Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 1997, 24 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 1997, 24 | Verdrag |
Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen, zoals gewijzigd op 3 mei 1996 (Protocol II zoals gewijzigd op 3 mei 1996), gehecht aan het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben;
Genève, 3 mei 1996
De Engelse en de Franse tekst van het Protocol zijn geplaatst in Trb. 1996, 260.
Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen, zoals gewijzigd op 3 mei 1996 (Protocol II zoals gewijzigd op 3 mei 1996), gehecht aan het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben
Het Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen (Protocol II), gehecht aan het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben („het Verdrag") wordt hierbij gewijzigd. De tekst van het gewijzigde Protocol luidt als volgt:
„Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen, zoals gewijzigd op 3 mei 1996" (Protocol II zoals gewijzigd op 3 mei 1996)
1. Dit Protocol heeft betrekking op het gebruik te land van de mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen die hieronder worden omschreven, met inbegrip van mijnen gelegd ter belemmering van de toegang tot stranden, overgangen van waterwegen of rivieren, maar is niet van toepassing op het gebruik van tegen schepen gerichte mijnen op zee of in de binnenwateren.
2. Dit Protocol is behalve in de situaties bedoeld in artikel 1 van het Verdrag, van toepassing in de situaties bedoeld in de artikel 3 van alle vier de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949. Dit Protocol is niet van toepassing in situaties van binnenlandse ongeregeldheden en spanningen, zoals rellen, op zichzelf staande en sporadische gewelddadigheden en andere soortgelijke daden die geen gewapende conflicten zijn.
3. In geval van gewapende conflicten die geen internationaal karakter hebben en die zich voordoen op het grondgebied van een van de Hoge Verdragsluitende Partijen, is elke partij bij het conflict gehouden het bepaalde inzake de verboden en de beperkingen van dit Protocol toe te passen.
4. Op geen enkele bepaling van dit Protocol kan een beroep worden gedaan voor het maken van inbreuk op de soevereiniteit van een staat of de verantwoordelijkheid van de regering om met alle wettelijke middelen de openbare orde in de staat te handhaven of te herstellen of de nationale eenheid en de territoriale integriteit van de staat te verdedigen.
5. Op geen enkele bepaling van dit Protocol kan een beroep worden gedaan ter rechtvaardiging van directe of indirecte interventie, om welke reden dan ook, in het gewapend conflict of in de binnenlandse of buitenlandse aangelegenheden van de Hoge Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan dit conflict zich voordoet.
6. Door de toepassing van de bepalingen van dit Protocol op partijen bij een conflict die geen Hoge Verdragsluitende Partijen zijn en die dit Protocol hebben aanvaard, wordt noch impliciet, noch expliciet hun juridische status of die van een betwist grondgebied gewijzigd.
Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder:
1. „Mijn": een stuk munitie geplaatst onder, op of vlak boven de grond of ander oppervlak en ontworpen om te exploderen door de aanwezigheid of nabijheid van of het contact met een persoon of voertuig.
2. „Op afstand gelegde mijn": een mijn die niet rechtstreeks wordt geplaatst, maar wordt overgebracht door artillerie, projectielen, raketten, mortieren of soortgelijke middelen, of afgeworpen vanuit een vliegtuig. Mijnen die vanaf een systeem te land op minder dan 500 meter worden overgebracht, worden niet geacht „op afstand gelegd" te zijn, mits zij worden gebruikt in overeenstemming met artikel 5 en de andere desbetreffende artikelen van dit Protocol.
3. „Anti-personeelmijn": een mijn die hoofdzakelijk is ontworpen om te exploderen door de aanwezigheid of de nabijheid van ofwel het contact met een persoon en die ertoe is bestemd een of meer personen buiten gevecht te stellen, letsel toe te brengen of te doden.
4. „Valstrikmijn": een mechanisme of stof ontworpen, geconstrueerd of aangepast om te doden of letsel toe te brengen en dat onverwacht werkt wanneer een persoon een ogenschijnlijk onschuldig voorwerp aanraakt of nadert, of een ogenschijnlijk veilige handeling verricht.
5. „Andere mechanismen": met de hand geplaatste munitie en mechanismen, met inbegrip van geïmproviseerde explosieve mechanismen, ontworpen om te doden, letsel of schade toe te brengen, en die in werking worden gesteld met de hand, door bediening op afstand dan wel automatisch na het verstrijken van een bepaalde tijd.
6. „Militair doel": voor zover het objecten betreft, ieder object dat naar zijn aard, ligging, bestemming of gebruik een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen levert en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert.
7. „Burgerobjecten": alle objecten die geen militaire doelen zijn zoals omschreven onder punt 6 van dit artikel.
8. „Mijnenveld": een afgebakend gebied waarin mijnen zijn geplaatst en „bemijnd gebied": een gebied dat gevaarlijk is ten gevolge van de aanwezigheid van mijnen. „Vals mijnenveld": een gebied zonder mijnen dat een mijnenveld simuleert. De term „mijnenveld" heeft mede betrekking op valse mijnenvelden.
9. „Registratie": een feitelijke, administratieve en technische handeling, verricht met het oogmerk, ten behoeve van opneming in de officiële registers, alle beschikbare informatie te verkrijgen waardoor de plaatsbepaling van mijnenvelden, bemijnde gebieden, mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen wordt vergemakkelijkt.
