A. TITEL

Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie;

's-Gravenhage, 29 mei 1993

B. TEKST

De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 1993, 197.

Het Verdrag is voorts nog ondertekend voor:

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland12 januari 1994
de Verenigde Staten van Amerika31 maart 1994
Canada12 april 1994
Burkina Faso119 april 1994
Finland19 april 1994
Ecuador 3 mei 1994
Sri Lanka24 mei 1994
Peru16 november 1994
Cyprus17 november 1994
Zwitserland16 januari 1995
Spanje27 maart 1995
Frankrijk 5 april 1995
Luxemburg 6 juni 1995
Polen12 juni 1995
de Filipijnen17 juli 1995
Italië11 december 1995

C. VERTALING

Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie

De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend,

Erkennende dat het voor de volledige en harmonieuze ontwikkeling van de persoonlijkheid van een kind noodzakelijk is dat het opgroeit in een gezinsverband, in een sfeer van geluk, liefde en begrip,

Eraan herinnerend dat elke Staat bij voorrang passende maatregelen behoort te nemen opdat het kind in zijn familie van herkomst kan blijven,

Erkennende dat interlandelijke adoptie het voordeel van een vast gezinsverband kan bieden aan een kind waarvoor geen geschikt gezin kan worden gevonden in zijn Staat van herkomst,

Overtuigd van de noodzaak maatregelen te nemen om te waarborgen dat interlandelijke adopties plaatsvinden op zodanige wijze dat het hoogste belang van het kind daarmee is gediend en dat zijn grondrechten worden geëerbiedigd, en om ontvoering, verkoop van of handel in kinderen te voorkomen,

Geleid door de wens daartoe gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen die rekening houden met de in internationale akten vervatte beginselen, met name het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, en de Verklaring van de Verenigde Naties inzake sociale en juridische beginselen betreffende de bescherming en het welzijn van kinderen, in het bijzonder met betrekking tot plaatsing in een pleeggezin en adoptie, zowel nationaal als internationaal (Resolutie van de Algemene Vergadering 41/85 van 3 december 1986),

Zijn de volgende bepalingen overeengekomen:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED VAN HET VERDRAG

Artikel 1

Dit Verdrag heeft tot doel:

  • a. waarborgen vast te leggen om te verzekeren dat interlandelijke adopties op zodanige wijze plaatsvinden dat het hoogste belang van het kind daarmee is gediend en de grondrechten die hem volgens het internationale recht toekomen, worden geëerbiedigd;

  • b. een samenwerkingsverband tussen de Verdragsluitende Staten in het leven te roepen ten einde te verzekeren dat deze waarborgen in acht worden genomen en ontvoering, verkoop van of handel in kinderen aldus worden voorkomen;

  • c. de erkenning van overeenkomstig het Verdrag tot stand gekomen adopties in de Verdragsluitende Staten te verzekeren.

Artikel 2

1. Dit Verdrag is van toepassing wanneer een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een Verdragsluitende Staat (Staat van herkomst) heeft, naar een andere Verdragsluitende Staat (Staat van opvang) is, wordt of zal worden overgebracht, hetzij na zijn adoptie in de Staat van herkomst door echtgenoten of een persoon van wie de gewone verblijfplaats zich in de Staat van opvang bevindt, hetzij met het oog op een zodanige adoptie in de Staat van opvang of in de Staat van herkomst.

2. Het Verdrag heeft slechts betrekking op adopties die familierechtelijke betrekkingen tot stand brengen.

Artikel 3

Het Verdrag is niet langer van toepassing indien de instemmingen bedoeld in artikel 17, onder c, niet zijn verkregen voordat het kind de leeftijd van achttien jaren bereikt.

HOOFDSTUK II

VEREISTEN VOOR INTERLANDELIJKE ADOPTIES

Artikel 4

Een adoptie als bedoeld in dit Verdrag kan slechts plaatsvinden indien de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst:

  • a. hebben vastgesteld dat het kind in aanmerking komt voor adoptie;

  • b. na de mogelijkheden tot plaatsing van het kind in zijn Staat van herkomst naar behoren te hebben onderzocht, hebben vastgesteld dat een interlandelijke adoptie het hoogste belang van het kind dient;

  • c. zich ervan hebben vergewist

1. dat de personen, instellingen en autoriteiten, wier toestemming voor de adoptie vereist is, zonodig voorlichting hebben ontvangen en naar behoren zijn ingelicht over de gevolgen van hun toestemming, met name over de vraag of adoptie zal leiden tot de beëindiging van de rechtsbetrekkingen tussen het kind en zijn familie van herkomst,

2. dat deze personen, instellingen en autoriteiten hun toestemming vrijelijk hebben gegeven, in de wettelijk voorgeschreven vorm en dat deze toestemming op schrift is gegeven of vastgelegd,

3. dat de toestemmingen niet zijn verkregen tegen betaling of in ruil voor enige andere tegenprestatie en dat zij niet zijn ingetrokken,

4. dat de toestemming van de moeder, indien deze vereist is, eerst na de geboorte van het kind is gegeven, en

  • d. zich, rekening houdende met de leeftijd en het peil van ontwikkeling van het kind, ervan hebben vergewist

1. dat het is voorgelicht en naar behoren ingelicht over de gevolgen van de adoptie en van zijn toestemming tot de adoptie, indien deze vereist is,

2. dat de wensen en meningen van het kind in aanmerking zijn genomen,

3. dat de toestemming van het kind tot de adoptie, indien deze vereist is, vrijelijk is gegeven, in de wettelijk voorgeschreven vorm, en dat deze toestemming op schrift is gegeven of vastgelegd, en

4. dat deze niet is verkregen tegen betaling of in ruil voor enige andere tegenprestatie.

