Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 1995, 110 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 1995, 110 | Verdrag |
Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie;
Brussel, 10 maart 1995
Overeenkomst opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie
De Hoge Verdragsluitende Partijen bij deze Overeenkomst, Lid-Staten van de Europese Unie,
Onder verwijzing naar de Akte van de Raad van 10 maart 1995,
Wensend de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie te verbeteren, zowel wat betreft het instellen van vervolgingen als wat betreft het ten uitvoer leggen van straffen,
Erkennend het belang van de uitlevering als onderdeel van de justitiële samenwerking voor het verwezenlijken van dit doel,
Ervan overtuigd dat de uitleveringsprocedure dient te worden vereenvoudigd, op een wijze die verenigbaar is met hun fundamentele rechtsbeginselen, met inbegrip van de beginselen van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,
Vaststellend dat bij een groot aantal uitleveringsprocedures de betrokkene zich niet tegen zijn overlevering verzet,
Overwegende dat het wenselijk is dat in dergelijk geval de tijd die met de uitlevering gemoeid is evenals de duur van de hechtenis met het oog op de uitlevering, tot een minimum worden beperkt,
Overwegende dat de toepassing van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 derhalve dient te worden vergemakkelijkt door de uitleveringsprocedure te vereenvoudigen en te verbeteren,
Overwegende dat de bepalingen van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van toepassing blijven op alle aspecten die niet in deze Overeenkomst worden behandeld,
Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen:
1. Deze Overeenkomst strekt ertoe door aanvulling van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, de toepassing ervan tussen de Lid-Staten van de Europese Unie te vergemakkelijken.
2. Lid 1 laat de toepassing van gunstiger bepalingen van geldende bilaterale en multilaterale overeenkomsten tussen Lid-Staten onverlet.
De Lid-Staten verplichten zich ertoe om elkaar, overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst, personen die voor uitlevering worden gezocht over te leveren volgens de bij deze Overeenkomst vastgestelde verkorte procedure, mits de betrokken persoon daarmee instemt en de aangezochte Staat zijn toestemming voor deze overlevering heeft gegeven.
1. Krachtens artikel 2 wordt elke persoon om wiens voorlopige aanhouding in overeenstemming met artikel 16 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering is verzocht, overgeleverd volgens het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 12, lid 1, van de onderhavige Overeenkomst.
2. De in lid 1 bedoelde overlevering is niet afhankelijk van de indiening van een verzoek tot uitlevering en van de ingevolge artikel 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering vereiste documenten.
1. Ten behoeve van de voorlichting van de aangehouden persoon met het oog op de toepassing van de artikelen 6 en 7, en van de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 5, lid 2, worden de volgende door de verzoekende Staat mede te delen gegevens toereikend geacht:
a. de identiteit van de gezochte persoon;
b. de om aanhouding verzoekende autoriteit;
c. het bestaan van een bevel tot aanhouding of van een akte die dezelfde kracht heeft, of van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis;
d. de aard en wettelijke omschrijving van het strafbaar feit;
e. een omschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbaar feit is begaan, met inbegrip van tijdstip, plaats en mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbaar feit;
f. voor zover mogelijk de gevolgen van het strafbaar feit.
2. Niettegenstaande lid 1 kunnen aanvullende gegevens worden gevraagd, indien de in lid 1 bedoelde gegevens voor de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat onvoldoende blijken te zijn om haar toestemming te geven voor de overlevering.
1. De instemming van de aangehouden persoon wordt gegeven overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6 en 7.
2. De bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat geeft haar toestemming overeenkomstig haar nationale procedures.
Wanneer een voor uitlevering gezochte persoon wordt aangehouden op het grondgebied van een andere Lid-Staat, stelt de bevoegde autoriteit deze persoon in overeenstemming met haar nationaal recht in kennis van het verzoek dat te zijnen aanzien is gedaan, en van de mogelijkheid die hem wordt geboden in te stemmen met zijn overlevering aan de verzoekende Staat volgens de verkorte procedure.