10. „Zelfvernietigingsmechanisme": een automatisch werkend in de munitie opgenomen of daaraan bevestigd mechanisme dat zorgt voor de vernietiging van de munitie waarin het is opgenomen of waaraan het is bevestigd.
11. „Zelfneutraliseringsmechanisme": een automatisch werkend in de munitie opgenomen mechanisme dat de munitie waarin het is opgenomen onbruikbaar maakt.
12. „Zelfdeactivering": het automatisch buiten werking stellen van munitie door middel van onomkeerbare uitputting van een onderdeel, bijvoorbeeld een batterij, dat essentieel is voor het functioneren van de munitie.
13. „Afstandsbediening": bediening op afstand.
14. „Anti-hanteermechanisme": een mechanisme bestemd voor het beschermen van een mijn, dat onderdeel is van, verbonden met, bevestigd aan of geplaatst onder de mijn en dat in werking wordt gesteld wanneer een poging wordt gedaan de mijn te manipuleren.
15. „Overdracht": naast de fysieke verplaatsing van mijnen naar of van het grondgebied van een staat, de overdracht van het eigendomsrecht en van de zeggenschap over de mijnen, maar niet de overdracht van een grondgebied waarop mijnen zijn geplaatst.
1. Dit artikel is van toepassing op:
a. mijnen;
b. valstrikmijnen; en
c. andere mechanismen.
2. Elke Hoge Verdragsluitende Partij of partij bij een conflict is, overeenkomstig de bepalingen van dit Protocol, verantwoordelijk voor alle mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen die door haar worden gebruikt en verbindt zich ertoe deze te ruimen, te verwijderen, te vernietigen of te onderhouden zoals is bepaald in artikel 10 van dit Protocol.
3. Het is onder alle omstandigheden verboden mijnen, valstrikmijnen of andere mechanismen te gebruiken die zijn ontworpen om overbodig letsel of onnodig leed te veroorzaken of die naar hun aard dergelijk letsel of leed kunnen veroorzaken.
4. Wapens waarop dit artikel van toepassing is, moeten strikt voldoen aan de eisen en beperkingen die in de Technische Bijlage per categorie worden gesteld.
5. Het is verboden mijnen, valstrikmijnen of andere mechanismen te gebruiken die zijn uitgerust met een mechanisme of toestel dat speciaal is ontworpen om de munitie te laten exploderen, zonder dat er contact is, onder invloed van het magnetisch veld of onder invloed van iets anders als gevolg van de aanwezigheid van een normaal verkrijgbare mijndetector, die gewoonlijk wordt gebruikt voor detectiewerkzaamheden.
6. Het is verboden een zelfdeactiverende mijn te gebruiken die is uitgerust met een anti-hanteermechanisme en die op een zodanige wijze is ontworpen dat het anti-hanteermechanisme kan blijven functioneren wanneer de mijn zelf niet meer kan functioneren.
7. Het is onder alle omstandigheden verboden wapens waarop dit artikel van toepassing is, offensief, defensief of bij wijze van represaille, te richten tegen de burgerbevolking als zodanig of tegen individuele burgers of burgerobjecten.
8. Het niet-onderscheidend gebruik van wapens waarop dit artikel van toepassing is, is verboden. Niet-onderscheidend gebruik is iedere plaatsing van deze wapens:
a. die niet is op, of gericht tegen, een militair doel. Bij twijfel over de vraag of een object dat gewoonlijk bestemd is voor civiele doeleinden, zoals een plaats voor godsdienstige verering, een huis of ander onderkomen of een school, wordt gebruikt om een effectieve bijdrage aan een militaire actie te leveren, wordt dit object geacht hiertoe niet te worden gebruikt;
b. waarbij een methode of wijze van leggen wordt gehanteerd die niet tegen een bepaald militair doel kan worden gericht; of
c. die, naar kan worden verwacht, zal leiden tot bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwondingen van burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan, in een mate die buitensporig zou zijn in verhouding tot het verwachte tastbare rechtstreekse militaire voordeel.
9. Verscheidene duidelijk gescheiden militaire doelen die zijn gesitueerd in een stad, dorp of ander gebied waarin zich een vergelijkbare concentratie burgers of burgerobjecten bevindt, kunnen niet als één militair doel worden beschouwd.
10. Alle praktisch uitvoerbare voorzorgsmaatregelen dienen te worden genomen ter bescherming van burgers tegen de uitwerking van de wapens waarop dit artikel van toepassing is. Praktisch uitvoerbare voorzorgsmaatregelen zijn die voorzorgsmaatregelen die uitvoerbaar of praktisch mogelijk zijn, rekening houdend met alle omstandigheden van het moment, met inbegrip van humanitaire en militaire overwegingen. Deze omstandigheden zijn de volgende, waarbij echter geen sprake is van een limitatieve opsomming:
a. het korte- en lange-termijneffect van mijnen op de lokale burgerbevolking zolang het mijnenveld blijft bestaan;
b. mogelijke maatregelen om de burgers te beschermen (bijvoorbeeld afzetting, markering, waarschuwing en bewaking);
c. de beschikbaarheid en praktische uitvoerbaarheid van alternatieven; en
d. de militaire noodzakelijkheid op korte en lange termijn van een mijnenveld.
