Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 1995, 250 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 1995, 250 | Verdrag |
I. Verdrag inzake het Energiehandvest, met Bijlagen; II. Protocol bij het Energiehandvest, betreffende energie-efficiëntie en de daarmee verband houdende milieu-aspecten, met Bijlage;
Lissabon, 17 december 1994
De Engelse en de Franse tekst van Verdrag en Protocol zijn afgedrukt in Trb. 1995, 108.
In dat Tractatenblad dienen in de Engelse tekst de volgende correcties te worden aangebracht:
Op blz. 28 dient in artikel 10, elfde lid, “Article 53 and 4" te worden vervangen door “Article 53(3) and (4) ".
Op blz. 40 dient in artikel 19, eerste lid, letter c., “Article 34 4" te worden vervangen door “Article 34(4) ".
Op blz. 44 dient in artikel 20, eerste lid, “Article 29 2a)" te worden vervangen door “ Article 29(2)(a)".
Op blz. 46 dient in Article 21, tweede lid, “Article 73" te worden vervangen door “ Article 7(3)".
Op blz. 46 dient in Article 21, tweede lid, letter b), “Article 73" te worden vervangen door “Article 7 (3)".
Op blz. 46 dient in Article 21, derde lid, “Article 102 and 7" te worden vervangen door “Article 10(2) and (7)".
Op blz. 46 dient in Article 21, vierde lid, “Article 292 to 6" te worden vervangen door “Article 29(2) to (6)".
Het Verdrag is voorts nog ondertekend voor de volgende Staten:
Hongarije1 | 27 februari 1995 |
Litouwen | 5 april 1995 |
Oezbekistan | 5 april 1995 |
Albanië | 2 juni 1995 |
Roemenië | 8 juni 1995 |
de Tsjechische Republiek | 8 juni 1995 |
Bosnië-Herzegowina | 14 juni 1995 |
Turkmenistan | 14 juni 1995 |
Japan | 16 juni 1995 |
Noorwegen2 | 16 juni 1995 |
Het Protocol is voorts nog ondertekend voor de volgende Staten:
Hongarije | 27 februari 1995 |
Litouwen | 5 april 1995 |
Oezbekistan | 5 april 1995 |
Albanië | 2 juni 1995 |
Roemenië | 8 juni 1995 |
de Tsjechische Republiek | 8 juni 1995 |
Japan | 16 juni 1995 |
Noorwegen | 16 juni 1995 |
Verdrag inzake het Energiehandvest
De Partijen bij dit Verdrag,
Gelet op het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa, ondertekend op 21 november 1990,
Gelet op het Europees Energiehandvest dat is aangenomen als onderdeel van het op 17 december 1991 te 's-Gravenhage ondertekende Slotdocument van de Conferentie van 's-Gravenhage over het Europees Energiehandvest,
Eraan herinnerend dat alle ondertekenaars van het Slotdocument van de Conferentie van 's-Gravenhage zich ertoe verbonden hebben zich in te zetten voor de doelstellingen en beginselen van het Europees Energiehandvest en hun samenwerking zo snel mogelijk vorm te geven en uit te breiden door te goeder trouw te onderhandelen over een Verdrag inzake een Energiehandvest, met protocollen, en geleid door de wens de in dat Handvest neergelegde verplichtingen op een deugdelijke en bindende internationale rechtsgrondslag te vestigen;
Geleid door de wens het structurele kader tot stand te brengen dat vereist is om de in het Europees Energiehandvest vermelde beginselen in praktijk te brengen;
Geleid door de wens een concrete invulling te geven aan de grondgedachte van het Europees Energiehandvest, te weten dat dit als katalysator voor de economische groei moet fungeren door het nemen van maatregelen voor de liberalisatie van de investeringen en de handel in energie;
Bevestigend dat de Verdragsluitende Partijen het grootste belang hechten aan de daadwerkelijke toepassing van het beginsel van volledig nationale behandeling en van meestbegunstiging, en dat deze verplichtingen zullen gelden voor het doen van investeringen uit hoofde van een aanvullend verdrag;
Gezien de beoogde geleidelijke liberalisatie van het internationale handelsverkeer en het beginsel dat discriminatie in het internationale handelsverkeer moet worden vermeden, zoals dat tot uitdrukking is gebracht in de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel en de bijbehorende instrumenten, en zoals dat voorts in dit Verdrag is voorzien/geregeld;
Vastbesloten technische, administratieve en andere belemmeringen voor de handel in energiegrondstoffen en energieprodukten en daarmee verband houdende uitrusting, technologieën en diensten geleidelijk weg te nemen;
In het vooruitzicht dat de Verdragsluitende Partijen die momenteel geen partij zijn bij de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel uiteindelijk tot die Overeenkomst zullen toetreden en ernaar strevend voorlopige handelsregelingen te treffen die de betrokken Verdragsluitende Partijen tot steun zijn en een voorbereiding op de toetreding tot die Overeenkomst niet in de weg staan;
Gelet op de rechten en verplichtingen van sommige Verdragsluitende Partijen die tevens partij zijn bij de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel en de bijbehorende instrumenten;
Gelet op mededingingsregels inzake fusies, monopolies, mededingingbeperkende gedragingen en misbruik van machtsposities;
Gelet voorts op het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, de Richtlijnen voor internationale nucleaire transacties en andere internationale verplichtingen of afspraken met betrekking tot niet-verspreiding van kernwapens;
Erkennend de noodzaak van een zo doelmatig mogelijke exploratie, produktie, omzetting, opslag, vervoer, distributie en gebruik van energie;
Herinnerend aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand en de protocollen daarbij, en andere internationale overeenkomsten op milieugebied met energie-aspecten, en
Erkennend dat er een steeds dringender behoefte bestaat aan maatregelen ter bescherming van het milieu, met inbegrip van de ontmanteling van energie-installaties en de verwijdering van afvalstoffen, en aan hiertoe internationaal overeengekomen doelstellingen en criteria,
Zijn het volgende overeengekomen:
In dit Verdrag wordt verstaan onder:
1. „Handvest": het Europees Energiehandvest dat is aangenomen als onderdeel van het op 17 december 1991 te 's-Gravenhage ondertekende Slotdocument van de Conferentie van 's-Gravenhage over het Europees Energiehandvest; ondertekening van het Slotdocument wordt beschouwd als ondertekening van het Handvest;
2. „Verdragsluitende Partij": een Staat of regionale organisatie voor economische integratie die ermede heeft ingestemd door het Verdrag te worden gebonden en waarvoor het Verdrag in werking is;
3. „regionale organisatie voor economische integratie": een organisatie gevormd door Staten, waaraan haar Lid-Staten bevoegdheden hebben overgedragen ten aanzien van een aantal zaken, waarvan sommige onder dit Verdrag vallen, met inbegrip van de bevoegdheid aangaande die aangelegenheden besluiten te nemen welke voor haar Lid-Staten bindend zijn;
4. „energiegrondstoffen en energieprodukten", op basis van het geharmoniseerde systeem van de Internationale Douaneraad en de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschappen: de in bijlage EM opgenomen grondstoffen en produkten;
5. „economische activiteit in de energiesector": een economische activiteit met betrekking tot exploratie, winning, raffinage, produktie, opslag, vervoer over land, transmissie, distributie, handel, marketing of verkoop van energiegrondstoffen en energieprodukten, met uitzondering van die genoemd in bijlage NI, of met betrekking tot collectieve verwarmingssystemen;
6. „investering": elke vorm van activa die een investeerder in eigendom heeft of waarover hij direct of indirect zeggenschap heeft, met inbegrip van:
a. lichamelijke en onlichamelijke en roerende en onroerende zaken alsook andere rechten, zoals huur-, hypotheek-, retentie- en pandrechten;
b. een vennootschap of onderneming, of aandelen of andere vormen van vermogensdeelneming in, en obligaties en andere schuldbewijzen van een vennootschap of onderneming;
c. aanspraken op geld en aanspraken op prestaties volgens een contract met een economische waarde en in verband met een investering;
d. intellectuele eigendom;
e. opbrengsten;
f. een bij wet of contract of uit hoofde van overeenkomstig de wet verleende licenties en vergunningen verleend recht een economische activiteit in de energiesector te ondernemen.
Een wijziging van de wijze waarop activa geïnvesteerd worden, heeft geen invloed op het karakter ervan als investeringen en de term „investering" bestrijkt alle investeringen, zowel de investeringen die al gedaan zijn op als de investeringen die worden gedaan na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag voor de Verdragsluitende Partij van de investeerder die de investering doet of voor de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan de investering wordt gedaan, al naar gelang welke datum later is (hierna te noemen de „effectieve datum"), met dien verstande dat het Verdrag alleen van toepassing is op aangelegenheden die na de effectieve datum op zulke investeringen van invloed zijn.
„Investering" heeft betrekking op elke investering in verband met een economische activiteit in de energiesector en op investeringen of categorieën investeringen die door een Verdragsluitende Partij op haar grondgebied worden aangemerkt als „onder het Handvest vallende efficiëntieprojecten" en als zodanig bij het Secretariaat worden aangemeld;
7. „investeerders":
a. van een Verdragsluitende Partij,
i. natuurlijke personen die het staatsburgerschap of de nationaliteit bezitten van of permanent verblijven op het grondgebied van die Verdragsluitende Partij conform haar toepasselijke wetgeving;
ii. vennootschappen of andere organisaties opgericht conform op het grondgebied van die Verdragsluitende Partij toepasselijke wetgeving;
b. uit een derde land, natuurlijke personen, vennootschappen of andere organisaties die mutatis mutandis voldoen aan de onder a. aan Verdragsluitende Partijen gestelde voorwaarden;
8. „investeringen doen": nieuwe investeringen tot stand brengen, een bestaande investering geheel of gedeeltelijk overnemen, dan wel op nieuwe terreinen investeringsactiviteiten ontwikkelen;
9. „opbrengsten": de uit of in verband met een investering verkregen bedragen, ongeacht de vorm waarin zij worden betaald, met inbegrip van winst, dividenden, rente, vermogenswinst, uitkering van royalty's, vergoeding voor management of technische steun of andere vormen van vergoedingen en betalingen in natura;
10. „grondgebied" met betrekking tot een Staat, die Verdragsluitende Partij is:
a. het grondgebied onder zijn soevereiniteit, met dien verstande dat dat grondgebied land, binnenwateren en de territoriale zee omvat, en
b. behoudens en overeenkomstig het internationale zeerecht: de zee, zeebodem en ondergrond daarvan waarover die Verdragsluitende Partij soevereine rechten of rechtsmacht uitoefent.
Met betrekking tot een regionale organisatie voor economische integratie die Partij bij dit Verdrag is, betekent „grondgebied" de gebieden van de Lid-Staten van die organisatie volgens de bepalingen van het verdrag tot oprichting van die organisatie;
11. a. „GATT": „de GATT-Overeenkomst van 1947" en/of „de GATT-Overeenkomst van 1994", naar gelang van het geval;
b. „de GATT-Overeenkomst van 1947": de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 30 oktober 1947, die is gehecht aan de Slotakte van de Tweede Zitting van de Voorbereidende Commissie van de Conferentie der Verenigde Naties over Handel en Werkgelegenheid, zoals later verbeterd of gewijzigd;
c. „de GATT-Overeenkomst van 1994": de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel die is opgenomen in bijlage 1A van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, zoals later verbeterd of gewijzigd.
Elke partij bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie wordt geacht partij te zijn bij de GATT-Overeenkomst van 1994
d. „bijbehorende instrumenten", naar gelang van het geval:
i. overeenkomsten, regelingen of andere juridische instrumenten, met inbegrip van besluiten, verklaringen en afspraken, in het kader van de GATT-Overeenkomst van 1947 zoals later verbeterd of gewijzigd; en/of
ii. de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, met inbegrip van bijlage 1 (behalve de GATT-Overeenkomst van 1994), bijlage 2, bijlage 3 en bijlage 4 daarvan, alsmede de daarmee samenhangende besluiten, verklaringen en afspraken, zoals later verbeterd of gewijzigd;
12. „intellectuele eigendom": auteursrechten en daarmee verband houdende rechten, handelsmerken, geografische aanduidingen, industriële ontwerpen, octrooien, de layout van geïntegreerde schakelingen en de bescherming van niet-openbaargemaakte informatie;
13. a. „Protocol uit hoofde van het Energiehandvest" of „Protocol": een verdrag waarvoor de Conferentie van het Handvest machtiging tot onderhandeling heeft verleend en dat zij heeft aangenomen, en dat is gesloten door twee of meer Verdragsluitende Partijen om de bepalingen van dit Verdrag met betrekking tot specifieke sectoren of categorieën activiteiten die onder dit Verdrag vallen, of tot de samenwerkingsgebieden bedoeld in titel III van het Handvest te vervolledigen, aan te vullen, uit te breiden of nader uit te werken;
b. „Verklaring uit hoofde van het Energiehandvest" of „Verklaring": een niet-bindend instrument waartoe de Conferentie van het Handvest machtiging tot onderhandeling heeft verleend en waarvan zij de tekst heeft goedgekeurd, en die is gesloten door twee of meer Verdragsluitende Partijen om de bepalingen van dit Verdrag te vervolledigen of aan te vullen;
14. „vrij inwisselbare valuta": een valuta die op grote schaal op internationale deviezenmarkten verhandeld en bij internationale transacties gebruikt wordt.
Dit Verdrag heeft als doel een juridisch kader te bieden voor het bevorderen van de samenwerking op lange termijn op energiegebied, op basis van wederzijds voordeel en complementariteit en overeenkomstig de doelstellingen en beginselen van het Handvest.
De Verdragsluitende Partijen streven ernaar te bevorderen dat de internationale markten onder commerciële voorwaarden toegankelijk zijn en streven er meer in het algemeen naar een open en concurrentiegerichte markt voor energiegrondstoffen en energieprodukten te ontwikkelen.
De bepalingen van dit Verdrag laten, in de betrekkingen tussen individuele Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij de GATT, de bepalingen van de GATT en bijbehorende instrumenten zoals die worden toegepast tussen die Verdragsluitende Partijen onverlet.
1. Een Verdragsluitende Partij past geen met de handel verband houdende investeringsmaatregel toe die onverenigbaar is met het bepaalde in artikel III of artikel XI van de GATT; deze bepaling laat de rechten en verplichtingen van de Verdragsluitende Partij krachtens de GATT en bijbehorende instrumenten en krachtens artikel 29 onverlet.
2. Dergelijke maatregelen omvatten investeringsmaatregelen die verplicht of afdwingbaar zijn krachtens de nationale wetgeving of een bestuursrechtelijke beslissing, dan wel waarvan de naleving voorwaarde is voor het verkrijgen van een voordeel, en die voorschrijven dat:
a. een bedrijf produkten van binnenlandse oorsprong of herkomst moet kopen of gebruiken, ongeacht of dit voorschrift geldt voor specifieke produkten, een bepaalde hoeveelheid van of een bepaalde waarde aan produkten, dan wel voor een bepaald deel van de omvang of waarde van zijn lokale produktie; of
b. de aankoop of het gebruik van geïmporteerde produkten door een bedrijf moet worden beperkt tot een hoeveelheid die in een bepaalde verhouding staat tot de hoeveelheid of de waarde van de lokale produkten die het bedrijf uitvoert;
of die een beperking oplegt aan:
c. de invoer door een bedrijf van produkten die gebruikt worden bij of verband houden met de lokale produktie van dat bedrijf, in het algemeen, dan wel voor een hoeveelheid die in een bepaalde verhouding staat tot de omvang of de waarde van de lokale produktie die het bedrijf uitvoert;
d. de invoer door een bedrijf van produkten die gebruikt worden bij of verband houden met de lokale produktie van dat bedrijf, welke beperking erin bestaat dat het bedrijf slechts toegang krijgt tot een bedrag aan deviezen dat in verhouding staat tot de aan het bedrijf toe te schrijven inbreng van deviezen; of
e. de uitvoer of verkoop voor uitvoer van produkten door een bedrijf, ongeacht of deze beperking geldt voor specifieke produkten, voor een bepaalde hoeveelheid van of waarde aan produkten, dan wel voor een bepaald deel van de omvang of de waarde van zijn lokale produktie.
3. Geen enkele bepaling van het eerste lid mag worden uitgelegd als een beletsel voor een Verdragsluitende Partij om de in het tweede lid, letters a) en c), bedoelde met de handel verband houdende investeringsmaatregelen toe te passen als voorwaarde om in aanmerking te komen voor exportbevordering, buitenlandse hulp, overheidsopdrachten of programma's die voorzien in preferentiële tarieven of quota.
4. Ongeacht het eerste lid kan een Verdragsluitende Partij tijdelijk met de handel verband houdende investeringsmaatregelen handhaven die bij de ondertekening van dit Verdrag door die Partij reeds meer dan 180 dagen van toepassing waren, zulks onder voorbehoud van de bepalingen inzake kennisgeving en uitfasering die zijn opgenomen in bijlage TRM.
1. Elke Verdragsluitende Partij streeft naar vermindering van marktverstoringen en belemmeringen van de mededinging bij economische activiteit in de energiesector.
2. Elke Verdragsluitende Partij zorgt ervoor dat zij binnen haar rechtsmacht de nodige en geschikte wetgeving ter bestrijding van unilaterale en overeengekomen mededingingbeperkende gedragingen bij economische activiteit in de energiesector tot stand brengt en doet naleven.
3. Verdragsluitende Partijen die ervaring hebben met het toepassen van de mededingingsregels dienen ernstig in overweging te nemen om desgevraagd en binnen de grenzen van de beschikbare middelen technische bijstand voor de ontwikkeling en toepassing van mededingingsregels te verlenen aan andere Verdragsluitende Partijen.
4. De Verdragsluitende Partijen kunnen bij de handhaving van hun mededingingsregels samenwerken door middel van onderling overleg en uitwisseling van informatie.
5. Indien een Verdragsluitende Partij van oordeel is dat een bepaalde mededingingbeperkende gedraging binnen het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij een nadelige invloed heeft op een aanzienlijk belang ten aanzien van de in dit artikel aangegeven doeleinden, kan die Verdragsluitende Partij de andere Verdragsluitende Partij daarvan in kennis stellen en verzoeken dat de mededingingsautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij passende handhavingsmaatregelen treffen. Bij die kennisgeving verstrekt deze Verdragsluitende Partij voldoende informatie, opdat de andere Verdragsluitende Partij kan vaststellen op welke mededinging beperkende gedragingen de kennisgeving betrekking heeft, en biedt zij aan alle verdere informatie te geven en alle verdere medewerking te verlenen die binnen haar vermogen ligt. De Verdragsluitende Partij die een kennisgeving heeft ontvangen of, naar gelang van het geval, de betrokken mededingingsautoriteit(en) kan (kunnen) overleg plegen met de mededingingsautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partijen, neemt (nemen) het verzoek van de andere Verdragsluitende Partij ernstig in overweging bij hun besluit al dan niet handhavingsmaatregelen te nemen ten aanzien van de in de kennisgeving genoemde mededingingbeperkende gedraging. De Verdragsluitende Partij die een kennisgeving heeft ontvangen informeert de andere Verdragsluitende Partij over haar besluit of het besluit van de betrokken mededingingsautoriteiten en kan indien zij dit wenst de andere Verdragsluitende Partij informeren over de beweegredenen voor het besluit. Indien handhavingsmaatregelen worden genomen, doet de Verdragsluitende Partij die een kennisgeving heeft ontvangen mededeling aan de andere Verdragsluitende Partij van het resultaat daarvan en, voor zover mogelijk, van significante ontwikkelingen die zich inmiddels hebben voorgedaan.
6. Geen enkele bepaling van dit artikel vereist dat een Verdragsluitende Partij informatie moet verstrekken in strijd met haar wetten betreffende openbaarmaking van informatie, vertrouwelijkheid en bedrijfsgeheimen.
7. De in het vijfde lid en artikel 27, eerste lid, beschreven procedures zijn binnen dit Verdrag de enige wijze waarop mogelijke geschillen betreffende de uitvoering of interpretatie van dit artikel kunnen worden geregeld.
1. Elke Verdragsluitende Partij neemt de nodige maatregelen ter vergemakkelijking van de doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten overeenkomstig het beginsel van vrije doorvoer en zonder onderscheid te maken naar oorsprong, bestemming of eigendom van die energiegrondstoffen en energieprodukten, zonder prijsdiscriminatie op grond van een dergelijk onderscheid en zonder onredelijke vertragingen, beperkingen of heffingen op te leggen.
2. De Verdragsluitende Partijen moedigen de bevoegde diensten ertoe aan om mee te werken aan:
a. de modernisering van de energietransportvoorzieningen die noodzakelijk zijn voor de doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten;
b. de ontwikkeling en exploitatie van energietransportvoorzieningen die het grondgebied van meer dan een Verdragsluitende Partij bestrijken;
c. maatregelen om de gevolgen van onderbrekingen van de voorziening met energiegrondstoffen en energieprodukten te ondervangen;
d. het vergemakkelijken van de onderlinge verbinding van energietransportvoorzieningen.
3. Elke Verdragsluitende Partij verbindt zich ertoe dat, wat betreft energiegrondstoffen en energieprodukten in doorvoer, haar bepalingen inzake het vervoer van energiegrondstoffen en energieprodukten en het gebruik van energietransportvoorzieningen niet ongunstiger zijn dan voor dergelijke grondstoffen en produkten afkomstig van of bestemd voor haar eigen grondgebied, tenzij in een bestaande internationale overeenkomst anders is bepaald.
4. Ingeval doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten via energietransportvoorzieningen niet op commerciële voorwaarden kan geschieden, werpen de Verdragsluitende Partijen geen belemmeringen op voor het creëren van nieuwe capaciteit, tenzij in de vigerende wetgeving die niet in strijd is met het eerste lid anders is bepaald.
5. Een Verdragsluitende Partij over wier grondgebied doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten kan plaatsvinden is niet verplicht:
a. toestemming te geven voor de aanleg of aanpassing van energietransportvoorzieningen; of
b. toestemming te geven voor nieuwe of bijkomende doorvoerstromen via bestaande energietransportvoorzieningen,
waarvan zij tegenover de andere betrokken Verdragsluitende Partijen kan aantonen dat daardoor de veiligheid of de doeltreffendheid van haar energiesystemen, inclusief de zekerheid van de voorziening, in gevaar zouden worden gebracht.
Behoudens het bepaalde in het zesde en het zevende lid garanderen de Verdragsluitende Partijen de bestaande stromen van energiegrondstoffen en energieprodukten naar, van of tussen het grondgebied van andere Verdragsluitende Partijen.
6. In geval van een geschil over een aangelegenheid in verband met de doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten over het grondgebied van een Verdragsluitende Partij mag die Verdragsluitende Partij, vóór de afsluiting van de in het zevende lid bedoelde procedures voor het beslechten van geschillen, de bestaande stroom van energiegrondstoffen en energieprodukten niet onderbreken of verminderen, toelaten dat een lichaam onder haar zeggenschap dat doet, dan wel van een lichaam onder haar rechtsmacht eisen dat dit de bestaande stroom van energiegrondstoffen en energieprodukten onderbreekt of vermindert, tenzij zulks uitdrukkelijk is vermeld in een contract of een andere overeenkomst over deze doorvoer of is toegestaan bij een besluit van de bemiddelaar.
7. De volgende bepalingen zijn van toepassing op een geschil als bedoeld in het zesde lid, zij het pas nadat alle contractuele of andere te voren overeengekomen middelen voor het beslechten van geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij het geschil of tussen een in het zesde lid bedoeld lichaam en een lichaam van een andere Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil, zijn uitgeput.
a. Een Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil kan dit voorleggen aan de Secretaris-Generaal door middel van een kennisgeving waarin de aangelegenheden waarop het geschil betrekking heeft worden samengevat. De Secretaris-Generaal stelt alle Verdragsluitende Partijen hiervan in kennis.
b. De Secretaris-Generaal wijst binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving in overleg met de partijen bij het geschil en de andere betrokken Verdragsluitende Partijen een bemiddelaar aan. De bemiddelaar moet ervaring hebben met de aangelegenheden waarop het geschil betrekking heeft en mag geen onderdaan, staatsburger of ingezetene zijn van een partij bij het geschil of een van de andere betrokken Verdragsluitende Partijen.
c. De bemiddelaar streeft ernaar dat de partijen bij het geschil akkoord gaan met een oplossing ervan of met een procedure om een dergelijke oplossing te bereiken. Indien hij niet binnen negentig dagen na te zijn aangewezen een dergelijk akkoord heeft bewerkstelligd, doet hij een aanbeveling voor een oplossing van het geschil of een procedure om een dergelijke oplossing te bereiken, en neemt hij een besluit over de voorlopige tarieven en andere voorwaarden die voor de doorvoer in acht moeten worden genomen vanaf een datum die hij aangeeft totdat het geschil is opgelost.
d. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe erop toe te zien en ervoor te zorgen dat de lichamen onder hun zeggenschap of rechtsmacht een voorlopig besluit krachtens het zevende lid, letter c), inzake tarieven en voorwaarden in acht nemen gedurende twaalf maanden na het besluit van de bemiddelaar of totdat het geschil is opgelost, welke van beide tijdstippen eerder valt.
e. Ongeacht letter b) kan de Secretaris-Generaal ervan afzien een bemiddelaar aan te wijzen indien naar zijn oordeel het geschil betrekking heeft op doorvoer die reeds het onderwerp is of is geweest van de in de letters a) tot en met d) opgenomen procedures voor het beslechten van geschillen en deze procedures niet tot een oplossing van het geschil hebben geleid.
f. De Conferentie van het Handvest stelt standaardbepalingen vast betreffende de afwikkeling van de bemiddelingsprocedure en de vergoeding van bemiddelaars.
8. Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan de rechten en verplichtingen van een Verdragsluitende Partij krachtens het internationale recht, met inbegrip van het internationaal gewoonterecht, alsook krachtens bilaterale of multilaterale overeenkomsten, met inbegrip van voorschriften inzake onderzeese kabels en pijpleidingen.
9. Dit artikel mag niet zo worden uitgelegd dat daardoor een Verdragsluitende Partij die niet beschikt over een bepaald type energietransportvoorzieningen dat wordt gebruikt voor doorvoer verplicht is maatregelen met betrekking tot dat type energietransportvoorzieningen te nemen ingevolge de bepalingen van dit artikel. Deze Verdragsluitende Partij is echter verplicht te voldoen aan het bepaalde in het vierde lid.
10. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. „Doorvoer":
i. de overbrenging via het grondgebied van een Verdragsluitende Partij, dan wel naar of van op het grondgebied van die partij gelegen haveninstallaties voor laden of lossen van energiegrondstoffen en energieprodukten die afkomstig zijn van het grondgebied van een andere staat en bestemd zijn voor het grondgebied van een derde staat, met dien verstande dat hetzij die andere staat, hetzij die derde staat een Verdragsluitende Partij is; of
ii. de overbrenging via het grondgebied van een Verdragsluitende Partij van energiegrondstoffen en energieprodukten die afkomstig zijn van het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij en bestemd zijn voor het grondgebied van die andere Verdragsluitende Partij, tenzij de twee betrokken Verdragsluitende Partijen daarover anders beslissen en deze beslissing door middel van een gezamenlijke aantekening in bijlage N opnemen. De twee Verdragsluitende Partijen kunnen hun aantekeningen in bijlage N doorhalen door een gezamenlijke schriftelijke kennisgeving van hun voornemen aan het Secretariaat, dat deze kennisgeving doorzendt aan alle andere Verdragsluitende Partijen. De doorhaling wordt van kracht vier weken na de kennisgeving aan het Secretariaat.
b. „Energietransportvoorzieningen": hogedruk-gaspijpleidingen, hoog spanningsgrid-netwerken, aardoliepijpleidingen, kolenslikpijpleidingen, pijpleidingen voor olieprodukten en andere vaste installaties die specifiek bestemd zijn voor het behandelen van energiegrondstoffen en energieprodukten.
1. De Verdragsluitende Partijen komen overeen, onder voorbehoud van hun wetten en voorschriften en de bescherming van de intellectuele eigendom, de toegang tot en de overdracht van energietechnologie op commerciële en niet-discriminerende basis te bevorderen, ten einde de handel in energiegrondstoffen en energieprodukten en de investeringen te ondersteunen en het doel van het Handvest te verwezenlijken.
2. Voor zover nodig voor de toepassing van het eerste lid heffen de Verdragsluitende Partijen derhalve bestaande belemmeringen op, en creëren zij geen nieuwe belemmeringen voor de overdracht van technologie op het gebied van energiegrondstoffen en energieprodukten, alsmede uitrusting en diensten die hiermee samenhangen, onder voorbehoud van non-proliferatieverplichtingen en andere internationale verplichtingen.
1. De Verdragsluitende Partijen erkennen het belang van open kapitaalmarkten voor het bevorderen van de kapitaalstroom voor de financiering van de handel in energiegrondstoffen en energieprodukten en voor het doen en ondersteunen van investeringen in economische activiteit in de energiesector op het grondgebied van andere Verdragsluitende Partijen, met name die wier economie zich in een overgangssituatie bevindt. Elke Verdragsluitende Partij streeft er derhalve naar toegang tot haar kapitaalmarkt te bevorderen voor bedrijven en onderdanen van andere Verdragsluitende Partijen, met het oog op de financiering van handelstransacties in energiegrondstoffen en energieprodukten en met het oog op investeringen in economische activiteit in de energiesector op het grondgebied van die andere Verdragsluitende Partijen, onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke onder vergelijkbare omstandigheden gelden voor haar eigen bedrijven en onderdanen of voor bedrijven en onderdanen van een andere Verdragsluitende Partij of derde staat, al naar gelang welke voorwaarden het gunstigst zijn.
2. Een Verdragsluitende Partij kan programma's vaststellen en in stand houden die toegang verschaffen tot overheidsleningen, subsidies, garanties of verzekeringen ter vergemakkelijking van handelsactiviteiten of investeringen in het buitenland. Zij stelt deze faciliteiten beschikbaar, met inachtneming van de doelstellingen, beperkingen en criteria van de desbetreffende programma's (met inbegrip van overwegingen, doelstellingen, beperkingen of criteria met betrekking tot de vestigingsplaats van de aanvrager van een dergelijke faciliteit of de plaats van levering van met steun van deze faciliteit geleverde goederen of diensten) voor investeringen in de economische activiteit in de energiesector van andere Verdragsluitende Partijen of voor de financiering van handelstransacties met betrekking tot energiegrondstoffen en energieprodukten met andere Verdragsluitende Partijen.