1. De instemming van de aangehouden persoon en, in voorkomend geval, zijn uitdrukkelijke afstand van de bescherming van het specialiteitsbeginsel, geschiedt ten overstaan van de bevoegde rechterlijke instanties van de aangezochte Staat, overeenkomstig het nationaal recht van die Staat.
2. Elke Lid-Staat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de instemming, en, in voorkomend geval, de afstand, als bedoeld in lid 1, wordt verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich volledig bewust is van de gevolgen. De aangehouden persoon heeft te dien einde het recht zich door een raadsman te doen bijstaan.
3. De instemming en, in voorkomend geval, de afstand, als bedoeld in lid 1, worden opgetekend in een proces-verbaal dat wordt opgemaakt overeenkomstig het nationaal recht van de aangezochte Staat.
4. De instemming en, in voorkomend geval, de afstand, als bedoeld in lid 1, kan niet worden herroepen. Bij de nederlegging van hun instrumenten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, kunnen de Lid-Staten in een verklaring te kennen geven dat de instemming en, in voorkomend geval, de afstand overeenkomstig hun nationaal recht kan worden herroepen. In dat geval wordt het tijdvak tussen de kennisgeving van de instemming en de kennisgeving van de herroeping niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de in artikel 16, lid 4, van het Europees Verdrag betreffende uitlevering bedoelde termijn.
1. De aangezochte Staat deelt de verzoekende Staat onmiddellijk de instemming van de betrokken persoon mee. Ten einde, in voorkomend geval, de verzoekende Staat in de gelegenheid te stellen een verzoek tot uitlevering in te dienen, deelt de aangezochte Staat uiterlijk tien dagen na de voorlopige aanhouding mee of de betrokken persoon al dan niet zijn instemming heeft gegeven.
2. De in lid 1 bedoelde mededeling geschiedt rechtstreeks tussen de bevoegde autoriteiten.
Elke Lid-Staat kan bij de nederlegging van zijn instrument van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding of op ieder ander tijdstip verklaren dat het bepaalde in artikel 14 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering niet van toepassing is indien de betrokkene, overeenkomstig artikel 7 van de onderhavige Overeenkomst:
a. met de uitlevering instemt of
b. met de uitlevering instemt en uitdrukkelijk afstand doet van de bescherming van het specialiteitsbeginsel.
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 18, lid 1, van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, vindt de mededeling van de ingevolge de verkorte procedure genomen beslissing tot uitlevering en van de informatie betreffende de toepassing van deze procedure rechtstreeks tussen de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat en de autoriteit van de verzoekende Staat die om voorlopige aanhouding heeft verzocht, plaats.
2. De in lid 1 bedoelde mededeling geschiedt uiterlijk twintig dagen na de datum waarop de betrokken persoon zijn instemming heeft gegeven.
1. De overlevering van de betrokken persoon vindt plaats uiterlijk twintig dagen na de datum van mededeling van de beslissing tot uitlevering overeenkomstig artikel 10, lid 2.
2. Indien de betrokken persoon in hechtenis is, wordt hij bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn op het grondgebied van de aangezochte Staat in vrijheid gesteld.
3. Indien de betrokken persoon door overmacht niet binnen de in lid 1 bedoelde termijn kan worden overgeleverd, stelt de betrokken autoriteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, de andere autoriteit hiervan in kennis. Zij komen onderling een nieuwe datum voor de overlevering overeen. In dat geval vindt de overlevering plaats binnen twintig dagen na de aldus overeengekomen nieuwe datum. Indien de betrokken persoon bij het verstrijken van die termijn nog in hechtenis is, wordt hij in vrijheid gesteld.
4. De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn niet van toepassing in geval de aangezochte Staat artikel 19 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering wenst toe te passen.