11. Er dient op effectieve wijze een waarschuwing te worden gegeven vóór elke plaatsing van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen die de burgerbevolking zouden kunnen treffen, tenzij de omstandigheden dat niet toelaten.
Het is verboden anti-personeelmijnen te gebruiken die niet op te sporen zijn in de zin van punt 2 van de Technische Bijlage.
1. Dit artikel is van toepassing op anti-personeelmijnen anders dan op afstand gelegde mijnen.
2. Het is verboden wapens te gebruiken waarop dit artikel van toepassing is en die niet voldoen aan de bepalingen inzake zelfvernietiging en zelfdeactivering in de Technische Bijlage, tenzij:
a. dergelijke wapens worden geplaatst in een gebied waarvan de omtrek wordt gemarkeerd en dat wordt bewaakt door militair personeel en wordt beschermd door een afzetting of andere middelen om burgers doeltreffend te verhinderen het gebied te betreden. De markering moet herkenbaar en duurzaam zijn en moet ten minste zichtbaar zijn voor een persoon die zich in de onmiddellijke nabijheid van dit gebied bevindt; en
b. dergelijke wapens worden geruimd voordat het gebied wordt verlaten, tenzij het gebied wordt overgedragen aan de strijdkrachten van een andere staat, die de verantwoordelijkheid aanvaardt voor het onderhoud van de in dit artikel vereiste beschermingsmiddelen en, vervolgens, de ruiming van deze wapens.
3. Een partij bij een conflict wordt slechts ontheven van de verplichting te voldoen aan het bepaalde in het tweede lid, onder a) en b) van dit artikel indien zij daartoe wordt verhinderd omdat zij is gedwongen de zeggenschap over het gebied op te geven als gevolg van een vijandelijke militaire actie, of indien zij hiertoe niet in staat is vanwege een rechtstreekse vijandelijke militaire actie. Indien die partij weer de zeggenschap over dit gebied heeft, is zij opnieuw verplicht aan het bepaalde in het tweede lid onder a en b van dit artikel te voldoen.
4. Indien de strijdkrachten van een partij bij een conflict de zeggenschap krijgen over een gebied waarin wapens waarop dit artikel van toepassing is zijn geplaatst, dienen zij, totdat deze wapens zijn geruimd, zo veel mogelijk, de in dit artikel vereiste beschermingsmiddelen te onderhouden en, indien nodig, aan te brengen.
5. Alle uitvoerbare maatregelen dienen te worden genomen ter voorkoming van onbevoegde verwijdering, beschadiging, vernieling of achterhouding van een mechanisme, systeem of materialen gebruikt om de omtrek van een gebied te markeren.
6. De wapens waarop dit artikel van toepassing is en die scherven wegslingeren in een horizontale boog van minder dan 90 graden en die op of boven de grond zijn geplaatst, mogen worden gebruikt zonder de maatregelen bedoeld in het tweede lid, onder a, van dit artikel, gedurende een periode van ten hoogste 72 uur, indien:
a. zij zich bevinden in de onmiddellijke nabijheid van de militaire eenheid die deze heeft geplaatst; en
b. het gebied wordt bewaakt door militair personeel om burgers doeltreffend te verhinderen het te betreden.
1. Het is verboden op afstand gelegde mijnen te gebruiken, tenzij zij zijn geregistreerd in overeenstemming met punt 1, onder b), van de Technische Bijlage.
2. Het is verboden op afstand gelegde anti-personeelmijnen te gebruiken die niet voldoen aan de bepalingen inzake zelfvernietiging en zelfdeactivering in de Technische Bijlage.
3. Het is verboden op afstand gelegde mijnen, anders dan antipersoneelmijnen, te gebruiken, tenzij deze, voor zover mogelijk, zijn uitgerust met een doeltreffend zelfvernietigings- of zelfneutraliseringsmechanisme en een aanvullende inrichting hebben voor zelfdeactivering die zodanig is ontworpen dat de mijnen niet langer als zodanig functioneren wanneer de mijnen niet langer het militaire doel dienen waarvoor zij zijn geplaatst.
4. Er dient op doeltreffende wijze een waarschuwing te worden gegeven, voorafgaand aan het leggen of het afwerpen van op afstand gelegde mijnen die ook de burgerbevolking zouden kunnen treffen, tenzij de omstandigheden dit niet toelaten.
1. Onverminderd de bij gewapende conflicten toe te passen regels van het volkenrecht met betrekking tot bedrog en verraad, is het onder alle omstandigheden verboden valstrikmijnen en andere mechanismen te gebruiken die op enigerlei wijze zijn gehecht aan of verbonden met:
a. internationaal erkende beschermende kentekenen, tekens of seinen;
b. zieken, gewonden of doden;
c. begraafplaatsen, crematoria of graven;
d. medische voorzieningen, uitrusting, voorraden of vervoermiddelen;
e. kinderspeelgoed of andere draagbare voorwerpen of producten die speciaal zijn ontworpen voor de voeding, de gezondheid, de hygiëne, de kleding van of het onderwijs aan kinderen;
f. voedsel of dranken;
g. keukengerei of -apparaten behalve in militaire inrichtingen, op militaire terreinen of in militaire voorraaddepots;
h. voorwerpen die duidelijk van godsdienstige aard zijn;
i. historische monumenten, kunstwerken of plaatsen van godsdienstige verering die het culturele of geestelijke erfgoed van de volkeren vormen; of
j. levende of dode dieren.