3. Bij de uitvoering van programma's op het gebied van de economische activiteit in de energiesector ter verbetering van de economische stabiliteit en het investeringsklimaat van de Verdragsluitende Partijen, streven deze op passende wijze ernaar om de werkzaamheden van de op dit gebied opererende internationale financiële instellingen te bevorderen en gebruik te maken van de bij die instellingen aanwezige deskundigheid.
4. Geen enkele bepaling van dit artikel belet
a. financiële instellingen om hun eigen op marktbeginselen en bedrijfseconomische overwegingen gebaseerde krediet- of verzekeringssysteem toe te passen; of
b. een Verdragsluitende Partij maatregelen te nemen
i. om bedrijfseconomische redenen, met inbegrip van de bescherming van investeerders, consumenten, depositeurs, polishouders of personen ten aanzien waarvan een verstrekker van financiële diensten een fiduciaire verplichting heeft;
ii. om de integriteit en stabiliteit van haar financieel systeem en kapitaalmarkten te waarborgen.
BEVORDERING BESCHERMING EN BEHANDELING VAN INVESTERINGEN
1. Elke Verdragsluitende Partij bevordert en schept overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag stabiele, billijke, gunstige en doorzichtige voorwaarden voor het doen van investeringen op haar grondgebied door investeerders van andere Verdragsluitende Partijen. Tot die voorwaarden behoort de verbintenis investeringen van investeerders van andere Verdragsluitende Partijen steeds eerlijk en billijk te behandelen. Dergelijke investeringen genieten voorts duurzame bescherming en zekerheid en de Verdragsluitende Partijen doen niet met onredelijke of discriminerende maatregelen afbreuk aan het beheer, de instandhouding, het gebruik en het genot ervan en de beschikking erover. In geen geval mogen deze investeringen minder gunstig worden behandeld dan het internationale recht, met inbegrip van in het kader van verdragen aangegane verplichtingen, vereist. Elke Verdragsluitende Partij moet verplichtingen die zij is aangegaan ten aanzien van investeerders of met betrekking tot investeringen door investeerders van een andere Verdragsluitende Partij nakomen.
2. Elke Verdragsluitende Partij streeft ernaar investeerders van andere Verdragsluitende Partijen wat betreft het doen van investeringen op haar grondgebied de in het derde lid omschreven behandeling toe te kennen.
3. In dit artikel wordt onder „behandeling" verstaan een behandeling toegekend door een Verdragsluitende Partij die niet minder gunstig is dan die welke zij toekent aan haar eigen investeerders of aan de investeerders van een andere Verdragsluitende Partij of een derde staat, al naar gelang welke behandeling het gunstigst is.
4. Bij een aanvullend verdrag wordt, onder daarin op te nemen voorwaarden, aan elke partij daarbij de verplichting opgelegd om, wat betreft het doen van investeringen op haar grondgebied, aan investeerders van andere partijen de in het derde lid omschreven behandeling toe te kennen. Dit aanvullende verdrag staat open voor ondertekening door de staten en regionale organisaties voor economische integratie die dit Verdrag hebben ondertekend of daartoe zijn toegetreden. De onderhandelingen over het aanvullende verdrag beginnen uiterlijk op 1 januari 1995 en het ligt in de bedoeling deze op 1 januari 1998 af te ronden.
5. Elke Verdragsluitende Partij streeft ernaar om, wat betreft het doen van investeringen op haar grondgebied:
a. uitzonderingen op de in het derde lid omschreven behandeling tot een minimum te beperken;
b. bestaande beperkingen voor investeerders van andere Verdragsluitende Partijen geleidelijk weg te nemen.
6. a. Een Verdragsluitende Partij kan, wat betreft het doen van investeringen op haar grondgebied, te allen tijde, via het Secretariaat, de Conferentie van het Handvest uit eigen beweging in kennis stellen van haar voornemen geen nieuwe uitzonderingen op de in het derde lid omschreven behandeling vast te stellen.
b. Voorts kan een Verdragsluitende Partij te allen tijde uit eigen beweging de verplichting op zich nemen om, wat betreft het doen van investeringen in een aantal van de of in alle economische activiteiten in de energiesector op haar grondgebied, investeerders van andere Verdragsluitende Partijen de in het derde lid omschreven behandeling toe te kennen. Een dergelijke verplichting dient ter kennis van het Secretariaat te worden gebracht en in bijlage VC te worden opgenomen en is bindend krachtens dit Verdrag.
7. Elke Verdragsluitende Partij kent aan investeringen op haar grondgebied van investeerders van andere Verdragsluitende Partijen, en daarmee verband houdende activiteiten waaronder het beheer, de instandhouding, het gebruik en het genot daarvan of de beschikking daarover, een niet minder gunstige behandeling toe dan aan investeringen van haar eigen investeerders of van investeerders van een andere Verdragsluitende Partij of derde staat en daarmee verband houdende activiteiten waaronder het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot daarvan of de beschikking daarover, al naar gelang welke behandeling het gunstigst is.
8. De modaliteiten voor de toepassing van het zevende lid met betrekking tot programma's in het kader waarvan een Verdragsluitende Partij subsidies of andere financiële steun verleent of contracten afsluit voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van energietechnologie, worden opgenomen in het in het vierde lid bedoelde aanvullende verdrag. Elke Verdragsluitende Partij stelt de Conferentie van het Handvest via het Secretariaat in kennis van de modaliteiten die zij toepast ten aanzien van de in dit lid bedoelde programma's.
9. Elke staat of regionale organisatie voor economische integratie die dit Verdrag ondertekent of tot dit Verdrag toetreedt, dient op de dag waarop hij/zij het Verdrag ondertekent of de akte van toetreding nederlegt, bij het Secretariaat een verslag in waarin een overzicht wordt gegeven van alle wettelijke, bestuursrechtelijke en andere maatregelen met betrekking tot:
a. uitzonderingen op het tweede lid;
b. de in het achtste lid bedoelde programma's.
Een Verdragsluitende Partij meldt met het oog op het actueel houden van haar verslag onverwijld elke wijziging bij het Secretariaat. De Conferentie van het Handvest bestudeert deze verslagen op gezette tijden.
Met betrekking tot het bepaalde in letter a. kunnen in het verslag delen van de energiesector worden aangewezen waarin een Verdragsluitende Partij investeerders van andere Verdragsluitende Partijen de in het derde lid omschreven behandeling toekent.
Met betrekking tot het bepaalde in letter b. kunnen bij de bestudering van het verslag door de Conferentie van het Handvest de effecten van dergelijke programma's op mededinging en investeringen in beschouwing worden genomen.
10. Ongeacht enige andere bepaling van dit artikel geldt de in het derde en het zevende lid omschreven behandeling niet voor de bescherming van intellectuele eigendom; de daarvoor geldende behandeling is die welke is omschreven in de desbetreffende bepalingen van de vigerende internationale overeenkomsten inzake de bescherming van de intellectuele eigendom waarbij de onderscheiden Verdragsluitende Partijen partij zijn.
11. Voor de toepassing van artikel 26 wordt de toepassing door een Verdragsluitende Partij van een investeringsmaatregel op handelsgebied als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, op een op dat tijdstip reeds bestaande investering van een investeerder van een andere Verdragsluitende Partij beschouwd, behoudens het bepaalde in artikel 5, derde en vierde lid, als een inbreuk op een verplichting van eerstgenoemde Verdragsluitende Partij krachtens dit Deel.
12. Elke Verdragsluitende Partij zorgt ervoor dat haar interne wetgeving doeltreffende middelen biedt voor het doen gelden van aanspraken en de handhaving van rechten betreffende investeringen, investeringsovereenkomsten en investeringsvergunningen.
1. Een Verdragsluitende Partij behandelt, onder voorbehoud van haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende binnenkomst, verblijf en arbeid van een natuurlijke persoon, te goeder trouw verzoeken van investeerders van een andere Verdragsluitende Partij en van stafpersoneel in dienst van dergelijke investeerders of werkzaam in het kader van investeringen van dergelijke investeerders; om haar grondgebied binnen te mogen komen en daar tijdelijk te verblijven voor activiteiten in verband met het doen of de ontwikkeling, het beheer, de instandhouding, het gebruik en het genot van of de beschikking over relevante investeringen, met inbegrip van het verstrekken van adviezen of essentiële technische diensten.
2. Een Verdragsluitende Partij staat aan investeerders van een andere Verdragsluitende Partij die investeringen op haar grondgebied hebben en voor investeringen van dergelijke investeerders toe naar keuze van die investeerder of investering stafleden in dienst te nemen, ongeacht nationaliteit en staatsburgerschap, op voorwaarde dat de betrokken stafleden toestemming hebben gekregen om het grondgebied van de eerstgenoemde Verdragsluitende Partij binnen te komen en daar te verblijven en te werken, en dat het betrokken dienstverband in overeenstemming is met de voorwaarden en termijnen die verbonden zijn aan de voor die stafleden verleende toestemming.
1. Behoudens wanneer artikel 13 van toepassing is, wordt aan een investeerder van een Verdragsluitende Partij die met betrekking tot een investering op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij een verlies lijdt ten gevolge van oorlog of een ander gewapend conflict, een nationale noodtoestand, burgerlijke ongeregeldheden of andere soortgelijke gebeurtenissen op dat grondgebied door laatstgenoemde Verdragsluitende Partij wat betreft restitutie, schadeloosstelling, compensatie of een andere regeling de gunstigste behandeling toegekend welke die Partij andere investeerders, hetzij eigen investeerders, hetzij investeerders van een andere Verdragsluitende Partij, hetzij investeerders van een derde staat, toekent.
2. Onverminderd het eerste lid wordt een investeerder van een Verdragsluitende Partij die in één van de in het eerste lid genoemde situaties op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij een verlies lijdt ten gevolge van
a. de vordering van zijn investering of een deel daarvan door de strijdkrachten of de overheid van die Verdragsluitende Partij, of
b. de vernietiging van zijn investering of een deel daarvan door de strijdkrachten of de overheid van die Verdragsluitende Partij, anders dan onder dwang van de omstandigheden,
restitutie of vergoeding toegekend, die in beide gevallen prompt, adequaat en doeltreffend is.
1. Investeringen van investeerders van een Verdragsluitende Partij op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij mogen niet worden genationaliseerd, onteigend of onderworpen aan maatregelen met een soortgelijk effect als nationalisatie of onteigening (hierna te noemen „onteigening"), behalve wanneer de onteigening:
a. geschiedt in het algemeen belang;
b. niet discriminerend is;
c. geschiedt met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang; en
d. gepaard gaat met de betaling van prompte, adequate en doeltreffende compensatie.
Die compensatie is gelijk aan de billijke marktwaarde van de onteigende investering op het tijdstip vlak voordat de onteigening of op handen zijnde onteigening zodanig bekend werd dat de investeringswaarde werd beïnvloed (hierna te noemen: de „datum van de waardebepaling").
Deze billijke marktwaarde wordt op verzoek van de investeerder berekend in een vrij inwisselbare valuta volgens de voor die valuta op de datum van de waardebepaling geldende marktwisselkoers. De compensatie omvat tevens rente over de periode tussen de onteigenings- en de betalingsdatum, welke berekend wordt tegen een commercieel, op marktbasis vastgesteld tarief.
2. De betrokken investeerder heeft recht op onverwijlde toetsing, krachtens het recht van de Verdragsluitende Partij die de onteigening verricht, van zijn zaak, de waardebepaling van zijn investeringen en de betaling van compensatie overeenkomstig de beginselen neergelegd in het eerste lid, door een gerechtelijke of andere onafhankelijke bevoegde instantie van die Partij.
3. Voor alle duidelijkheid wordt bepaald dat onteigening ook de gevallen omvat waarin een Verdragsluitende Partij de activa onteigent van een vennootschap of onderneming op haar grondgebied waarin een investeerder van een andere Verdragsluitende Partij een investering, ook indien via aandelenbezit, heeft.
1. Elke Verdragsluitende Partij waarborgt met betrekking tot investeringen op haar grondgebied door investeerders van een andere Verdragsluitende Partij het vrij verrichten van overmakingen van gelden naar en van haar grondgebied, waaronder de overmaking van:
a. aanvangskapitaal en aanvullend kapitaal voor de instandhouding en ontwikkeling van een investering;
b. opbrengsten;
c. betalingen uit hoofde van een contract, met inbegrip van de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente ingevolge een leningsovereenkomst;
d. onuitgegeven inkomsten en andere bezoldigingen van personeel dat in verband met die investering uit het buitenland aangeworven is;
e. opbrengsten uit de volledige of gedeeltelijke verkoop of liquidatie van een investering of een deel daarvan;
f. betalingen die voortvloeien uit de beslechting van een geschil; en
g. compensatiebetalingen overeenkomstig de artikelen 12 en 13.
2. De in het eerste lid genoemde overmakingen geschieden onverwijld en in een vrij inwisselbare valuta.
3. Overmakingen worden verricht tegen de op de datum van de overmaking geldende wisselkoers voor spottransacties in de over te maken valuta. Bij ontstentenis van een deviezenmarkt is de toe te passen koers de meest recente koers die wordt toegepast op investeringen vanuit het buitenland of de meest recente wisselkoers die wordt toegepast voor de omrekening van valuta's in bijzondere trekkingsrechten, al naar gelang welke koers voor de investeerder het gunstigst is.
4. Ongeacht het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid kan een Verdragsluitende Partij de rechten van crediteuren beschermen of naleving van wetten betreffende de uitgifte van en de handel in waardepapieren en van beslissingen in civiel-, bestuurs- en strafrechtelijke arbitrageprocedures waarborgen, door het op billijke, niet discriminerende wijze en te goeder trouw toepassen van haar wetten en voorschriften.
5. Ongeacht het bepaalde in het tweede lid kunnen Verdragsluitende Partijen die staten zijn die deel uitmaakten van de voormalige Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, in onderling gesloten overeenkomsten bepalen dat overmakingen van betalingen worden uitgevoerd in de valuta's van die Partijen, mits dergelijke overeenkomsten er niet toe leiden dat investeringen op hun grondgebied van investeerders van andere Verdragsluitende Partijen minder gunstig worden behandeld dan investeringen van investeerders van de Verdragsluitende Partijen die een dergelijke overeenkomst zijn aangegaan of investeringen van investeerders van een derde staat.
6. Ongeacht het bepaalde in het eerste lid, letter b), kan een Verdragsluitende Partij de overbrenging van opbrengsten in natura beperken in gevallen waarin die Verdragsluitende Partij krachtens artikel 29, tweede lid, letter a), of de GATT en bijbehorende instrumenten gemachtigd is om de uitvoer of de verkoop voor uitvoer van het produkt waarin de opbrengst in natura bestaat te beperken of te verbieden, met dien verstande dat de betrokken Verdragsluitende Partij toestaat opbrengsten in natura uit te keren zoals goedgekeurd of aangegeven in een investeringsovereenkomst, investeringsvergunning of andere schriftelijke overeenkomst tussen de Verdragsluitende Partij en een investeerder van een andere Verdragsluitende Partij of diens investering.
1. Wanneer een Verdragsluitende Partij of de door haar aangewezen instantie (de „schadeloos stellende partij" een betaling verricht uit hoofde van een schadeloosstelling of waarborg voor een investering van een investeerder (de „schadeloos gestelde partij") op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij (de „gastpartij") erkent de gastpartij dat
a. alle uit die investering voortvloeiende rechten en vorderingen worden overgedragen aan de schadeloos stellende partij, en
b. de schadeloos stellende partij gerechtigd is die rechten en die vorderingen op grond van subrogatie af te dwingen.
2. De schadeloos stellende partij kan te allen tijde aanspraak maken op
a. dezelfde behandeling op het gebied van rechten en vorderingen die zij op grond van de in het eerste lid bedoelde overdracht heeft verworven, en
b. dezelfde uit hoofde van die rechten en vorderingen te ontvangen bedragen
als waarop de schadeloos gestelde partij krachtens dit Verdrag recht had in verband met de betrokken investering.
3. Bij een procedure ingevolge artikel 26 mag een Verdragsluitende Partij niet als verdediging, motivering voor een tegeneis of voor aanspraak op vergoeding of om enige andere reden aanvoeren dat voor de naar bewering geleden schade of een deel daarvan uit hoofde van een verzekering of een waarborgbeding een schadeloosstelling of andere vorm van compensatie is of zal worden ontvangen.
Wanneer twee of meer Verdragsluitende Partijen reeds een internationale overeenkomst zijn aangegaan, of naderhand een internationale overeenkomst aangaan, waarvan de bepalingen betrekking hebben op het onderwerp van Deel III of Deel V van dit Verdrag,
1. mag geen enkele bepaling van Deel III of Deel V van dit Verdrag zo worden uitgelegd dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan een bepaling in die overeenkomst, of aan een recht om geschillen ter zake krachtens die overeenkomst te regelen, en
2. mag geen enkele bepaling in die overeenkomst zo worden uitgelegd dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan een bepaling van Deel III of Deel V van dit Verdrag of aan een recht om geschillen ter zake krachtens dit Verdrag te regelen,
wanneer die bepaling gunstiger is voor de investeerder of de investering.
Elke Verdragsluitende Partij behoudt zich het recht voor de voordelen van dit Deel te ontzeggen aan:
1. een rechtspersoon, indien staatsburgers of onderdanen van een derde staat eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over een dergelijke rechtspersoon en indien die rechtspersoon geen wezenlijke zakelijke activiteiten heeft op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waar hij is opgericht, of
2. een investering, indien de ontzeggende Verdragsluitende Partij vaststelt dat het een investering betreft van een investeerder van een derde staat waarmee of ten aanzien waarvan de ontzeggende Verdragsluitende Partij
a. geen diplomatieke betrekkingen onderhoudt, of
b. maatregelen treft of handhaaft die
i. transacties met investeerders van die staat verbieden, of
ii. overtreden of omzeild zouden worden indien de voordelen van dit Deel zouden worden verleend aan investeerders van die staat of aan hun investeringen.
1. De Verdragsluitende Partijen erkennen de soevereiniteit en de soevereine rechten van de staten met betrekking tot energiebronnen. Zij bevestigen opnieuw dat deze moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met en met inachtneming van de regels van het internationaal recht.
2. Onverminderd de doelstelling de toegang tot energiebronnen en de exploratie en ontwikkeling daarvan op commerciële grondslag te bevorderen, laat het Verdrag de binnen de Verdragsluitende Partijen geldende regels inzake de eigendom van energiebronnen onverlet.
3. Elke staat behoudt in het bijzonder het recht vast te stellen welke geografische gebieden binnen zijn grondgebied gebruikt mogen worden voor de exploratie en ontwikkeling van zijn energiebronnen, op welke wijze een optimale winning kan plaatsvinden, in welk tempo zij mogen worden uitgeput of geëxploiteerd, alsmede het recht belastingen, royalty's of andere financiële vergoedingen voor die exploratie en exploitatie vast te stellen en te ontvangen, het recht voorschriften vast te stellen inzake de milieu- en veiligheidsaspecten van die exploratie, ontwikkeling en winning op zijn grondgebied, en het recht aan die exploratie en exploitatie deel te nemen, onder andere via directe overheidsparticipatie of via overheidsbedrijven.
4. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe de toegang tot de energiebronnen te vergemakkelijken, onder andere door op niet discriminerende wijze aan de hand van gepubliceerde criteria, machtigingen, vergunningen, concessies en contracten te verlenen voor de prospectie en exploratie, dan wel voor de exploitatie of winning van energiebronnen.
1. Met het oog op duurzame ontwikkeling en rekening houdend met haar verplichtingen krachtens de internationale milieu-overeenkomsten waarbij zij partij is streeft elke Verdragsluitende Partij ernaar schadelijke milieu-effecten, zowel binnen als buiten haar grondgebied, die worden veroorzaakt door werkzaamheden, ongeacht de aard daarvan, binnen de energiecyclus op haar grondgebied op economisch verantwoorde wijze zo gering mogelijk te houden, daarbij naar behoren rekening houdend met veiligheidsoverwegingen. Daarbij handelt elke Verdragsluitende Partij op een wijze die een goede kosten/baten-verhouding waarborgt. In haar beleid en optreden streeft elke Verdragsluitende Partij ernaar voorzorgsmaatregelen te nemen om achteruitgang van het milieu te voorkomen of zo gering mogelijk te houden. De Verdragsluitende Partijen komen overeen dat de vervuiler op het grondgebied van de Verdragsluitende Partijen in beginsel de kosten van verontreiniging met inbegrip van grensoverschrijdende verontreiniging draagt, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met het openbare belang en investeringen in de energiecyclus of de internationale handel niet mogen worden verstoord. De Verdragsluitende Partijen zullen derhalve:
a. bij de opstelling en uitvoering van hun energiebeleid voortdurend rekening houden met milieu-overwegingen;
b. bevorderen dat de prijsvorming in de gehele energiecyclus marktgericht is en dat milieukosten en -voordelen daarin vollediger weerspiegeld worden;
c. gelet op artikel 34, vierde lid, samenwerking bevorderen bij het bereiken van de milieudoelstellingen van het Handvest alsook op het gebied van internationale milieunormen voor de energiecyclus, rekening houdend met de verschillen tussen de Verdragsluitende Partijen qua nadelige effecten en bestrijdingskosten;
d. in het bijzonder aandacht schenken aan de verbetering van de energie-efficiëntie, de ontwikkeling en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, de bevordering van het gebruik van schonere brandstoffen en de toepassing van technologieën en technologische middelen die de verontreiniging verminderen;
e. het vergaren en tussen de Verdragsluitende Partijen uitwisselen bevorderen van informatie over milieuvriendelijke en economisch doelmatige vormen van energiebeleid en rendabele praktijken en technologieën;
f. bij het publiek het besef bevorderen van de milieu-effecten van energiesystemen, de mogelijkheden van voorkoming of bestrijding van de nadelige milieu-effecten daarvan, en de kosten die aan de diverse voorkomings- of bestrijdingsmaatregelen zijn verbonden;
g. onderzoek, ontwikkeling en toepassing van energie-efficiënte en milieuvriendelijke technologieën, praktijken en procédés die de schadelijke milieu-effecten van alle aspecten van de energiecyclus op een economisch doelmatige wijze tot een minimum zullen reduceren, bevorderen en daarbij samenwerken;
h. gunstige voorwaarden stimuleren voor de overdracht en verspreiding van dergelijke technologieën die te verenigen zijn met een toereikende en doeltreffende bescherming van de intellectuele eigendom;
i. bevorderen dat de milieu-effecten van uit milieu-oogpunt significante investeringsprojecten op energiegebied in een vroeg stadium en voordat een besluit wordt genomen op doorzichtige wijze worden beoordeeld en vervolgens worden bewaakt;
j. op internationaal niveau de kennis en de uitwisseling van informatie over relevante milieuprogramma's en -normen van de Verdragsluitende Partijen en de uitvoering van die programma's en normen bevorderen;
k. op verzoek en binnen de grenzen van hun beschikbare middelen deelnemen aan de ontwikkeling en uitvoering van passende milieuprogramma's op het grondgebied van de Verdragsluitende Partijen.
2. Op verzoek van een of meer Verdragsluitende Partijen worden geschillen betreffende de toepassing of uitlegging van bepalingen van dit artikel door de Conferentie van het Handvest met het oog op een oplossing onderzocht, voorzover er geen regelingen voor de behandeling van dergelijke geschillen bestaan binnen andere ter zake bevoegde internationale organen.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. „energiecyclus": de gehele energieketen met inbegrip van activiteiten in verband met prospectie, exploratie, produktie, omzetting, opslag, vervoer, distributie en verbruik van de verschillende vormen van energie, alsmede de behandeling en verwijdering van afvalstoffen en het niet langer verrichten en afsluiten van deze activiteiten met zo weinig mogelijk schadelijke milieu-effecten;
b. „milieu-effecten": alle door een bepaalde activiteit veroorzaakte effecten op het milieu, met inbegrip van gezondheid en veiligheid van de mens, flora, fauna, bodem, lucht, water, klimaat, landschap en historische monumenten of andere fysieke structuren of de onderlinge beïnvloeding van deze factoren; dit begrip omvat tevens effecten op het cultureel erfgoed of de sociaal-economische omstandigheden als gevolg van wijzigingen van die factoren;
c. „verbetering van de energie-efficiëntie": een zodanig optreden, dat dezelfde hoeveelheid van een goed of een dienst wordt geproduceerd zonder dat de kwaliteit of prestatie ervan wordt verminderd, doch de voor die produktie vereiste hoeveelheid energie wordt verminderd;
d. „met een goede kosten/baten-verhouding": het bereiken van een gesteld doel tegen de laagste kosten of het bereiken van het beste resultaat tegen gegeven kosten.
1. In overeenstemming met artikel 29, tweede lid, letter a), behoren wetten, voorschriften, rechterlijke besluiten en algemene bestuursrechtelijke beslissingen die van invloed zijn op de handel in energiegrondstoffen en energieprodukten, tot de maatregelen die onderworpen zijn aan de doorzichtigheidsregels van de GATT en de relevante bijbehorende instrumenten.
2. Wetten, voorschriften, rechterlijke besluiten en algemene bestuursrechtelijke beslissingen die een Verdragsluitende Partij in werking heeft doen treden, en vigerende overeenkomsten tussen Verdragsluitende Partijen die van invloed zijn op andere onder dit Verdrag vallende aangelegenheden worden eveneens onverwijld op zodanige wijze bekend gemaakt dat de Verdragsluitende Partijen en investeerders daarvan kennis kunnen nemen. Uit hoofde van dit lid kan een Verdragsluitende Partij niet worden verplicht vertrouwelijke informatie te onthullen die de rechtshandhaving belemmert, anderszins strijdig is met het openbaar belang of afbreuk doet aan de rechtmatige commerciële belangen van een investeerder.
3. Elke Verdragsluitende Partij wijst één of meer informatiebureaus aan waartoe men zich kan wenden met verzoeken om informatie over bovengenoemde wetten, voorschriften, rechterlijke besluiten en bestuursrechtelijke beslissingen en doet daarvan onverwijld mededeling aan het Secretariaat, dat deze aanwijzing op verzoek mededeelt.
1. Behalve als bepaald in dit artikel worden door geen enkele bepaling van dit Verdrag rechten verleend of verplichtingen opgelegd met betrekking tot belastingmaatregelen van de Verdragsluitende Partijen. In geval van onverenigbaarheid van dit artikel met andere bepalingen van dit Verdrag heeft dit artikel, wat de onverenigbaarheid betreft, de voorrang.
2. Artikel 7, derde lid, is van toepassing op andere belastingmaatregelen dan belastingen op inkomen of kapitaal, met dien verstande dat de bepalingen van die artikelen niet van toepassing zijn op:
a. een voordeel dat een Verdragsluitende Partij heeft toegekend overeenkomstig de belastingbepalingen van een verdrag, overeenkomst of regeling als bedoeld in het zesde lid, letter a), onder ii), van dit artikel; of
b. een belastingmaatregel die ten doel heeft de doeltreffende inning van belastingen te waarborgen, behalve indien die maatregel van een Verdragsluitende Partij een willekeurige discriminatie tussen energiegrondstoffen en energieprodukten van een andere Verdragsluitende Partij of een willekeurige beperking van de krachtens de betreffende bepalingen van artikel 7, derde lid, toegekende voordelen inhoudt.
3. Artikel 10, tweede en zevende lid, zijn van toepassing op andere belastingmaatregelen van de Verdragsluitende Partijen dan belastingen op inkomen of kapitaal, met dien verstande dat geen van deze bepalingen:
a. ertoe strekt dat verplichtingen tot toepassing van het meestbegunstigingsbeginsel worden opgelegd met betrekking tot voordelen die een Verdragsluitende Partij heeft toegekend overeenkomstig de belastingbepalingen van een verdrag, overeenkomst of regeling als bedoeld in het zevende lid, letter a), onder ii), van dit artikel of als uitvloeisel van het lidmaatschap van een regionale organisatie voor economische integratie; of
b. van toepassing is op een belastingmaatregel die ten doel heeft de doeltreffende inning van belastingen te waarborgen, behalve indien de maatregel een willekeurige discriminatie tussen investeerders van de Verdragsluitende Partijen of een willekeurige beperking van de krachtens de investeringsbepalingen van dit Verdrag toegekende voordelen inhoudt.
4. Artikel 29, tweede tot en met zesde lid, is van toepassing op andere belastingmaatregelen dan belastingen op inkomen of kapitaal.
5. a. Artikel 13 is van toepassing op belastingen.
b. Wanneer in het kader van artikel 13 een geschil rijst, voor zover het betrekking heeft op de vraag of een belasting een onteigening vormt, dan wel of een belasting waarvan wordt beweerd dat deze een onteigening vormt, discriminerend is, geldt het volgende:
i. De investeerder of de Verdragsluitende Partij die aanvoert dat er sprake is van onteigening legt het geschil over de vraag of de maatregel een onteigening dan wel discriminerend is, voor aan de bevoegde belastingautoriteiten. Laat de investeerder of de Verdragsluitende Partij dit na, dan leggen de instanties die worden verzocht geschillen te beslechten overeenkomstig artikel 26, tweede lid, letter c), of artikel 27, tweede lid, het geschil voor aan de bevoegde belastingautoriteiten.
ii. De bevoegde belastingautoriteiten streven ernaar om het aldus voorgelegde geschil binnen een periode van zes maanden te regelen. Indien het gaat om een geschil inzake non-discriminatie, passen de bevoegde belastingautoriteiten de bepalingen inzake non-discriminatie van het relevante belastingverdrag toe, of passen zij, indien er geen non-discriminatiebepaling voorkomt in het op de belasting van toepassing zijnde relevante belastingverdrag of indien er geen belastingverdrag tussen de betrokken Verdragsluitende Partijen van kracht is, de non-discriminatiebeginselen overeenkomstig het modelverdrag van de OESO betreffende belastingen op inkomen en kapitaal toe.
iii. De instanties die worden verzocht geschillen te regelen overeenkomstig artikel 26, tweede lid, letter c), of artikel 27, tweede lid, kunnen rekening houden met eventuele conclusies van de bevoegde belastingautoriteiten over de vraag of de belasting een onteigening is. Die instanties houden rekening met eventuele binnen de bij letter b), onder ii), voorgeschreven termijn van zes maanden door de bevoegde belastingautoriteiten getrokken conclusies over de vraag of de belasting discriminerend is. Deze instanties kunnen ook rekening houden met eventuele na het verstrijken van de voorgeschreven periode van zes maanden door de bevoegde belastingautoriteiten getrokken conclusies.
iv. In geen geval mag de betrokkenheid van de bevoegde belastingautoriteiten na het einde van de bij letter b), onder ii), bedoelde periode van zes maanden leiden tot een vertraging van de procedures ingevolge de artikelen 26 en 27.