1. Indien de betrokken persoon zijn instemming geeft na het verstrijken van de in artikel 8 bepaalde termijn van tien dagen,
– past de aangezochte Staat de bij deze Overeenkomst vastgelegde verkorte procedure toe, indien hij nog geen verzoek tot uitlevering als bedoeld in artikel 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering heeft ontvangen;
– kan de aangezochte Staat deze verkorte procedure toepassen, indien hij inmiddels een verzoek tot uitlevering als bedoeld in artikel 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering heeft ontvangen.
2. Indien geen verzoek tot voorlopige aanhouding is ingediend en de instemming is gegeven nadat de aangezochte Staat een verzoek tot uitlevering heeft ontvangen, kan deze de bij deze Overeenkomst vastgelegde verkorte procedure toepassen.
3. Bij de nederlegging van zijn instrument van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geeft elke Lid-Staat in een verklaring te kennen of hij het voornemen heeft lid 1, tweede streepje, en lid 2, toe te passen en, zo ja, onder welke voorwaarden hij zulks zal doen.
Wanneer de uitgeleverde persoon overeenkomstig de in artikel 9 van deze Overeenkomst bedoelde verklaring van de Lid-Staat niet de bescherming van het specialiteitsbeginsel geniet, is artikel 15 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering niet van toepassing op de verderlevering van deze persoon aan een andere Lid-Staat, tenzij in die verklaring anders is bepaald.
In geval van doortocht in de zin van artikel 21 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, geldt bij uitlevering volgens de verkorte procedure het volgende:
a. in dringende gevallen kan het verzoek, vergezeld van de in artikel 4 genoemde gegevens, bij de Staat van doortocht worden ingediend met alle middelen die een schriftelijke melding opleveren. De Staat van doortocht kan zijn beslissing op dezelfde wijze kenbaar maken;
b. de gegevens als bedoeld in artikel 4 zijn voldoende om de bevoegde autoriteit van de Staat van doortocht in staat te stellen na te gaan of het een verkorte uitleveringsprocedure betreft en ten aanzien van de uitgeleverde persoon de nodige dwangmaatregelen te nemen voor de uitvoering van de doortocht.
Elke Lid-Staat geeft bij de nederlegging van zijn instrument van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding in een verklaring aan, welke de bevoegde autoriteiten zijn in de zin van de artikelen 4 tot en met 8, 10 en 14.
1. Deze Overeenkomst moet worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie. De Secretaris-Generaal van de Raad stelt alle Lid-Staten van de nederlegging in kennis.
2. Deze Overeenkomst treedt in werking negentig dagen nadat de laatste Lid-Staat zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring heeft neergelegd.
3. Tot de inwerkingtreding van deze Overeenkomst kan elke Lid-Staat bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of op enig ander tijdstip verklaren dat de Overeenkomst negentig dagen na de nederlegging van zijn verklaring op hem van toepassing is in zijn betrekkingen met de Lid-Staten die een zelfde verklaring hebben afgelegd.
4. De verklaringen als bedoeld in artikel 9 worden van kracht dertig dagen na de nederleggging ervan, doch ten vroegste op de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst of de datum waarop deze voor de betrokken Lid-Staat van toepassing is geworden.
5. De Overeenkomst is alleen van toepassing op verzoeken die worden ingediend na de datum waarop deze in werking is getreden of tussen de aangezochte Staat en de verzoekende Staat van toepassing is geworden.
1. Elke Staat die lid wordt van de Europese Unie, kan tot deze Overeenkomst toetreden.
2. De door het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie vastgestelde en door alle Lid-Staten goedgekeurde tekst van deze Overeenkomst in de taal van de toetredende Staat, is met de andere teksten gelijkelijk authentiek. De Secretaris-Generaal zendt een eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze tekst toe aan elke Lid-Staat.
3. De akten van toetreding worden neergelegd bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie.
4. Deze Overeenkomst treedt ten aanzien van elke toetredende Staat in werking negentig dagen nadat diens akte van toetreding is neergelegd, of op de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst indien deze bij het verstrijken van de genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden.