2. Het is verboden valstrikmijnen of andere mechanismen te gebruiken in de vorm van kennelijk ongevaarlijke draagbare voorwerpen die speciaal zijn ontworpen en geproduceerd om explosief materiaal te bevatten.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, is het verboden wapens waarop dit artikel van toepassing is te gebruiken in een stad, dorp of ander gebied waarin zich een vergelijkbare concentratie van burgers bevindt, waar geen gevecht tussen landstrijdkrachten plaatsvindt of op korte termijn te verwachten lijkt, tenzij:
a. deze worden geplaatst op of in de onmiddellijke nabijheid van een militair doel; of
b. maatregelen worden genomen om de burgers tegen hun uitwerking te beschermen, bijvoorbeeld door het plaatsen van schildwachten, het doen uitgaan van waarschuwingen of het aanbrengen van afzettingen.
1. Ter bevordering van de doelstellingen van dit Protocol, verplicht elke Hoge Verdragsluitende Partij zich ertoe:
a. geen mijnen over te dragen waarvan het gebruik bij dit Protocol is verboden;
b. geen mijnen over te dragen aan een ontvanger, niet zijnde een staat of een orgaan van een staat dat bevoegd is deze te ontvangen;
c. terughoudendheid te betrachten bij de overdracht van mijnen waarvan het gebruik bij dit Protocol is beperkt. In het bijzonder verbindt iedere Hoge Verdragsluitende Partij zich ertoe geen anti-personeelmijnen over te dragen aan staten die niet door dit Protocol zijn gebonden, tenzij de ontvangende staat ermee instemt dit Protocol toe te passen; en
d. ervoor in te staan dat elke overdracht overeenkomstig dit artikel geschiedt met volledige inachtneming, door zowel de overdragende als de ontvangende staat, van de relevante bepalingen van dit Protocol en de toepasselijke normen van het internationale humanitaire recht.
2. Indien een Hoge Verdragsluitende Partij verklaart dat zij naleving van de specifieke bepalingen met betrekking tot het gebruik van bepaalde mijnen, zoals is geregeld in de Technische Bijlage, uitstelt, blijft het eerste lid, onder a), van dit artikel, echter op die mijnen van toepassing.
3. Alle Hoge Verdragsluitende Partijen onthouden zich, zolang dit Protocol nog niet in werking is getreden, van alle handelingen die in strijd zouden zijn met het eerste lid, onder a), van dit artikel.
1. Alle informatie inzake mijnenvelden, bemijnde gebieden, mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen wordt geregistreerd in overeenstemming met de bepalingen van de Technische Bijlage.
2. Al deze gegevens dienen te worden bewaard door de partijen bij een conflict die, onmiddellijk na de beëindiging van de daadwerkelijke vijandelijkheden, alle nodige en passende maatregelen dienen te nemen, waaronder het gebruik van deze informatie, teneinde de burgers te beschermen tegen de uitwerking van mijnenvelden, bemijnde gebieden, mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen in de gebieden waarover zij zeggenschap hebben.
Tegelijkertijd verschaffen alle partijen bij een conflict aan de andere partij of partijen en aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties alle informatie betreffende mijnenvelden, bemijnde gebieden, mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen die zij hebben geplaatst in gebieden waarover zij geen zeggenschap meer hebben; wanneer echter, met inachtneming van wederkerigheid, de strijdkrachten van een partij bij een conflict zich op het grondgebied van de tegenpartij bevinden, kan elke partij nalaten dergelijke informatie te verschaffen aan de Secretaris-Generaal en de andere partij, voor zover veiligheidsbelangen dit eisen, totdat geen partij zich meer op het grondgebied van de andere partij bevindt. In het laatste geval dient de achtergehouden informatie te worden verspreid zodra de genoemde veiligheidsbelangen dit toelaten. De partijen bij het conflict dienen er, indien mogelijk, naar te streven, in onderlinge overeenstemming, regelingen te treffen voor het vrijgeven van deze informatie op zo kort mogelijke termijn en op een wijze die verenigbaar is met de veiligheidsbelangen van elke partij.
3. Dit artikel laat het bepaalde in de artikelen 10 en 12 van dit Protocol onverlet.
1. Onmiddellijk na de beëindiging van de daadwerkelijke vijandelijkheden dienen alle mijnenvelden, bemijnde gebieden, mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen te worden geruimd, verwijderd, vernietigd of onderhouden in overeenstemming met artikel 3 en artikel 5, tweede lid, van dit Protocol.
2. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij een conflict nemen deze verantwoordelijkheid op zich ten aanzien van mijnenvelden, bemijnde gebieden, mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen in de gebieden waarover zij zeggenschap hebben.
3. Wanneer een partij geen zeggenschap meer heeft over de gebieden waarin zij mijnenvelden, bemijnde gebieden, mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen heeft gelegd, verleent zij aan de partij die de zeggenschap heeft over dit gebied krachtens het tweede lid van dit artikel, voor zover laatstgenoemde partij dit toestaat, de technische en materiële bijstand die nodig is om deze verantwoordelijkheid te dragen.