6. Voor alle duidelijkheid wordt bepaald dat artikel 14 het recht van een Verdragsluitende Partij om een belasting op te leggen of te innen via bronheffing of andere middelen niet beperkt.
7. Voor de toepassing van dit artikel:
a. omvat de term „belastingmaatregel":
i. de bepalingen betreffende belastingen van de interne wetgeving van de Verdragsluitende Partij of van een staatsrechtelijke onderverdeling of een plaatselijke autoriteit ervan; en
ii. de bepalingen betreffende belastingen van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting en van internationale overeenkomsten of regelingen waaraan de Verdragsluitende Partij gebonden is.
b. worden als belastingen op het inkomen en het vermogen beschouwd alle belastingen die worden geheven op het gehele inkomen, op het gehele vermogen of op bestanddelen van het inkomen of vermogen, met inbegrip van belastingen op winsten uit de vervreemding van eigendom, onroerend-zaakbelasting, successierechten, belastingen op schenkingen of in wezen soortgelijke belastingen, belastingen op het totaalbedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen op de waardevermeerdering van vermogen.
c. wordt onder „bevoegde belastingautoriteit" verstaan de bevoegde autoriteit overeenkomstig een overeenkomst inzake dubbele belasting tussen de Verdragsluitende Partijen, of, bij ontstentenis van een van kracht zijnde overeenkomst de/het voor belastingen bevoegde minister of ministerie of hun gemachtigde vertegenwoordigers.
d. voor alle duidelijkheid wordt bepaald dat de termen „belastingbepalingen" en „belastingen" geen betrekking hebben op douanerechten.
1. Elke Verdragsluitende Partij waarborgt dat een overheidsbedrijf dat zij opricht of in stand houdt zijn activiteiten met betrekking tot de verkoop of levering van goederen en diensten op haar grondgebied uitoefent op een wijze die strookt met de verplichtingen van de Verdragsluitende Partij uit hoofde van Deel III van dit Verdrag.
2. Een Verdragsluitende Partij moedigt een overheidsbedrijf niet aan of eist niet van dat bedrijf dat het zijn activiteiten op haar grondgebied uitoefent op een wijze die niet strookt met de verplichtingen van de Verdragsluitende Partij uit hoofde van andere bepalingen van dit Verdrag.
3. Elke Verdragsluitende Partij waarborgt dat indien zij een lichaam opricht of in stand houdt en daaraan een regelgevende, administratiefrechtelijke of andere bestuursbevoegdheid verleent, het lichaam de bevoegdheid uitoefent op een wijze die strookt met de verplichtingen van de Verdragsluitende Partij uit hoofde van dit Verdrag.
4. Een Verdragsluitende Partij moedigt een lichaam waaraan zij uitsluitende of bijzondere voorrechten verleent, niet aan of eist niet van dat lichaam dat het zijn activiteiten op haar grondgebied uitoefent op een wijze die niet strookt met de verplichtingen van de Verdragsluitende Partij uit hoofde van dit Verdrag.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt de term „lichaam" geacht elke onderneming, instelling of andere organisatie of persoon te omvatten.
1. Elke Verdragsluitende Partij is uit hoofde van dit Verdrag geheel verantwoordelijk voor de naleving van alle bepalingen van het Verdrag en treft daartoe alle haar ter beschikking staande redelijke maatregelen om naleving door de regionale en plaatselijke overheden en andere bestuurslichamen op haar grondgebied te waarborgen.
2. De bepalingen inzake regeling van geschillen in de Delen II, IV en V van dit Verdrag kunnen worden ingeroepen voor maatregelen die van invloed zijn op de naleving van het Verdrag door een Verdragsluitende Partij en die zijn getroffen door regionale of plaatselijke overheden of andere bestuurslichamen op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij.
1. Dit artikel is niet van toepassing op de artikelen 12, 13 en 29.
2. Andere bepalingen van dit Verdrag dan
a. de in het eerste lid genoemde bepalingen; en
b. wat het bepaalde onder i) betreft, de bepalingen van Deel III van het Verdrag beletten een Verdragsluitende Partij niet maatregelen aan te nemen of te doen uitvoeren:
i. die nodig zijn om het leven en de gezondheid van mensen, dieren of planten te beschermen;
ii. die van essentieel belang zijn voor de aankoop of distributie van energiegrondstoffen en energieprodukten in een situatie waarin de voorziening onvoldoende is door omstandigheden buiten de macht van die Verdragsluitende Partij, op voorwaarde dat deze maatregelen stroken met het beginsel dat
A. alle andere Verdragsluitende Partijen recht hebben op een billijk deel van de internationale voorziening van dergelijke energiegrondstoffen en energieprodukten; en
B. elke maatregel van dien aard die niet strookt met dit Verdrag onmiddellijk wordt opgeheven, zodra er een eind komt aan de situatie die er aanleiding toe was; of
iii. ten behoeve van investeerders die leden van inlandse bevolkingsgroepen of personen of groepen met een sociale of economische achterstand zijn, of van hun investeringen, welke maatregelen als zodanig bij het Secretariaat worden aangemeld, op voorwaarde dat deze maatregelen
A. geen wezenlijk effect hebben op de economie van die Verdragsluitende Partij; en
B. voor buiten de doelgroep van die maatregelen vallende investeerders, geen onderscheid maken tussen investeerders van een andere Verdragsluitende Partij en investeerders van de betrokken Verdragsluitende Partij,
mits deze maatregelen geen verkapte beperkingen op economische activiteit in de energiesector vormen of een willekeurige of niet te rechtvaardigen discriminatie tussen Verdragsluitende Partijen of tussen investeerders of andere belanghebbenden van Verdragsluitende Partijen. Dergelijke maatregelen worden naar behoren gemotiveerd en mogen een voordeel dat één of meer andere Verdragsluitende Partijen uit hoofde van dit Verdrag redelijkerwijs mogen verwachten niet méér neutraliseren of verminderen dan strikt voor het aangegeven doel nodig is.
3. Andere bepalingen van dit Verdrag dan de in het eerste lid bedoelde mogen niet zo worden uitgelegd dat daardoor een Verdragsluitende Partij wordt belet een maatregel te treffen welke die partij noodzakelijk acht:
a. voor de bescherming van haar essentiële veiligheidsbelangen, met inbegrip van maatregelen:
i. met betrekking tot de voorziening van energiegrondstoffen en energieprodukten van een militaire inrichting; of
ii. in oorlogstijd, bij gewapende conflicten of andere noodsituaties in de internationale betrekkingen;
b. met betrekking tot de uitvoering van nationaal beleid tot inachtneming van de niet-verspreiding van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen of dat vereist is om te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, de Richtlijnen voor internationale nucleaire transacties en andere internationale verplichtingen of afspraken met betrekking tot de niet-verspreiding van kernwapens; of
c. voor de handhaving van de openbare orde.
Een dergelijke maatregel mag geen verkapte doorvoerbeperking vormen.
4. De bepalingen van dit Verdrag die voorzien in toepassing van het meestbegunstigingsbeginsel houden voor een Verdragsluitende Partij niet de verplichting in ook ten aanzien van de investeerders van een andere Verdragsluitende Partij een preferentiële behandeling toe te passen die:
a. voortvloeit uit haar lidmaatschap van een vrijhandelsassociatie of douane-unie; of
b. wordt toegekend uit hoofde van een bilaterale of multilaterale overeenkomst inzake economische samenwerking tussen staten die deel uitmaakten van de voormalige Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, in afwachting van een definitieve regeling van hun wederzijdse economische betrekkingen.
1. De bepalingen van dit Verdrag mogen niet zo worden uitgelegd dat daardoor een Verdragsluitende Partij die partij is bij een overeenkomst tot economische integratie (hierna te noemen „OEI") verplicht is een tussen de partijen bij die OEI uit hoofde van hun lidmaatschap daarvan geldende preferentiële behandeling via de toepassing van het meestbegunstigingsbeginsel uit te breiden tot een andere Verdragsluitende Partij die geen partij is bij die OEI.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder „OEI" een overeenkomst die gericht is op een substantiële liberalisering, onder andere van handel en investeringen, door alle discriminatie tussen of onder de partijen daarbij geheel of grotendeels weg te nemen via de afschaffing van bestaande discriminerende maatregelen en/of een verbod op nieuwe of stringentere discriminerende maatregelen, hetzij bij de inwerkingtreding van die overeenkomst of binnen een redelijke termijn.
3. Dit artikel laat de toepassing van de GATT en bijbehorende instrumenten krachtens artikel 29 onverlet.
1. Geschillen tussen een Verdragsluitende Partij en een investeerder van een andere Verdragsluitende Partij over een investering van deze laatste op het grondgebied van eerstgenoemde Partij, die betrekking hebben op de beweerde niet-nakoming van een verplichting van eerstgenoemde Partij die voortvloeit uit Deel III van dit Verdrag, worden, zo mogelijk, door middel van een minnelijke schikking geregeld.
2. Indien dergelijke geschillen niet overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid kunnen worden geregeld binnen een periode van drie maanden vanaf de datum waarop één van beide partijen bij het geschil om een minnelijke schikking heeft verzocht, wordt het geschil op verzoek van de betrokken investeerder voorgelegd:
a. aan de rechters of administratiefrechtelijke instanties van de Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil, of
b. in overeenstemming met een toepasselijke, eerder overeengekomen procedure voor regeling van geschillen, of
c. in overeenstemming met de volgende leden van dit artikel.
3. a. Met inachtneming van uitsluitend het bepaalde in de letters b) en c) geeft elke Verdragsluitende Partij haar onvoorwaardelijke toestemming om een geschil te onderwerpen aan internationale arbitrage of bemiddeling overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
b. i. De in bijlage ID vermelde Verdragsluitende Partijen geven deze onvoorwaardelijke toestemming niet voor gevallen waarin de investeerder het geschil reeds eerder heeft voorgelegd overeenkomstig het tweede lid, letters a) of b). ii. Terwille van de doorzichtigheid doet elke in bijlage ID vermelde Verdragsluitende Partij, uiterlijk op de datum van nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring overeenkomstig artikel 39 of van de nederlegging van haar akte van toetreding overeenkomstig artikel 41, een schriftelijke verklaring over haar beleid, procedures en voorwaarden terzake aan het Secretariaat toekomen.
c. Een in bijlage IA vermelde Verdragsluitende Partij geeft deze onvoorwaardelijke toestemming niet voor geschillen in verband met de laatste zin van artikel 10, eerste lid.
4. Indien de investeerder kiest voor de in het tweede lid, letter c), genoemde mogelijkheid, stemt hij er voorts schriftelijk mee in dat het geschil wordt voorgelegd aan:
a. i. het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen, opgericht krachtens het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, dat op 18 maart 1965 in Washington voor ondertekening is opengesteld (hierna te noemen: ICSID-Verdrag), indien de Verdragsluitende Partij van de investeerder en de Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil beide partij zijn bij het ICSID-Verdrag, of ii. het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen, dat uit hoofde van het in letter a), onder i), genoemde Verdrag is opgericht, overeenkomstig de bepalingen betreffende de opening van aanvullende mogelijkheden voor het verlenen van administratieve diensten bij geschillen door het Secretariaat van het Centrum (hierna te noemen: Bepalingen inzake aanvullende mogelijkheden), indien de Verdragsluitende Partij van de investeerder of de Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil, doch niet beide, partij is bij het ICSID-Verdrag;
b. één scheidsman of een scheidsgerecht ad hoc, benoemd of ingesteld overeenkomstig de arbitrageprocedure van de VN-Commissie voor Internationaal Handelsrecht (UNCITRAL); of
c. een scheidsrechterlijke procedure bij het Arbitrage-Instituut van de Kamer van Koophandel te Stockholm.
5. a. De in het derde lid bedoelde toestemming alsook de in het vierde lid bedoelde schriftelijke toestemming van de investeerder moeten voldoen aan de vereisten voor:
i. schriftelijke toestemming van de partijen bij een geschil in de zin van hoofdstuk II van het ICSID-Verdrag en in de zin van de bepalingen inzake aanvullende mogelijkheden; en
ii. een „schriftelijke overeenkomst" in de zin van artikel II van het VN-Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, New York, 10 juni 1958 (hierna te noemen: „Verdrag van New York"); en
iii. „de partijen bij een contract die een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten" in de zin van artikel 1 van de UNCITRAL-arbitrageprocedure.
b. Arbitrage overeenkomstig dit artikel vindt op verzoek van een partij bij het geschil plaats in een Staat die partij is bij het Verdrag van New York. De aldus voorgelegde geschillen worden voor de toepassing van artikel I van dat Verdrag geacht voort te vloeien uit een handelsrechtelijke betrekking of een handelstransactie.
6. Een overeenkomstig het vierde lid ingesteld scheidsgerecht beslist over de geschillen overeenkomstig dit Verdrag en de toepasselijke internationale rechtsregels en -beginselen.
7. Een investeerder, zijnde geen natuurlijke persoon, die op de datum van de in het vierde lid bedoelde schriftelijke instemming de nationaliteit heeft van een Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil, en over wie investeerders van een andere Verdragsluitende Partij zeggenschap hebben voordat een geschil ontstaat tussen die investeerder en de eerstgenoemde Verdragsluitende Partij, wordt voor de toepassing van artikel 25, tweede lid, letter b), van het ICSID-Verdrag behandeld als een „onderdaan van een andere Verdragsluitende Staat" en voor de toepassing van artikel 1, zesde lid, van de Bepalingen inzake aanvullende mogelijkheden als een „onderdaan van een andere Staat".
8. Scheidsrechterlijke uitspraken, die de toekenning van rente kunnen omvatten, zijn definitief en bindend voor de partijen bij het geschil. Een scheidsrechterlijke uitspraak over een maatregel van een lagere overheid of instantie van de bij het geschil betrokken Verdragsluitende Partij moet voorzien in de mogelijkheid dat die Verdragsluitende Partij een financiële schadevergoeding betaalt in plaats van een andere toegewezen compensatie. Elke Verdragsluitende Partij geeft onverwijld gevolg aan een dergelijke uitspraak en zorgt voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van dergelijke uitspraken op haar grondgebied.
1. De Verdragsluitende Partijen streven ernaar geschillen over de toepassing of de uitlegging van dit Verdrag langs diplomatieke weg te regelen.
2. Wanneer het geschil niet binnen een redelijke termijn overeenkomstig het eerste lid geregeld is, kan elke Partij daarbij, tenzij anders bepaald in dit Verdrag of schriftelijk overeengekomen door de Verdragsluitende Partijen, en behoudens wat betreft de toepassing of interpretatie van artikel 6 of artikel 19 of, voor in bijlage IA vermelde Verdragsluitende Partijen, van de laatste zin van artikel 10, eerste lid, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij bij het geschil, de kwestie overeenkomstig dit artikel aan een scheidsgerecht ad hoc voorleggen.
3. Een dergelijk scheidsgerecht ad hoc wordt als volgt gevormd:
a. De Verdragsluitende Partij die de procedure inleidt, benoemt binnen 30 dagen na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke kennisgeving van de andere Verdragsluitende Partij een lid van het scheidsgerecht en stelt de andere Verdragsluitende Partij daarvan in kennis;
b. binnen 60 dagen na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke kennisgeving benoemt de andere Verdragsluitende Partij bij het geschil eveneens een lid. Indien de benoeming niet binnen de voorgeschreven termijn geschiedt, kan de Verdragsluitende Partij die de procedure heeft ingeleid binnen 90 dagen na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke kennisgeving verzoeken dat de benoeming plaatsvindt overeenkomstig letter d);
c. Een derde lid, dat niet de nationaliteit of het staatsburgerschap mag hebben van een Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil, wordt benoemd door de Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij het geschil. Dat lid wordt de voorzitter van het scheidsgerecht. Indien de Verdragsluitende Partijen niet binnen 150 dagen na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde kennisgeving overeenstemming bereiken over de benoeming van een derde lid, geschiedt de benoeming overeenkomstig letter d) op verzoek van een van beide Verdragsluitende Partijen, ingediend binnen 180 dagen na ontvangst van die kennisgeving;
d. Benoemingen waarvan wordt verzocht dat zij worden verricht overeenkomstig deze letter, geschieden door de Secretaris-Generaal van het Permanente Hof van Internationale Arbitrage (PCIA) binnen 30 dagen na ontvangst van een verzoek daartoe. Indien hij verhinderd is zich van deze taak te kwijten, geschieden de benoemingen door de eerste Secretaris van het Bureau. Indien ook deze verhinderd is zich van deze taak te kwijten, geschieden de aanwijzingen door de plaatsvervanger met de hoogste anciënniteit.
e. Bij benoemingen overeenkomstig de letters a tot en met d wordt rekening gehouden met de deskundigheid en ervaring, met name op de onder dit Verdrag vallende gebieden, van de te benoemen leden.
f. Bij gebreke van een andersluidende overeenkomst tussen de Verdragsluitende Partijen zijn de arbitrageregels van de VN-Commissie voor Internationaal Handelsrecht (UNCITRAL) van toepassing, behoudens de wijzigingen die daarin zijn aangebracht door de Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij het geschil of door de scheidsmannen. Het scheidsgerecht doet uitspraak met meerderheid van stemmen.
g. Het scheidsgerecht beslist over het geschil overeenkomstig dit Verdrag en de toepasselijke regels en beginselen van het internationale recht.
h. De uitspraak van het scheidsgerecht is definitief en bindend voor de Verdragsluitende Partijen bij het geschil.
i. Wanneer het scheidsgerecht in zijn uitspraak constateert dat een maatregel van een regionale of lokale overheid of instantie op het grondgebied van een in Deel I van bijlage P vermelde Verdragsluitende Partij niet in overeenstemming is met dit Verdrag, kan elk van beide partijen bij het geschil een beroep doen op de bepalingen van Deel II van bijlage P.
j. De kosten van het scheidsgerecht, met inbegrip van de vergoedingen voor de leden, komen voor gelijke delen ten laste van de Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij het geschil. Het scheidsgerecht kan echter naar eigen goeddunken bepalen dat een groter aandeel in de kosten ten laste komt van één der Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij het geschil.
k. Tenzij de Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij het geschil anders overeenkomen, zetelt het scheidsgerecht in 's-Gravenhage en maakt het gebruik van de kantoren en faciliteiten van het Permanent Hof van Arbitrage.
l. Een afschrift van de uitspraak wordt neergelegd bij het Secretariaat, dat dit ter algemene beschikking stelt.
Een geschil tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de toepassing of uitlegging van artikel 5 of artikel 29 wordt niet volgens artikel 27 geregeld, tenzij de Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij het geschil dit overeenkomen.
1. Zolang een of meer Verdragsluitende Partijen geen partij bij de GATT en bijbehorende instrumenten zijn, zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing op de handel in energiegrondstoffen en energieprodukten.
2. a. De handel in energiegrondstoffen en energieprodukten tussen Verdragsluitende Partijen waarvan er ten minste één geen partij is bij de GATT of een relevant bijbehorend instrument, wordt geregeld, behoudens het bepaalde in de letters b) en c) en de uitzonderingen en voorschriften van bijlage G, door de bepalingen van de GATT van 1947 en bijbehorende instrumenten zoals op 1 maart 1994 worden toegepast en ten aanzien van energiegrondstoffen en energieprodukten door de partijen bij de GATT van 1947 onderling worden gehanteerd, alsof al die Verdragsluitende Partijen lid zijn van de GATT en bijbehorende instrumenten.
b. De handel in energiegrondstoffen en energieprodukten door een Verdragsluitende Partij die een staat is die deel uitmaakte van de voormalige Unie van Socialistische Sovjetrepublieken kan in plaats daarvan, behoudens de bepalingen van bijlage TFU, tot 1 december 1999 of totdat de betrokken Verdragsluitende Partij tot de GATT wordt toegelaten, al naar gelang wat het eerste plaats vindt, door een overeenkomst tussen twee of meer van dergelijke staten worden geregeld.
c. Het bepaalde in letter a) is niet van toepassing op de handel tussen twee partijen bij de GATT, indien één van deze partijen geen partij is bij de GATT-Overeenkomst van 1947.
3. Elke ondertekenende partij bij dit Verdrag en elke staat of regionale organisatie voor economische integratie die tot dit Verdrag toetreedt, deponeert op de datum van ondertekening of van nederlegging van zijn akte van toetreding bij het Secretariaat een lijst van alle rechten en andere heffingen, onder vermelding van de hoogte daarvan, die op die datum worden geheven bij invoer of uitvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten. Wijzigingen in die rechten of andere heffingen moeten worden medegedeeld aan het Secretariaat, dat de overige Verdragsluitende Partijen daarvan in kennis stelt.
4. Elke Verdragsluitende Partij streeft ernaar rechten of andere heffingen die bij invoer of uitvoer worden geheven niet te verhogen,
a. wat betreft de invoer van energiegrondstoffen en energieprodukten als omschreven in Deel I van de in artikel II van de GATT bedoelde op de Verdragsluitende Partij betrekking hebbende lijst, boven het in die lijst vermelde niveau, indien de betrokken Verdragsluitende Partij partij is bij de GATT;
b. wat betreft de uitvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten en de invoer daarvan indien de betrokken Verdragsluitende Partij geen partij is bij de GATT, boven het meest recent aan het Secretariaat medegedeelde niveau, behalve wanneer dit is toegestaan krachtens de uit hoofde van het tweede lid, letter a), geldende bepalingen.
5. Een Verdragsluitende Partij mag een dergelijk recht of andere heffing alleen dan boven het in het vierde lid bedoelde niveau verhogen indien:
a. op het tijdstip van de invoer een dergelijke actie niet strookt met de toepasselijke bepalingen van de GATT, andere dan die bepalingen van GATT van 1947 en bijbehorende akten die zijn vermeld in bijlage G en de daarmee overeenkomende bepalingen van GATT van 1994 en bijbehorende akten; of
b. zij, in zo ruim mogelijke mate binnen de grenzen van haar wetgevingsprocedures, het Secretariaat in kennis heeft gesteld van haar voorstel voor een dergelijke verhoging, andere belanghebbende Verdragsluitende Partijen een redelijke gelegenheid heeft gegeven tot overleg over haar voorstel en eventuele opmerkingen van die Verdragsluitende Partijen in beschouwing heeft genomen.
6. De Ondertekenende Partijen verbinden zich ertoe uiterlijk op 1 januari 1995 onderhandelingen te openen met het doel om per 1 januari 1998, voor zover dit passend is in het licht van eventuele ontwikkelingen in het wereldhandelssysteem, de tekst van een wijziging op dit Verdrag gereed te hebben uit hoofde waarvan elke Verdragsluitende Partij, onder de daarin vastgestelde voorwaarden, ertoe gehouden zal zijn de betrokken rechten of heffingen niet te verhogen boven het krachtens die wijziging voorgeschreven niveau.
7. Bijlage D is van toepassing op geschillen met betrekking tot het naleven van de bepalingen die krachtens dit artikel van toepassing zijn op de handel en, tenzij beide Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij het geschil anders overeenkomen, op geschillen met betrekking tot het naleven van artikel 5 tussen Verdragsluitende Partijen waarvan er ten minste één geen partij is bij de GATT, met dien verstande dat bijlage D niet van toepassing is op geschillen tussen Verdragsluitende Partijen die rijzen in verband met een overeenkomst:
a. waarvan kennis is gegeven overeenkomstig de andere eisen van het tweede lid, letter b, en van bijlage TFU en die daaraan voldoet, of
b. waarbij een vrijhandelszone of een douane-unie wordt ingesteld als omschreven in artikel XXIV van de GATT.
De Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe, in het licht van de resultaten van de Uruguay-Ronde van multilaterale handelsbesprekingen zoals die hoofdzakelijk zijn neergelegd in de op 15 april 1994 te Marrakesh opgestelde Slotakte, uiterlijk op 1 juli 1995 of op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, al naar gelang welk tijdstip later valt, te beginnen met het in overweging nemen van passende wijzigingen op dit Verdrag met het oog op aanneming daarvan door de Conferentie van het Handvest.
De voorlopige Conferentie van het Handvest maakt tijdens haar eerste vergadering een begin met het bestuderen van de opneming van uitrusting op energiegebied in de handelsbepalingen van dit Verdrag.
1. Gezien de tijd die nodig is om zich aan de eisen van een markteconomie aan te passen, kan een in bijlage T genoemde Verdragsluitende Partij, behoudens het bepaalde in het derde tot en met het zesde lid van dit artikel, de volledige nakoming van haar verplichtingen krachtens een of meer van de onderstaande bepalingen van dit Verdrag, tijdelijk opschorten:
Artikel 6, tweede en vijfde lid
Artikel 7, vierde lid
Artikel 9, eerste lid
Artikel 10, zevende lid – specifieke maatregelen
Artikel 14, eerste lid, letter d – alleen wat betreft de overmaking van niet uitgegeven inkomsten
Artikel 20, derde lid
Artikel 22, eerste en derde lid
2. Andere Verdragsluitende Partijen verlenen een Verdragsluitende Partij die volledige nakoming overeenkomstig het eerste lid heeft opgeschort, bijstand om de voorwaarden te scheppen voor beëindiging van deze opschorting. Deze bijstand kan worden verleend in de vorm die zij het meest doeltreffend achten om te voorzien in de overeenkomstig het vierde lid, letter c, van dit artikel bekendgemaakte behoeften, indien nodig ook via bilaterale of multilaterale overeenkomsten.
3. De toepasselijke bepalingen, de fases op de weg naar volledige uitvoering daarvan, de te nemen maatregelen en de datum waarop of, bij wijze van uitzondering, de omstandigheden als gevolg waarvan elke fase wordt beëindigd en de maatregel genomen, worden, voor elke Verdragsluitende Partij die zich beroept op overgangsregelingen, genoemd in bijlage T. Elk van deze Verdragsluitende Partijen neemt de genoemde maatregelen op de in die bijlage voor de desbetreffende bepaling en fase aangegeven datum. Verdragsluitende Partijen die overeenkomstig het eerste lid volledige nakoming tijdelijk hebben opgeschort, verbinden zich ertoe de relevante verplichtingen per 1 juli 2001 volledig na te komen. Indien een Verdragsluitende Partij het wegens uitzonderlijke omstandigheden nodig acht te verzoeken de duur van deze tijdelijke opschorting te verlengen of tot een voordien niet in bijlage T vermelde verdere tijdelijke opschorting te mogen overgaan, wordt de beslissing over een verzoek tot wijziging van bijlage T genomen door de Conferentie van het Handvest.
4. Een Verdragsluitende Partij die zich heeft beroepen op overgangsregelingen, stelt het Secretariaat ten minste eenmaal per twaalf maanden in kennis van :
a. de uitvoering van in bijlage T genoemde maatregelen, en de algemene voortgang op de weg naar volledige nakoming;
b. de voortgang die zij de volgende twaalf maanden denkt te maken op de weg naar volledige nakoming van haar verplichtingen, de problemen die zij voorziet en voorstellen voor een oplossing van die problemen;
c. de behoefte aan technische bijstand ter vergemakkelijking van de voltooiing van de in bijlage T genoemde fases die nodig zijn voor de volledige uitvoering van dit Verdrag of om in letter b bedoelde problemen het hoofd te bieden, alsook om andere noodzakelijke marktgerichte hervormingen en de modernisering van haar energiesector te bevorderen;
d. de eventuele noodzaak een verzoek als bedoeld in het derde lid te doen.
5. Het Secretariaat:
a. zendt alle Verdragsluitende Partijen de in het vierde lid bedoelde kennisgevingen toe;
b. zendt de in het tweede lid en het vierde lid, letter c, bedoelde verzoeken om en aanbiedingen van technische bijstand toe en bevordert actief de onderlinge afstemming van deze verzoeken en aanbiedingen, zo mogelijk met gebruikmaking van de binnen andere internationale organisaties bestaande regelingen;
c. zendt alle Verdragsluitende Partijen aan het eind van elke periode van zes maanden een overzicht toe van alle kennisgevingen uit hoofde van het vierde lid, letter a of d.
6. De Conferentie van het Handvest evalueert jaarlijks de voortgang die de Verdragsluitende Partijen hebben gemaakt met de uitvoering van de bepalingen van dit artikel alsmede de onderlinge afstemming van behoeften aan en aanbiedingen van technische bijstand als bedoeld in het tweede lid en het vierde lid, letter c. Bij die evaluatie kan zij besluiten passende maatregelen te nemen.
STRUCTURELE EN INSTITUTIONELE ASPECTEN
1. De Conferentie van het Handvest kan machtiging verlenen voor onderhandelingen over een aantal protocollen of verklaringen uit hoofde van het Energiehandvest om de doelstellingen en beginselen van het Handvest te verwezenlijken.
2. Iedere Ondertekenende Partij bij het Handvest kan aan dergelijke onderhandelingen deelnemen.
3. Een Staat of een regionale organisatie voor economische integratie kan geen partij bij een protocol of verklaring worden, tenzij hij/zij Ondertekenende Partij bij het Handvest en Verdragsluitende Partij bij dit Verdrag is of dit tegelijkertijd wordt.
4. Behoudens het derde lid en het zesde lid, letter a, worden de slotbepalingen die van toepassing zijn op een protocol in dat protocol vastgesteld.
5. Een protocol is alleen van toepassing op de Verdragsluitende Partijen die zich daaraan gebonden verklaren en laat de rechten en verplichtingen van de Verdragsluitende Partijen die geen partij bij het Protocol zijn, onverlet.
6. a. Bij een protocol kunnen taken aan de Conferentie van het Handvest en functies aan het Secretariaat worden opgedragen, met dien verstande dat dit niet door middel van een wijziging van het protocol mag geschieden tenzij die wijziging wordt goedgekeurd door de Conferentie van het Handvest; deze goedkeuring is niet onderworpen aan krachtens het bepaalde in letter b) toegestane bepalingen van het protocol.
b. Bij een protocol waarbij wordt voorzien in door de Conferentie van het Handvest te nemen beslissingen kan, behoudens het bepaalde in letter a, ten aanzien van deze beslissingen:
i. een andere stemprocedure dan die van artikel 36 worden vastgesteld;
ii. worden bepaald dat alleen partijen bij het protocol als Verdragsluitende Partijen in de zin van artikel 36 of als stemgerechtigd krachtens de voorschriften van het protocol worden beschouwd.