5. Indien deze Overeenkomst op het tijdstip van nederlegging van zijn akte van toetreding nog niet in werking is getreden, is artikel 16, lid 3, van toepassing op de toetredende Lid-Staat.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze Overeenkomst hebben gesteld.
GEDAAN te Brussel, de tiende maart negentienhonderdvijfennegentig, in één exemplaar, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, dat wordt neergelegd in het archief van het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie. De Secretaris-Generaal zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toe aan elke Lid-Staat.
De Overeenkomst is op 10 maart 1995 ondertekend voor:
België
Denemarken
Duitsland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Ierland
Italië
het Koninkrijk der Nederlanden
Luxemburg
Oostenrijk
Portugal
Spanje
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Zweden
Convention Drawn Up On the Basis of Article K.3 of the Treaty On European Union, On Simplified Extradition Procedure Between the Member States of the European Union
The High Contracting Parties to this Convention, Member States of the European Union,
Referring to the Council Act of 10 March 1995,
Desiring to improve judicial cooperation between the Member States in criminal matters, with regard both to proceedings and the execution of sentences,
Recognizing the importance of extradition in judicial cooperation in order to achieve these objectives,
Convinced of the need to simplify extradition procedures to the extent that this is compatible with their fundamental legal principles, including the principles of the European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms,
Noting that, in a large number of extradition proceedings, the person claimed consents to his surrender,
Noting that it is desirable to reduce to a minimum, in such cases, the time necessary for the extradition and any period of detention for extradition purposes,
Considering that, as a result, application of the European Convention on Extradition of 13 December 1957 should be made easier by simplifying and improving extradition procedures,
Considering that the provisions of the European Convention on Extradition remain applicable for all matters not covered by this Convention,
Have agreed on the following provisions:
1. The aim of this Convention is to facilitate the application, between the Member States of the European Union, of the European Convention on Extradition, by supplementing its provisions.
2. Paragraph 1 shall not affect the application of more favourable provisions in the bilateral and multilateral agreements in force between Member States.
Member States undertake to surrender to each other under simplified procedures as provided for by this Convention persons sought for the purpose of extradition, subject to consent of such persons and the agreement of the requested State given in accordance with this Convention.
1. Pursuant to Article 2, any person who is the subject of a request for provisional arrest in accordance with Article 16 of the European Convention on Extradition shall be surrendered in accordance with Articles 4 to 11 and Article 12(1) of the present Convention.
2. The surrender referred to in paragraph 1 shall not be subject to submission of a request for extradition or the documents required by Article 12 of the European Convention on Extradition.
1. The following information from the requesting State shall be regarded as adequate for the information of the arrested person for the purpose of applying Articles 6 and 7 and for the competent authority referred to in Article 5(2):
a) the identity of the person sought;
b) the authority requesting the arrest;
c) the existence of an arrest warrant or other document having the same legal effect or of an enforceable judgment;
d) the nature and legal description of the offence;
e) a description of the circumstances in which the offence was committed, including the time, place and degree of involvement of the person sought;
f) insofar as possible, the consequences of the offence.
2. Notwithstanding paragraph 1, further information may be requested if the information provided for in the said paragraph is insufficient to allow the competent authority of the requested State to give agreement to the surrender.
1. The consent of the arrested person shall be given in accordance with Articles 6 and 7.
2. The competent authority of the requested State shall give its agreement in accordance with its national procedures.
Where a person wanted for the purpose of extradition is arrested on the territory of another Member State, the competent authority shall inform that person, in accordance with its national law, of the request relating to him and of the possibility of his consent to his surrender to the requesting State under the simplified procedure.
1. The consent of the arrested person and, if appropriate, his express renunciation of entitlement to the speciality rule, shall be given before a competent judicial authority of the requested State in accordance with the national law of that State.
2. Each Member State shall adopt the measures necessary to ensure that consent and, where appropriate, renunciation, as referred to in paragraph 1, are established in such a way as to show that the person concerned has expressed them voluntarily and in full awareness of the consequences. To that end, the arrested person shall have the right to legal counsel.