4. Steeds wanneer dat nodig is, streven de partijen ernaar overeenstemming te bereiken, zowel onderling als, indien nodig, met andere staten en met internationale organisaties, inzake de verlening van technische en materiële bijstand, met inbegrip, indien de omstandigheden zich daartoe lenen, van gezamenlijk optreden, noodzakelijk om deze verantwoordelijkheden na te komen.
1. Elke Hoge Verdragsluitende Partij verplicht zich ertoe een zo ruim mogelijke uitwisseling van uitrustingen, materieel en wetenschappelijke en technische informatie inzake de toepassing van dit Protocol en van mijnruimmiddelen te bevorderen en heeft het recht te participeren in een dergelijke uitwisseling. In het bijzonder leggen de Hoge Verdragsluitende Partijen geen onredelijke beperkingen op inzake het leveren van uitrustingen voor het ruimen van mijnen en daarmee verband houdende technologische informatie voor humanitaire doeleinden.
2. Elke Hoge Verdragsluitende Partij verbindt zich ertoe informatie te verstrekken ten behoeve van de databank inzake mijnruiming die in het kader van de Verenigde Naties is ingesteld, in het bijzonder informatie betreffende diverse mijnruimmiddelen en -technieken, alsmede lijsten van deskundigen, gespecialiseerde organisaties of nationale contactpunten inzake mijnruiming.
3. Elke Hoge Verdragsluitende Partij die daartoe in staat is, verleent bijstand ten behoeve van mijnruiming via organen van de Verenigde Naties, andere internationale organisaties of op bilaterale basis, of stort een financiële bijdrage in het Vrijwillig Mijnruimingsfonds van de Verenigde Naties (United Nations Voluntary Trust Fund for Assistance in Mine Clearance).
4. Verzoeken van de Hoge Verdragsluitende Partijen om bijstand, onderbouwd met relevante informatie, kunnen worden gericht tot de Verenigde Naties, tot andere daarvoor in aanmerking komende organisaties of tot andere staten. De verzoeken kunnen worden ingediend bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die deze doorzendt naar alle Hoge Verdragsluitende Partijen en naar de bevoegde internationale organisaties.
5. Wanneer verzoeken tot de Verenigde Naties worden gericht, kan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, binnen de hem ter beschikking staande mogelijkheden, de nodige maatregelen nemen om de situatie te beoordelen en, in samenwerking met de verzoekende Hoge Verdragsluitende Partij, bepalen welke bijstand ten behoeve van mijnruiming dient te worden verleend of op welke wijze uitvoering aan het Protocol dient te worden gegeven. De Secretaris-Generaal kan tevens verslag uitbrengen aan de Hoge Verdragsluitende Partijen over elk van deze beoordelingen en over de aard en de omvang van de verzochte bijstand.
6. Onverminderd hun constitutionele en andere wettelijke bepalingen verplichten de Hoge Verdragsluitende Partijen zich tot samenwerking en overdracht van technologie ter vergemakkelijking van de uitvoering van de in dit Protocol vermelde relevante verboden en beperkingen.
7. Elke Hoge Verdragsluitende Partij heeft het recht, desgewenst, te trachten technische bijstand te verkrijgen van een andere Hoge Verdragsluitende Partij en deze te ontvangen met betrekking tot specifieke relevante technologie, anders dan op het gebied van wapens, voor zover noodzakelijk en mogelijk, teneinde de periode van opschorting van de naleving van bepaalde bepalingen, zoals in de Technische Bijlage bepaald, te bekorten.
1. Toepassing
a. Met uitzondering van de strijdkrachten of missies bedoeld in het tweede lid, onder a, punt i, van dit artikel, is dit artikel uitsluitend van toepassing op missies die taken verrichten in een gebied met toestemming van de Hoge Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de taken worden verricht.
b. Door de toepassing van het bepaalde in dit artikel op partijen bij een conflict die geen Hoge Verdragsluitende Partijen zijn, wordt noch impliciet, noch expliciet hun juridische status of die van een betwist grondgebied gewijzigd.
c. Het bepaalde in dit artikel is van toepassing, onverminderd het geldende internationaal humanitaire recht, andere toepasselijke internationale instrumenten of besluiten van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties die een hoger beschermingsniveau bieden voor het personeel dat zijn taken verricht in overeenstemming met dit artikel.
2. Strijdkrachten en missies belast met vredeshandhaving en bepaalde andere strijdkrachten en missies
a. Dit lid is van toepassing op:
i. elke macht of missie van de Verenigde Naties die in een gebied taken verricht in het kader van vredeshandhaving, waarneming of soortgelijke functies in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties; en
ii. elke missie die is opgericht overeenkomstig hoofdstuk VIII van het Handvest van de Verenigde Naties en die taken verricht in een conflictgebied.
b. Elke Hoge Verdragsluitende Partij of partij bij een conflict zal, indien zij daarom wordt verzocht door het hoofd van een macht of missie waarop dit lid van toepassing is:
i. voor zover zij daartoe in staat is, de noodzakelijke maatregelen nemen ter bescherming van de macht of missie tegen de uitwerking van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen in elk gebied waarover zij zeggenschap heeft;
ii. indien dit nodig is om dit personeel doeltreffend te beschermen en voor zover zij daartoe in staat is, alle mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen in dat gebied ruimen of onschadelijk maken; en
iii. het hoofd van de macht of missie informeren over de locatie van alle bekende mijnenvelden, bemijnde gebieden, valstrikmijnen en andere mechanismen in het gebied waarin de macht of missie haar taken verricht en, voor zover mogelijk, het hoofd van de macht of missie alle informatie verstrekken waarover zij beschikt betreffende dergelijke mijnenvelden, bemijnde gebieden, mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen.