Artikel 5

Adopties als bedoeld in dit Verdrag kunnen slechts plaatsvinden indien de bevoegde autoriteiten van de Staat van opvang:

  • a. hebben vastgesteld dat de aspirant-adoptiefouders aan de vereisten voor adoptie voldoen en daartoe geschikt zijn;

  • b. zich ervan hebben verzekerd dat de aspirant-adoptiefouders de nodige voorlichting hebben ontvangen; en

  • c. hebben vastgesteld dat het het kind toegestaan is of toegestaan zal worden om die Staat binnen te komen en aldaar permanent te verblijven.

HOOFDSTUK III

CENTRALE AUTORITEITEN EN VERGUNNINGHOUDENDE INSTELLINGEN

Artikel 6

1. Elke Verdragsluitende Staat wijst een Centrale Autoriteit aan die is belast met de nakoming van de door het Verdrag aan haar opgelegde verplichtingen.

2. Federale Staten, Staten waarin meer dan één rechtsstelsel geldt en Staten die autonome territoriale eenheden omvatten, staat het vrij meer dan één Centrale Autoriteit aan te wijzen en de territoriale of personele reikwijdte van hun taken aan te geven. De Staat die van deze mogelijkheid gebruik maakt, wijst de Centrale Autoriteit aan waaraan mededelingen kunnen worden gedaan ter overbrenging daarvan aan de bevoegde Centrale Autoriteit binnen deze Staat.

Artikel 7

1. De Centrale Autoriteiten dienen onderling samen te werken en de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van hun onderscheiden Staten te bevorderen teneinde kinderen te beschermen en de overige doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken.

2. Zij nemen alle passende maatregelen teneinde:

  • a. informatie te verstrekken over de wetgeving van hun Staat op het gebied van adoptie en andere algemene informatie, zoals statistieken en standaardformulieren;

  • b. elkaar op de hoogte te houden omtrent de werking van het Verdrag en, voor zover mogelijk, belemmeringen voor de toepassing daarvan weg te nemen.

Artikel 8

De Centrale Autoriteiten nemen, hetzij rechtstreeks, hetzij via overheidsinstanties, alle passende maatregelen om het ten onrechte genieten van financieel of ander voordeel in verband met de adoptie te voorkomen en alle praktijken die in strijd zijn met de doelstellingen van het Verdrag te verhinderen.

Artikel 9

De Centrale Autoriteiten nemen, hetzij rechtstreeks, hetzij via overheidsinstanties of andere instellingen waaraan naar behoren vergunning is verleend in hun Staat, alle passende maatregelen, in het bijzonder om:

  • a. informatie te verzamelen, te bewaren en uit te wisselen over de situatie van het kind en de aspirant-adoptiefouders, voor zover zulks noodzakelijk is om de adoptie tot stand te brengen;

  • b. de procedure ten behoeve van de adoptie te vergemakkelijken, te volgen en te bespoedigen;

  • c. de ontwikkeling van voorlichtingsactiviteiten op het gebied van adoptie en van nazorg bij adoptie in hun Staten te bevorderen;

  • d. algemene evaluatierapporten betreffende ervaringen met interlandelijke adoptie uit te wisselen;

  • e. voor zover de wetgeving van hun Staat dit toestaat, gevolg te geven aan met redenen omklede verzoeken van andere Centrale Autoriteiten of overheidsinstanties om informatie over een bepaalde adoptiesituatie.

Artikel 10

Vergunningen kunnen slechts worden verleend aan, en worden behouden door, instellingen die aantonen in staat te zijn de taken die hun kunnen worden toevertrouwd naar behoren te vervullen.

Artikel 11

Een vergunninghoudende instelling dient:

  • a. uitsluitend doelstellingen zonder winstoogmerk na te streven onder de voorwaarden en binnen de beperkingen die door de bevoegde autoriteiten van de Staat die de vergunning verleent, worden bepaald;

  • b. te zijn voorzien van bestuurders en medewerkers die op grond van hun onkreukbaarheid en hun opleiding of ervaring bekwaam zijn om werkzaamheden te verrichten op het gebied van de interlandelijke adoptie; en

  • c. wat hun samenstelling, functioneren en financiële situatie betreft, onderworpen te zijn aan het toezicht van bevoegde autoriteiten van die Staat.

Artikel 12

Een instelling waaraan in een Verdragsluitende Staat vergunning is verleend, kan in een andere Verdragsluitende Staat slechts optreden indien zij daartoe door de bevoegde autoriteiten van beide Staten is gemachtigd.

Artikel 13

De aanwijzing van de Centrale Autoriteiten en de eventuele reikwijdte van hun taken, alsmede de namen en adressen van de vergunninghoudende instellingen worden door elke Verdragsluitende Staat medegedeeld aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.

HOOFDSTUK IV

PROCEDURELE VEREISTEN VOOR INTERLANDELIJKE ADOPTIE

Artikel 14

Personen die hun gewone verblijfplaats hebben in een Verdragsluitende Staat en die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats in een andere Verdragsluitende Staat heeft, dienen zich te wenden tot de Centrale Autoriteit van de Staat van hun gewone verblijfplaats.

