanmerking worden genomen in de context van een aanvraag om onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie te worden.
Dit doet geen afbreuk aan de rechten die aan Canada worden toegekend op grond van bilaterale visumvrijstellingen door lidstaten van de Europese Unie.
Wanneer de graad of de kwalificatie niet is verkregen in de partij waar de dienst wordt verleend, kan die partij beoordelen of deze gelijkwaardig is aan een op haar grondgebied vereiste universitaire graad. De partijen passen bijlage 10-C, onverminderd de voorbehouden in bijlage 10-E, toe bij de beoordeling of er sprake is van dergelijke gelijkwaardigheid.
Voor alle duidelijkheid: de natuurlijke persoon moet door de onderneming tewerk zijn gesteld voor de nakoming van het dienstencontract op grond waarvan tijdelijke toelating wordt aangevraagd.
Wanneer de graad of de kwalificatie niet is verkregen in de partij waar de dienst wordt verleend, kan die partij beoordelen of deze gelijkwaardig is aan een op haar grondgebied vereiste universitaire graad. De partijen passen bijlage 10-C, onverminderd de voorbehouden in bijlage 10-E, toe bij de beoordeling of er sprake is van dergelijke gelijkwaardigheid.
Dit doet geen afbreuk aan de rechten uit hoofde van bilaterale visumvrijstellingen door lidstaten van de Europese Unie.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op vissersvaartuigen zoals gedefinieerd door het interne recht van een partij.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk betekent „onder de vlag van een partij varen” voor de Europese Unie dat onder de vlag van een lidstaat van de Europese Unie wordt gevaren.
Dit lid is niet van toepassing op vaartuigen of verleners van internationale zeevervoerdiensten die vallen onder de Agreement on Port State Measures to Prevent, Deter and Eliminate Illegal, Unreported and Unregulated Fishing (Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen), gedaan te Rome op 22 november 2009.
Niet-discriminerend: niet minder gunstig dan de behandeling die in vergelijkbare situaties aan andere ondernemingen bij gebruikmaking van soortgelijke openbare telecommunicatienetwerken of -diensten wordt toegekend.
Voor alle duidelijkheid: de verlening van een vergunning aan een beperkt aantal ondernemingen bij de toewijzing van schaarse hulpbronnen op basis van objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria vormt op zich geen bijzonder recht.
De uitdrukking „munitie” („ammunition”) in dit artikel wordt gelijkwaardig geacht aan de uitdrukking „munitie” („munition”).
Voor alle duidelijkheid: met betrekking tot de gegevensbescherming omvat een „chemische eenheid” in Canada ook een bio- of radiofarmacon dat wordt gereguleerd als een nieuw geneesmiddel in het kader van de Food and Drug Regulations of Canada.
De partijen passen deze bepaling toe in overeenstemming met punt 42 van het reglement van orde voor arbitrage in bijlage 29-A.
De partijen passen deze bepaling toe in overeenstemming met punt 42 van het reglement van orde voor arbitrage in bijlage 29-A.
De uitzonderingen betreffende de openbare veiligheid en de openbare orde mogen alleen worden ingeroepen in geval van een daadwerkelijke en voldoende ernstige bedreiging van fundamentele maatschappelijke belangen.
De partijen zijn het erover eens dat de onder b) bedoelde maatregelen de milieumaatregelen omvatten die noodzakelijk zijn ter bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant.
De uitdrukking „handel in wapens, munitie en oorlogstuig” in dit artikel is gelijkwaardig aan de uitdrukking „handel in wapens, munitie en oorlogsmaterieel”.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2017-13.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.