3. Consent and, where appropriate, renunciation, as referred to in paragraph 1, shall be recorded; the recording procedure shall be in accordance with the national law of the requested State.
4. Consent and, where appropriate, renunciation, as referred to in paragraph 1, may not be revoked. Upon deposit of their instruments of ratification, acceptance, approval or accession, Member States may indicate, in a declaration, that consent and, where appropriate, renunciation may be revoked, in accordance with the rules applicable under national law. In this case, the period between the notification of consent and that of its revocation shall not be taken into consideration in establishing the periods provided for in Article 16(4) of the European Convention on Extradition.
1. The requested State shall immediately notify the requesting State of the consent of the person. So that the requesting State may submit, where applicable, a request for extradition, the requested State shall notify it, no later than ten days after provisional arrest, whether or not the person has given his consent.
2. Notification referred to in paragraph 1 shall be made directly between the competent authorities.
Each Member State may declare, upon deposit of its instrument of ratification, acceptance, approval or accession, or at any other time, that the rules laid down in Article 14 of the European Convention on Extradition do not apply where the person, in accordance with Article 7 of the present Convention:
a) consents to extradition, or
b) consents to extradition and expressly renounces his entitlement to the speciality rule.
1. Notwithstanding the rules laid down in Article 18(1) of the European Convention on Extradition, the extradition decision taken pursuant to the simplified procedure and the information concerning the simplified extradition procedure shall be notified directly between the competent authority of the requested State and the authority of the requesting State which has requested provisional arrest.
2. The decision referred to in paragraph 1 shall be notified at the latest within twenty days of the date on which the person consented.
1. Surrender shall take place within twenty days of the date on which the extradition decision was notified under the conditions laid down in Article 10(2).
2. After the deadline laid down in paragraph 1, if the person is being held, he shall be released on the territory of the requested State.
3. Should surrender of the person within the deadline laid down in paragraph 1 be prevented by circumstances beyond its control, the authority concerned referred to in Article 10(1) shall so inform the other authority. The two authorities shall agree on a new surrender date. In that event, surrender will take place within twenty days of the new date thus agreed. If the person in question is still being held after expiry of this period, he shall be released.
4. Paragraphs 1, 2 and 3 of this Article shall not apply in cases where the requested State wishes to make use of Article 19 of the European Convention on Extradition.
1. Where an arrested person has given his consent after expiry of the deadline of 10 days laid down in Article 8, the requested State:
– shall implement the simplified procedure as provided for in this Convention if a request for extradition within the meaning of Article 12 of the European Convention on Extradition has not yet been received by it;
– may use this simplified procedure if a request for extradition within the meaning of Article 12 of the European Convention on Extradition has reached it in the meantime.
2. Where no request for provisional arrest has been made, and where consent has been given after receipt of a request for extradition, the requested State may avail itself of the simplified procedure as provided for in this Convention.
3. Upon deposit of its instrument of ratification, acceptance, approval or accession, each Member State shall state whether it intends to apply paragraph 1, second indent, and paragraph 2 and, if so, under what conditions.
Where the speciality rule has not been applied to the person extradited, in accordance with the declaration of the Member State provided for in Article 9 of this Convention, Article 15 of the European Convention on Extradition shall not apply to the re-extradition of this person to another Member State, unless the aforementioned declaration provides otherwise.
In the event of transit under the conditions laid down in Article 21 of the European Convention on Extradition, where extradition under the simplified procedure is concerned, the following provisions shall apply:
a) in an emergency, an application containing the information required in Article 4 may be made to the State of transit by any method which leaves a written record. The State of transit may make its decision known using the same method;
b) the information referred to in Article 4 must be sufficient to enable the competent authority of the State of transit to ascertain whether extradition is under the simplified extradition procedure and to take the constraint measures needed for execution of the transit vis-à-vis the extradited person.