Artikel 15

1. Indien de Centrale Autoriteit van de Staat van opvang van oordeel is dat de verzoekers voldoen aan de vereisten voor adoptie en daartoe geschikt zijn, stelt zij een rapport samen dat gegevens bevat omtrent hun identiteit, hun bevoegdheid en hun geschiktheid om te adopteren, hun persoonlijke achtergrond, gezinssituatie en medisch verleden, hun sociale milieu, hun beweegredenen, hun geschiktheid om een interlandelijke adoptie aan te gaan en omtrent de kinderen waarvoor zij de zorg op zich zouden kunnen nemen.

2. Zij doet het rapport toekomen aan de Centrale Autoriteit van de Staat van herkomst.

Artikel 16

Indien de Centrale Autoriteit van de Staat van herkomst van oordeel is dat het kind voor adoptie in aanmerking komt,

  • a. stelt zij een rapport samen dat gegevens bevat omtrent de identiteit van het kind, de vraag of het voor adoptie in aanmerking komt, zijn persoonlijke achtergrond, zijn sociale milieu en gezinssituatie, zijn medisch verleden en dat van zijn familie, alsmede zijn bijzondere behoeften;

  • b. houdt zij naar behoren rekening met de opvoeding van het kind en zijn etnische, godsdienstige en culturele achtergrond;

  • c. vergewist zij zich ervan dat de in artikel 4 bedoelde toestemmingen zijn verkregen; en

  • d. bepaalt zij, op grond van in het bijzonder de rapporten betreffende het kind en de aspirant-adoptiefouders, of met de voorgenomen plaatsing het hoogste belang van het kind is gediend.

2. Zij doet het rapport inzake het kind, het bewijs dat de vereiste toestemmingen zijn verkregen en de redenen voor haar conclusie inzake de plaatsing toekomen aan de Centrale Autoriteit van de Staat van opvang, waarbij zij ervoor zorg draagt geen mededeling te doen van de identiteit van de moeder en de vader indien deze identiteit in de Staat van herkomst niet mag worden bekend gemaakt.

Artikel 17

Een beslissing om een kind aan de zorg van aspirant-adoptiefouders toe te vertrouwen, mag in de Staat van herkomst slechts worden genomen indien:

  • a. de Centrale Autoriteit van de Staat van herkomst zich ervan heeft vergewist dat de aspirant-adoptiefouders zich daarmee verenigen;

  • b. de Centrale Autoriteit van de Staat van opvang deze beslissing heeft goedgekeurd, ingeval een zodanige goedkeuring is vereist door de wetgeving van die Staat of door de Centrale Autoriteit van de Staat van herkomst;

  • c. de Centrale Autoriteiten van beide Staten ermede instemmen dat de adoptie voortgang vindt; en

  • d. overeenkomstig artikel 5 is vastgesteld dat de aspirant-adoptiefouders aan de vereisten voor adoptie voldoen en daartoe geschikt zijn en dat het kind vergunning heeft of zal verkrijgen de Staat van opvang binnen te komen en aldaar permanent te verblijven.

Artikel 18

De Centrale Autoriteiten van de beide Staten nemen alle nodige maatregelen om voor het kind de vergunningen te verkrijgen om de Staat van herkomst te verlaten en de Staat van opvang binnen te komen en aldaar permanent te verblijven.

Artikel 19

1. De overbrenging van het kind naar de Staat van opvang mag slechts plaatsvinden indien aan de vereisten van artikel 17 is voldaan.

2. De Centrale Autoriteiten van beide Staten zien erop toe dat deze overbrenging in alle veiligheid en onder passende omstandigheden geschiedt en, indien mogelijk, in gezelschap van de adoptiefouders dan wel de aspirant-adoptiefouders.

3. Indien de overbrenging van het kind niet plaatsvindt, worden de in de artikelen 15 en 16 bedoelde rapporten teruggezonden aan de autoriteiten die deze hebben verzonden.

Artikel 20

De Centrale Autoriteiten houden elkaar op de hoogte van de adoptieprocedure en de maatregelen die worden genomen om deze af te wikkelen, alsmede van het verloop van de plaatsing, indien een proeftijd vereist is.

Artikel 21

1. Indien de adoptie moet plaatsvinden na de overbrenging van het kind naar de Staat van opvang en de Centrale Autoriteit van die Staat van oordeel is dat met het voortgezette verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders het hoogste belang van het kind niet is gediend, neemt zij de nodige maatregelen om het kind te beschermen, met name door:

  • a. het kind bij de aspirant-adoptiefouders weg te nemen en voor tijdelijke opvang zorg te dragen;

  • b. in overleg met de Centrale Autoriteit van de Staat van herkomst onverwijld zorg te dragen voor herplaatsing van het kind met het oog op adoptie of, indien deze maatregel niet passend is, zorg te dragen voor een andere vorm van langdurige verzorging; adoptie van het kind kan slechts plaatsvinden indien de Centrale Autoriteit van de Staat van herkomst naar behoren is ingelicht over de nieuwe aspirant-adoptiefouders;

  • c. in de laatste plaats, het kind te doen terugkeren indien zijn belangen zulks vereisen.

2. Afhankelijk, in het bijzonder, van zijn leeftijd en zijn ontwikkelingspeil, wordt het kind geraadpleegd en wordt, waar passend, zijn toestemming tot de op grond van dit artikel te nemen maatregelen verkregen.

Artikel 22

1. De taken waarmee de Centrale Autoriteit op grond van dit hoofdstuk is belast, kunnen, voor zover de wet van haar Staat zulks toelaat, worden uitgevoerd door overheidsinstanties of door instellingen waaraan op grond van Hoofdstuk III vergunning is verleend.