1. De Verdragsluitende Partijen komen geregeld bijeen in de Conferentie van het Energiehandvest (hierna te noemen „de Conferentie van het Handvest") waarin elke Verdragsluitende Partij recht op een vertegenwoordiger heeft. Gewone vergaderingen vinden plaats op door de Conferentie van het Handvest vast te stellen tijdstippen.
2. Buitengewone vergaderingen van de Conferentie van het Handvest kunnen plaatsvinden op door de Conferentie van het Handvest vast te stellen tijdstippen of op schriftelijk verzoek van een Verdragsluitende Partij, mits dat verzoek door ten minste een derde van de Verdragsluitende Partijen wordt gesteund binnen zes weken nadat het Secretariaat hen daarvan in kennis heeft gesteld.
3. De Conferentie van het Handvest heeft de volgende taken:
a. het uitvoeren van haar krachtens dit Verdrag en de Protocollen opgedragen taken;
b. het controleren en vergemakkelijken van de verwezenlijking van de beginselen van het Handvest en van de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag en de Protocollen;
c. het vergemakkelijken, overeenkomstig dit Verdrag en de Protocollen, van de coördinatie van passende algemene maatregelen ter verwezenlijking van de beginselen van het Handvest;
d. het bespreken en aannemen van werkprogramma's die door het Secretariaat moeten worden uitgevoerd;
e. het bespreken en goedkeuren van de jaarrekeningen en de begroting van het Secretariaat;
f. het bespreken en goedkeuren of aannemen van de bepalingen van een zetelovereenkomst of andere overeenkomsten, met inbegrip van de voorrechten en immuniteiten die voor de Conferentie van het Handvest en het Secretariaat noodzakelijk worden geacht;
g. het aanmoedigen van gezamenlijke inspanningen ter vergemakkelijking en bevordering van marktgerichte hervormingen en modernisering van de energiesectoren in de landen van Midden- en Oost-Europa en de voormalige Unie van Socialistische Sovjetrepublieken die zich in een economische overgangssituatie bevinden;
h. het machtigen tot onderhandelingen over, het goedkeuren van het onderhandelingsmandaat voor en het beoordelen en aannemen van de tekst van protocollen en van wijzigingen daarin;
i. het machtigen tot onderhandelingen over verklaringen en het goedkeuren van de bekendmaking daarvan;
j. het nemen van besluiten over toetredingen tot dit Verdrag;
k. het machtigen tot onderhandelingen over en het beoordelen en goedkeuren of aannemen van associatieovereenkomsten;
l. het bespreken en aannemen van wijzigingen op dit Verdrag;
m. het bespreken en goedkeuren van wijzigingen en technische aanpassingen op de bijlagen bij dit Verdrag;
n. het benoemen van de Secretaris-Generaal en het nemen van alle nodige besluiten voor het instellen en het functioneren van het Secretariaat, waaronder begrepen de structuur, de personeelsformatie en de algemene arbeidsvoorwaarden van functionarissen en ander personeel.
4. Met het oog op een doelmatige en efficiënte aanpak van haar taken werkt de Conferentie van het Handvest via het Secretariaat zoveel mogelijk samen met, en doet zij zoveel mogelijk een beroep op de diensten en programma's van andere instellingen en organisaties met een erkende bevoegdheid in aangelegenheden verband houdend met de doelstellingen van dit Verdrag.
5. De Conferentie van het Handvest kan alle ondergeschikte organen instellen die zij dienstig acht voor de uitvoering van haar taken.
6. De Conferentie van het Handvest bespreekt het reglement van orde en het financieel reglement en neemt deze aan.
7. In 1999 en daarna met tussenpozen (van ten hoogste vijf jaar) die door de Conferentie van het Handvest worden vastgesteld, gaat de Conferentie van het Handvest over tot een grondige evaluatie van de in dit Verdrag omschreven taken in het licht van de met de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het Verdrag en de Protocollen gemaakte voortgang. Na iedere evaluatie kan de Conferentie van het Handvest de in het derde lid omschreven taken wijzigen of opheffen en het Secretariaat kwijting verlenen.
1. Bij de uitoefening van haar taken beschikt de Conferentie van het Handvest over een Secretariaat dat bestaat uit een Secretaris-Generaal en zoveel personeel als uit het oogpunt van doelmatigheid ten minste vereist is.
2. De Secretaris-Generaal wordt benoemd door de Conferentie van het Handvest. De eerste benoeming geldt voor ten hoogste vijf jaar.
3. Bij de vervulling van zijn taken is het Secretariaat verantwoording verschuldigd en brengt het verslag uit aan de Conferentie van het Handvest.
4. Het Secretariaat verleent de Conferentie van het Handvest de nodige bijstand voor de vervulling van haar taken en verricht de taken die het bij dit Verdrag en de Protocollen worden opgedragen alsook alle andere taken die het door de Conferentie van het Handvest worden opgedragen.
5. Het Secretariaat kan de administratieve en contractuele regelingen treffen die nodig zijn voor een doeltreffende taakvervulling.
1. Eenparigheid van stemmen van de Verdragsluitende Partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen op de vergadering waar over de desbetreffende aangelegenheden moet worden besloten, is vereist voor besluiten van de Conferentie van het Handvest inzake:
a. de aanneming van andere wijzigingen van dit Verdrag dan met betrekking tot de artikelen 34 en 35 en bijlage T;
b. de goedkeuring van toetredingen tot dit Verdrag uit hoofde van artikel 41 door Staten of regionale organisaties voor economische integratie die geen Ondertekenende Partij bij het Handvest waren op 16 juni 1995;
c. het machtigen tot onderhandelingen over en het goedkeuren of aannemen van de tekst van associatieovereenkomsten;
d. de goedkeuring van wijzigingen op de bijlagen EM, NI, G en B;
e. de goedkeuring van technische aanpassingen in de bijlagen bij dit Verdrag; en
f. de goedkeuring van de voordrachten van panelleden door de Secretaris-Generaal in het kader van bijlage D, punt 7.
De Verdragsluitende Partijen doen al het mogelijke om bij consensus overeenstemming te bereiken over alle andere aangelegenheden waarvoor uit hoofde van dit Verdrag hun besluit vereist is. Als geen overeenstemming bij consensus kan worden bereikt, zijn het tweede tot en met het vijfde lid van toepassing.
2. Besluiten over begrotingsaangelegenheden als bedoeld in artikel 34, derde lid, letter e, worden genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen van de Verdragsluitende Partijen waarvan de in bijlage B vastgestelde bijdragen samen ten minste drie vierde vertegenwoordigen van de daarin vastgestelde totale bijdragen.
3. Besluiten over de in artikel 34, zevende lid, bedoelde aangelegenheden worden genomen met een meerderheid van drie vierde van de Verdragsluitende Partijen.
4. Behalve in de in het eerste lid, letters a tot en met f, het tweede en het derde lid, bedoelde gevallen en behoudens het zesde lid, worden besluiten uit hoofde van dit Verdrag genomen met een meerderheid van drie vierde van de stemmen van de Verdragsluitende Partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen op de vergadering van de Conferentie van het Handvest waar over dergelijke aangelegenheden wordt besloten.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder „Verdragsluitende Partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen", de Verdragsluitende Partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen, met dien verstande dat de Conferentie van het Handvest in het reglement van orde kan bepalen dat die besluiten door de Verdragsluitende Partijen kunnen worden genomen via de schriftelijke procedure.
6. Onverminderd het tweede lid is een in dit artikel bedoeld besluit alleen geldig wanneer het wordt gesteund door een gewone meerderheid van de Verdragsluitende Partijen.
7. Een regionale organisatie voor economische integratie beschikt bij stemmingen over een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van haar lidstaten die Partij bij dit Verdrag zijn, met dien verstande dat een dergelijke organisatie haar stemrecht niet uitoefent indien de lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd.
8. Ingeval een Verdragsluitende Partij aanhoudend in gebreke blijft bij het voldoen aan haar financiële verplichtingen uit hoofde van dit Verdrag, kan de Conferentie van het Handvest het stemrecht van die Verdragsluitende Partij geheel of gedeeltelijk schorsen.
1. Elke Verdragsluitende Partij draagt zelf de kosten van haar vertegenwoordiging op vergaderingen van de Conferentie van het Handvest en de ondergeschikte organen.
2. De vergaderkosten van de Conferentie van het Handvest en de ondergeschikte organen worden beschouwd als kosten van het Secretariaat.
3. De kosten van het Secretariaat worden door de Verdragsluitende Partijen betaald naar draagkracht, vastgesteld zoals aangegeven in Bijlage B waarvan de bepalingen kunnen worden gewijzigd overeenkomstig artikel 36, eerste lid, letter d).
4. Elk protocol bevat bepalingen om te waarborgen dat de Secretariaatskosten die voortvloeien uit dat protocol worden gedragen door de partijen bij dat protocol.
5. De Conferentie van het Handvest kan vrijwillige extra bijdragen van een of meer Verdragsluitende Partijen of uit andere bronnen aanvaarden. De uit dergelijke bijdragen betaalde kosten worden niet beschouwd als Secretariaatskosten in de zin van het derde lid.
Dit Verdrag staat te Lissabon van 17 december 1994 tot en met 16 juni 1995 open voor ondertekening door de Staten en regionale organisaties voor economische integratie die het Handvest hebben ondertekend.
Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de ondertekenende Partijen. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Depositaris.
1. Een Staat of regionale organisatie voor economische ontwikkeling kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren, door middel van een bij de Depositaris nedergelegde verklaring, dat het Verdrag van toepassing is op alle gebiedsdelen waarvan hij respectievelijk zij de internationale betrekkingen behartigt, dan wel op een of meer van die gebiedsdelen. Een dergelijke verklaring wordt van kracht op het tijdstip waarop het Verdrag voor die Verdragsluitende Partij in werking treedt.
2. Een Verdragsluitende Partij kan op een latere datum, door middel van een bij de Depositaris nedergelegde verklaring zichzelf krachtens dit Verdrag binden met betrekking tot een ander in de verklaring genoemd gebiedsdeel. Met betrekking tot dit gebiedsdeel wordt het Verdrag van kracht op de negentigste dag nadat de Depositaris deze verklaring heeft ontvangen.
3. Een krachtens de twee voorafgaande leden nedergelegde verklaring kan, wat elk in deze verklaring genoemd gebiedsdeel betreft, door middel van een kennisgeving aan de Depositaris worden ingetrokken. Deze intrekking wordt, behoudens de toepasselijkheid van artikel 47, derde lid, van kracht een jaar na de datum waarop de Depositaris deze kennisgeving heeft ontvangen.
4. De definitie van „grondgebied" in artikel 1, tiende lid, wordt in voorkomend geval uitgelegd met inachtneming van de krachtens dit artikel nedergelegde verklaringen.
Dit Verdrag staat vanaf de datum waarop het niet meer kan worden ondertekend, op door de Conferentie van het Handvest goed te keuren voorwaarden, open voor toetreding door Staten en regionale organisaties voor economische integratie die het Handvest hebben ondertekend. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de Depositaris.
1. Elke Verdragsluitende Partij kan wijzigingen op dit Verdrag voorstellen.
2. De tekst van een voorstel tot wijziging van dit Verdrag wordt ten minste drie maanden vóór de datum waarop het ter aanneming aan de Conferentie van het Handvest wordt voorgelegd, door het Secretariaat aan de Verdragsluitende Partijen meegedeeld.
3. Door de Conferentie van het Handvest aangenomen teksten tot wijziging van dit Verdrag worden door het Secretariaat meegedeeld aan de Depositaris, die ze ter bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring voorlegt aan alle Verdragsluitende Partijen.
4. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van wijzigingen op dit Verdrag worden nedergelegd bij de Depositaris. Wijzigingen treden tussen de Verdragsluitende Partijen die ze hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, in werking op de negentigste dag nadat door ten minste drie vierde van de Verdragsluitende Partijen de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring bij de Depositaris zijn nedergelegd. Daarna treden de wijzigingen voor elke andere Verdragsluitende Partij in werking op de negentigste dag nadat deze Verdragsluitende Partij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van de wijzigingen heeft nedergelegd.
1. Ter verwezenlijking van de doelstellingen en beginselen van het Handvest alsmede de bepalingen van dit Verdrag of van een of meer protocollen kan de Conferentie van het Handvest machtiging verlenen voor onderhandelingen over associatieovereenkomsten met Staten, regionale organisaties voor economische integratie of internationale organisaties.
2. De tot stand gebrachte betrekkingen met en de rechten en verplichtingen van een associërende Staat, regionale organisatie voor economische integratie of internationale organisatie moeten zijn toegesneden op de specifieke omstandigheden van de associatie en worden telkens in de associatieovereenkomst vermeld.
1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum waarop de dertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding is nedergelegd door een Staat of regionale organisatie voor economische integratie die per 16 juni 1995 Ondertekenende Partij bij het Handvest is
2. Voor elke Staat of regionale organisatie voor economische integratie die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, dan wel ertoe toetreedt, nadat de dertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring is nedergelegd, treedt het Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum waarop deze Staat of regionale organisatie voor economische integratie zijn respectievelijk haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding heeft nedergelegd.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een akte die wordt nedergelegd door een regionale organisatie voor economische integratie niet opgeteld bij die welke door de Lid-Staten van deze organisatie zijn nedergelegd.
1. Elke Ondertekenende Partij stemt ermee in dit Verdrag voorlopig toe te passen in afwachting van de inwerkingtreding voor deze Ondertekenende Partij krachtens artikel 44, voor zover deze voorlopige toepassing niet strijdig is met haar constitutie, wetten of voorschriften.
2. a. Ongeacht het eerste lid kan een Ondertekenende Partij op het tijdstip van ondertekening bij de Depositaris een verklaring indienen dat zij niet kan instemmen met voorlopige toepassing. De in het eerste lid vermelde verplichting geldt niet voor een Ondertekenende Partij die een dergelijke verklaring aflegt. Die Ondertekenende Partij kan te allen tijde haar verklaring intrekken door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris.
b. Een Ondertekenende Partij die een verklaring aflegt als bedoeld in het tweede lid, letter a, en investeerders van die Ondertekenende Partij kunnen geen aanspraak maken op de voordelen van voorlopige toepassing krachtens het eerste lid.
c. Ongeacht het tweede lid, letter a, moet een Ondertekenende Partij die een verklaring aflegt als bedoeld in het tweede lid, letter a, Deel VII voorlopig toepassen in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag voor de Ondertekenende Partij overeenkomstig artikel 44, voor zover die voorlopige toepassing niet strijdig is met haar wetten of voorschriften.
3. a. Een Ondertekenende Partij kan de voorlopige toepassing van dit Verdrag beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris van haar voornemen geen partij bij het Verdrag te worden. De beëindiging van de voorlopige toepassing wordt voor een Ondertekenende Partij van kracht na het verstrijken van zestig dagen na de datum waarop de schriftelijke kennisgeving van die Ondertekenende Partij door de Depositaris is ontvangen.
b. Ingeval een Ondertekenende Partij de voorlopige toepassing van dit Verdrag beëindigt overeenkomstig het derde lid, letter a, blijft de krachtens het eerste lid op die Ondertekenende Partij rustende verplichting om Deel III en Deel V toe te passen ten aanzien van investeringen die tijdens die voorlopige toepassing op haar grondgebied zijn gedaan door investeerders van andere Ondertekenende Partijen, evenwel van toepassing voor die investeringen gedurende twintig jaar na de datum van beëindiging, tenzij anders bepaald in het derde lid, letter c.
c. Het bepaalde in het derde lid, letter b, geldt niet voor de in bijlage PA vermelde Ondertekenende Partijen. Een Ondertekenende Partij wordt van de lijst in bijlage PA geschrapt zodra zij bij de Depositaris een verzoek daartoe indient.
4. In afwachting van de inwerkingtreding van dit Verdrag komen de Ondertekenende Partijen op geregelde tijdstippen bijeen in het kader van de voorlopige Conferentie van het Handvest, waarvan de eerste vergadering uiterlijk 180 dagen na de in artikel 38 vermelde datum van openstelling voor ondertekening van dit Verdrag door het in het vijfde lid bedoelde voorlopige Secretariaat wordt bijeengeroepen.
5. Tot de inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig artikel 44 en de oprichting van een Secretariaat worden de taken van het Secretariaat op tijdelijke basis verricht door een voorlopig Secretariaat.
6. In overeenstemming met dan wel onder voorbehoud van de bepalingen van het eerste lid of het tweede lid, letter c, al naar gelang het geval, dragen de Ondertekenende Partijen bij in de kosten van het voorlopige Secretariaat alsof zij Verdragsluitende Partijen in de zin van artikel 37, derde lid, waren. Eventuele door de Ondertekenende Partijen in bijlage B aangebrachte wijzigingen vervallen bij de inwerkingtreding van dit Verdrag.
7. Een Staat of regionale organisatie voor economische integratie die, vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag, overeenkomstig artikel 41 tot het Verdrag toetreedt, heeft in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag de rechten en verplichtingen van een Ondertekenende Partij krachtens dit artikel.
Ten aanzien van dit Verdrag kunnen geen voorbehouden worden gemaakt.
1. Vijf jaar nadat dit Verdrag voor een Verdragsluitende Partij in werking is getreden, kan deze het Verdrag te allen tijde door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris opzeggen.
2. De opzegging wordt van kracht één jaar na de datum waarop de Depositaris de kennisgeving heeft ontvangen, dan wel op een latere datum die kan worden aangegeven in de kennisgeving van opzegging.
3. De bepalingen van dit Verdrag blijven van toepassing op investeringen op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij door investeerders van andere Verdragsluitende Partijen of op het grondgebied van andere Verdragsluitende Partijen door investeerders van die Verdragsluitende Partij gedurende twintig jaar na de datum waarop de opzegging van het Verdrag door die Verdragsluitende Partij van kracht wordt.
4. Alle protocollen waarbij een Verdragsluitende Partij partij is, zijn voor die Verdragsluitende Partij niet langer geldig vanaf de datum waarop de opzegging van dit Verdrag door die Verdragsluitende Partij van kracht wordt.
De bijlagen bij dit Verdrag en de in Bijlage 2 bij de op 17 december 1994 te Lissabon ondertekende Slotakte van de Conferentie inzake het Europees Energiehandvest opgenomen besluiten vormen een integrerend onderdeel van het Verdrag.
De Regering van de Portugese Republiek is depositaris van dit Verdrag.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd, hun handtekening hebben gesteld onder dit Verdrag in de Duitse, de Engelse, de Franse, de Italiaanse, de Russische en de Spaanse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, in één oorspronkelijk exemplaar, dat zal worden nedergelegd bij de Regering van de Portugese Republiek.
GEDAAN te Lissabon, de zeventiende december negentienhonderdvierennegentig.
Bijlagen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest
Energiegrondstoffen en energieprodukten (Overeenkomstig artikel 1, vierde lid)
Kernenergie | 26.12 | Uranium- of thoriumertsen en concentraten daarvan. | |
26.12.10 | Uraniumerts en concentraten daarvan. | ||
26.12.20 | Thoriumerts en concentraten daarvan. | ||
28.44 | Radioactieve chemische elementen en radioactieve isotopen (kweekmateriaal en isotopen daaronder begrepen), alsmede verbindingen daarvan; mengsels en afvallen die deze produkten bevatten. | ||
28.44.10 | Natuurlijk uranium en verbindingen daarvan. | ||
28.44.20 | Uranium verrijkt met U235 en verbindingen daarvan; plutonium en verbindingen daarvan. | ||
28.44.30 | Uranium waaruit U235 is afgescheiden en verbindingen daarvan; thorium en verbindingen daarvan. | ||
28.44.40 | Radioactieve elementen en isotopen, alsmede radioactieve verbindingen, andere dan die bedoeld bij de onderverdelingen 28.44.10, 28.44.20 of 28.44.30. | ||
28.44.50 | Gebruikte (bestraalde) splijtstofelementen van kernreactoren. | ||
28.45.10 | Zwaar water (deuteriumoxide). | ||
Steenkool, aardgas, aardolie en aardolieprodukten, elektrische energie | 27.01 27.02 27.03 | Steenkool, briketten, eierkolen en dergelijke van steenkool vervaardigde vaste brandstoffen. Bruinkool, ook indien geperst, andere dan git. Turf (turfstrooisel daaronder begrepen), ook indien geperst. | |
27.04 | Cokes en half-cokes, van steenkool, van bruinkool of van turf, ook indien geperst; retortenkool. | ||
27.05 | Steenkoolgas, watergas, generatorgas en dergelijke gassen, andere dan aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen. | ||
27.06 | Teer uit steenkool, uit bruinkool of uit turf en andere minerale teersoorten, ook indien gedehydreerd of gedeeltelijk gedistilleerd, zogenaamde mengteer daaronder begrepen. | ||
27.07 | Olie en andere produkten, verkregen bij het destilleren van hoge-temperatuur-steenkoolteer; soortgelijke produkten waarin het gewicht van de aromatische bestanddelen dat van de niet-aromatische overtreft (b.v. benzol, toluol, xylol, naftaleen, andere aromatische koolwaterstoffenmengsels, fenolen, creosootolie en andere). | ||
27.08 | Pek en pekcokes, van steenkoolteer of van andere minerale teer. | ||
27.09 | Ruwe aardolie en ruwe olie uit bitumineuze mineralen. | ||
27.10 | Aardolie en olie uit bitumineuze mineralen, andere dan ruwe. | ||
27.11 | Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen. | ||
Vloeibaar gemaakt: | |||
– aardgas | |||
– propaan | |||
– butanen | |||
– ethyleen, propyleen, butyleen en butadieen (27.11.14) | |||
– andere | |||
gasvormig: | |||
– aardgas | |||
– andere | |||
27.13 | Petroleumcokes, petroleumbitumen en andere residuen van aardolie of van olie uit bitumineuze mineralen. | ||
27.14 | Natuurlijk bitumen en natuurlijk asfalt: bitumineuze leisteen en bitumineus zand; asfaltiet en asfaltsteen. | ||
27.15 | Bitumineuze mengsels van natuurlijk asfalt, van natuurlijk bitumen, van petroleumbitumen, van minerale teer of van minerale teerpek (b.v. bitumineuze mastiek, vloeibitumen of koudasfalt („cut-back")). | ||
27.16 | Elektrische energie. | ||
Andere energie | 44.01.10 | Brandhout, in blokken, in klompen, als rijshout, in bundels of in vergelijkbare vormen. | |
44.02 | Houtskool (houtskool van schalen van vruchten of van noten daaronder begrepen), ook indien geperst. |
Energiegrondstoffen en energieprodukten die niet in aanmerking worden genomen voor de definitie van „economische activiteit in de energiesector" (Overeenkomstig artikel 1, vijfde lid)
27.07 | Olie en andere produkten, verkregen bij het destilleren van hoge-temperatuur-steenkoolteer; soortgelijke produkten waarin het gewicht van de aromatische bestanddelen dat van de niet-aromatische overtreft (b.v. benzol, toluol, xylol, naftaleen, andere aromatische koolwaterstoffenmengsels, fenolen, creosootolie en andere). |
44.01.10 | Brandhout, in blokken, in klompen, als rijshout, in bundels of in vergelijkbare vormen. |
44.02 | Houtskool (houtskool van schalen van vruchten of van noten daaronder begrepen), ook indien geperst. |
Kennisgeving en uitfasering (TRIM's) (Overeenkomstig artikel 5, vierde lid)
1. De Verdragsluitende Partijen stellen het Secretariaat in kennis van alle met de handel verband houdende investeringsmaatregelen die zij toepassen die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van artikel 5, binnen:
a. 90 dagen na de inwerkingtreding van dit Verdrag als de Verdragsluitende Partij partij is bij de GATT; of
b. 12 maanden na de inwerkingtreding van dit Verdrag als de Verdragsluitende Partij geen partij is bij de GATT.
Dergelijke met de handel verband houdende investeringsmaatregelen met algemene of specifieke toepassing worden samen met hun belangrijkste kenmerken aangemeld.
2. In het geval van met de handel verband houdende investeringsmaatregelen die worden toegepast uit hoofde van discretionaire bevoegdheid, wordt elke specifieke toepassing aangemeld. Informatie die de legitieme commerciële belangen van bepaalde ondernemingen schade kan berokkenen, hoeft niet openbaar te worden gemaakt.
3. De Verdragsluitende Partijen trekken alle met de handel verband houdende investeringsmaatregelen die krachtens het eerste lid zijn aangemeld in binnen:
a. twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag als de Verdragsluitende Partij partij is bij de GATT; of
b. drie jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag als de Verdragsluitende Partij geen partij is bij de GATT.
4. Gedurende de in het derde lid bedoelde periode brengen de Verdragsluitende Partijen in de met de handel verband houdende maatregelen die krachtens het eerste lid zijn aangemeld geen wijzigingen aan in de bepalingen die van kracht waren op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, wanneer die wijzigingen leiden tot een grotere discrepantie met de bepalingen van artikel 5 van dit Verdrag.
5. Onverlet de bepalingen van het vierde lid, kunnen de Verdragsluitende Partijen, teneinde reeds gevestigde ondernemingen die zijn onderworpen aan een krachtens het eerste lid aangemelde met de handel verband houdende maatregel niet te benadelen, gedurende de uitfasering diezelfde maatregel toepassen op een nieuwe investering wanneer:
a. de produkten van een dergelijke investering vergelijkbaar zijn met die van de gevestigde ondernemingen; en
b. de toepassing noodzakelijk is om een verstoring van de mededingingsvoorwaarden tussen de nieuwe investeringen en de gevestigde ondernemingen te vermijden.
Een op dergelijke wijze op een nieuwe investering toegepaste met de handel verband houdende maatregel wordt bij het Secretariaat aangemeld. De bepalingen van een dergelijke met de handel verband houdende investeringsmaatregel dienen wat hun effect op de mededinging betreft equivalent te zijn met de bepalingen die gelden voor de gevestigde ondernemingen en dienen op hetzelfde tijdstip af te lopen.
6. Wanneer een staat of een regionale organisatie voor economische integratie toetreedt tot dit Verdrag na de inwerkingtreding ervan, geldt het volgende:
a. de kennisgeving waarnaar in het eerste lid en het tweede lid wordt verwezen, vindt uiterlijk plaats op de in het eerste lid bedoelde datum, dan wel de datum van indiening van de akte van toetreding, indien deze later valt; en
b. de uitfasering eindigt na de in het derde lid bedoelde datum of de datum waarop het Verdrag in werking treedt voor die staat of regionale organisatie voor economische integratie, indien deze later valt.
Lijst van Verdragsluitende Partijen die vereisen dat minstens 3 afzonderlijke gebieden bij doorvoer zijn betrokken (Overeenkomstig artikel 7, tiende lid, letter a))
1. Canada en de Verenigde Staten van Amerika
Lijst van Verdragsluitende Partijen die vrijwillig bindende verbintenissen met betrekking tot artikel 10, derde lid, zijn aangegaan (Overeenkomstig artikel 10, zesde lid)
Lijst van Verdragsluitende Partijen die investeerders niet toestaan om een zelfde geschil in een later stadium opnieuw voor internationale arbitrage voor te leggen in het kader van artikel 26 (Overeenkomstig artikel 26, derde lid, letter b), onder i))
1. Australië | 13. Italië |
2. Azerbeidzjan | 14. Japan |
3. Bulgarije | 15. Kazachstan |
4. Canada | 16. Noorwegen |
5. Kroatië | 17. Polen |
6. Cyprus | 18. Portugal |
7. Tsjechische republiek | 19. Roemenië |
8. Europese Gemeenschappen | 20. Russische Federatie |
9. Finland | 21. Slovenië |
10. Griekenland | 22. Spanje |
11. Hongarije | 23. Zweden |
12. Ierland | 24. Verenigde Staten van Amerika |
Lijst van Verdragsluitende Partijen die investeerders of Verdragsluitende Partijen niet toestaan om een geschil betreffende de laatste zin van artikel 10, eerste lid, voor internationale arbitrage voor te leggen (Overeenkomstig artikel 26, derde lid, letter c) en artikel 27, tweede lid)
1. Australië
2. Canada
3. Hongarije
4. Noorwegen
Bijzondere subnationale regeling van geschillen (Overeenkomstig artikel 27, derde lid, letter i))
DEEL I
1. Canada
2. Australië
DEEL II
1. Wanneer het scheidsgerecht bij het vaststellen van een uitspraak van oordeel is dat een maatregel van een regionale of lokale overheid of instantie van een Verdragsluitende Partij (hierna „verantwoordelijke Partij" genoemd) niet in overeenstemming is met een bepaling van dit Verdrag, treft de verantwoordelijke Partij de in redelijkheid te verwachten maatregelen waarover zij beschikt om de naleving van het Verdrag met betrekking tot de maatregel te verzekeren.
2. De verantwoordelijke Partij meldt binnen 30 dagen aan het Secretariaat schriftelijk hoe zij denkt de naleving van het Verdrag met betrekking tot de maatregelen te verzekeren. Het Secretariaat legt deze kennisgeving voor aan de Conferentie van het Handvest zodra dit praktisch uitvoerbaar is, doch niet later dan bij de eerste bijeenkomst van de Conferentie van het Handvest na indiening van de kennisgeving. Wanneer onmiddellijke naleving niet uitvoerbaar of praktisch onuitvoerbaar is, wordt de verantwoordelijke Partij daartoe een redelijke termijn gegund. Deze termijn wordt vastgesteld door de twee partijen bij het geschil. Wanneer hierover geen overeenstemming kan worden bereikt, stelt de verantwoordelijke Partij een redelijke termijn ter goedkeuring door de Conferentie van het Handvest voor.
3. Wanneer de verantwoordelijke Partij niet binnen een redelijke termijn de naleving met betrekking tot de maatregel kan verzekeren, streeft zij op aanvraag van de andere Partij die partij is bij het geschil (hierna de „benadeelde Partij" genoemd) ernaar in overeenstemming met de benadeelde Partij een passende schadevergoeding vast te stellen als wederzijds bevredigende oplossing van het geschil.
4. Wanneer binnen 20 dagen na de aanvraag van de benadeelde Partij geen bevredigende schadevergoeding is overeengekomen, mag de benadeelde Partij, indien zij hiervoor de goedkeuring krijgt van de Conferentie van het Handvest, overgaan tot het opschorten van verplichtingen die zij jegens de verantwoordelijke Partij heeft en die zij beschouwt als gelijkwaardig aan de verplichtingen die jegens haar niet worden nagekomen ten gevolge van de maatregel waarop het geschil betrekking heeft, en wel totdat de Verdragsluitende Partijen hun geschil hebben weten op te lossen of de niet in overeenstemming zijnde maatregel in overeenstemming met het Verdrag is gebracht.