3. Humanitaire en onderzoeksmissies van de Verenigde Naties
a. Dit lid is van toepassing op humanitaire of onderzoeksmissies van de Verenigde Naties.
b. Elke Hoge Verdragsluitende Partij of partij bij een conflict zal, indien zij daarom wordt verzocht door het hoofd van een missie waarop dit lid van toepassing is:
i. het personeel van de missie de in het tweede lid, onder b, punt i, van dit artikel bedoelde bescherming bieden; en
ii. indien de missie voor de uitoefening van haar taken toegang moet hebben tot een plaats waarover de Partij zeggenschap heeft of deze plaats moet kunnen passeren en teneinde het personeel van de missie een veilige toegang tot of passage door deze plaats te kunnen bieden:
aa. tenzij heersende vijandelijkheden dit belemmeren, het hoofd van de missie informeren over een veilige route naar die plaats indien dergelijke informatie beschikbaar is; of
bb. indien de informatie inzake de vaststelling van een veilige route niet kan worden geleverd overeenkomstig het bepaalde onder aa), een doorgang maken in de mijnenvelden, voor zover dit noodzakelijk en mogelijk is.
4. Missies van het Internationaal Comité van het Rode Kruis
a. Dit lid is van toepassing op elke missie van het Internationaal Comité van het Rode Kruis die taken verricht met toestemming van de gaststaat of -staten als bedoeld in de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en, voor zover toepasselijk, de Aanvullende Protocollen daarbij.
b. Elke Hoge Verdragsluitende Partij of partij bij een conflict zal, indien zij daarom wordt verzocht door het hoofd van de missie waarop dit lid van toepassing is:
i. het personeel van de missie de in het tweede lid, onder b, punt i, van dit artikel bedoelde bescherming bieden; en
ii. de in het derde lid, onder b, punt ii, van dit artikel, bedoelde maatregelen nemen.
5. Andere humanitaire missies en onderzoeksmissies
a. Voor zover de leden twee, drie en vier van dit artikel daarop niet van toepassing zijn, is dit lid van toepassing op de volgende missies, wanneer zij taken verrichten in een conflictgebied of wanneer zij bijstand verlenen aan de slachtoffers van een conflict:
i. elke humanitaire missie van een nationale afdeling van het Rode Kruis of van de Rode Halve Maan of de internationale federatie van deze organisaties;
ii. elke missie van een onpartijdige humanitaire organisatie, met inbegrip van elke onpartijdige humanitaire mijnruimingsmissie; en
iii. elke missie van onderzoek die is opgericht overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en, indien toepasselijk, de Aanvullende Protocollen daarbij.
b. Elke Hoge Verdragsluitende Partij of partij bij een conflict zal, indien zij daarom wordt verzocht door het hoofd van een missie waarop dit lid van toepassing is, en voor zover zij daartoe in staat is:
i. het personeel van de missie de in het tweede lid, onder b, punt i, van dit artikel bedoelde bescherming bieden; en
ii. de in het derde lid, onder b, punt ii, van dit artikel, bedoelde maatregelen nemen.
6. Vertrouwelijkheid
Alle ingevolge de bepalingen van dit artikel verstrekte vertrouwelijke informatie wordt door de ontvanger strikt vertrouwelijk behandeld en wordt niet prijsgegeven aan iemand die geen deel uitmaakt van of verbonden is met de betrokken macht of missie zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die de informatie heeft verstrekt.
7. Naleving van wetten en voorschriften
Voor de leden van de in dit artikel bedoelde strijdkrachten en missies geldt dat zij, onverminderd de voorrechten en immuniteiten die zij eventueel genieten of de eisen van hun taken:
a. de wetten en voorschriften van de gaststaat naleven; en
b. zich onthouden van elke actie of activiteit die onverenigbaar is met de onpartijdige en internationale aard van hun taken.
1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verplichten zich ertoe onderling overleg te plegen en samen te werken inzake alle kwesties betreffende de werking van dit Protocol. Hiertoe wordt jaarlijks een conferentie van de Hoge Verdragsluitende Partijen gehouden.
2. Deelneming aan de jaarlijkse conferenties geschiedt op basis van het door hen aangenomen reglement van orde.
3. De werkzaamheden van de conferentie houden onder andere in:
a. onderzoek naar het functioneren en de status van dit Protocol;
b. onderzoek van de aangelegenheden die zijn vermeld in de door de Hoge Verdragsluitende Partijen overeenkomstig het vierde lid van dit artikel uitgebrachte rapporten;
c. voorbereiding van toetsingsconferenties; en
d. onderzoek naar de ontwikkeling van technologieën om burgers te beschermen tegen de niet-onderscheidende werking van mijnen.