2. Een Verdragsluitende Staat kan bij de depositaris van het Verdrag de verklaring afleggen dat, voor zover de wet zulks toelaat en onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van die Staat, de taken waarmee de Centrale Autoriteit op grond van de artikelen 15 tot 21 in die Staat is belast, ook kunnen worden uitgevoerd door personen of instellingen die

  • a. aan de eisen van die Staat betreffende onkreukbaarheid, vakbekwaamheid, ervaring en verantwoordelijkheid voldoen; en

  • b. op grond van hun ethisch normbesef en door opleiding of ervaring in staat zijn werkzaamheden te verrichten op het terrein van interlandelijke adoptie.

3. Een Verdragsluitende Staat die de in het tweede lid bedoelde verklaring aflegt, doet aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht regelmatig mededeling van de namen en adressen van deze instellingen en personen.

4. Een Verdragsluitende Staat kan bij de depositaris van het Verdrag de verklaring afleggen dat adopties van kinderen die hun gewone verblijfplaats op zijn grondgebied hebben, slechts kunnen plaatsvinden indien de taken van de Centrale Autoriteit worden uitgevoerd in overeenstemming met het eerste lid.

5. Ongeacht of ingevolge het tweede lid een verklaring is afgelegd, worden de in de artikelen 15 en 16 bedoelde rapporten in elk geval opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de Centrale Autoriteit of van andere autoriteiten of instellingen in overeenstemming met het eerste lid.

HOOFDSTUK V

ERKENNING EN GEVOLGEN VAN DE ADOPTIE

Artikel 23

1. Een adoptie ten aanzien waarvan de bevoegde autoriteit van de Staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden schriftelijk heeft verklaard dat zij in overeenstemming met het Verdrag is tot stand gekomen, wordt in de andere Verdragsluitende Staten van rechtswege erkend. In de verklaring wordt aangegeven wanneer en van wie de instemmingen ingevolge artikel 17, onder c, werden verkregen.

2. Elke Verdragsluitende Staat stelt, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, de depositaris van het Verdrag in kennis van de identiteit en de taken van de autoriteit of autoriteiten die in de Staat bevoegd is of zijn om de verklaring af te geven. Hij stelt de depositaris ook in kennis van wijzigingen in de aanwijzing van deze autoriteiten.

Artikel 24

De erkenning van een adoptie kan in een Verdragsluitende Staat slechts worden geweigerd indien, gelet op het belang van het kind, de adoptie kennelijk niet verenigbaar is met zijn openbare orde.

Artikel 25

Een Verdragsluitende Staat kan bij de depositaris van het Verdrag de verklaring afleggen dat hij ingevolge dit Verdrag niet gehouden zal zijn adopties te erkennen die in overeenstemming met een op grond van artikel 39, tweede lid, gesloten overeenkomst tot stand zijn gekomen.

Artikel 26

1. De erkenning van een adoptie houdt tevens in de erkenning van

  • a. de familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn adoptiefouders;

  • b. het ouderlijk gezag van de adoptiefouders over het kind;

  • c. de verbreking van de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn moeder en vader, indien de adoptie dit gevolg heeft in de Verdragsluitende Staat waar zij plaatsvond.

2. Ingeval een adoptie tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, geniet het kind in de Staat van opvang en in elke andere Verdragsluitende Staat waar de adoptie wordt erkend, rechten gelijk aan die welke voortvloeien uit adopties die in elk van deze Staten dit gevolg hebben.

3. De voorgaande leden doen geen afbreuk aan de toepassing van voor het kind gunstiger bepalingen die gelden in de Verdragsluitende Staat die de adoptie erkent.

Artikel 27

1. Indien een in de Staat van herkomst toegestane adoptie niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, kan zij in de Staat van opvang die de adoptie ingevolge het Verdrag erkent, worden omgezet in een adoptie die dit gevolg heeft

  • a. indien het recht van de Staat van opvang dit toestaat; en

  • b. indien de in artikel 4, onder c en d, bedoelde toestemmingen zijn of worden gegeven met het oog op een zodanige adoptie.

2. Op de beslissing tot omzetting van de adoptie is artikel 23 van toepassing.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 28

Dit verdrag doet geen afbreuk aan de wetten van een Staat van herkomst die vereisen dat de adoptie van een kind dat zijn gewone verblijf in die Staat heeft in die Staat plaatsvindt, of die verbieden dat een kind voor zijn adoptie in de Staat van opvang wordt geplaatst of daarheen wordt overgebracht.

Artikel 29

Er mag tussen de aspirant-adoptiefouders en de ouders van het kind of een andere persoon aan wie de zorg voor het kind is toevertrouwd geen contact zijn totdat is voldaan aan de vereisten van artikel 4, onder a tot en met c, en artikel 5, onder a, tenzij de adoptie plaatsvindt binnen eenzelfde familie of tenzij aan de daaraan door de bevoegde autoriteit van de Staat van herkomst gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 30

1. De bevoegde autoriteiten van een Verdragsluitende Staat dragen zorg voor de bewaring van de in hun bezit zijnde gegevens omtrent de afkomst van het kind, met name gegevens betreffende de identiteit van zijn ouders, alsmede de medische gegevens betreffende het medische verleden van het kind en zijn familie.