5. Bij het vaststellen van de op te schorten verplichtingen past de benadeelde Partij de volgende beginselen en procedures toe:
a. De benadeelde Partij streeft ernaar eerst verplichtingen op te schorten die betrekking hebben op hetzelfde Deel van het Verdrag als dat ten aanzien waarvan het scheidsgerecht een schending heeft vastgesteld.
b. Wanneer de benadeelde Partij van mening is dat het niet praktisch uitvoerbaar of doeltreffend is om verplichtingen uit hetzelfde Deel van het Verdrag op te schorten, kan zij een verzoek indienen om verplichtingen van andere Delen van het Verdrag op te schorten. Wanneer de benadeelde Partij besluit om een dergelijk verzoek tot het opschorten van verplichtingen in te dienen, geeft zij de redenen daarvoor aan in het verzoek aan de Conferentie van het Handvest.
6. Op schriftelijk verzoek van de verantwoordelijke Partij, in te dienen bij de benadeelde Partij en de voorzitter van het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan, stelt het scheidsgerecht vast of de mate waarin de benadeelde Partij verplichtingen heeft opgeschort excessief is, en zo ja in welke mate. Wanneer het scheidsgerecht niet opnieuw kan worden samengesteld, wordt deze vaststelling verricht door een of meer door de Secretaris-Generaal te benoemen arbiters. De vaststellingen overeenkomstig dit lid vinden plaats binnen 60 dagen na het verzoek aan het scheidsgerecht of de benoeming van arbiters door de Secretaris-Generaal. De verplichtingen mogen niet worden opgeschort zolang de vaststelling niet heeft plaatsgevonden; de vaststelling is definitief en bindend.
7. Bij het opschorten van verplichtingen jegens een verantwoordelijke Partij doet de benadeelde Partij al het mogelijke om de rechten krachtens het Verdrag van andere Verdragsluitende Partijen niet aan te tasten.
Uitzonderingen en regels betreffende de toepassing van de GATT-bepalingen en bijbehorende instrumenten (Overeenkomstig artikel 29, tweede lid, letter a))
1. De volgende bepaling van de GATT en de bijbehorende instrumenten zijn niet van toepassing in het kader van artikel 29, tweede lid, letter a):
a. | Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel | |
II | Concessielijsten (en de Concessielijsten van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel) | |
IV | Bijzondere voorschriften nopens cinematografische films | |
XV | Valutaregelingen | |
XVIII | Hulp van regeringswege ten bate van de economische ontwikkeling | |
XXII | Overleg | |
XXIII | Bescherming van concessies en voordelen | |
XXV | Gezamenlijk optreden van de Verdragsluitende Partijen | |
XXVI | Aanvaarding. Inwerkingtreding en registratie | |
XXVII | Opschorting of intrekking van concessies | |
XXVIII | Wijziging van de lijsten | |
XXVIIIbis | Tariefonderhandelingen | |
XXIX | De verhouding van de onderhavige Overeenkomst tot het Handvest van Havana | |
XXX | Wijzigingen | |
XXXI | Intrekking | |
XXXII | Verdragsluitende Partijen | |
XXXIII | Toetreding | |
XXXV | Niet-toepassing van de Overeenkomst tussen bepaalde Verdragsluitende Partijen | |
XXXVI | Beginselen en doelstellingen | |
XXXVII | Verplichtingen | |
XXXVIII | Gezamenlijke actie | |
Bijlage H | Met betrekking tot artikel I | |
Bijlage I | Notities en Aanvullende bepalingen (met betrekking tot de bovengenoemde GATT-artikelen) | |
Voorbehoud ten behoeve van ontwikkelingsdoeleinden | ||
Memorandum betreffende kennisgeving, overleg, geschillenregeling en toezicht | ||
b. | Bijbehorende instrumenten | |
i. | Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Standards Code) | |
Inleiding | (streepje 1, 8, 9) | |
1.3 | Algemene bepalingen | |
2.6.4 | Opstellen, aannemen en toepassen van technische voorschriften en normen door centrale overheidsorganen | |
10.6 | Informatie betreffende technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures | |
11 | Technische bijstand aan andere Leden | |
12 | Bijzondere en gedifferentieerde behandeling van Leden die ontwikkelingslanden zijn | |
13 | De Commissie technische handelsbelemmeringen | |
14 | Overleg en geschillenbeslechting | |
15 | Slotbepalingen (andere dan 15.5 en 15.13) | |
Bijlage 2 | Groepen van technische deskundigen | |
Bijlage 3 | Panels | |
ii. | Overeenkomst inzake overheidsopdrachten | |
iii. | Overeenkomst inzake de interpretatie en toepassing van de artikelen VI, XVI en XXIII (Subsidies en compenserende maatregelen) | |
10 | Exportsubsidies voor bepaalde basisprodukten | |
12 | Overleg | |
13 | Conciliatie, beslechting van geschillen en toegestane compenserende maatregelen | |
14 | Ontwikkelingslanden | |
16 | Commissie Subsidies en Compenserende Maatregelen | |
17 | Overleg | |
18 | Beslechting van geschillen | |
19.2 | Aanvaarding en toetreding | |
19.4 | Inwerkingtreding | |
19.5(a) | Nationale wetgeving | |
19.6 | Herziening | |
19.7 | Wijzigingen | |
19.8 | Intrekking | |
19.9 | Niet-toepassing van de Overeenkomst tussen bepaalde Verdragsluitende Partijen | |
19.11 | Secretariaat | |
19.12 | Nederlegging | |
19.13 | Registratie | |
iv. | Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII (Bepalen van de douanewaarde) | |
1.2b.iv. | Transactiewaarde | |
11.1 | Bepalen van de douanewaarde | |
14 | Toepassing van de bijlagen (tweede zin) | |
18 | Instellingen (Commissie douanewaarde) | |
19 | Overleg | |
20 | Beslechting van geschillen | |
21 | Bijzondere en gedifferentieerde behandeling van Leden die ontwikkelingslanden zijn | |
22 | Aanvaarding en toetreding | |
24 | Inwerkingtreding | |
25.1 | Nationale wetgeving | |
26 | Herziening | |
27 | Wijzigingen | |
28 | Intrekking | |
29 | Secretariaat | |
30 | Nederlegging | |
31 | Registratie | |
Bijlage II | Technische commissie douanewaarde | |
Bijlage III | Ad-hoc panels | |
Protocol bij de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII (uitgezonderd I.7 en I.8; te voorzien van de nodige inleiding) |
v. Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen
1.4 Algemene bepalingen (laatste zin)
2.2 Automatische invoervergunningen (voetnoot 2)
4 Instellingen, overleg en beslechting van geschillen
5 Slotbepalingen (behalve lid 2)
vi. Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI (Antidumping Code)
13 Ontwikkelingslanden
14 Commissie Antidumping-praktijken
15 Overleg, conciliatie en geschillenbeslechting
16 Slotbepalingen (behalve lid 1 en lid 3)
vii. Overeenkomst inzake rundvlees
viii. Internationale overeenkomst inzake zuivelprodukten
ix. Overeenkomst inzake de handel in burgerluchtvaartuigen
x. Verklaring inzake handelsmaatregelen ten behoeve van de betalingsbalans
c. Alle andere bepalingen in de GATT en bijbehorende instrumenten die betrekking hebben op:
i. staatshulp voor economische ontwikkeling en de behandeling van ontwikkelingslanden, uitgezonderd de leden 1 tot en met 4 van Besluit L/4903 van 28 november 1979 betreffende een gedifferentieerde en gunstiger behandeling, reciprociteit en vollediger deelneming van ontwikkelingslanden;
ii. het instellen of beheren van gespecialiseerde commissies en andere subsidiaire instellingen;
iii. ondertekening, toetreding, inwerkingtreding, opzegging, nederlegging en registratie.
d. Alle overeenkomsten, schikkingen, besluiten, memoranda of andere gezamenlijke acties overeenkomstig de onder letter (a) tot en met letter (c) vermelde bepalingen.
2. De Verdragsluitende Partijen passen de bepalingen van de „Verklaring inzake handelsmaatregelen ten behoeve van de betalingsbalans" toe op de maatregelen die worden getroffen door de Verdragsluitende Partijen die geen partij zijn bij de GATT, voor zover dit praktisch uitvoerbaar is, gegeven de andere bepalingen van dit Verdrag.
3. Met betrekking tot de kennisgevingen die krachtens de bepalingen van artikel 29, tweede lid, letter a) dienen plaats te vinden, geldt:
a. Verdragsluitende Partijen die geen partij zijn bij de GATT of bijbehorende instrumenten dienen hun kennisgeving in bij het Secretariaat. Het Secretariaat verzendt afschriften van de kennisgevingen aan alle Verdragsluitende Partijen. De kennisgevingen aan het Secretariaat vinden plaats in een van de authentieke talen van dit Verdrag. De begeleidende documenten mogen uitsluitend in de taal van de Verdragsluitende Partij zijn opgesteld;
b. deze eisen zijn niet van toepassing op Verdragsluitende Partijen die ook partij zijn bij de GATT en bijbehorende instrumenten, die hun eigen instrumenten voor kennisgeving bevatten.
4. De handel in kernmaterialen mag worden geregeld door de overeenkomsten waarnaar in de op dit lid betrekking hebbende Verklaringen in de Slotakte van de Conferentie van het Handvest wordt verwezen.
Bepalingen betreffende handelsovereenkomsten tussen Staten die deel uitmaakten van de voormalige Sovjetunie (Overeenkomstig artikel 29, tweede lid, letter b))
1. Overeenkomsten als bedoeld in artikel 29, tweede lid, letter b), worden schriftelijk aangemeld bij het Secretariaat door of namens alle partijen bij een dergelijke overeenkomst die dit Verdrag hebben ondertekend of ertoe toetreden:
a. wat betreft overeenkomsten die in werking treden drie maanden na de datum waarop de eerste partij haar akte van toetreding tot het Verdrag ondertekent of indient, uiterlijk zes maanden na die datum; en
b. wat betreft overeenkomsten die in werking treden op een latere datum dan bedoeld bij letter a), op een zodanig tijdstip vóór de datum van inwerkingtreding dat andere staten of regionale organisaties voor economische integratie die het Verdrag hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden (verder „belanghebbende partijen" genoemd), redelijkerwijs de kans hebben om de overeenkomst te bestuderen en een eventueel protest daarover bij de partijen bij die overeenkomst en bij de Conferentie van het Handvest in te dienen alvorens zij in werking treedt.
2. De kennisgeving omvat:
a. afschriften van de oorspronkelijke teksten van de overeenkomst in alle talen waarin zij is ondertekend;
b. een beschrijving, door verwijzing naar de punten van bijlage EM, van de specifieke energiematerialen en energieprodukten waarop de overeenkomst van toepassing is;
c. een verklaring voor elk van de relevante bepalingen van de GATT en bijbehorende instrumenten die krachtens artikel 29, tweede lid, letter a), van toepassing zijn, over de omstandigheden die het de partijen bij de overeenkomst onmogelijk of praktisch niet uitvoerbaar maken volledig te voldoen aan die bepaling;
d. de specifieke maatregelen die door elk van de partijen bij de overeenkomst met betrekking tot de bij letter c) genoemde omstandigheden zullen worden getroffen; en
e. een beschrijving van de programma's die de partijen zullen uitvoeren voor een geleidelijke vermindering en uiteindelijke intrekking van bepalingen die in strijd zijn met het onderhavige Verdrag.
3. De partijen bij een overeenkomstig het eerste lid aangemelde overeenkomst bieden de belanghebbende partijen een redelijke kans om over die overeenkomst met hen in overleg te treden en houden rekening met hun protesten. Op verzoek van een belanghebbende partij wordt de overeenkomst bestudeerd door de Conferentie van het Handvest, die daarover vervolgens aanbevelingen kan aannemen.
4. De Conferentie van het Handvest zorgt voor een periodieke evaluatie van de toepassing van overeenkomsten die krachtens het eerste lid zijn aangemeld en van de mate waarin vooruitgang is geboekt bij het intrekken van bepalingen daarvan die niet in overeenstemming zijn met bepalingen van de GATT en bijbehorende instrumenten die van toepassing zijn geworden krachtens artikel 29, tweede lid, letter a). Op verzoek van een belanghebbende partij kan de Conferentie van het Handvest aanbevelingen aannemen over een dergelijke overeenkomst.
5. Een overeenkomst als beschreven in artikel 29, tweede lid, letter b) mag in geval van uitzonderlijke urgentie in werking treden voordat de in het eerste lid, letter b), het tweede lid en het derde lid voorgeschreven kennisgeving en overleg hebben plaatsgevonden, mits die kennisgeving alsnog plaatsvindt en onmiddellijk wordt voorzien in de mogelijkheid voor overleg. In een dergelijk geval geven de partijen bij de overeenkomst niettemin, overeenkomstig het tweede lid, letter a), onverwijld kennis van de tekst van de overeenkomst bij de inwerkingtreding ervan.
6. Verdragsluitende Partijen die partij zijn of worden bij een overeenkomst als beschreven in artikel 29, tweede lid, letter b), verbinden zich ertoe de mate waarin deze niet in overeenstemming is met de krachtens artikel 29, tweede lid, letter a), van toepassing zijnde bepalingen van de GATT en bijbehorende instrumenten te beperken tot hetgeen noodzakelijk is om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden, en om een dergelijke overeenkomst zodanig ten uitvoer te leggen dat zo min mogelijk van die bepalingen wordt afgeweken. Zij verplichten zich ertoe al het mogelijke te doen om tegemoet te komen aan protesten van de belanghebbende partijen en te voldoen aan de aanbevelingen van de Conferentie van het Handvest.
Tussentijdse bepalingen inzake de regeling van handelsgeschillen (Overeenkomstig artikel 29, zevende lid)
1. a. In hun onderlinge betrekkingen doen de Verdragsluitende Partijen al het mogelijke om door middel van samenwerking en overleg tot een wederzijds bevredigende oplossing te komen van elk geschil betreffende bestaande bepalingen dat concreet van invloed kan zijn op de naleving van de krachtens artikel 5 of artikel 29 op de handel van toepassing zijnde bepalingen.
b. Een Verdragsluitende Partij kan een schriftelijk verzoek indienen bij elke andere Verdragsluitende Partij om overleg met betrekking tot elke bestaande maatregel van de andere Verdragsluitende Partij waarvan zij van mening is dat die concreet van invloed kan zijn op de naleving van de krachtens artikel 5 of artikel 29 op de handel van toepassing zijnde bepalingen. Een Verdragsluitende Partij die om overleg verzoekt, geeft zo volledig mogelijk aan op welke maatregel de klacht betrekking heeft en welke bepalingen van artikel 5 of artikel 29 van de GATT en bijbehorende instrumenten zij relevant acht. Verzoeken om overleg overeenkomstig dit artikel worden aangemeld bij het Secretariaat, dat op gezette tijden de Verdragsluitende Partijen inlicht over lopend overleg waarvoor een kennisgeving heeft plaatsgevonden.
c. De Verdragsluitende Partijen behandelen alle vertrouwelijke en interne informatie die als zodanig is gekenmerkt en die is vervat in een schriftelijk verzoek of een antwoord daarop, dan wel is ontvangen in de loop van het overleg, op dezelfde wijze als de Verdragsluitende Partij die de informatie levert zou hebben gedaan.
d. De Verdragsluitende Partijen die deelnemen aan overleg of een andere vorm van geschillenbeslechting teneinde een oplossing te vinden voor een zaak die door een van de Verdragsluitende Partijen wordt beschouwd als een belemmering voor de naleving van de met de handel verband houdende bepalingen krachtens artikel 5 of artikel 29, doen al het mogelijke om een uitkomst te vermijden die de handel van andere Verdragsluitende Partijen nadelig beïnvloedt.
2. a. Wanneer binnen 60 dagen na ontvangst van het in het eerste lid, letter b), bedoelde van het verzoek om overleg, de Verdragsluitende Partijen hun geschil niet hebben beslecht of niet zijn overeengekomen om het geschil door middel van overleg, bemiddeling, arbitrage of een andere methode te beslechten, kan elk van de Verdragsluitende Partijen bij het Secretariaat een schriftelijk verzoek indienen voor het instellen van een panel overeenkomstig letter b) tot en met letter f). In haar verzoek geeft de verzoekende Verdragsluitende Partij aan wat de kern van het geschil is en welke bepalingen van artikel 5 of artikel 29 van de GATT en bijbehorende instrumenten relevant worden geacht. Het Secretariaat verstrekt alle Verdragsluitende Partijen onverwijld een afschrift van het verzoek.
b. Er wordt bij de beslechting van een geschil rekening gehouden met de belangen van de andere Verdragsluitende Partijen. Andere Verdragsluitende Partijen die een wezenlijk belang hebben bij een zaak, hebben het recht door het panel te worden gehoord en er schriftelijke bijdragen bij in te dienen, op voorwaarde dat beide Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken, en het Secretariaat uiterlijk op de datum van het instellen van het panel, zoals vastgesteld overeenkomstig letter c), een schriftelijke uiteenzetting betreffende dit belang hebben ontvangen.
c. Panels worden geacht te zijn ingesteld 45 dagen na de ontvangst door het Secretariaat van het schriftelijk verzoek van de Verdragsluitende Partij uit hoofde van letter a).
d. Panels worden samengesteld uit drie leden die door de Secretaris-Generaal uit de in het zevende lid beschreven rol worden gekozen. Tenzij de Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken anders overeenkomen, zijn de leden van het panel geen onderdaan van staten die als partij bij het geschil zijn betrokken of die overeenkomstig artikel 2, letter b), hun belang hebben kenbaar gemaakt, noch van staten die lid zijn van een regionale organisatie voor economische integratie die partij is bij het geschil of die overeenkomstig letter b) haar belang kenbaar heeft gemaakt.
e. De Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken geven binnen tien werkdagen hun reactie op de benoeming van de panelleden en verzetten zich daartegen uitsluitend om dwingende redenen.
f. De panelleden nemen zitting in het panel op persoonlijke titel en nemen geen instructies aan van regeringen of andere lichamen, of verzoeken niet daarom. De Verdragsluitende Partijen verplichten zich ertoe deze beginselen te eerbiedigen en geen pogingen in het werk te stellen om de panelleden bij de uitoefening van hun taken te beïnvloeden. De panelleden worden zodanig uitgekozen dat hun onafhankelijkheid is gegarandeerd en dat in het panel een voldoende verscheidenheid van achtergrond en ervaring is vertegenwoordigd.
g. Het Secretariaat stelt onverwijld alle Verdragsluitende Partijen in kennis van de samenstelling van een panel.
3. a. De Conferentie van het Handvest stelt een reglement van orde voor het panel vast dat in overeenstemming is met deze bijlage. Het reglement van orde dient zo nauw mogelijk aan te sluiten bij die van de GATT en de bijbehorende instrumenten. Een panel heeft ook het recht aanvullende bepalingen op het reglement van orde vast te stellen, voor zover zij niet in tegenspraak zijn met het door de Conferentie van het Handvest vastgestelde reglement van orde of met deze bijlage. Bij de werkzaamheden van een panel hebben alle Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken en alle andere Verdragsluitende Partijen die overeenkomstig het tweede lid, letter b), hun belang bij de zaak hebben aangemeld, het recht ten minste eenmaal te worden gehoord en om een schriftelijke bijdrage in te dienen. Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken hebben voorts het recht een schriftelijke weerlegging in te dienen. Een panel mag op verzoek van elke andere Verdragsluitende Partij die overeenkomstig het tweede lid, letter b), zijn belang heeft aangemeld, die partij inzage geven in alle schriftelijke stukken die zijn ingediend, voor zover de partij die ze heeft ingediend daarvoor toestemming heeft gegeven.
De werkzaamheden van de panels zijn vertrouwelijk. Het panel geeft een objectieve beoordeling van de zaak die hem wordt voorgelegd, rekening houdend met de feitelijke gegevens met betrekking tot het geschil en de mate waarin maatregelen van invloed zijn op de naleving van de op de handel van toepassing zijnde bepalingen van artikel 5 of artikel 29. Bij de uitoefening van zijn functies treedt het panel in overleg met de Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken en geeft hun voldoende gelegenheid om tot een wederzijds bevredigende oplossing te komen. Tenzij anders overeengekomen door de Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken, baseert het panel zijn beslissing op de argumenten en ingediende bijdragen van de partijen. Het panel laat zich leiden door de interpretaties die in het kader van de GATT aan de GATT-overeenkomst en bijbehorende instrumenten worden gegeven en mag de verenigbaarheid met artikel 5 of artikel 29 van praktijken die een Verdragsluitende Partij die GATT-lid is, toepast ten aanzien van andere partijen die GATT-lid zijn op wie het de GATT toepast en die door de andere partijen niet aan GATT-geschillenbeslechting zijn onderworpen, niet ter discussie stellen.
Tenzij anders overeengekomen door de Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken, dienen alle procedures waarbij een panel is betrokken, met inbegrip van het opstellen van zijn eindverslag, te zijn voltooid binnen 180 dagen na het instellen van het panel; een eventuele overschrijding van deze periode doet echter geen afbreuk aan de geldigheid van het eindverslag.
b. Het panel stelt welk zijn rechtsbevoegdheid vast; deze beslissing is definitief en bindend. Wanneer een Verdragsluitende Partij die bij het geschil is betrokken aanvecht dat het geschil binnen het rechtsgebied van het panel valt, bestudeert het panel deze betwisting en spreekt zich erover uit of dit als een voorafgaand vraagstuk moet worden behandeld of moet worden toegevoegd aan de geschilpunten.
c. Wanneer twee verzoeken tot het instellen van een panel worden gedaan voor zaken die in wezen gelijksoortig zijn, kan de Secretaris-Generaal, met instemming van alle Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken, besluiten een enkel panel in te stellen.
4. a. Na bestudering van alle weerleggingen dient het panel bij de Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken de beschrijvende delen in van zijn schriftelijk ontwerp-verslag, waarin onder andere alle feiten worden opgesomd en een samenvatting wordt gegeven van alle argumenten van de bij het geschil betrokken Verdragsluitende Partijen. De Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken wordt de mogelijkheid geboden binnen een door het panel vast te stellen periode schriftelijk te reageren op de beschrijvende delen van het ontwerp-verslag.
Na afloop van de periode die het panel heeft vastgesteld voor het indienen van reacties door de bij het geschil betrokken Verdragsluitende Partijen, dient het panel bij de Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken een tussentijds schriftelijk verslag in dat onder andere de beschrijvende delen en de door het panel voorgestelde bevindingen en conclusies bevat. Binnen een door het panel vast te stellen periode kan een bij het geschil betrokken Verdragsluitende Partij bij het panel een schriftelijk verzoek indienen om specifieke aspecten van het tussentijds verslag te herzien alvorens het eindverslag op te stellen. Alvorens het eindverslag in te dienen kan het panel naar eigen goeddunken in contact treden met de Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken om te overleggen over zaken die in een dergelijk verzoek aan de orde komen.
Het eindverslag omvat de beschrijvende delen (waaronder een opsomming van de feiten en een samenvatting van de argumenten van de bij het geschil betrokken Verdragsluitende Partijen), de bevindingen van het panel en zijn conclusies, en een overzicht van de argumenten die over specifieke aspecten van het tussentijds verslag bij de bespreking daarvan naar voren zijn gebracht. Het eindverslag gaat in op alle wezenlijke zaken die het panel zijn voorgelegd en die nodig zijn om het geschil te beslechten, en vermeldt de redenen die het panel tot zijn besluit hebben doen komen.
Het panel dient zijn eindverslag in door het onverwijld aan het Secretariaat en de bij het geschil betrokken Verdragsluitende Partijen te verstrekken. Het Secretariaat doet zo spoedig mogelijk het eindverslag, samen met alle schriftelijk ingediende standpunten die de bij het geschil betrokken Verdragsluitende Partijen daaraan wensen toe te voegen, aan alle Verdragsluitende Partijen toekomen.
b. Wanneer het panel tot de conclusie komt dat een maatregel die door een Verdragsluitende Partij wordt ingevoerd of wordt gehandhaafd niet in overeenstemming is met een bepaling van artikel 5 of artikel 29 of van een bepaling van de GATT en bijbehorende instrumenten, kan het panel in zijn eindverslag aanbevelen dat de Verdragsluitende Partij die maatregel wijzigt of intrekt teneinde aan die bepaling te voldoen.
c. De verslagen van het panel moeten door de Conferentie van het Handvest worden goedgekeurd. Om de Conferentie van het Handvest voldoende tijd te geven voor de bespreking van de panelverslagen, kunnen de verslagen pas minstens dertig dagen nadat het Secretariaat ze aan alle Verdragsluitende Partijen heeft verstrekt, door de Conferentie van het Handvest worden goedgekeurd. De Verdragsluitende Partijen die bezwaren hebben tegen een panelverslag dienen hun bezwaren schriftelijk kenbaar te maken bij het Secretariaat ten minste tien dagen voor de datum waarop de Conferentie van het Handvest een besluit over de goedkeuring van het verslag moet nemen, en het Secretariaat geeft deze bezwaren onverwijld door aan alle Verdragsluitende Partijen. De Verdragsluitende Partijen die bij het geschil zijn betrokken en de Verdragsluitende Partijen die hun belang in overeenstemming met het tweede lid, letter b), hebben aangemeld, hebben het recht volledig deel te nemen aan de bespreking van het panelverslag over dat geschil door de Conferentie van het Handvest, en hun standpunten worden volledig vastgelegd.
d. Teneinde een doeltreffende beslechting van geschillen tot voordeel van alle Verdragsluitende Partijen te verzekeren, is het van wezenlijk belang dat onverwijld gevolg wordt gegeven aan de uitspraken en aanbevelingen van een paneleindverslag dat door de Conferentie van het Handvest is goedgekeurd. Verdragsluitende Partijen tot wie een uitspraak of een aanbeveling van een door de Conferentie van het Handvest goedgekeurd paneleindverslag is gericht, delen de Conferentie van het Handvest mede hoe zij aan die uitspraak of aanbeveling denken te voldoen. Wanneer onmiddellijke naleving niet praktisch uitvoerbaar is, verstrekt de Verdragsluitende Partij de Conferentie van het Handvest een met redenen omklede verklaring daarvoor, en kan in dat geval rekenen op een redelijke termijn om te voldoen aan de uitspraak of aanbeveling. De geschillenbeslechtingsprocedure is gericht op het wijzigen of intrekken van onderling strijdige maatregelen.
5. a. Wanneer een Verdragsluitende Partij niet binnen een redelijke termijn voldoet aan een uitspraak of aanbeveling van een door de Conferentie van het Handvest goedgekeurd paneleindverslag, kan een Verdragsluitende Partij die daarvan schade ondervindt bij de in gebreke blijvende Verdragsluitende Partij een schriftelijk verzoek indienen om onderhandelingen aan te gaan met het oog op het vaststellen van een wederzijds aanvaardbare schadevergoeding. De in gebreke blijvende Verdragsluitende Partij gaat onverwijld in op een dergelijk verzoek tot het aangaan van onderhandelingen.
b. Wanneer de in gebreke blijvende Verdragsluitende Partij weigert te onderhandelen of indien de Verdragsluitende Partijen geen overeenstemming hebben bereikt binnen 30 dagen na het verzoek om de onderhandelingen te openen, mag de benadeelde Verdragsluitende Partij bij de Conferentie van het Handvest een schriftelijk verzoek indienen tot opschorting van haar verplichtingen krachtens artikel 5 of artikel 29 jegens de in gebreke blijvende Verdragsluitende Partij.
c. De Conferentie van het Handvest kan de benadeelde Verdragsluitende Partij toestaan de naleving op te schorten van haar verplichtingen jegens de in gebreke blijvende Verdragsluitende Partij uit hoofde van de bepalingen van artikel 5 of artikel 29, dan wel uit hoofde van de bepalingen van de GATT en de bijbehorende instrumenten die krachtens artikel 29 van toepassing zijn, in de mate die de benadeelde Verdragsluitende Partij in deze omstandigheden als equivalent beschouwt.
d. De opschorting van verplichtingen is van tijdelijke aard en is alleen van toepassing tot de maatregel die in tegenspraak met artikel 5 of artikel 29 is bevonden, is ingetrokken, of tot een wederzijds bevredigende oplossing is gevonden.
6. a. Alvorens over te gaan tot de opschorting van verplichtingen licht de benadeelde Verdragsluitende Partij de in gebreke blijvende Verdragsluitende Partij in over de aard en de mate van de voorgestelde opschorting. Wanneer de in gebreke blijvende Verdragsluitende Partij bij de Secretaris-Generaal een schriftelijk bezwaarschrift indient betreffende de mate van opschorting van verplichtingen zoals voorgesteld door de benadeelde Verdragsluitende Partij, wordt het bezwaar onderworpen aan de hieronder beschreven arbitrageprocedure. De voorgestelde opschorting van verplichtingen wordt uitgesteld tot de arbitrage heeft plaatsgevonden en het arbitragepanel in overeenstemming met letter e) een definitieve en bindende uitspraak heeft gedaan.
b. De Secretaris-Generaal stelt overeenkomstig het tweede lid, letter d) tot en met letter f), een arbitragepanel samen dat, voor zover praktisch uitvoerbaar, hetzelfde panel is dat de uitspraak of aanbeveling heeft gedaan waarnaar in het vierde lid, letter d) wordt verwezen, teneinde de mate van opschorting van verplichtingen die de benadeelde Verdragsluitende Partij voorstelt, te bestuderen. Tenzij de Conferentie van het Handvest anders beslist, wordt het reglement van orde voor panelwerkzaamheden overeenkomstig het derde lid, letter a), vastgesteld.
c. Het arbitragepanel stelt vast of en in welke mate de voorgestelde opschorting van verplichtingen door de benadeelde Verdragsluitende Partij excessief is in verhouding tot de geleden schade. Het panel spreekt zich niet uit over de aard van de opgeschorte verplichtingen, tenzij dit absoluut nodig is voor de vaststelling van de omvang van de opgeschorte verplichtingen.
d. Het arbitragepanel dient binnen 60 dagen na de instelling van het panel, dan wel binnen een door de benadeelde en de in gebreke blijvende Verdragsluitende Partij vrij vast te stellen termijn, een schriftelijke uitspraak in bij de benadeelde en de in gebreke blijvende Verdragsluitende Partij en bij het Secretariaat. Het Secretariaat legt de uitspraak bij de eerste geschikte gelegenheid, doch uiterlijk op de eerste vergadering van de Conferentie van het Handvest na ontvangst van de uitspraak, voor aan de Conferentie van het Handvest.
e. De uitspraak van het arbitragepanel wordt definitief en bindend 30 dagen nadat zij is voorgelegd aan de Conferentie van het Handvest, waarna elke vorm van opschorting van verplichtingen die daardoor is toegestaan door de benadeelde Verdragsluitende Partij mag worden toegepast op de wijze die die Verdragsluitende Partij in de gegeven omstandigheden equivalent acht, tenzij de Conferentie van het Handvest binnen het verstrijken van de termijn van 30 dagen anders beslist.
f. Bij het opschorten van verplichtingen jegens een in gebreke blijvende Verdragsluitende Partij doet de benadeelde Verdragsluitende Partij al het mogelijke om de handel van de andere Verdragsluitende Partijen niet nadelig te beïnvloeden.