4. De Hoge Verdragsluitende Partijen leggen jaarlijkse rapporten voor aan de Depositaris, die deze vóór de conferentie doorzendt naar alle Hoge Verdragsluitende Partijen; deze rapporten hebben betrekking op de volgende zaken:
a. verspreiding van informatie inzake dit Protocol aan hun strijdkrachten en aan de burgerbevolking;
b. mijnruiming en rehabilitatieprogramma's;
c. maatregelen die zijn genomen om aan de technische eisen van dit Protocol te voldoen en alle andere relevante informatie hieromtrent;
d. wetgeving met betrekking tot dit Protocol;
e. maatregelen die zijn genomen inzake de internationale uitwisseling van technische informatie, inzake internationale samenwerking op mijnruimgebied en inzake technische samenwerking en bijstand; en
f. andere relevante aangelegenheden.
5. De kosten van de conferentie van de Hoge Verdragsluitende Partijen worden gedragen door de Hoge Verdragsluitende Partijen en door de Staten die geen partij zijn en die deelnemen aan de werkzaamheden van de conferentie, volgens de aan de omstandigheden aangepaste verdeelsleutel van de Verenigde Naties.
1. Elke Hoge Verdragsluitende Partij neemt alle passende maatregelen, waaronder wetgevende maatregelen, om schendingen van de bepalingen van dit Protocol door personen of op grondgebieden die onder haar rechtsmacht vallen of waarover zij feitelijk gezag uitoefent, te voorkomen en tegen te gaan.
2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde maatregelen omvatten de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat personen die in het kader van een gewapend conflict en in strijd met de bepalingen van dit Protocol burgers opzettelijk doden of ernstig leed toebrengen, worden onderworpen aan strafrechtelijke sancties en dat dezen worden berecht.
3. Elke Hoge Verdragsluitende Partij eist tevens dat haar strijdkrachten militaire instructies en handelingsvoorschriften opstellen en bekendmaken en dat de personeelsleden van de strijdkrachten een opleiding krijgen die past bij hun taken en verantwoordelijkheden teneinde te voldoen aan de bepalingen van dit Protocol.
4. De Hoge Verdragsluitende Partijen verplichten zich ertoe met elkaar overleg te plegen en bilateraal met elkaar samen te werken, door tussenkomst van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties of volgens andere geschikte internationale procedures, om de problemen op te lossen die zich kunnen voordoen met betrekking tot de uitlegging en toepassing van de bepalingen van dit Protocol.
1. Registratie
a. De registratie van de locatie van andere dan op afstand gelegde mijnen, van mijnenvelden, bemijnde gebieden, valstrikmijnen en andere mechanismen, geschiedt in overeenstemming met de volgende bepalingen:
i. de locatie van de mijnenvelden, bemijnde gebieden en de gebieden waar valstrikmijnen en andere mechanismen zijn geplaatst, dient nauwkeurig te worden aangegeven, gerelateerd aan de coördinaten van ten minste twee referentiepunten en door middel van de geraamde omvang van het gebied waar deze wapens liggen met betrekking tot die referentiepunten;
ii. kaarten, diagrammen of andere gegevens dienen zodanig te worden opgesteld dat zij de locatie van mijnenvelden, bemijnde gebieden, valstrikmijnen en andere mechanismen aangeven, gerelateerd aan de referentiepunten; deze gegevens dienen tevens hun omtrek en omvang aan te geven; en
iii. ten behoeve van de opsporing en het ruimen van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen dienen kaarten, diagrammen of andere gegevens volledige informatie te bevatten inzake type, nummer, plaatsingsmethode, type ontstekingsinrichting en levensduur, datum en tijdstip waarop zij zijn gelegd, anti-hanteermechanisme (indien aanwezig) en andere relevante informatie met betrekking tot alle aldus geplaatste wapens. Steeds wanneer dit mogelijk is, dient het document inzake een mijnenveld de exacte locatie van elke mijn aan te geven, behalve in mijnenvelden met een rijenpatroon, in welk geval de locatie van de rijen voldoende is. De exacte locatie en het werkingsmechanisme van elke gelegde valstrikmijn dienen afzonderlijk te worden geregistreerd.
b. De geraamde locatie en het verspreidingsgebied van op afstand gelegde mijnen dient te worden aangegeven, gerelateerd aan de coördinaten van referentiepunten (doorgaans de hoekpunten) en dient te worden geverifieerd en bij de eerste daarvoor in aanmerking komende gelegenheid, indien mogelijk, op de grond te worden gemarkeerd. Het totale aantal en het type gelegde mijnen, de datum en het tijdstip waarop deze zijn gelegd en de zelfvernietigingstermijn dienen eveneens te worden geregistreerd.
c. Exemplaren van de documenten dienen op een bevelsniveau te worden bewaard dat hoog genoeg is om de veiligheid ervan zo veel mogelijk te kunnen waarborgen.
d. Het gebruik van mijnen die zijn vervaardigd na de inwerkingtreding van dit Protocol is verboden, tenzij zij zijn voorzien van de volgende gegevens, in het Engels of in de nationale taal of talen:
i. naam van het land van herkomst;
ii. productiejaar en -maand; en
iii. serienummer of partijnummer.