2. Zij bewerkstelligen dat voor zover de wetgeving van hun Staat zulks toelaat, het kind of zijn vertegenwoordiger, onder passende begeleiding, toegang heeft tot deze gegevens.

Artikel 31

Onverminderd artikel 30 mogen de op grond van het Verdrag verzamelde of toegezonden persoonlijke gegevens, in het bijzonder de in de artikelen 15 en 16 bedoelde gegevens, slechts worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of toegezonden.

Artikel 32

1. Niemand mag ongerechtvaardigd financieel of ander voordeel trekken uit enig optreden in verband met een interlandelijke adoptie.

2. Uitsluitend kosten en uitgaven, met inbegrip van redelijke honoraria van personen die bij een adoptie hebben bemiddeld, mogen in rekening worden gebracht en betaald.

3. Bestuurders, beheerders en werknemers van instellingen die bij een adoptie hebben bemiddeld, mogen geen bezoldiging ontvangen die onevenredig hoog is in vergelijking met de verleende diensten.

Artikel 33

Een bevoegde autoriteit die vaststelt dat een van de bepalingen van het Verdrag niet is nageleefd of kennelijk dreigt niet te worden nageleefd, stelt de Centrale Autoriteit van haar Staat hiervan onmiddellijk in kennis. De Centrale Autoriteit heeft de verantwoordelijkheid erop toe te zien dat passende maatregelen worden getroffen.

Artikel 34

Indien de bevoegde autoriteit van de Staat waarvoor een document is bestemd zulks verzoekt, moet een voor eensluidend gewaarmerkte vertaling worden verstrekt. Tenzij anders bepaald, worden de kosten van deze vertaling gedragen door de aspirant-adoptiefouders.

Artikel 35

De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten betrachten voortvarendheid in adoptieprocedures.

Artikel 36

Ten aanzien van een Staat die op het gebied van adoptie twee of meer rechtsstelsels heeft die in verschillende territoriale eenheden van toepassing zijn,

  • a. wordt een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in die Staat uitgelegd als een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in een territoriale eenheid van die Staat;

  • b. wordt een verwijzing naar de wetgeving van die Staat uitgelegd als een verwijzing naar het in de desbetreffende territoriale eenheid geldende recht;

  • c. wordt een verwijzing naar de bevoegde autoriteiten of de overheidsinstellingen van die Staat uitgelegd als een verwijzing naar degenen die in de desbetreffende territoriale eenheid tot optreden bevoegd zijn;

  • d. wordt een verwijzing naar de vergunninghoudende instellingen van die Staat uitgelegd als een verwijzing naar de in de desbetreffende territoriale eenheid erkende instellingen.

Artikel 37

Ten aanzien van een Staat die met betrekking tot adoptie twee of meer rechtsstelsels heeft die op verschillende categorieën personen van toepassing zijn, wordt een verwijzing naar de wetgeving van die Staat uitgelegd als een verwijzing naar het door het recht van die Staat aangewezen rechtsstelsel.

Artikel 38

Een Staat waarbinnen verschillende territoriale eenheden met betrekking tot adoptie hun eigen rechtsregels hebben, is niet gehouden het Verdrag toe te passen in gevallen waarin een Staat met een uniform rechtsstelsel daartoe niet gehouden zou zijn.

Artikel 39

1. Het Verdrag laat onverlet internationale regelingen waarbij Verdragsluitende Staten Partij zijn en die bepalingen bevatten betreffende in dit Verdrag geregelde onderwerpen, tenzij door de Staten die Partij zijn bij zodanige regelingen een andersluidende verklaring wordt afgelegd.

2. Een Verdragsluitende Staat kan met een of meer andere Verdragsluitende Staten overeenkomsten sluiten met het oog op verbetering van de toepassing van het Verdrag in hun onderlinge betrekkingen. Deze overeenkomsten kunnen alleen afwijken van de bepalingen van de artikelen 14 tot en met 16 en 18 tot en met 21. Staten die een zodanige overeenkomst hebben gesloten, zenden een afschrift daarvan aan de depositaris van het Verdrag.

Artikel 40

Voorbehouden op het Verdrag zijn niet toegestaan.

Artikel 41

Het Verdrag is steeds van toepassing wanneer op grond van artikel 14 een aanvraag is ontvangen nadat het Verdrag in de Staat van opvang en de Staat van herkomst in werking is getreden.

Artikel 42

De Secretaris-Generaal van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht roept periodiek een Bijzondere Commissie bijeen ten einde de praktische werking van dit Verdrag te toetsen.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 43

1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening voor de Staten die ten tijde van de Zeventiende Zitting lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en voor andere Staten die aan deze Zitting hebben deelgenomen.

2. Het Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, depositaris van het Verdrag.

Artikel 44

1. Iedere andere Staat kan tot het Verdrag toetreden nadat het overeenkomstig artikel 46, eerste lid, in werking is getreden.

2. De akte van toetreding dient te worden nedergelegd bij de depositaris.

3. De toetreding heeft slechts gevolg in de betrekkingen tussen de toetredende Staat en die Verdragsluitende Staten die niet binnen zes maanden na de ontvangst van de in artikel 48, letter b, bedoelde kennisgeving bezwaar hebben gemaakt tegen de toetreding van deze Staat. Een dergelijk bezwaar kan ook worden gemaakt door een Staat op het tijdstip van een bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van het verdrag, indien deze na de toetreding plaatsvindt. Van bezwaren wordt kennis gegeven aan de depositaris.