7. Elke Verdragsluitende Partij kan twee personen benoemen, die, voor Verdragsluitende Partijen die partij zijn bij de GATT, dezelfde personen zijn die thans zijn benoemd in de geschillenpanels van de GATT, voor zover deze personen in staat zijn en bereid zijn dienst te doen als leden van een panel als bedoeld in deze Bijlage. De Secretaris-Generaal kan ook, met goedkeuring van de Conferentie van het Handvest, maximaal tien personen benoemen die bereid zijn en geschikt zijn dienst te doen als panelleden ten behoeve van geschillenbeslechting overeenkomstig het tweede lid tot en met het vierde lid. De Conferentie van het Handvest kan daarnaast voor hetzelfde doel maximaal 20 personen benoemen die voorkomen op de rol van geschillenregelingspanels van andere internationale organisaties en die bereid en geschikt zijn om als panellid dienst te doen. De namen van al deze aldus benoemde personen vormen de geschillenregelingsrol. De personen worden uitsluitend op basis van objectiviteit, betrouwbaarheid en oordeelsvermogen benoemd en dienen over zoveel mogelijk ervaring te beschikken op het gebied van internationale handel en energie, inzonderheid met betrekking tot de bepalingen die krachtens artikel 29 van toepassing zijn. Bij het uitvoeren van hun taken in het kader van deze Bijlage dienen de panelleden niet gelieerd te zijn aan enige Verdragsluitende Partij, of daarvan instructies te ontvangen. De panelleden worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar en totdat hun opvolgers zijn benoemd. Het panellid waarvan de termijn is verstreken, gaat door met het vervullen van de taken waarmee hij krachtens deze Bijlage is belast. Bij overlijden, opzegging of vastgestelde onbekwaamheid van een panellid kan de Verdragsluitende Partij of de Secretaris-Generaal die dat panellid heeft benoemd, voor de rest van de termijn van het panellid een andere persoon benoemen, waarbij geldt dat in het geval van een benoeming door de Secretaris-Generaal deze door de Conferentie van het Handvest moet worden goedgekeurd.
8. Onverlet de bepalingen van deze Bijlage worden de Verdragsluitende Partijen aangemoedigd gedurende de hele geschillenbeslechtingsprocedure met elkaar te blijven overleggen teneinde hun geschil bij te leggen.
9. De Conferentie van het Handvest kan andere lichamen of forums benoemen of aanwijzen voor het vervullen van de in deze Bijlage aan het Secretariaat en de Secretaris-Generaal gedelegeerde taken.
Formule voor het toewijzen van de secretariaatskosten van het handvest (Overeenkomstig artikel 37, derde lid)
1. De door de Verdragsluitende Partijen te betalen bijdragen worden jaarlijks door het Secretariaat vastgesteld op basis van de procentuele bijdragen die zij verschuldigd zijn krachtens de meest recente beoordelingsschaal voor de gewone begroting van de Verenigde Naties (aangevuld met informatie over theoretische bijdragen voor de Verdragsluitende Partijen die geen lid zijn van de VN).
2. De bijdragen worden zodanig aangepast dat het totaal van alle bijdragen van de Verdragsluitende Partijen 100% bedraagt.
Lijst van ondertekenende partijen die niet instemmen met de voorlopige toepassing van het verdrag volgens artikel 45, derde lid, letter b) (Overeenkomstig artikel 45, derde lid, letter c))
1. Tsjechische Republiek
2. Duitsland
3. Hongarije
4. Litouwen
5. Polen
Overgangsmaatregelen van de verdragsluitende partijen (Overeenkomstig artikel 32, eerste lid)
Lijst van Verdragsluitende Partijen die recht hebben op overgangsregelingen
Albanië | Letland |
Armenië | Litouwen |
Azerbeidzjan | Moldavië |
Wit-Rusland | Polen |
Bulgarije | Roemenië |
Kroatië | de Russische Federatie |
Tsjechische Republiek | Slowakije |
Estland | Slovenië |
Georgië | Tadzjikistan |
Hongarije | Turkmenistan |
Kazachstan | Oekraïne |
Kirgizië | Oezbekistan |
Lijst van bepalingen waarvoor overgangsregelingen gelden
Bepaling | Blz. | Bepaling | Blz. |
Artikel 6, tweede lid | 36 | Artikel 10, zevende lid | 55 |
Artikel 6, vijfde lid | 43 | Artikel 14, eerste lid, letter d) | 56 |
Artikel 7, vierde lid | 49 | Artikel 20, derde lid | 58 |
Artikel 9, eerste lid | 52 | Artikel 22, derde lid | 63 |
„Elke Verdragsluitende Partij zorgt ervoor dat zij binnen haar rechtsmacht de nodige wetten ter bestrijding van unilaterale en overeengekomen mededingingbeperkende gedragingen bij economische activiteit in de energiesector tot stand brengt en doet naleven."
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er bestaat geen wet betreffende de bescherming van de mededinging in Albanië. De wet nr. 7746 van 28 juli 1993 betreffende koolwaterstoffen en de wet nr. 7796 van 17 februari 1994 betreffende mineralen bevatten geen bepalingen op dit gebied. Er bestaat geen wet betreffende elektriciteit, maar die bevindt zich wel in het voorbereidende stadium. Het is de bedoeling deze wet eind 1996 aan het Parlement voor te leggen. In deze wetten is Albanië van plan bepalingen over mededingingbeperkende gedragingen op te nemen.
Uitfasering
1 januari 1998.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
In Armenië bestaat er thans een staatsmonopolie in de meeste energiesectoren. Er bestaat geen wet betreffende de bescherming van de mededinging en derhalve worden de regels voor de mededinging niet toegepast. Er zijn geen wetten betreffende energie. Het is de bedoeling de ontwerp-wetten betreffende energie in 1994 aan het Parlement voor te leggen. Er wordt overwogen in deze wetten bepalingen op te nemen betreffende oneerlijke mededinging, geharmoniseerd met de mede- dingingsregels van de EG.
Uitfasering
31 december 1997.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er wordt thans gewerkt aan de voorbereiding van anti-monopolie-wetgeving.
Einde van de uitfasering 1 januari 2000.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er wordt thans gewerkt aan de voorbereiding van anti-monopolie-wetgeving.
Uitfasering
1 januari 2000.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
De wetten betreffende het opheffen van monopolies bevinden zich thans in Georgië nog in het ontwikkelingsstadium, en daarom heeft de staat tot nu toe het monopolie voor vrijwel alle energiebronnen, hetgeen de mededinging in de energie- en brandstoffensector beperkt.
Uitfasering
1 januari 1999.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
De wet betreffende de ontwikkeling van de mededinging en de beperking van monopolistische activiteiten (nr. 656 van 11 juni 1991) is reeds goedgekeurd, maar is van algemene aard. Het is nodig wetgeving verder te ontwikkelen, met name door het aannemen van relevante amendementen of van een nieuwe wet.
Uitfasering
1 januari 1998.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
De wet betreffende het anti-monopolie-beleid is reeds goedgekeurd. De overgangsperiode is nodig om de bepalingen van deze wet aan te passen aan de energiesector die thans nog strikt door de staat wordt gereglementeerd.
Uitfasering
1 juli 2001.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
De wet betreffende de beperking van monopolistische activiteiten en de bevordering van de mededinging van 29 januari 1992 voorziet in de organisatie van en de juridische grondslag voor de ontwikkeling van de mededinging en van maatregelen voor het verhinderen en beperken van monopolistische activiteiten; de wet is gericht op de totstandbrenging van vrije-markt-voorwaarden. De wet voorziet echter niet in concrete maatregelen ter bestrijding van oneerlijke mededinging in de energiesector, en voldoet niet volledig aan de eisen van artikel 6.
In 1995 zal het Parlement een ontwerp worden voorgelegd van een wet betreffende de mededinging en van een staatsprogramma voor het opheffen van monopolies in de economie. De ontwerp-wet betreffende de energie die ook in 1995 aan het Parlement zal worden voorgelegd, zal eveneens ingaan op de opheffing van monopolies en de bevordering van mededinging in de energiesector.
Uitfasering
1 januari 1998.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
De mededingingsregels worden nog niet toegepast in Roemenië. Er is een ontwerp-wet betreffende de bescherming van de mededinging voorgelegd aan het Parlement, die deze naar verwachting in 1994 zal goedkeuren. Het ontwerp bevat bepalingen met betrekking tot oneerlijke mededinging, geharmoniseerd met de mededingingsregels van de EG.
Einde van de uitfasering
31 december 1996.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
De Federatie.
Beschrijving
In de Russische Federatie is een uitgebreid kader van anti-monopolie-wetgeving tot stand gebracht, maar er zullen verdere wettelijke en organisatorische maatregelen moeten worden genomen voor het verhinderen, beperken en wegnemen van monopolistische activiteiten en oneerlijke mededinging, met name in de energiesector.
Uitfasering
1 juli 2001.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
De wet betreffende de bescherming van de mededinging, goedgekeurd in 1993 en gepubliceerd in staatscourant nr 18/93, behandelt oneerlijke mededinging in het algemeen. De bestaande wet voorziet ook in de mogelijkheid om inzake concurrentie bevoegde instanties in te stellen. De belangrijkste inzake mededinging bevoegde instantie is thans het Bureau voor de bescherming van de mededinging bij het Ministerie voor economische betrekkingen en ontwikkeling. Gezien het belang van de energiesector is een aparte wet op dit gebied voorzien, hetgeen inhoudt dat voor de volledige naleving meer tijd nodig is.
Uitfasering
1 januari 1998.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
In 1993 heeft Tadzjikistan een wet betreffende de opheffing van monopolies en ter bevordering van de mededinging aangenomen. Gezien de moeilijke economische omstandigheden in Tadzjikistan is de werking van de wet echter voorlopig opgeschort.
Uitfasering
31 december 1997.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Krachtens uitspraak nr. 1532 van 21 oktober 1993 van de President van Turkmenistan is een Commissie ter beperking van monopolistische activiteiten ingesteld die thans haar werkzaamheden heeft aangevat en wier taak bestaat in het beschermen van bedrijven en andere ondernemingen tegen monopolistisch gedrag en monopolistische activiteiten, alsmede in het bevorderen van de totstandkoming van marktbeginselen op basis van de ontwikkeling van mededinging en ondernemerschap. Een verdere ontwikkeling van de wetgeving en regelgeving is nodig, om de oneerlijke mededingingspraktijken van bedrijven met een economische activiteit in de energiesector te regelen.
Uitfasering
1 juli 2001.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er is in Oezbekistan al een wet betreffende het beperken van monopolistische activiteiten goedgekeurd en deze wet is sedert juli 1992 van kracht. De wet (zoals aangegeven in artikel 1, lid 3) is echter niet van toepassing op de activiteiten van ondernemingen in de energiesector.
Uitfasering
1 juli 2001.
„Indien een Verdragsluitende Partij van oordeel is dat een bepaalde mededingingbeperkende gedraging binnen het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij een nadelige invloed heeft op een aanzienlijk belang ten aanzien van de in dit artikel aangegeven doeleinden, kan die Verdragsluitende Partij de andere Verdragsluitende Partij daarvan in kennis stellen en verzoeken dat de mededingingsautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij passende handhavingsmaatregelen treffen. Bij die kennisgeving verstrekt deze Verdragsluitende Partij voldoende informatie, opdat de andere Verdragsluitende Partij kan vaststellen op welke mededingingbeperkende gedragingen de kennisgeving betrekking heeft, en biedt zij aan alle verdere informatie te geven en alle verdere medewerking te verlenen die binnen haar vermogen ligt. De Verdragsluitende Partij die een kennisgeving heeft ontvangen of, naar gelang van het geval, de betrokken mededingingsautoriteiten kan (kunnen) overleg plegen met de mededingingsautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij en neemt (nemen) het verzoek van de andere Verdragsluitende Partij ernstig in overweging bij hun besluit al dan niet handhavingsmaatregelen te nemen ten aanzien van de in de kennisgeving genoemde mededingingbeperkende gedraging. De Verdragsluitende Partij die een kennisgeving heeft ontvangen informeert de andere Verdragsluitende Partij over haar besluit of het besluit van de betrokken mededingingsautoriteiten en kan indien zij dit wenst de andere Verdragsluitende Partij informeren over de beweegredenen voor het besluit. Indien handhavingsmaatregelen worden genomen, doet de Verdragsluitende Partij die een kennisgeving heeft ontvangen mededeling aan de andere Verdragsluitende Partij van het resultaat daarvan en, voor zover mogelijk, van significante ontwikkelingen die zich inmiddels hebben voorgedaan."
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
In Albanië zijn er geen instellingen voor het toezicht op de naleving van de mededingingsregels. Dergelijke instellingen zullen worden opgericht door middel van de wet betreffende de bescherming van de mededinging die volgens de plannen in 1996 zal worden aangenomen.
Uitfasering
1 januari 1999.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er zijn in Armenië geen instellingen voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit lid.
Het is de bedoeling in de wet betreffende energie en de wet betreffende de bescherming van de mededinging bepalingen op te nemen voor de totstandbrenging van dergelijke instellingen.
Uitfasering
31 december 1997.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er zullen anti-monopolie-instanties worden ingesteld na de goedkeuring van de anti-monopolie-wetgeving.
Uitfasering
1 januari 2000.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er zullen anti-monopolie-instanties worden ingesteld na de goedkeuring van de anti-monopolie-wetgeving.
Uitfasering
1 januari 2000.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
De wetgeving betreffende het opheffen van monopolies verkeert thans nog in het ontwikkelingsstadium in Georgië, en daarom zijn er nog geen inzake mededinging bevoegde instanties ingesteld.
Uitfasering
1 januari 1999.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
In Kazachstan is een anti-monopolie-commissie ingesteld, maar de werking ervan moet worden verbeterd, zowel vanuit wetgevend als vanuit organisatorisch oogpunt, ten einde te komen tot een doeltreffend mechanisme voor de behandeling van klachten betreffende oneerlijke mededinging.
Uitfasering
1 januari 1998.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er bestaat geen mechanisme in Kirgizië voor het toezicht op oneerlijke mededinging en de daarop betrekking hebbende wetgeving. Het is nodig relevante anti-monopolie-instanties in te stellen.
Uitfasering
1 juli 2001.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
In Moldavië is het Ministerie van Economische Zaken verantwoordelijk voor het toezicht op de mededinging. Er zijn relevant wijzigingen aangebracht in de wet betreffende inbreuken op administratieve bepalingen, waarmee wordt voorzien in een aantal sancties voor inbreuken op de mededingingsregels door monopolistische bedrijven. De ontwerp-wet betreffende de mededinging die thans in het ontwikkelingsstadium verkeert, zal bepalingen bevatten voor het toezicht op de naleving van de mededingingsregels.
Uitfasering
1 januari 1998.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er zijn in Roemenië geen instellingen voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit lid.
Er is voorzien in instellingen voor het toezicht op de naleving van de mededingingsregels in de ontwerp-wet betreffende de bescherming van de mededinging die volgens de planning in de loop van 1994 zal worden goedgekeurd. Het ontwerp voorziet ook in een periode van negen maanden voor de inwerkingtreding, ingaande op de datum van publikatie.
Volgens de Europese Overeenkomst tot instelling van een samenwerkingsverband tussen Roemenië en de Europese Gemeenschappen beschikt Roemenië over een periode van vijf jaar om de mededingingsregels ten uitvoer te leggen.
Uitfasering
1 januari 1998.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Tadzjikistan heeft wetten goedgekeurd betreffende het opheffen van monopolies en betreffende mededinging, maar de Instellingen voor het toezicht op de naleving van de mededingingsregels verkeren nog in het ontwikkelingsstadium.
Uitfasering
31 december 1997.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er is in Oezbekistan al een wet betreffende het beperken van monopolistische activiteiten goedgekeurd en deze wet is sedert juli 1992 van kracht. Deze wet (zoals aangegeven in artikel 1, derde lid) is echter niet van toepassing op de activiteiten van ondernemingen in de energiesector.
Uitfasering
1 juli 2001.
„Ingeval doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten via energietransportvoorzieningen niet op commerciële voorwaarden kan geschieden, werpen de Verdragsluitende Partijen geen belemmeringen op voor het creëren van nieuwe capaciteit, tenzij in de vigerende wetgeving die niet in strijd is met het eerste lid anders is bepaald."
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Het is nodig een aantal wetten betreffende de energiesector aan te nemen, met inbegrip van vergunningsprocedures voor het regelen van de doorvoer. Er wordt overwogen gedurende een overgangsperiode hoogspanningslijnen en opwekkingscapaciteit te bouwen en te moderniseren ten einde het technisch niveau in overeenstemming te brengen met de eisen van de wereldmarkt en van een markteconomie.
Uitfasering
31 december 1999.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er wordt thans gewerkt aan wetgeving betreffende energie, landgebruik en andere onderwerpen, en tot deze definitief wordt aangenomen blijft er onzekerheid bestaan ten aanzien van de voorwaarden waaronder op het grondgebied van Wit-Rusland nieuwe transportcapaciteit voor energiecarriers tot stand kan worden gebracht.
Uitfasering
31 december 1998.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Bulgarije heeft geen wetgeving voor het reglementeren van de doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten. Er is thans een algemene herstructurering aan de gang in de energiesector, met inbegrip van de ontwikkeling van een institutioneel kader, wetgeving en regelgeving.
Uitfasering
De overgangsperiode van zeven jaar is nodig om de wetgeving betreffende de doorvoer van energiegrondstoffen en energieprodukten volledig in overeenstemming te brengen met deze bepaling.
1 juli 2001.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er moet een reeks wetten op dit gebied worden voorbereid. Er gelden thans wezenlijk verschillende voorwaarden voor het vervoer en de doorvoer van verschillende energiebronnen in Georgië (elektriciteit, aardgas, olieprodukten en steenkool).
Uitfasering
1 januari 1999.
Sector
De elektriciteitsindustrie.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Volgens de huidige wetgeving is de aanleg van hoogspanningslijnen onderworpen aan een staatsmonopolie. Er wordt thans gewerkt aan het instellen van een nieuw wetgevend en regelgevend kader voor de aanleg, de exploitatie en het bezit van hoogspanningslijnen.
Het Ministerie van Industrie en Handel heeft al het initiatief genomen een nieuwe wet betreffende elektriciteit in te dienen, die ook gevolgen zal hebben voor het Burgerlijk Wetboek en de wet betreffende de concessies. Naleving van deze bepaling is mogelijk na de inwerkingtreding van de nieuwe wet betreffende energie en bijbehorende regelgeving.
Uitfasering
31 december 1996.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
De Poolse wet betreffende energie, waaraan thans de laatste hand wordt gelegd, voorziet in het tot stand brengen van nieuwe regelgeving die vergelijkbaar is met die in vrije-markt-economieën (vergunningen voor de opwekking, transmissie en distributie en voor de handel in energiecarriers). Tot deze wet door het Parlement is goedgekeurd is een tijdelijke opschorting van de verplichtingen krachtens dit lid nodig.
Uitfasering
31 december 1995.
„De Verdragsluitende Partijen erkennen het belang van open kapitaalmarkten voor het bevorderen van de kapitaalstroom voor de financiering van de handel in energiegrondstoffen en energieprodukten en voor het doen en ondersteunen van investeringen in economische activiteit in de energiesector op het grondgebied van andere Verdragsluitende Partijen, met name die wier economie zich in een overgangssituatie bevindt. Elke Verdragsluitende Partij streeft er derhalve naar toegang tot haar kapitaalmarkt te bevorderen voor bedrijven en onderdanen van andere Verdragsluitende Partijen, met het oog op de financiering van handelstransacties in energiegrondstoffen en energieprodukten en met het oog op investeringen in economische activiteit in de energiesector op het grondgebied van die andere Verdragsluitende Partijen, onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke onder vergelijkbare omstandigheden gelden voor haar eigen bedrijven en onderdanen of voor bedrijven en onderdanen van een andere Verdragsluitende Partij of derde staat, al naar gelang welke voorwaarden het gunstigst zijn."
Sector
Alle energiesectoren
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er wordt thans gewerkt aan de ontwikkeling van relevante wetgeving.
Uitfasering
1 januari 2000.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er wordt thans gewerkt aan de ontwikkeling van relevante wetgeving.
Uitfasering
1 januari 2000.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er wordt thans gewerkt aan de voorbereiding van relevante wetgeving.
Uitfasering
1 januari 1997.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
De wet betreffende buitenlandse investeringen bevindt zich in het stadium van goedkeuring en dient in het najaar van 1994 door het Parlement te worden aangenomen.
Uitfasering
1 juli 2001.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er wordt thans gewerkt aan de voorbereiding van relevante wetgeving.
Uitfasering
1 juli 2001.
„Elke Verdragsluitende Partij kent aan investeringen op haar grondgebied van investeerders van andere Verdragsluitende Partijen, en daarmee verband houdende activiteiten waaronder het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot daarvan of de beschikking daarover, een niet minder gunstige behandeling toe dan aan investeringen van haar eigen investeerders of van investeerders van een andere Verdragsluitende Partij of derde staat en daarmee verband houdende activiteiten waaronder het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot daarvan of de beschikking daarover, al naar gelang welke behandeling het gunstigst is."
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Buitenlanders mogen geen land bezitten. Een bedrijf waarvan meer dan 50% van de aandelen in handen van buitenlanders is, mag geen landbouwgrond bezitten;
Buitenlanders en buitenlandse rechtspersonen mogen geen land bezitten tenzij zij dit door erving in overeenstemming met de wet verkrijgen. In dit geval dienen zij de eigendom over te dragen;
Buitenlanders mogen gebouwen bezitten, doch niet het land waarop de gebouwen staan;
Buitenlanders of bedrijven waarvan een meerderheidspakket aandelen in buitenlandse handen is hebben een voorafgaande vergunning nodig voor de volgende activiteiten:
– exploratie, ontwikkeling en winning van natuurlijke rijkdommen uit de territoriale wateren, het continentaal plat of exclusieve economische zones;
– aankoop van onroerende goederen in door de Raad van Ministers aangewezen geografische gebieden.
– De vergunningen worden uitgegeven door de Raad van Ministers of een door de Raad van Ministers daartoe gerechtigd lichaam.
Uitfasering
1 juli 2001.
„Elke Verdragsluitende Partij waarborgt met betrekking tot investeringen op haar grondgebied door investeerders van een andere Verdragsluitende Partij het vrij verrichten van overmakingen van gelden naar en van haar grondgebied, waaronder de overmaking van:
niet-bestede inkomsten en andere bezoldigingen van personeel dat in verband met die investering uit het buitenland aangeworven is;"
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Buitenlanders die werknemer zijn van een bedrijf met meer dan 50% buitenlandse deelneming, of van een buitenlander die is geregistreerd als zelfstandig handelaar, of van een vestiging of vertegenwoordiging in Bulgarije van een buitenlands bedrijf, en die hun salaris in Bulgaarse Leva ontvangen, mogen niet voor meer dan 70% van hun salaris (daarin begrepen de sociale premies) buitenlandse valuta aankopen.
Uitfasering
1 juli 2001.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Overeenkomstig artikel 33 van de wet betreffende investeringen van buitenlanders in Hongarije mogen buitenlandse topmanagers, directieleden, leden van de raad van toezicht en buitenlandse werknemers ten hoogste 50% van hun netto-inkomen bij het bedrijf waar zij werkzaam zijn overmaken naar het buitenland, via de bank van dat bedrijf.
Uitfasering
Wanneer deze beperking kan worden opgeheven, hangt af van de mate waarin Hongarije vooruitgang boekt bij de tenuitvoerlegging van het programma voor de liberalisatie van de wisselmarkt waarvan het einddoel de volledige convertibiliteit van de Forint is. Deze beperking vormt geen belemmering voor buitenlandse investeerders. De uitfasering vindt plaats op basis van de bepalingen van artikel 32.
1 juli 2001.
„Elke Verdragsluitende Partij wijst één of meer informatiebureaus aan waartoe men zich kan wenden met verzoeken om informatie over bovengenoemde wetten, voorschriften, rechterlijke besluiten en bestuursrechtelijke beslissingen en doet daarvan onverwijld mededeling aan het Secretariaat, dat deze aanwijzing op verzoek mededeelt."
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
In Albanië zijn er nog geen officiële informatiepunten waar men terecht kan met aanvragen voor informatie met betrekking tot de relevante wetgeving en andere regelgeving. Er is ook geen informatiecentrum. Het is de bedoeling dit centrum in 1994–1995 in te stellen. Om dit mogelijk te maken, zal de relevante wetgeving moeten worden aangenomen. Technische bijstand is nodig.
Uitfasering
31 december 1996.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
In Armenië zijn er nog geen officiële informatiepunten waar men terecht kan met aanvragen voor informatie met betrekking tot de relevante wetgeving en andere regelgeving. Er is ook geen informatiecentrum. Het is de bedoeling in 1994–1995 een dergelijk centrum in te stellen. Technische bijstand is nodig.
Uitfasering
31 december 1996.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
In Azerbeidzjan zijn er nog geen officiële informatiepunten waar men terecht kan met aanvragen voor informatie met betrekking tot de relevante wetgeving en andere regelgeving. Dit soort informatie is thans aanwezig bij verschillende organisaties.
Uitfasering
31 december 1997.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er zijn in Wit-Rusland nog geen officiële informatiebureaus voor het verstrekken van informatie over wetgeving, regelgeving en gerechtelijke en administratieve beslissingen. Het is overigens niet gebruikelijk gerechtelijke en administratieve beslissingen te publiceren.
Uitfasering
31 december 1998.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Er is een begin gemaakt met het instellen van informatiepunten. In Kazachstan worden de gerechtelijke en administratieve beslissingen niet gepubliceerd (uitgezonderd bepaalde uitspraken van het Hooggerechtshof), aangezien zij niet als rechtsbronnen worden beschouwd. Er zal een lange overgangsperiode nodig zijn om de bestaande praktijk te wijzigen.
Uitfasering
1 juli 2001.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Het is noodzakelijk dat er informatiepunten worden opgericht.
Uitfasering
31 december 1995.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
De Federatie en de republieken die de Federatie vormen.
Beschrijving
In de Russische Federatie zijn er nog geen officiële informatiepunten waar men terecht kan met aanvragen voor informatie met betrekking tot de relevante wetgeving en andere regelgeving. Gerechtelijke en administratieve beslissingen worden niet als rechtsbronnen beschouwd.
Uitfasering
31 december 2000.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
In Slovenië zijn er nog geen officiële informatiepunten waar men terecht kan met aanvragen voor informatie met betrekking tot de relevante wetgeving en andere regelgeving. Dit soort informatie wordt thans door verschillende ministeries verzameld. De wet betreffende buitenlandse investeringen die thans wordt voorbereid, voorziet in het oprichten van een dergelijk informatiepunt.
Uitfasering
1 januari 1998.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
In Tadzjikistan zijn er nog geen informatiepunten waar men terecht kan met aanvragen voor informatie met betrekking tot de relevante wetgeving en andere regelgeving. Daarvoor is namelijk geen financiering beschikbaar.
Uitfasering
31 december 1997.
Sector
Alle energiesectoren.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Het is nodig de transparantie van de wetgeving op hetzelfde niveau te brengen als internationaal gebruikelijk. Oekraïne zal informatiepunten moeten oprichten voor het verstrekken van informatie over wetgeving, regelgeving, gerechtelijke en administratieve beslissingen en algemeen toepasbare normen.
Uitfasering
1 januari 1998.
„Elke Verdragsluitende Partij waarborgt dat een overheidsbedrijf, dat zij opricht of in stand houdt en waaraan zij een regelgevende, administratiefrechtelijke of andere bestuursbevoegdheid verleent, de bevoegdheid uitoefent op een wijze die strookt met de verplichtingen van de Verdragsluitende Partij uit hoofde van dit Verdrag."
Sector
Uraniumverwerkende industrie en kerncentrales.
Bestuursniveau
Nationaal.
Beschrijving
Ten einde de uraniumertsvoorraden van het Staatsbureau voor grondstoffenopslag af te bouwen, wordt geen vergunning verleend voor de invoer van uraniumerts en concentraten daarvan, met inbegrip van splijtstofelementenbundels die uranium van niet-Tsjechische oorsprong bevatten.
Uitfasering
1 juli 2001.