Deze gegevens dienen voor zover mogelijk zichtbaar, leesbaar, duurzaam en bestand tegen omgevingsinvloeden te zijn.
2. Specificaties inzake de opspoorbaarheid
a. In de constructie van na 1 januari 1997 geproduceerde antipersoneelmijnen dient een stof of mechanisme te worden opgenomen dat ervoor zorgt dat de mijn kan worden opgespoord met behulp van gangbare technische mijnopsporingsmiddelen en dat een responssignaal afgeeft dat equivalent is aan een signaal van 8 gram of meer ijzer dat een enkele coherente massa vormt.
b. In de constructie van vóór 1 januari 1997 geproduceerde antipersoneelmijnen dient een stof of mechanisme te worden opgenomen – of vóór de plaatsing op een niet gemakkelijk te verwijderen wijze aan deze mijnen worden gehecht – dat ervoor zorgt dat de mijn kan worden opgespoord met behulp van gangbare technische mijnopsporingsmiddelen en dat een responssignaal afgeeft dat equivalent is aan een signaal van 8 gram of meer ijzer dat een enkele coherente massa vormt.
c. Wanneer een Hoge Verdragsluitende Partij van oordeel is dat zij niet onmiddellijk aan het bepaalde onder b kan voldoen, kan zij bij haar kennisgeving van het feit dat zij ermee instemt door dit Protocol te worden gebonden verklaren dat zij de naleving van het bepaalde onder b uitstelt gedurende een periode van ten hoogste 9 jaar vanaf de inwerkingtreding van dit Protocol. Gedurende deze periode zal zij het gebruik van anti-personeelmijnen die niet aan deze bepalingen voldoen zo veel mogelijk beperken.
3. Specificaties inzake zelfvernietiging en zelfdeactivering
a. Alle op afstand gelegde anti-personeelmijnen dienen zodanig te worden ontworpen en geproduceerd dat niet meer dan 10% van de in werking gestelde mijnen zichzelf niet binnen 30 dagen na de plaatsing vernietigt. Elke mijn dient te zijn voorzien van een aanvullend zelfdeactiveringsmechanisme dat zodanig is ontworpen en geproduceerd dat, in combinatie met het zelfvernietigingsmechanisme, niet meer dan een op de duizend in werking gestelde mijnen 120 dagen na plaatsing nog als mijn functioneert.
b. Alle niet op afstand gelegde mijnen die buiten gemarkeerde gebieden als bedoeld in artikel 5 van dit Protocol worden gebruikt, moeten voldoen aan de onder a bedoelde eisen inzake zelfvernietiging en zelfdeactivering
c. Wanneer een Hoge Verdragsluitende Partij van oordeel is dat zij niet onmiddellijk aan het bepaalde onder a en/of b kan voldoen, kan zij bij haar kennisgeving van het feit dat zij ermee instemt door dit Protocol te worden gebonden verklaren dat zij met betrekking tot vóór de inwerkingtreding van dit Protocol geproduceerde mijnen de naleving van het bepaalde onder a en/of b uitstelt gedurende een periode van ten hoogste 9 jaar vanaf de inwerkingtreding van dit Protocol. Gedurende deze periode van uitstel:
i. verplicht de Hoge Verdragsluitende Partij zich ertoe het gebruik van anti-personeelmijnen die niet aan deze bepalingen voldoen zo veel mogelijk te beperken; en
ii. voldoet de Hoge Verdragsluitende Partij wat betreft de op afstand gelegde anti-personeelmijnen aan de eisen inzake zelfvernietiging of zelfdeactivering en, wat betreft andere anti-personeelmijnen, ten minste aan de eisen inzake zelfdeactivering.
4. Internationale markering voor mijnenvelden en bemijnde gebieden
Borden die gelijk zijn aan het bijgevoegde en hieronder beschreven voorbeeld moeten worden gebruikt om mijnenvelden en bemijnde zones te markeren, opdat deze door de burgerbevolking kunnen worden gezien en herkend:
a. afmetingen en vorm: een driehoek of vierkant van ten minste 28 cm (11 inches) x 20 cm (7.9 inches) voor een driehoek, en 15 cm (6 inches) per zijde voor een vierkant;
b. kleur: rood of oranje met een gele reflecterende rand;
c. symbool: het symbool waarvan de illustratie in het Aanhangsel staat of een ander symbool dat gemakkelijk herkenbaar is als symbool dat een gevaarlijk gebied aanduidt in het gebied waar het moet worden aangebracht;
d. taal: op het bord moet het woord „mijnen" staan in een van de zes officiële verdragstalen (Arabisch, Chinees, Engels, Frans, Russisch en Spaans) en in de hoofdtaal of -talen van dat gebied; en
e. spreiding: de borden moeten rondom het mijnenveld of een bemijnd gebied worden geplaatst op een zodanige afstand dat zij door burgers die het gebied naderen vanaf elk punt kunnen worden gezien."
Dit gewijzigde Protocol treedt in werking op de in artikel 8, eerste lid, onder b, van het Verdrag bepaalde wijze.
Zie Trb. 1996, 260.
Zie Trb. 1996, 260.
Zie Trb. 1996, 260.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-1997-24.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.