Artikel 45

1. Een Staat die twee of meer territoriale eenheden omvat waarin verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn betreffende onderwerpen die door dit Verdrag worden geregeld, kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat dit Verdrag van toepassing is op al deze territoriale eenheden of slechts op een of meer daarvan en kan te allen tijde deze verklaring wijzigen door een nieuwe verklaring af te leggen.

2. Deze verklaringen worden ter kennis gebracht van de depositaris en vermelden uitdrukkelijk de territoriale eenheden waarop het Verdrag van toepassing is.

3. Indien een Staat geen verklaring krachtens dit artikel aflegt, is het Verdrag van toepassing op het gehele grondgebied van die Staat.

Artikel 46

1. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, bedoeld in artikel 43.

2. Vervolgens treedt het Verdrag in werking

  • a. voor iedere Staat die het Verdrag later bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of hiertoe toetreedt, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;

  • b. voor een territoriale eenheid waarop het Verdrag overeenkomstig artikel 45 is uitgebreid, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de kennisgeving bedoeld in dat artikel.

Artikel 47

1. Een Staat die Partij is bij het Verdrag kan dit opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de depositaris.

2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van twaalf maanden nadat de kennisgeving door de depositaris is ontvangen. Wanneer in de kennisgeving een langere opzegtermijn is aangegeven, wordt de opzegging van kracht na het verstrijken van zulk een langere termijn nadat de kennisgeving door de depositaris is ontvangen.

Artikel 48

De depositaris geeft de Lid-Staten van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, de andere Staten die aan de Zeventiende Zitting hebben deelgenomen en de Staten die overeenkomstig artikel 44 zijn toegetreden, kennis van:

  • a. de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen en goedkeuringen bedoeld in artikel 43;

  • b. de toetredingen en bezwaren tegen toetredingen bedoeld in artikel 44;

  • c. de datum waarop het Verdrag overeenkomstig artikel 46 in werking treedt;

  • d. de verklaringen en aanwijzingen bedoeld in de artikelen 22, 23, 25 en 45;

  • e. de overeenkomsten bedoeld in artikel 39;

  • f. de opzeggingen bedoeld in artikel 47.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Den Haag, de negenentwinigste mei negentienhonderd-drieëennegentig, in de Engelse en de Franse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk authentiek zijn, in een enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en waarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift langs diplomatieke weg zal worden gezonden aan alle Staten die ten tijde van haar Zeventiende Zitting lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, alsmede aan elke andere Staat die aan deze Zitting heeft deelgenomen.

(Voor de ondertekeningen zie blz. 28 van Trb. 1993, 197 en blz. 1 van dit Tractatenblad)


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1993, 197.

E. BEKRACHTIGING

De volgende Staten hebben in overeenstemming met artikel 43, tweede lid, van het Verdrag een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden nedergelegd:

Mexico114 september 1994
Roemenië228 december 1994
Sri Lanka323 januari 1995
Cyprus420 februari 1995
Polen512 juni 1995
Spanje611 juli 1995
Ecuador 7 september 1995
Peru714 september 1995
Costa Rica830 oktober 1995
Burkina Faso11 januari 1996

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zijn ingevolge artikel 46, eerste lid, op 1 mei 1995 in werking getreden voor Mexico, Roemenië en Sri Lanka.

Het Verdrag treedt daarna ingevolge artikel 46, tweede lid, voor elke Staat die het Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt danwel daartoe toetreedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding en voor elke territoriale eenheid waarop het Verdrag overeenkomstig artikel 45 van toepassing is verklaard op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de in dat artikel bedoelde kennisgeving.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1993, 197.

Voor het op 31 oktober 1951 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Statuut van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zie ook, laatstelijk, Trb. 1994, 87.

Voor het op 20 november 1989 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van het kind zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 92.

Uitgegeven de vierde april 1996

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

W. KOK


XNoot
1

Onder de volgende verklaring:

«Le Gouvernement du Burkina Faso déclare que l'Institution de tutelle qu'il aura désignée pour le suivi de la présente convention refusera de travailler avec toute organisation ou association faisant office d'intermédiaire en matière d'adoption.»

XNoot
1

Onder de volgende verklaringen:

«I. En relación con los artículos 6, numeral 2 y 22, numeral 2, únicamente fungirán como Autoridades Centrales para la aplicación de la presente Convención, el Sistema para el Desarrollo Integral de la Familia de cada una de las siguientes entidades federativas, con jurisdicción exclusiva en el territorio al que pertenecen:

Translation

I. In connection with Article 6, paragraph 2, and Article 22, paragraph 2, the Systems for Integral Family Development in each of the following federal units shall act as the sole Central Authorities for the purposes of this Convention, having exclusive jurisdiction within the territory to which they pertain:

1. Aguascalientes

2. Baja California

3. Baja California Sur

4. Campeche

5. Coahuila

6. Colima

7. Chiapas

8. Chihuahua

9. Durango

10. Estado de México

11. Guanajuato

12. Guerrero

13. Hidalgo

14. Jalisco

15. Michoacán

16. Morelos

17. Nayarit

18. Nuevo León

19. Oaxaca

20. Puebla

21. Querétaro

22. Quintana Roo

23. San Luis Potosí

24. Sinaloa

25. Sonora

26. Tabasco

27. Tamaulipas

28. Tlaxcala

29. Veracruz

30. Yucatán

31. Zacatecas

32. El Sistema Nacional para el Desarrollo Integral de la Familia tendrá jurisdicción exclusiva en el Distrito Federal y jurisdicción subsidiaria en las 31 entidades federativas de la República anteriormente citadas.