(Voor de ondertekeningen zie blz. 180 en 181 van Trb. 1995, 108 en rubriek B hierboven)
Protocol bij het Energiehandvest betreffende energie-efficiëntie en daarmee verband houdende milieu-aspecten
De Partijen bij dit Protocol,
Gelet op het Europees Energiehandvest dat is aangenomen in de Slotverklaring van de Conferentie van 's-Gravenhage over het Europees Energiehandvest die op 17 december 1991 te 's-Gravenhage is getekend, met name op de daarin opgenomen verklaringen dat samenwerking op het gebied van de energie-efficiëntie en daarmee verband houdende milieu-aspecten noodzakelijk is,
Gelet op het Verdrag inzake het Energiehandvest, dat van 17 december 1994 tot en met 16 juni 1995 voor ondertekening is opengesteld,
Indachtig de werkzaamheden die door internationale organisaties en overlegorganen op het gebied van de energie-efficiëntie en de milieu-aspecten van de energiecyclus worden verricht,
Zich bewust van de verbetering in de zekerheid van de voorziening en de aanzienlijke winst voor economie en milieu die voortvloeien uit de invoering van maatregelen met een goede kosten/batenverhouding ter verbetering van de energie-efficiëntie; zich bewust van het belang van deze maatregelen voor de herstructurering van economieën en de verhoging van de levensstandaard,
Erkennend dat een verbetering van de energie-efficiëntie de negatieve gevolgen van de energiecyclus voor het milieu, met inbegrip van het broeikaseffect en verzuring, vermindert,
Ervan overtuigd dat de energieprijzen zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met een concurrerende markt, waarbij er sprake is van een marktgerichte prijsvorming en de kosten en baten voor het milieu beter tot uitdrukking komen; erkennend dat een dergelijke prijsvorming van vitaal belang is voor een verbetering van de energie-efficiëntie en de daarmee gepaard gaande bescherming van het milieu,
Beseffend de cruciale rol van de particuliere sector, waaronder het midden- en kleinbedrijf, bij de bevordering en uitvoering van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie; voornemens te zorgen voor een institutioneel kader dat gunstig is voor economisch verantwoorde investeringen in energie-efficiëntie,
Erkennend dat als aanvulling op commerciële samenwerkingsvormen wellicht ook intergouvernementele samenwerking nodig is, vooral op het gebied van de formulering en analyse van het energiebeleid en op andere gebieden die van essentieel belang zijn voor de verbetering van de energie-efficiëntie maar niet particulier gefinancierd kunnen worden,
Geleid door de wens zich te verbinden tot samenwerking en een gecoördineerd optreden op het gebied van de energie-efficiëntie en daarmee verband houdende bescherming van het milieu en een protocol vast te stellen dat een kader biedt om energie zo zuinig en efficiënt mogelijk te gebruiken,
Zijn het volgende overeengekomen:
1. In dit Protocol worden de beleidsbeginselen vastgelegd voor het streven naar een verbetering van de energie-efficiëntie als belangrijke bron van energie en voor de daaruit voortvloeiende vermindering van de schadelijke milieu-effecten van energiesystemen. Bovendien worden richtsnoeren gegeven voor de opstelling van programma's voor energie-efficiëntie, worden gebieden voor samenwerking vermeld en wordt een kader gecreëerd om tot samenwerking en een gecoördineerd optreden te komen. Deze kunnen betrekking hebben op prospectie, exploratie, produktie, omzetting, opslag, vervoer, distributie en verbruik van energie en kunnen voor elke economische sector gelden.
2. De doelstellingen van dit Protocol zijn:
a. de bevordering van een beleid voor energie-efficiëntie dat verenigbaar is met duurzame ontwikkeling;
b. het creëren van randvoorwaarden die producenten en consumenten ertoe aanzetten energie zo zuinig, efficiënt en milieuvriendelijk mogelijk te gebruiken, met name door te zorgen voor goed functionerende energiemarkten en een situatie waarin de kosten en baten voor het milieu beter tot uitdrukking komen;
c. de aanmoediging van samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie.
In dit Protocol wordt verstaan onder:
1. „Handvest": het Europees Energiehandvest dat is aangenomen als onderdeel van het op 17 december 1991 in 's-Gravenhage ondertekende Slotdocument van de Conferentie van 's-Gravenhage over het Europees Energiehandvest; ondertekening van het Slotdocument wordt beschouwd als ondertekening van het Handvest;
2. „Partij bij dit Protocol": een Staat of regionale organisatie voor economische integratie die ermede heeft ingestemd door dit Protocol te worden gebonden en waarvoor het Protocol in werking is;
3. „Regionale organisatie voor economische integratie": een organisatie gevormd door soevereine staten, waaraan haar lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen ten aanzien van een aantal zaken, waarvan sommige onder dit Protocol vallen, met inbegrip van de bevoegdheid aangaande die aangelegenheden besluiten te nemen welke voor haar lidstaten bindend zijn;
4. „Energiecyclus": de gehele energieketen met inbegrip van activiteiten in verband met prospectie, exploratie, produktie, omzetting, opslag, vervoer, distributie en verbruik van de verschillende vormen van energie, alsmede de behandeling en verwijdering van afvalstoffen en het niet langer verrichten, beëindigen en afsluiten van deze activiteiten met zo weinig mogelijk schadelijke milieu-effecten;
5. „Met een goede kosten/batenverhouding": het bereiken van een gesteld doel tegen de laagste kosten of het bereiken van het beste resultaat tegen gegeven kosten;
6. „Verbetering van de energie-efficiëntie": een zodanig optreden, dat dezelfde hoeveelheid van een goed of een dienst wordt geproduceerd zonder dat de kwaliteit of prestatie ervan wordt verminderd, doch de voor die produktie vereiste hoeveelheid energie wordt verminderd;
7. „Milieu-effecten": alle door een bepaalde activiteit veroorzaakte effecten op het milieu met inbegrip van gezondheid en veiligheid van de mens, flora, fauna, bodem, lucht, water, klimaat, landschap en historische monumenten of andere fysieke structuren of de onderlinge beïnvloeding van deze factoren; dit begrip omvat tevens effecten op het cultureel erfgoed of de sociaal-economische omstandigheden ten gevolge van wijzigingen van die factoren.
De Partijen bij dit Protocol laten zich leiden door de volgende beginselen:
1. De Partijen bij dit Protocol werken samen en, indien van toepassing, helpen elkaar bij de formulering en uitvoering van beleidslijnen, wetten en voorschriften op het gebied van de energie-efficiëntie.
2. De Partijen bij dit Protocol formuleren een beleid voor energie-efficiëntie en scheppen een passend wettelijk en regelgevend kader voor de bevordering van onder andere:
a. een efficiënt functioneren van het marktmechanisme met een marktgerichte prijsvorming waarbij de kosten en baten voor het milieu beter tot uitdrukking komen;
b. de vermindering van belemmeringen voor energie-efficiëntie om op die manier investeringen te stimuleren;
c. regelingen voor de financiering van initiatieven ten behoeve van de energie-efficiëntie;
d. educatie en bewustmaking;
e. de verspreiding en overdracht van technologie;
f. de doorzichtigheid van het wettelijk en regelgevend kader.
3. De Partijen bij dit Protocol streven ernaar de energie-efficiëntie in de hele energiecyclus te optimaliseren. Daartoe zorgen zij naar beste kunnen voor de formulering en uitvoering van beleid en samenwerking of een gecoördineerd optreden ten behoeve van de energie-efficiëntie op basis van maatregelen met een goede kosten/batenverhouding en economisch rendement, waarbij voldoende rekening wordt gehouden met milieu-aspecten.
4. Het beleid ten behoeve van energie-efficiëntie omvat zowel maatregelen op korte termijn om gangbare gewoonten aan te passen als maatregelen op lange termijn om de energie-efficiëntie in de hele energiecyclus te verbeteren.
5. Wanneer de Partijen bij dit Protocol samenwerken om de doelstellingen van dit Protocol te verwezenlijken, houden zij rekening met de tussen de Partijen bestaande verschillen in nadelige effecten en bestrijdingskosten.
6. De Partijen bij dit Protocol beseffen dat de particuliere sector een cruciale rol speelt. Zij stimuleren maatregelen van nutsbedrijven in de energiesector, verantwoordelijke instanties en gespecialiseerde organisaties en nauwe samenwerking tussen de industrie en de overheid.
7. Bij samenwerking of een gecoördineerd optreden wordt rekening gehouden met relevante beginselen die zijn vastgelegd in internationale overeenkomsten voor de bescherming en verbetering van het milieu waarbij Partijen bij dit Protocol partij zijn.
8. De Partijen bij dit Protocol maken volledig gebruik van de werkzaamheden en de deskundigheid van bevoegde internationale of andere organen en dragen er zorg voor dat dubbel werk wordt voorkomen.
Elke Partij bij dit Protocol tracht ervoor te zorgen dat het beleid ten behoeve van de energie-efficiëntie tussen al haar bevoegde instanties wordt gecoördineerd.
De Partijen bij dit Protocol formuleren strategieën en beleidsdoelstellingen om op een manier die past bij hun eigen specifieke energiesituatie de energie-efficiëntie te verbeteren en daardoor de milieu-effecten van de energiecyclus te verminderen. Deze strategieën en beleidsdoelstellingen worden zodanig geformuleerd dat zij voor alle betrokken partijen doorzichtig zijn.
1. De Partijen bij dit Protocol stimuleren de invoering van nieuwe benaderingen en methoden voor de financiering van investeringen in energie-efficiëntie en met energie samenhangende milieubescherming, zoals samenwerking in een gemeenschappelijke onderneming tussen energiegebruikers en externe investeerders (hierna te noemen „financiering door derden").
2. De Partijen bij dit Protocol trachten gebruik te maken van en de toegang te bevorderen tot particuliere kapitaalmarkten en bestaande internationale financieringsinstellingen ten einde investeringen in de verbetering van de energie-efficiëntie en in milieubescherming die samenhangt met de energie-efficiëntie, te vergemakkelijken.
3. De Partijen bij dit Protocol kunnen met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en van hun overige verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht, voorzien in fiscale of financiële stimuleringsmaatregelen voor energiegebruikers om de marktpenetratie van energie-efficiënte technologie, produkten en diensten te vergemakkelijken. Zij streven ernaar dit op een zodanige manier te doen dat de doorzichtigheid gewaarborgd is en de verstoring van internationale markten tot een minimum wordt beperkt.
1. Met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest bevorderen de Partijen bij dit Protocol de handel in en commerciële samenwerking bij energie-efficiënte en milieuvriendelijke technologie, met energie samenhangende diensten en beheersmethoden.
2. De Partijen bij dit Protocol bevorderen het gebruik van deze technologie, diensten en beheersmethoden in de hele energiecyclus.
1. Om de in artikel 5 geformuleerde beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, zorgt elke Partij bij dit Protocol voor de opstelling, uitvoering en regelmatige bijwerking van programma's ten behoeve van energie-efficiëntie die zo goed mogelijk bij haar omstandigheden aansluiten.
2. In deze programma's kunnen bij voorbeeld de volgende activiteiten worden opgenomen:
a. ontwikkeling van scenario's voor de vraag naar en het aanbod van energie op lange termijn als leidraad voor de besluitvorming;
b. evaluatie van de effecten van genomen maatregelen op de energiesituatie, het milieu en de economie;
c. normstelling om de efficiëntie van uitrusting die energie gebruikt te verbeteren en pogingen om deze normen internationaal te harmoniseren om verstoring van de handel te voorkomen;
d. ontwikkeling en aanmoediging van particulier initiatief en industriële samenwerking, met inbegrip van joint ventures;
e. bevordering van het gebruik van de beste energie-efficiënte technologieën die economisch levensvatbaar en milieuvriendelijk zijn;
f. stimulering van innoverende benaderingen voor investeringen in verbetering van de energie-efficiëntie, zoals financiering door derden en cofinanciering;
g. ontwikkeling van adequate energiebalansen en databases, bij voorbeeld met gegevens over de vraag naar energie op een voldoende gedetailleerd niveau en over technologie voor verbetering van de energie-efficiëntie;
h. bevordering van de oprichting van adviesdiensten, geleid door de overheid, particuliere bedrijven of nutsbedrijven, die informatie geven over programma's en technologie ten behoeve van energie-efficiëntie en consumenten en het bedrijfsleven helpen;
i. steun voor en bevordering van warmte/krachtkoppeling en van maatregelen om de efficiëntie van produktie- en distributiesystemen voor stadsverwarming voor gebouwen en de industrie op te voeren;
j. instelling van gespecialiseerde organen voor energie-efficiëntie op de daarvoor in aanmerking komende niveaus, met voldoende financiële middelen en personeel om beleid te ontwikkelen en uit te voeren.
3. De Partijen bij dit Protocol zorgen voor een adequate institutionele en wettelijke infrastructuur bij de uitvoering van hun programma's voor energie-efficiëntie.
Voor de samenwerking tussen Partijen bij dit Protocol kan elke daarvoor in aanmerking komende vorm worden gekozen. Mogelijke gebieden van samenwerking zijn vermeld in de bijlage.
BESTUURLIJKE EN JURIDISCHE REGELINGEN
1. Alle besluiten die door de Conferentie van het Handvest overeenkomstig dit Protocol worden genomen, worden uitsluitend genomen door de Partijen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest die tevens Partij bij dit Protocol zijn.
2. De Conferentie van het Handvest streeft ernaar binnen 180 dagen na de inwerkingtreding van dit Protocol procedures vast te stellen om de uitvoering van de bepalingen daarvan, met inbegrip van de eisen inzake de verstrekking van informatie, te volgen en te vergemakkelijken en om overeenkomstig artikel 9 gebieden van samenwerking te identificeren.
1. Het bij artikel 35 van het Verdrag inzake het Energiehandvest ingestelde Secretariaat verleent de Conferentie van het Handvest alle nodige bijstand voor de vervulling van haar taken krachtens dit Protocol en vervult de andere taken die van tijd tot tijd voor de ondersteuning van het Protocol vereist kunnen zijn, mits hiervoor door de Conferentie van het Handvest toestemming wordt verleend.
2. De uit dit Protocol voortvloeiende kosten van het Secretariaat en de Conferentie van het Handvest worden naar draagkracht door de Partijen bij dit Protocol gedragen volgens de verdeelsleutel die is vastgesteld in bijlage B van het Verdrag inzake het Energiehandvest.
1. Eenparigheid van stemmen van de Partijen bij dit Protocol die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen tijdens de vergadering van de Conferentie van het Handvest waar over dergelijke aangelegenheden wordt besloten, is vereist voor besluiten inzake:
a. de aanneming van wijzigingen op dit Protocol;
b. de goedkeuring van toetredingen tot dit Protocol uit hoofde van artikel 16.
De Partijen bij dit Protocol streven er zoveel mogelijk naar bij consensus overeenstemming te bereiken over alle andere aangelegenheden waarvoor uit hoofde van dit Protocol hun besluit vereist is. Indien geen overeenstemming bij consensus kan worden bereikt, worden besluiten over andere zaken dan begrotingsaangelegenheden genomen met een meerderheid van drie vierde van de stemmen van de Partijen bij dit Protocol die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen tijdens de vergadering van de Conferentie van het Handvest waar over dergelijke aangelegenheden wordt besloten.
Besluiten over begrotingsaangelegenheden worden genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen van de Partijen bij dit Protocol waarvan de krachtens artikel 11, tweede lid, vastgestelde bijdragen samen ten minste drie vierde van de totale vastgestelde bijdragen vertegenwoordigen.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „Partijen bij dit Protocol die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen" verstaan: de Partijen bij dit Protocol die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen, met dien verstande dat de Conferentie van het Handvest in het reglement van orde kan bepalen dat die besluiten door de Partijen bij dit Protocol via de schriftelijke procedure kunnen worden genomen.
3. Onverminderd het eerste lid is een in dit artikel bedoeld besluit uitsluitend geldig wanneer het wordt gesteund door een gewone meerderheid van de Partijen bij dit Protocol.
4. Een regionale organisatie voor economische integratie beschikt bij stemmingen over een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van haar Lid-Staten dat Partij bij dit Protocol is, met dien verstande dat een dergelijke organisatie haar stemrechten niet uitoefent indien de Lid-Staten hun stemrechten uitoefenen en omgekeerd.
5. Ingeval een Partij bij dit Protocol aanhoudend in gebreke blijft bij het voldoen aan haar financiële verplichtingen uit hoofde van dit Protocol, kan de Conferentie van het Handvest de stemrechten van die Partij geheel of gedeeltelijk schorsen.
1. Wanneer de bepalingen van dit Protocol onverenigbaar zijn met de bepalingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest, geven de bepalingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest de doorslag voor zover de onverenigbaarheid strekt.
2. Artikel 10, eerste lid, en artikel 12, eerste tot en met derde lid, zijn niet van toepassing op stemmingen in de Conferentie van het Handvest over wijzigingen op dit Protocol waarbij taken of functies worden toebedeeld aan de Conferentie van het Handvest of het Secretariaat dat krachtens de bepalingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest wordt ingesteld.
Dit Protocol staat vanaf 17 december 1994 tot en met 16 juni 1995 te Lissabon open voor ondertekening door de Staten en regionale organisaties voor economische integratie waarvan de vertegenwoordigers het Handvest en het Verdrag inzake het Energiehandvest hebben getekend.
Dit Protocol dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de ondertekenende Partijen. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de depositaris.
Dit Protocol staat vanaf de sluitingsdatum voor de ondertekening van het Protocol, op door de Conferentie van het Handvest goed te keuren voorwaarden, open voor toetreding door Staten en regionale organisaties voor economische integratie die het Handvest hebben ondertekend en Partij zijn bij het Verdrag inzake het Energiehandvest. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de depositaris.
1. Elke Partij bij dit Protocol kan wijzigingen op dit Protocol voorstellen.
2. De tekst van elk voorstel tot wijziging van dit Protocol wordt ten minste drie maanden vóór de datum waarop het ter aanneming aan de Conferentie van het Handvest wordt voorgelegd, door het Secretariaat aan de Partijen bij dit Protocol medegedeeld.
3. Door de Conferentie van het Handvest aangenomen teksten tot wijziging van dit Protocol worden door het Secretariaat medegedeeld aan de depositaris, die ze ter bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring aan alle Partijen bij dit Protocol voorlegt.
4. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van wijzigingen op dit Protocol worden nedergelegd bij de depositaris. Wijzigingen worden tussen de Partijen bij dit Protocol die ze hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, van kracht op de dertigste dag nadat door ten minste drie vierde van de Partijen bij dit Protocol de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring bij de depositaris zijn nedergelegd. Daarna worden de wijzigingen voor elke andere Partij bij dit Protocol van kracht op de dertigste dag nadat deze Partij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van de wijzigingen heeft nedergelegd.
1. Dit Protocol treedt in werking op de dertigste dag na de datum waarop de vijftiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding is nedergelegd door een Staat of een regionale organisatie voor economische integratie die het Handvest heeft getekend en partij is bij het Energiehandvest, of, indien deze later valt, de datum waarop het verdrag inzake het Energiehandvest in werking treedt.
2. Voor elke Staat of regionale organisatie voor economische integratie waarvoor het Verdrag inzake het Energiehandvest in werking is getreden en die dit Protocol bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, dan wel ertoe toetreedt nadat het Protocol overeenkomstig het eerste lid in werking is getreden, treedt het Protocol in werking op de dertigste dag na de datum waarop deze Staat of regionale organisatie voor economische integratie zijn respectievelijk haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding heeft nedergelegd.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een akte die door een regionale organisatie voor economische integratie wordt nedergelegd, niet opgeteld bij die welke door de Lid-Staten van deze organisatie zijn nedergelegd.
Ten aanzien van dit Protocol kunnen geen voorbehouden worden gemaakt.
1. Een Partij bij dit Protocol kan te allen tijde nadat dit Protocol voor deze Partij in werking is getreden, het Protocol door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris opzeggen.
2. Een Partij bij dit Protocol die het Verdrag inzake het Energiehandvest opzegt, wordt geacht tevens dit Protocol te hebben opgezegd.
3. Een opzegging overeenkomstig het eerste lid wordt negentig dagen na ontvangst van de kennisgeving door de depositaris van kracht. Een opzegging overeenkomstig het tweede lid wordt van kracht op de datum waarop de opzegging van het Verdrag inzake het Energiehandvest van kracht wordt.
De Regering van de Portugese Republiek is de depositaris van dit Protocol.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend in de Duitse, de Engelse, de Franse, de Italiaanse, de Russische en de Spaanse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, in één exemplaar dat zal worden nedergelegd bij de Regering van de Portugese Republiek.
GEDAAN te Lissabon op de zeventiende december negentienhonderd vierennegentig.
Illustratieve en niet-uitputtende lijst van mogelijke gebieden van samenwerking als bedoeld in artikel 9
Ontwikkeling van programma's ten behoeve van energie-efficiëntie, waarbij belemmeringen en mogelijkheden voor de energie-efficiëntie worden aangegeven, en uitwerking van normen voor energie-etikettering en -efficiëntie.
Evaluatie van de milieu-effecten van de energiecyclus.
Ontwikkeling van economische maatregelen, wetgeving en regelgeving.
Overdracht van technologie, technische bijstand en industriële joint ventures die vallen onder internationale regelingen voor eigendomsrechten en andere toepasselijke internationale overeenkomsten.
Onderzoek en ontwikkeling.
Educatie, opleiding, voorlichting en statistische informatie.
Specificatie en evaluatie van maatregelen zoals fiscale of andere marktgerichte instrumenten, bij voorbeeld verhandelbare vergunningen om rekening te houden met externe kosten en baten, met name voor het milieu.
Energieanalyses en beleidsformulering:
– evaluatie van mogelijkheden voor energie-efficiëntie;
– analyses en statistische gegevens van de vraag naar energie;
– ontwikkeling van wetgeving en regelgeving;
– geïntegreerde capaciteitsplanning en regulering van de vraag;
– milieu-effectrapportage, ook voor grote energieprojecten.
Evaluatie van economische instrumenten voor de verbetering van de energie-efficiëntie en milieudoelstellingen.
Analyse van de energie-efficiëntie bij de raffinage, de omzetting, het vervoer en de distributie van koolwaterstoffen.
Verbetering van de energie-efficiëntie bij elektriciteitsopwekking en -transport:
– warmte/krachtkoppeling;
– onderdelen van installaties (ketels, turbines, generatoren, enz.);
– netwerkintegratie.
Verbetering van de energie-efficiëntie in de bouwsector:
– thermische isolatienormen, passieve zonneënergie en ventilatie;
– ruimteverwarming en klimaatregeling;
– branders met een hoog rendement en een lage NOx-emissie;
– technologie voor verbruiksmeting en individuele verbruiksmeters;
– huishoudelijke apparatuur en verlichting.
Voorzieningen in gemeenten en lokale gemeenschappen:
– systemen voor stadsverwarming;
– efficiënte systemen voor gasdistributie;
– technologie voor energieplanning;
– stedenbanden of banden tussen andere relevante gebiedsdelen;
– energiehuishouding in steden en in openbare gebouwen;
– afvalbeheer en terugwinning van energie uit afval.
Verbetering van de energie-efficiëntie in de industriële sector:
– joint ventures;
– energiecascades, warmte/krachtkoppeling en terugwinning van afvalwarmte;
– energie-accountancy.
Verbetering van de energie-efficiëntie in de vervoersector:
– rendementsnormen voor motorvoertuigen;
– ontwikkeling van een efficiënte vervoersinfrastructuur.
Voorlichting:
– bewustmaking;
– databases: toegang, technische specificaties, informatiesystemen;
– verspreiding, verzameling en vergelijking van technische informatie;
– gedragsonderzoek.
Opleiding en educatie:
– uitwisseling van energiemanagers, ambtenaren, ingenieurs en studenten;
– organisatie van internationale cursussen.
Financiering:
– ontwikkeling van een wettelijk kader;
– financiering door derden;
– joint ventures;
– cofinanciering.
(Voor ondertekening van het Protocol zie blz. 208 van Trb. 1995, 108 en rubriek B van dit Tractatenblad)
Zie Trb. 1995, 108.
In overeenstemming met artikel 39 van het Verdrag heeft de volgende Staat een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring bij de Regering van de Portugese Republiek nedergelegd:
Georgië | 12 juli 1995 |
Australië, Bulgarije, Cyprus, Hongarije, IJsland, Japan, Liechtenstein, Malta, Polen, Zwitserland en Turkmenistan hebben in overeenstemming met artikel 45, eerste lid, van het Verdrag op de datum van ondertekening van het Verdrag verklaard het Verdrag niet voorlopig toe te passen.
Oostenrijk, Italië, Luxemburg, Portugal, Roemenië en Turkije hebben in overeenstemming met artikel 45, tweede lid, letter a), van het Verdrag op de datum van ondertekening van het Verdrag verklaard het Verdrag voorlopig toe te passen voorzover de voorlopige toepassing niet strijdig is met hun onderscheiden grondwet, wetten en voorschriften.
De Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland heeft op de datum van ondertekening (17 december 1994) van het Verdrag medegedeeld de voorlopige toepassing van het Verdrag uit te breiden tot Gibraltar.
Zie Trb. 1995, 108.
De vertaling van de Slotakte van de Plenaire Slotzitting van de Conferentie inzake het Europese Energiehandvest die op 16 en 17 december 1994 te Lissabon werd gehouden (Engelse tekst afgedrukt in Trb. 1995, 108, blz. 209 e.v.) luidt als volgt:
Slotakte van de Conferentie van het Europees Energiehandvest
I. De laatste plenaire zitting van de Conferentie van het Europees Energiehandvest werd op 16 en 17 december 1994 gehouden te Lissabon. Vertegenwoordigers van de Republiek Albanië, de Republiek Armenië, Australië, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Azerbeidzjan, België, de Republiek Wit-Rusland, de Republiek Bulgarije, Canada, de Republiek Kroatië, de Republiek Cyprus, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Estland, de Europese Gemeenschappen, de Republiek Finland, de Franse Republiek, de Republiek Georgië, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, de Republiek Hongarije, de Republiek IJsland, Ierland, de Italiaanse Republiek, Japan, de Republiek Kazachstan, de Republiek Kyrgyzstan, de Republiek Letland, het Prinsdom Liechtenstein, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Malta, de Republiek Moldavië, het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Russische Federatie, de Slowaakse Republiek, de Republiek Slovenië, het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk Zweden, de Zwitserse Confederatie, de Republiek Tadzjikistan, de Republiek Turkije, Turkmenistan, Oekraïne, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Verenigde Staten van Amerika en Oezbekistan (hierna „de vertegenwoordigers" genoemd) namen aan de Conferentie deel, evenals waarnemers die door bepaalde landen en internationale organisaties op verzoek gezonden waren.
II. Tijdens de Top van de Europese Raad in Dublin in juni 1990 opperde de eerste minister van Nederland het denkbeeld dat samenwerking in de energiesector zou kunnen fungeren als katalysator voor een sneller economisch herstel in Oost-Europa en de toenmalige Unie van Socialistische Sovjet-republieken. Dit idee werd verwelkomd door de Raad die de Commissie van de Europese Gemeenschappen dan ook uitnodigde te onderzoeken hoe een dergelijke samenwerking het beste tot stand zou kunnen worden gebracht. In februari 1991 werd daarop door de Commissie het plan voor een Europees Energiehandvest voorgesteld.
Nadat het voorstel van de Commissie in de Raad van ministers van de Europese Gemeenschappen was besproken nodigden de Europese Gemeenschappen de andere landen van West- en Oost-Europa en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, alsmede de niet-Europese leden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, uit in juli 1991 een conferentie bij te wonen in Brussel om een begin te maken met de onderhandelingen over een Europees Energiehandvest. Een aantal andere landen en internationale organisaties werd uitgenodigd om de Conferentie van het Europees Energiehandvest met de status van waarnemer bij te wonen.
De onderhandelingen over het Europees Energiehandvest werden in 1991 afgesloten en het Handvest werd aangenomen toen op een op 16 en 17 december 1991 in Den Haag gehouden conferentie het desbetreffende Slotdocument werd ondertekend. Het Handvest werd op dat moment of in een later stadium ondertekend door alle landen die in afdeling I met name genoemd worden.
De ondertekenaars van het Europees Energiehandvest hebben zich ertoe verbonden:
– zich in te zetten voor de doelstellingen en beginselen van het Handvest en hun samenwerking zo snel mogelijk vorm te geven en uit te breiden door te goeder trouw te onderhandelen over een basisovereenkomst en de daarbij behorende protocollen.
De Conferentie van het Europees Energiehandvest begon derhalve met de onderhandelingen over een basisovereenkomst – later het Verdrag inzake het Energiehandvest genoemd – bestemd om de industriële samenwerking tussen Oost en West te bevorderen door wettelijke waarborgen in te stellen voor sectoren als investeringen, transito en handel. Zij maakte tevens een aanvang met onderhandelingen over protocollen betreffende de energie-efficiëntie, de nucleaire veiligheid en koolwaterstoffen, hoewel in het laatste geval de onderhandelingen in een later stadium werden opgeschort totdat het Verdrag inzake het Energiehandvest zou zijn voltooid.
De onderhandelingen over het Verdrag inzake het Energiehandvest en het Protocol bij het Energiehandvest betreffende energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieu-aspecten werden in 1994 succesvol afgerond.
III. Als gevolg van de beraadslagingen die door de Conferentie van het Europees Energiehandvest werden gehouden nam deze de tekst aan van het Verdrag inzake het Energiehandvest (hierna het „Verdrag" genoemd) dat is weergegeven in bijlage 1 en een aantal besluiten met betrekking daartoe, die zijn weergegeven in bijlage 2, terwijl voorts werd overeengekomen dat het Verdrag van 17 december 1994 tot 16 juni 1995 te Lissabon zou kunnen worden ondertekend.
IV. Door ondertekening van de Slotakte keurden de vertegenwoordigers met betrekking tot het Verdrag de volgende afspraken goed:
1. Met betrekking tot het Verdrag in zijn geheel
a. De vertegenwoordigers wijzen erop dat er bij de goedkeuring van de bepalingen van het Verdrag werd uitgegaan van de specifieke aard van het Verdrag dat erop gericht is een wettelijk kader te scheppen om een langdurige samenwerking in een speciale sector te bevorderen en dat deze als gevolg daarvan niet kunnen worden geïnterpreteerd als een precedent in de context van andere internationale onderhandelingen.
b. De bepalingen van het Verdrag:
i. dwingen geen enkele Verdragsluitende Partij ertoe om een verplichte toegang van derden tot de netten in te voeren; noch
ii. staan deze het gebruik van prijsstellingssystemen in de weg die ten aanzien van een bijzondere groep verbruikers identieke prijzen toepassen voor klanten op verschillende locaties.
c. Afwijkingen van een behandeling als meest begunstigde natie zijn niet bedoeld voor maatregelen die specifiek zijn voor een bepaalde investeerder of groep van investeerders, doch eerder bestemd om in het algemeen te worden toegepast.
2. Ten aanzien van artikel 1, vijfde lid
a. Overeengekomen wordt dat dit Verdrag geen rechten verleent op andere economische activiteiten dan economische activiteiten in de energiesector.
b. De volgende activiteiten zijn illustratief voor de economische activiteit in de energiesector:
i. prospectie en exploratie alsmede winning van bij voorbeeld olie, gas, kolen en uranium;
ii. constructie en exploitatie van installaties voor de opwekking van elektrische energie, met inbegrip van die welke worden aangedreven door wind en andere hernieuwbare energiebronnen;
iii. transport over land, distributie, opslag van en bevoorrading met energiegrondstoffen en energieprodukten, bij voorbeeld via transmissie- en distributienetten en pijpleidingen of speciaal aangelegde spoorlijnen, alsmede de bouw van daarvoor bestemde installaties, met inbegrip van de aanleg van pijpleidingen voor olie, gas en kolenslik;
iv. verwijdering van afval uit installaties voor de opwekking van energie zoals elektrische centrales, met inbegrip van radio-actief afval uit kerncentrales;
v. de ontmanteling van installaties voor de opwekking van energie, met inbegrip van olieplatforms, olieraffinaderijen en elektrische centrales;
vi. de marketing en verkoop van en handel in energiegrondstoffen en energieprodukten, zoals de detailverkoop van benzine; en
vii. activiteiten op het gebied van de research, consulting, planning, management en het ontwerpen in verband met de bovengenoemde activiteiten, met inbegrip van die welke erop gericht zijn om een efficiënt gebruik van energie te bevorderen.