La Consultoría Jurídica de la Secretaría de Relaciones Exteriores fungirá como Autoridad Central para la recepción de documentación proveniente del extranjero.

II. En relación con los Articulos 17, 21 y 28 el Gobierno de México declara que sólo podrán ser trasladados fuera del país los menores que hayan sido previamente adoptados a través de los tribunales familiares nacionales.

III. En relación con el Artículo 23 numeral 2, el Gobierno de México declara que la Consultoría Jurídica de la Secretaría de Relaciones Exteriores es la autoridad competente para expedir las certificaciones de las adopciones que se hayan gestionado de conformidad con la Convención.

IV. En relación con el Artículo 34, el Gobierno de México declara que toda la documentación que se remita a México en aplicación de la Convención, deberá estar acompañada de una traducción oficial al idioma español.

Translation

32. The National System for Integral Family Development shall have exclusive jurisdiction within the Federal District and subsidiary jurisdiction with the aforementioned 31 federal units of the Republic.

The Legal Department of the Ministry of Foreign Affairs shall act as the Central Authority for the receipt of documents from other countries.

II. In connection with Articles 17, 21 and 28, the Government of Mexico declares that only such children as have previously been adopted through Mexican family courts may be transfered outside Mexico.

III. In connection with Article 23, paragraph 2, the Government of Mexico declares that the Legal Department of the Ministry of Foreign Affairs shall be the competent authority for the certification of adoptions negotiated in accordance with the Convention.

IV. In connection with Article 34, the Government of Mexico declares that all documents sent to Mexico in pursuance of the Convention must be accompanied by an official translation into Spanish."

XNoot
2

Roemenië heeft de volgende autoriteit als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het Verdrag aangewezen:

“Comitetul Roman pentru Adoptie".

XNoot
3

Onder de volgende verklaringen:

“The Government of the Democratic Socialist Republic of Sri Lanka ......designates in terms of Article 23 thereof the Commissioner of Probation and Child Care Services of the Department of Probation and Child Care Services, No. 95, Sir Chittampalam A Gardiner Mawatha Colombo 2, Sri Lanka, as the Competent Authority of Sri Lanka to make the certification required in terms of the aforesaid Article.

The functions of the aforesaid authority are as follows:

i) To provide care and protection, ensuring development to the children who are orphaned, abandoned, destitute and abused through state children's homes and registered voluntary homes;

ii) To provide Detention Homes and Day Care for street children;

iii) To create public awareness programmes to prevent and reduce child abuse and delinquency;

iv) To provide Day Care Centres for children of working mothers;

v) To regulate the adoption of children;

vi) Rehabilitation of adult offenders, young offenders and juvenile delinquents through probation;

vii) Rehabilitation of juvenile delinquents through Certified Schools and preliminary rehabilitation through Remand Homes;

viii) Sponsorship Programmes for children; and

ix) Training and Research."

XNoot
4

In overeenstemming met artikel 6 van het Verdrag heeft Cyprus de volgende centrale autoriteit aangewezen:

“The Ministry of Labour and Social Insurance".

Cyprus heeft de volgende autoriteit als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het Verdrag aangewezen:

“The Director of the Department of Social Welfare Services,

Prodrmou 63,

Strovolos,

Nicosia".

XNoot
5

In overeenstemming met artikel 6 van het Verdrag heeft Polen de volgende centrale autoriteit aangewezen:

“Ministry of National Education

25, Al. Szucha

00-918 Warsaw 7"

XNoot
6

Onder de volgende verklaringen:

1. a) Designación de Autoridades Centrales (art. 6)

«Será Autoridad Central cada una de las 17 Comunidades Autónomas, en el ámbito de su territorio y en relación a los residentes en el mismo. En los territorios de Ceuta y Melilla la Autoridad Central será la Dirección General del Menor y Familia, del Ministerio de Asuntos Sociales. De acuerdo con lo anterior, las autoridades Centrales y los órganos competentes en cada una de las Comunidades Autónomas y en las ciudades de Ceuta y Melilla son, con respecto a las personas residentes en el territorio de las mismas, las siguientes:

Translation

1. Designation of Central Authorities (art. 6)

“Each of the 17 Autonomous Communities shall be the Central Authority for its territory and the residents thereof. In the territories of Ceuta and Melilla the Central Authority shall be the Directorate-General for Minors and the Family of the Ministry of Social Affairs.

In accordance with the above, the Central Authorities and the competent bodies in each of the Autonomous Communities and in the towns of Ceuta and Melilla shall be as follows with respect to the persons residing in the territories thereof:"

COMUNIDAD AUTONOMA DE ANDALUCIA

Dirección General de Atención al Niño

Consejería de Asuntos Sociales de la Junta de Andalucía

C/. Héroes de Toledo s/n

41071 Sevilla

COMUNIDAD AUTONOMA DE ARAGON

Dirección General de Bienestar Social

Departamento de Bienestar Social y Trabajo de la Diputación General de Aragón

Paseo María Agustín, 36

50071 Zaragoza

COMUNIDAD AUTONOMA DEL PRINCIPADO DE ASTURIAS

Dirección General de Acción Social

Consejería de Sanidad y Servicios Sociales

C/. General Elorza, 35

33071 Oviedo

COMUNIDAD AUTONOMA DE BALEARES

Dirección General de Juventud, Menores y Familia

Consejería de Governación del Gobierno Balear

C/. Francisco Salvá s/n, Pont D'Inca - Marratxi

07071 Palma de Mallorca

COMUNIDAD AUTONOMA DE CANARIAS

Dirección de General de Protección del Menor y la Familia

Consejería de Sanidad y Asuntos Sociales del Gobierno de Canarias

Avda. San Sebastián, 53

38071 Santa Cruz de Tenerife

COMUNIDAD AUTONOMA DE CANTABRIA

Dirección Regional de Bienestar Social Consejería de Sanidad, Consumo y Bienestar Social de la Diputación Regional de Cantabria