3. Ten aanzien van artikel 1, zesde lid
Ten behoeve van een grotere duidelijkheid over de vraag of een investering die in het gebied van een Verdragsluitende Partij direct of indirect wordt gecontroleerd door een investeerder van een andere Verdragsluitende Partij, betekent zeggenschap over een investering een feitelijke controle die na onderzoek van de werkelijke omstandigheden in elke situatie bepaald wordt. Bij een dergelijk onderzoek dienen alle relevante factoren in ogenschouw te worden genomen, met inbegrip van
a. de financiële belangen van de investeerder, met inbegrip van diens aandelenpakket in de betrokken investering;
b. het vermogen van de investeerder om in belangrijke mate invloed uit te oefenen op het beheer en de exploitatie van de betrokken investering; en
c. het vermogen van de investeerder om in belangrijke mate invloed uit te oefenen op de keuze van de leden van de Raad van bestuur of van andere bestuursorganen.
Voor zover er twijfels over bestaan of een investeerder direct of indirect controle uitoefent over een bepaalde investering, berust op een investeerder die aanspraak maakt op een dergelijke controle de bewijslast dat deze controle ook werkelijk bestaat.
4. Ten aanzien van artikel 1, achtste lid
Overeenkomstig het buitenlandse investeringsbeleid van Australië wordt het opstarten van een nieuw mijnbouw- of grondstofverwerkend project in Australië met een totale investering van 10 miljoen Australische dollar of meer door een buitenlandse investeerder, beschouwd als een nieuwe investering, zelfs wanneer die buitenlandse investeerder reeds een soortgelijke onderneming in Australië exploiteert.
5. Ten aanzien van artikel 1, twaalfde lid
De afgevaardigden erkennen de noodzaak voor een juiste en efficiënte bescherming van de rechten op het gebied van de intellectuele eigendom overeenkomstig de strengste internationaal aanvaarde normen.
6. Ten aanzien van artikel 5, eerste lid
De overeenstemming die door de vertegenwoordigers werd bereikt met betrekking tot artikel 5 betekent niet dat er een standpunt wordt ingenomen met betrekking tot de vraag of dan wel in hoeverre de bepalingen van de „overeenkomst betreffende de met de handel verband houdende investeringsmaatregelen" die aan de Slotakte van de Uruguay Ronde van multilaterale handelsbesprekingen zijn gehecht, besloten liggen in de artikelen III en XI van de GATT.
7. Ten aanzien van artikel 6
a. De unilaterale en overeengekomen mededingingremmende gedragingen waarvan sprake is in artikel 6, tweede lid, dienen door iedere Verdragsluitende Partij te worden vastgesteld overeenkomstig de geldende wetten en kunnen misbruiken bij de exploitatie omvatten.
b. „Handhavingsmaatregelen" en „nalevingsprocedures" kunnen worden uitgevoerd op grond van de mededingingswetten van een Verdragsluitende Partij via onderzoek, wettelijke maatregelen of administratieve acties, alsmede via besluiten of andere wettelijke maatregelen op grond waarvan toestemming verleend wordt of blijft.
8. Ten aanzien van artikel 7, vierde lid
De toepasselijke wetgeving kan bepalingen omvatten met betrekking tot milieubescherming, grondgebruik, veiligheid of technische normen.
9. Ten aanzien van de artikelen 9 en 10 en Deel V
Aangezien de programma's van een Verdragsluitende Partij waarin openbare leningen, subsidies, garanties of waarborgen voor het vergemakkelijken van de handel of van investeringen in andere landen worden vastgesteld, geen verband houden met investeringen of daarmee verwante activiteiten van investeerders uit andere Verdragsluitende Partijen in de regio van eerstgenoemde partij, kunnen er voor dergelijke programma's beperkingen gelden ten aanzien van de deelneming daaraan.
10. Ten aanzien van artikel 10, vierde lid
In het aanvullend verdrag zullen de voorwaarden worden vastgelegd voor de toepassing van de in artikel 10, derde lid, genoemde behandeling. Deze voorwaarden zullen onder meer bepalingen omvatten met betrekking tot het verkopen of het op andere wijze afstand doen van overheidsbedrijven (aankopen privatisering) en het ontmantelen van monopolies (demonopolisering).
11. Ten aanzien van de artikelen 10, vierde lid, en 29, zesde lid
De Verdragsluitende Partijen mogen iedere samenhang zien tussen de bepalingen van artikel 10, vierde lid, en artikel 29, zesde lid.
12. Ten aanzien van artikel 14, vijfde lid
Het is de bedoeling dat een Verdragsluitende Partij die toetreedt tot een overeenkomst als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, de garantie geeft dat de voorwaarden van een dergelijke overeenkomst niet in tegenspraak zijn met de verplichtingen van die Verdragsluitende Partij krachtens de Artikelen van Overeenkomst van het Internationaal Monetair Fonds.
13. Ten aanzien van artikel 19, eerste lid, letter i)
Elke Verdragsluitende Partij mag besluiten in hoeverre de beoordeling en controle op milieu-effecten dient te zijn onderworpen aan wettelijke eisen, welke autoriteiten bevoegd zijn om besluiten te nemen in verband met dat soort eisen en welke passende procedures daarbij gevolgd moeten worden.
14. Ten aanzien van de artikelen 22 en 23
Met betrekking tot de onder artikel 29 vallende handel in energiegrondstoffen en energieprodukten, zijn in dat artikel de bepalingen opgenomen die gelden ten aanzien van de inhoud van de artikelen 22 en 23.
15. Ten aanzien van artikel 24
Uitzonderingen die vervat zijn in de GATT en bijbehorende instrumenten zijn van toepassing tussen individuele Verdragsluitende Partijen die tevens partij zijn bij de GATT, zoals in artikel 4 bepaald is. Met betrekking tot de onder artikel 29 vallende handel in energiegrondstoffen en energieprodukten, zijn in dat artikel de bepalingen opgenomen die gelden ten aanzien van de inhoud van artikel 24.
16. Ten aanzien van artikel 26, tweede lid, letter a)
Artikel 26, tweede lid, letter a), moet niet worden geïnterpreteerd in de zin dat een Verdragsluitende Partij verzocht wordt Deel III van het Verdrag in het nationale recht op te nemen.
17. Ten aanzien van de artikelen 26 en 27
De verwijzing naar in het kader van verdragen aangegane verplichtingen in de voorlaatste zin van artikel 10, eerste lid, omvat geen besluiten die genomen werden door internationale organisaties, zelfs indien deze juridisch bindend zijn, of verdragen die vóór 1 januari 1970 van kracht zijn geworden.
18. Ten aanzien van artikel 29, tweede lid, letter a)
a. Indien een bepaling uit de GATT 1947 of een bijbehorend instrument waarnaar in deze alinea wordt verwezen inhoudt dat er gezamenlijk actie wordt ondernomen door de Partijen bij de GATT is het de bedoeling dat dit door de Conferentie van het Handvest wordt gedaan.
b. De zinsnede „die op 1 maart 1994 van kracht zijn en ten aanzien van energiegrondstoffen en energieprodukten door de Partijen bij de GATT onderling worden toegepast" is niet bedoeld als een verwijzing naar gevallen waarbij een Partij bij de GATT een beroep heeft gedaan op artikel XXXV van de GATT, waarbij de GATT niet meer van toepassing is ten overstaan van een andere partij bij de GATT, doch past niettemin unilateraal op een de facto-basis sommige bepalingen van de GATT toe ten opzichte van die andere Partij bij de GATT.
19. Ten aanzien van artikel 33
De voorlopige Conferentie van het Handvest moet zo spoedig mogelijk een besluit nemen over de wijze waarop het doel van titel III van het Europese Energiehandvest kan worden bereikt dat er moet worden onderhandeld over protocols in samenwerkingsgebieden zoals die welke in titel III van het Handvest genoemd worden.
20. Ten aanzien van artikel 34
a. De voorlopige Secretaris-Generaal dient onmiddellijk contact op te nemen met andere internationale organisaties ten einde te weten te komen op welke voorwaarden deze bereid zouden zijn om taken op zich te nemen die uit het Verdrag en het Handvest voortvloeien. De voorlopige Secretaris-Generaal zou hierover kunnen rapporteren aan de voorlopige Conferentie van het Handvest op de vergadering die volgens artikel 45, vierde lid, binnen 180 dagen na de openingsdatum voor de ondertekening van het Verdrag zou moeten worden bijeengeroepen.
b. De Conferentie van het Handvest dient de jaarlijkse begroting vast te stellen vóór het begin van het financieel jaar.
21. Ten aanzien van artikel 34, derde lid, letter m)
De technische wijzigingen in bijlagen kunnen bij voorbeeld betrekking hebben op het afvoeren van landen die niet hebben ondertekend of die na ondertekening het voornemen kenbaar hebben gemaakt niet tot ratificering over te gaan, of op aanvullingen op de bijlagen N en VC. Het is de bedoeling dat het Secretariaat in voorkomend geval dergelijke wijzigingen voorstelt aan de Conferentie van het Handvest.
22. Ten aanzien van bijlage TFU, eerste lid
a. Indien sommige partijen bij een overeenkomst die in het eerste lid worden genoemd binnen de voor kennisgeving vereiste termijn het Verdrag niet hebben ondertekend of daartoe zijn toegetreden, kunnen die partijen bij de overeenkomst die het Verdrag reeds hebben ondertekend of daartoe zijn toegetreden namens hen de kennisgeving verrichten.
b. De algemene noodzaak om kennis te geven van overeenkomsten van zuiver commerciële aard werd niet vastgesteld omdat bij dergelijke overeenkomsten geen probleem zou ontstaan met betrekking tot de naleving van artikel 29, tweede lid, letter a), zelfs indien deze door overheidsbedrijven worden gesloten. De Conferentie van het Handvest zou evenwel met het oog op bijlage TFU kunnen verduidelijken bij welke soorten van de in artikel 29, tweede lid, letter b) genoemde overeenkomsten kennisgeving op grond van de bijlage noodzakelijk is en bij welke dit niet het geval is.
V. De vertegenwoordigers verklaarden dat artikel 18, tweede lid, niet moet worden geïnterpreteerd als een mogelijkheid om de andere bepalingen van het Verdrag niet te hoeven toe te passen.
VI. De vertegenwoordigers vestigden de aandacht op de volgende verklaringen die met betrekking tot het Verdrag werden afgelegd:
1. Ten aanzien van artikel 1, zesde lid
De Russische Federatie zou willen dat opnieuw wordt bekeken bij de onderhandelingen met betrekking tot het in artikel 10, vierde lid, genoemde aanvullend verdrag, welk belang moet worden gehecht aan nationale wetgeving met betrekking tot de kwestie van de controle als vermeld in de afspraak bij artikel 1, zesde lid.
2. Ten aanzien van de artikelen 5 en 10, elfde lid
Australië wijst erop dat de bepalingen van de artikelen 5 en 10, elfde lid, geen afbreuk doen aan zijn rechten en verplichtingen uit hoofde van het GATT, met inbegrip van die welke zijn uitgewerkt in de uit de Uruguay-Ronde voortgekomen Overeenkomst inzake de met de handel verband houdende investeringsmaatregelen, met name wat betreft de lijst van uitzonderingen in artikel 5, derde lid, die Australië onvolledig acht.
Australië wijst er voorts op dat ingevolge het Verdrag ingestelde organen voor geschillenbeslechting geen interpretaties zouden moeten geven van de artikelen III en XI van het GATT in het kader van geschillen tussen partijen bij het GATT of tussen een investeerder van een partij bij het GATT en een andere partij bij het GATT. Australië is van oordeel dat ten aanzien van de toepassing van artikel 10, elfde lid, tussen een investeerder en een partij bij het GATT, de enige kwestie die op grond van artikel 26 kan worden bestudeerd, de kwestie van de arbitrale uitspraken is, ingeval een GATT-panel of het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO eerst vaststelt dat een door de Verdragsluitende Parij gehandhaafde met de handel verband houdende investeringsmaatregel onverenigbaar is met haar verplichtingen uit hoofde van het GATT of de Overeenkomst inzake de met de handel verband houdende investeringsmaatregelen.
3. Ten aanzien van artikel 7
De Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten alsmede Oostenrijk, Noorwegen, Zweden en Finland verklaren dat de bepalingen van artikel 7 onderworpen zijn aan de conventionele regels uit het internationaal recht betreffende de jurisdictie over onderzeese kabels en pijpleidingen of, indien dergelijke regels ontbreken, aan het algemene internationaal recht.
Zij verklaren voorts dat artikel 7 niet bedoeld is om de interpretatie van de bestaande internationale wetgeving met betrekking tot de jurisdictie over onderzeese kabels en pijpleidingen te beïnvloeden, en ook niet als zodanig kan worden beschouwd.
4. Ten aanzien van artikel 10
Canada en de Verenigde Staten bevestigen beide dat zij de bepalingen van artikel 10 zullen toepassen met inachtneming van het volgende:
Om de behandeling te kunnen evalueren die aan investeerders van andere Verdragsluitende Partijen en hun investeringen dient te worden gegeven, zullen de omstandigheden geval per geval moeten worden bekeken. Een vergelijking tussen de behandeling die wordt gegeven aan investeerders van een bepaalde Verdragsluitende Partij, of de investeringen van investeerders van een bepaalde Verdragsluitende Partij en de investeringen of investeerders van een andere Verdragsluitende Partij, kan alleen worden gemaakt indien hierbij van dezelfde omstandigheden wordt uitgegaan. Bij de vaststelling of een verschillende behandeling van investeerders of investeringen verenigbaar is met artikel 10, moeten twee fundamentele factoren in aanmerking worden genomen.
De eerste factor wordt gevormd door de beleidsdoelstellingen van de Verdragsluitende Partijen op verschillende terreinen voor zover deze verenigbaar zijn met de principes van niet-discriminatie die in artikel 10 uiteen worden gezet. Gewettigde beleidsdoelstellingen kunnen een verschillende behandeling van buitenlandse investeerders of van hun investeringen rechtvaardigen om zodoende de ongelijkheid te weerspiegelen van de relevante omstandigheden tussen deze investeerders en hun investeringen enerzijds en hun nationale tegenhangers anderzijds. De doelstelling om de integriteit van het financieel systeem van een land te garanderen zou bij voorbeeld redelijke voorzorgsmaatregelen rechtvaardigen met betrekking tot buitenlandse investeerders of investeringen, terwijl dergelijke maatregelen niet noodzakelijk zouden zijn om dezelfde doelstellingen te bereiken wanneer het nationale investeerders of investeringen betreft. Deze buitenlandse investeerders of hun investeringen zouden derhalve, vergeleken met nationale investeerders of hun investeringen, „in identieke omstandigheden" verkeren. Zelfs indien een dergelijke maatregel een verschillende behandeling mogelijk zou maken, zou hij niet in tegenspraak zijn met artikel 10.
De tweede factor is de mate waarin de maatregel wordt gemotiveerd door het feit dat de betrokken investeerder of investering buitenlands eigendom is of onder buitenlandse controle staat. Een maatregel die specifiek gericht is op investeerders omdat zij buitenlands zijn, zonder dat er beleidsmatig gezien voldoende redenen voorhanden zijn die met de voorgaande alinea kunnen worden verenigd, zou in tegenspraak zijn met de beginselen van artikel 10. De buitenlandse investeerder of investering zou „in identieke omstandigheden" verkeren als nationale investeerders en hun investeringen, en de maatregel zou dus in tegenspraak zijn met artikel 10.
5. Ten aanzien van artikel 25
De Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten wijzen erop dat overeenkomstig artikel 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap:
a. de vennootschappen welke in overeenstemming met de wetgeving van een Lid-Staat zijn opgericht en welke hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Gemeenschap hebben, worden voor het recht van vestiging overeenkomstig Deel drie, titel III, hoofdstuk 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, gelijkgesteld met de natuurlijke personen die onderdanen zijn van de Lid-Staten; vennootschappen welke uitsluitend hun hoofdvestiging binnen de Gemeenschap hebben dienen, voor dit doel, een daadwerkelijke en permanente band te hebben met de economie van één van de Lid-Staten;
b. onder „vennootschappen" worden verstaan maatschappen naar burgerlijk recht of handelsrecht, de coöperatieve verenigingen of vennootschappen daaronder begrepen, en de overige rechtspersonen naar publiek- of privaat recht, met uitzondering van vennootschappen welke geen winst beogen.
De Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten wijzen er verder op dat:
Het communautair recht de mogelijkheid verschaft om de hierboven omschreven behandeling uit te breiden tot filialen en agentschappen van vennootschappen die niet in één van de Lid-Staten gevestigd zijn; en voorts dat de toepassing van artikel 25 van het Verdrag inzake het Energiehandvest uitsluitend die afwijkingen mogelijk zal maken die noodzakelijk zijn om de voorkeursbehandeling te vrijwaren die een gevolg is van het voortgaande proces van economische integratie dat voortvloeit uit de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen.
6. Ten aanzien van artikel 40
Denemarken wijst erop dat het Europese Energiehandvest niet van toepassing is op Groenland en de Faeröer-eilanden zolang daarover geen mededeling is ontvangen van de plaatselijke regeringen van Groenland en de Faeröer-eilanden.
Met betrekking hiertoe bevestigt Denemarken dat artikel 40 van het Verdrag van toepassing is op Groenland en de Faeröer-eilanden.
7. Ten aanzien van bijlage G (4)
a. De Europese Gemeenschap en de Russische Federatie verklaren dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen tot aan het moment waarop zij een andere overeenkomst zullen sluiten de bepalingen van toepassing zijn van artikel 22 van de op 24 juni 1994 te Korfoe ondertekende Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, alsmede de daaraan gehechte briefwisseling en de desbetreffende gemeenschappelijke verklaring, terwijl voor geschillen met betrekking tot deze handel de procedures van de genoemde Overeenkomst zullen gelden.
b. De Europese Gemeenschappen en de Oekraïne verklaren in overeenstemming met de op 14 juni 1994 te Luxemburg ondertekende Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst en de daarbijbehorende, eveneens op dezelfde dag te Luxemburg geparafeerde, Interim-Overeenkomst, dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen de bepalingen van een tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Oekraïne te sluiten specifieke overeenkomst uitsluitend van toepassing zullen zijn.
Tot de inwerkingtreding van die specifieke Overeenkomst, zullen de bepalingen van de op 18 december 1989 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken uitsluitend van toepassing blijven voor hun onderlinge handel in kernmaterialen.
c. De Europese Gemeenschappen en Kazachstan verklaren in overeenstemming met de op 20 mei 1994 te Brussel geparafeerde Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst, dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen de bepalingen van een tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en Kazachstan te sluiten specifieke overeenkomst uitsluitend van toepassing zullen zijn.
Tot de inwerkingtreding van die specifieke Overeenkomst, zullen de bepalingen van de op 18 december 1989 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken uitsluitend van toepassing blijven voor hun onderlinge handel in kernmaterialen.
d. De Europese Gemeenschappen en Kirgizië verklaren in overeenstemming met de op 31 mei 1994 te Brussel geparafeerde Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst, dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen de bepalingen van een tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en Kirgizië te sluiten specifieke overeenkomst uitsluitend van toepassing zullen zijn.
Tot de inwerkingtreding van die specifieke Overeenkomst, zullen de bepalingen van de op 18 december 1989 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken uitsluitend van toepassing blijven voor hun onderlinge handel in kernmaterialen.
e. De Europese Gemeenschappen en Tadzjikistan verklaren dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen de bepalingen van een tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en Kirgizië te sluiten specifieke overeenkomst uitsluitend van toepassing zullen zijn.
Tot de inwerkingtreding van die specifieke Overeenkomst, zullen de bepalingen van de op 18 december 1989 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken uitsluitend van toepassing blijven voor hun onderlinge handel in kernmaterialen.
f. De Europese Gemeenschappen en Oezbekistan verklaren dat op hun onderlinge handel in kernmaterialen de bepalingen van een tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en Oezbekistan te sluiten specifieke overeenkomst uitsluitend van toepassing zullen zijn.
Tot de inwerkingtreding van die specifieke Overeenkomst, zullen de bepalingen van de op 18 december 1989 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken uitsluitend van toepassing blijven voor hun onderlinge handel in kernmaterialen.
VII. De Conferentie van het Europees Energiehandvest heeft de tekst goedgekeurd van het Protocol bij het Energiehandvest betreffende de energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieu-aspecten dat te vinden is in bijlage 3.
VIII. De voorlopige Conferentie van het Handvest en de Conferentie van het Handvest als bepaald in het Verdrag zijn voortaan verantwoordelijk voor het nemen van besluiten betreffende verzoeken om het Slotdocument van de Conferentie van Den Haag over het Europese Energiehandvest en het op die Conferentie aangenomen Europese Energie- handvest te ondertekenen.
IX. De verslagen van de tijdens de Conferentie over het Europese Energiehandvest gevoerde onderhandelingen zullen op het Secretariaat worden neergelegd.
GEDAAN te Lissabon, de zeventiende december negentienhonderdvierennegentig.
De Slotakte is ondertekend voor alle in de preambule tot de Slotakte genoemde Staten behalve Oezbekistan en Turkmenistan.
Besluiten met betrekking tot het Verdrag inzake het Energiehandvest
De Conferentie heeft de volgende besluiten goedgekeurd:
1. Ten aanzien van het Verdrag als geheel
In geval van strijdigheid tussen het Verdrag inzake Spitsbergen van 9 februari 1920 (het Svalbardverdrag) en het Verdrag inzake het Energiehandvest, prevaleert het Verdrag inzake Spitsbergen wat het punt van strijdigheid betreft, onverminderd de positie van de Verdragsluitende Partijen ten aanzien van het Svalbardverdrag. In geval van een dergelijke strijdigheid of van een geschil over de vraag of dan wel in hoeverre er sprake is van een dergelijke strijdigheid, zijn artikel 16 en Deel V van het Verdrag inzake het Energiehandvest niet van toepassing.
2. Ten aanzien van artikel 10, zevende lid
De Russische Federatie kan eisen dat firma's waarin door buitenlands kapitaal wordt deelgenomen, wettelijke toestemming verkrijgen voor het verhuur van federale eigendommen, mits de Russische Federatie zonder uitzondering de garantie verstrekt dat deze procedure niet wordt toegepast op een wijze die discriminerend is ten opzichte van de investeringen van investeerders van andere Verdragsluitende Partijen.
3. Ten opzichte van artikel 141
1. De term „het vrij verrichten van transfers" in artikel 14, eerste lid, vormt geen belemmering voor een Verdragsluitende Partij (hierna „beperkende partij" genoemd) om beperkingen toe te passen op het verkeer van kapitaal door de eigen investeerders, mits:
a. dergelijke beperkingen geen afbreuk doen aan de rechten die verleend zijn op grond van artikel 14, eerste lid, aan investeerders van andere Verdragsluitende Partijen met betrekking tot hun investeringen;
b. dergelijke restricties niet van invloed zijn op de lopende transacties; en
c. de Verdragsluitende Partij er voor zorgt dat investeringen op haar grondgebied door de investeerders van alle andere Verdragsluitende Partijen, wat de transfers betreft een behandeling krijgen die niet minder gunstig is dan die welke zij verleent aan investeringen van investeerders van één van de Verdragsluitende Partijen afzonderlijk of van een derde land, waarbij de meest gunstige wordt toegepast.
2. Dit besluit is onderworpen aan een onderzoek door de Conferentie van het Handvest dat vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag zal plaatsvinden, doch uiterlijk op de datum als genoemd in artikel 32, derde lid.
3. Geen Verdragsluitende Partij komt in aanmerking om dergelijke beperkingen toe te passen tenzij het om een Verdragsluitende Partij gaat die deel uitmaakte van de vroegere Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, en deze Verdragsluitende Partij het voorlopige Secretariaat uiterlijk op 1 juli 1995 schriftelijk ervan in kennis heeft gesteld dat zij besloten heeft om in aanmerking te komen om beperkingen overeenkomstig dit besluit toe te passen.
4. Voor alle duidelijkheid wordt bepaald dat met betrekking tot artikel 16 door niets in het besluit mag worden afgeweken van de aldaar genoemde rechten van een Verdragsluitende Partij, haar investeerders of hun investeringen, of van de verplichtingen van een Verdragsluitende Partij.
5. In de zin van dit besluit:
zijn „lopende transacties" lopende betalingen die verband houden met het verkeer van goederen, diensten of personen die verricht worden overeenkomstig de normaal geldende internationale praktijken en geen regelingen inhouden welke materieel gezien een combinatie vormen van een lopende betaling en een kapitaaltransactie, zoals uitgestelde betalin-gen en voorschotten, welke ten doel heeft om de respectieve wetgeving van de beperkende partij op dat gebied te ontduiken.
4. Ten aanzien van artikel 14, tweede lid
Onverminderd de eisen van artikel 14 en andere internationale verplichtingen zal Roemenië gedurende de overgang naar volledige convertibiliteit van zijn nationale munteenheid proberen de nodige stappen te ondernemen om de efficiency van de procedures voor de transfers van investeringsopbrengsten te verbeteren en zal in elk geval dergelijke transfers in een vrij inwisselbare munteenheid zonder beperking of een vertraging van meer dan zes maanden garanderen. Roemenië zal er voor zorgen dat investeringen op zijn gebied van investeerders van alle andere Verdragsluitende Partijen met betrekking tot transfers een niet minder gunstige behandeling krijgen dan die welke het toestaat aan investeringen van investeerders van een afzonderlijke Verdragsluitende Partij of van een derde land, waarbij de meest gunstige wordt toegepast.
5. Ten aanzien van artikel 24, vierde lid, letter a), en artikel 25
Een investering van een in artikel 1, zevende lid, letter a), onder ii), bedoelde investeerder, van een Verdragsluitende Partij die geen partij is bij een overeenkomst tot economische integratie, of van een lid van een vrijhandelszone of een douane-unie, komt in aanmerking voor een behandeling die wordt toegestaan uit hoofde van een dergelijke overeenkomst tot economische integratie, een vrijhandelszone of een douane-unie, op voorwaarde dat het bedrijf dat de investering doet:
a. zijn statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging in het gebied van een partij bij die overeenkomst tot economische integratie, van een lid van die vrijhandelszone of van een lid van die douane-unie heeft; dan wel
b. indien dit uitsluitend zijn statutaire zetel in dat gebied heeft, een daadwerkelijke en permanente band heeft met de economie van één van de partijen bij die overeenkomst tot economische integratie, van die vrijhandelszone of die douane-unie.
Voetnoot bij besluit nr. 3
* Dit besluit is opgesteld met dien verstande dat Verdragsluitende Partijen die daarvan gebruik willen maken en die tevens Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten zijn aangegaan met de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten welke een artikel bevatten waardoor deze eerder gesloten overeenkomsten door het Verdrag buiten werking worden gesteld, intentieverklaringen uitwisselen die het wettelijk effect hebben dat artikel 16 van het Verdrag met betrekking tot dit besluit op hen van toepassing wordt. De uitwisseling van deze verklaringen dient vóór de ondertekening te hebben plaatsgevonden.
Verwijzingen
Van de op 15 april 1994 te Marrakesh tot stand gekomen Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie is de Engelse tekst geplaatst in Trb. 1994, 235 en de vertaling in Trb. 1995, 130.
Voor het op 9 mei 1992 te New York tot stand gekomen Raamverdrag inzake klimaatverandering zie ook, laatstelijk, Trb. 1994, 187.
Voor het op 31 oktober 1988 te Sofia tot stand gekomen Protocol bij het op 13 november 1979 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 200.
Van de op 23 januari 1995 te Brussel tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Kazachstan, anderzijds, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1995, 144; zie ook Trb. 1995, 219.
Van de op 9 februari 1995 te Brussel tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Kazachstan, anderzijds, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1995, 145; zie ook Trb. 1995, 220.
A. | TITEL | 1 |
B. | TEKST | 1 |
Ondertekening van Verdrag en Protocol | 1 | |
C. | VERTALING | 3 |
Verdrag inzake het Energiehandvest | 3 | |
Bijlagen bij het Verdrag | 50 | |
Protocol bij het Energiehandvest, betreffende energie-efficiëntie en daarmee verband houdende milieuaspecten | 96 | |
Bijlage bij het Protocol bij het Energiehandvest | 106 | |
D. | PARLEMENT | 108 |
E. | BEKRACHTIGING | 108 |
G. | INWERKINGTREDING | 108 |
H. | TOEPASSELIJKVERKLARING | 109 |
J. | GEGEVENS | 109 |
Slotakte van de Conferentie inzake het Europese Energiehandvest | 109 | |
Ondertekening van de Slotakte | 120 | |
Besluiten met betrekking tot het Verdrag inzake het Energiehandvest | 120 | |
Vindplaatsen van de in de akten genoemde verdragen | 123 |
Op de datum van ondertekening van het Verdrag heeft de Regering van de Republiek Hongarije medegedeeld het Verdrag niet voorlopig toe te passen.
Onder de volgende verklaringen:
“Norway does not accept the declaration contained in paragraph V of the Final Act of the European Energy Charter Conference concerning Article 18(2) of the Energy Charter Treaty. Norway will apply and interprete the Treaty in accordance with generally recognized rules and principles of observance, application and interpretation of treaties as reflected in Part III of the Vienna Convention on the Law of Treaties of 25 May 1969. In particular in the context of Article 18(2) it is recalled that a Party may not invoke the provisions of its internal law as justification for its failure to perform a treaty. The treaty shall be interpreted in good faith in accordance with the ordinary meaning to be given to the terms of the treaty in their context and in the light of its obje[c]t and purpose".
To Part V of the Energy Charter Treaty:
“Part V of the Energy Charter Treaty, and in particular Article 26, may give raise to problems with respect to Norwegian ratification. In signing the Energy Charter Treaty, Norway therefore reserves its right after the entry into force of the treaty to revert to these possible problems within the framework of Article 42 or Article 43".
To Article 45, paragraphs (2)(c) and (6) of the Energy Charter Treaty:
“The Government of Norway declares pursuant to Article 45, paragraphs (2)(c) and (6) of the Energy Charter Treaty that it will contribute to the costs of the provisional Secretariat subject to the approval by the Norwegian Storting (Parliament) in accordance with the Norwegian Constitution".
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-1995-250.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.