C/. Lealtad, 23

39071 Santander

COMUNIDAD AUTONOMA DE CASTILLA-LA MANCHA

Dirección General de Servicios Sociales

Consejería de Bienestar Social de la Junta de Comunidades

Avda. Portugal, 77

45071 Toledo

COMUNIDAD AUTONOMA DE CASTILLA-LEON

Dirección General de Servicios Sociales

Consejería de Sanidad y Bienestar Social de la Junta de Castilla y Léon

C/. Maria de Molina, 13

47071 Valladolid

COMUNIDAD AUTONOMA DE CATALUÑA

Dirección General de Atención a la Infancia

Departamento de Bienestar Social de la Generalidad de Cataluña

Plaza de Pau Vila, 1

08071 Barcelona

COMUNIDAD AUTONOMA DE EXTREMADURA

Dirección General de Acción Social

Consejería de Bienestar Social de la Junta de Extremadura

C/. Santa Eulalia, 30

06071 Mérida (BADAJOZ)

COMUNIDAD AUTONOMA DE GALICIA

Dirección General de la Familia

Consejería de Familia, Mujer y Juventud

Edificio San Caetaño, s/n

15771 Santiago de Compostela

COMUNIDAD AUTONOMA DE LA RIOJA

Dirección General de Bienestar Social Consejería de Salud, Consumo y Bienestar Social

C/. Villamendiana, 17

26071 Logroño

COMUNIDAD AUTONOMA DE MADRID

Comisión de Tutela del Menor

(Instituto Madrileño de Atención a la Infancia)

Consejería de Integración Social

C/. Orense, 11, 9.a planta

28071 Madrid

COMUNIDAD AUTONOMA DE LA REGION DE MURCIA

Instituto de Servicios Sociales

Consejería de Sanidad y Asuntos Sociales

C/. Alonso Espejo, s/n

30071 Murcia

COMUNIDAD AUTONOMA DE NAVARRA

Instituto Navarro de Bienestar Social

Departamento de Bienestar Social, Deporte y Vivienda del Gobierno de Navarra

C/. González Tablas, s/n

31091 Pamplona

COMUNIDAD AUTONOMA DEL PAIS VASCO

1. Departamento de Bienestar Social de la Diputación Foral de Alava

C/. General Alava, 10

01071 Vitoria

2. Departamento de Bienestar Social de la Diputación Foral de Vizcaya c/. Gran Vía, 26

48071 Bilbao

3. Departamento de Servicios Sociales de la Diputación Foral de Guipuzcoa

Avda. de la Libertad, 17-19, 4a planta

20071 San Sebastián

COMUNIDAD AUTONOMA DE VALENCIA

Dirección General de Servicios Sociales

Consejería de Trabajo y Asuntos Sociales de la Generalidad Valenciana

C/. Conde de Salvatierra, 9

46071 Valencia

EN LAS CIUDADES DE CEUTA Y MELILLA

Dirección General del Menor y Familia

Ministerio de Asuntos Sociales

C/. Condesa de Venadito, 34

28071 Madrid

b) La Autoridad Central que prevé el Convenio, art. 6.2, para la transmisión de comunicaciones, será:

Dirección General del Menor y Familia

Ministerio de Asuntos Sociales

C/. Condesa de Venadito, 34

28071 Madrid

2. Designación de la Autoridad Central que debe certificar la conformidad de la adopción con el Convenio (artículo 23). Con el siguiente texto:

«Cada una de las Comunidades Autónomas y la Dirección General del Menor y Familia con respecto a Ceuta y Melilla, designadas como Autoridadas Centrales, serán las competentes para certificar la adopción conforme al Convenio.»

3. Excepción prevista en el art. 22.4.

«Las adopciones de niños con residencia habitual en España, sólo podrán tener lugar por los residentes en aquellos Estados en los que, las funciones conferidas a las Autoridades Centrales son ejercidas por Autoridades Públicas o por Organismos reconocidos de acuerdo con lo previsto en el párrafo 1°. del art. 22 del Convenio.»

Translation

2. Designation of the Central Authorities responsible for certifying adoptions as having been made in accordance with the Convention (art. 23):

“Each of the Autonomous Communities and, for Ceuta and Melilla, the Directorate-General for Minors and the Family designated as Central Authorities shall be competent to certify adoptions as having been made in accordance with the Convention."

3. “Children habitually resident in Spain may only be adopted by residents of those States in which the functions of the Central Authorities are performed by public authorities or by accredited bodies in accordance with article 22, paragraph 1, of the Convention."

XNoot
7

Peru heeft de volgende autoriteit als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het Verdrag aangewezen:

“Secretaría technica de adopciones,

Av. Pablo Carriquiri no. 415,

San Isidro,

Lima"

XNoot
8

In overeenstemming met artikel 6 van het Verdrag heeft Costarica de volgende centrale autoriteit aangewezen:

the «Consejo Nacional de Adopciones», organ of the «Patronato Nacional de la Infancia».

Naar boven