Upon deposit of its instrument of ratification, acceptance, approval or accession, each Member State shall indicate in a statement which authorities are competent within the meaning of Articles 4 to 8, 10 and 14.
1. This Convention shall be subject to ratification, acceptance or approval. The instruments of ratification, acceptance or approval shall be deposited with the General Secretariat of the Council of the European Union. The Secretary-General of the Council shall notify all Member States of such deposit.
2. This Convention shall enter into force ninety days after the date of deposit of the instrument of ratification, acceptance or approval by the last Member State to carry out this formality.
3. Until this Convention enters into force, any Member State may, when depositing its instrument of ratification, acceptance or approval, or at any other date, declare that the Convention shall apply to it in its relations with Member States that have made the same declaration 90 days after the date of deposit of its declaration.
4. Any declaration made pursuant to Article 9 shall take effect 30 days after deposit thereof, but no earlier than the date of the entry into force of this Convention or of the application thereof to the Member State concerned.
5. This Convention shall apply only to requests submitted after the date on which it enters into force or is applied between the requested State and the requesting State.
1. This Convention shall be open to accession by any State that becomes a member of the European Union.
2. The text of this Convention in the language of the acceding State, drawn up by the General Secretariat of the Council of the European Union and approved by all the Member States, shall be equally authentic with the other authentic texts. The Secretary-General shall transmit a certified true copy of the text to each Member State.
3. The instruments of accession shall be deposited with the General Secretariat of the Council of the European Union.
4. This Convention shall enter into force with respect to any State that accedes to it ninety days after the deposit of its instrument of accession or on the date of entry into force of the Convention if it has not already entered into force at the time of expiry of the said period of ninety days.
5. Where this Convention is not yet in force at the time of the deposit of their instrument of accession, Article 16(3) shall apply to acceding Member States.
IN WITNESS WHEREOF, the undersigned Plenipotentiaries have hereunto set their hands.
DONE at Brussels, this tenth day of March in the year one thousand nine hundred and ninety-five in a single original, in the Danish, Dutch, English, Finnish, French, German, Greek, Irish, Italian, Portuguese, Spanish and Swedish languages, each text being equally authentic, such original remaining deposited in the archives of the General Secretariat of the Council of the European Union, which shall transmit a certified copy to each of the Member States.
(Voor de ondertekeningen zie blz. 8 van dit Tractatenblad.)
Convention, établie sur la base de l'Article K.3 du Traité sur l'Union Européenne, relative à la procédure simplifiée d'extradition entre les Etats Membres de l'Union Européenne
Les Hautes Parties Contractantes à la présente convention, Etats membres de l'Union européenne,
Se reférant à l'acte du Conseil du 10 mars 1995,
Désirant améliorer la coopération judiciaire en matière pénale entre les Etats membres, en ce qui concerne tant l'exercice des poursuites que l'exécution des condamnations,
Reconnaissant l'importance de l'extradition dans le domaine de la coopération judiciaire pour la réalisation de ces objectifs,
Convaincus de la nécessité de simplifier la procédure d'extradition, dans la mesure compatible avec les principes fondamentaux de leur droit interne, y compris les principes de la convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales,
Constatant que, dans un grand nombre de procédures d'extradition, la personne faisant l'objet de la demande ne s'oppose pas à sa remise,
Considérant qu'il est souhaitable de réduire à un minimum, dans de tels cas, le temps nécessaire à l'extradition et toute période de détention aux fins d'extradition,
Considérant qu'il convient par conséquent de faciliter l'application de la convention européenne d'extradition, du 13 décembre 1957, en simplifiant et en améliorant la procédure d'extradition,
Considérant que les dispositions de la convention européenne d'extradition demeurent applicables pour toutes les questions qui ne sont pas traitées dans la présente convention,
Sont convenues des dispositions qui suivent:
1. La présente convention vise à faciliter l'application entre les Etats membres de l'Union européenne de la convention européenne d'extradition, en complétant les dispositions de celle-ci.
2. Le paragraphe 1 n'affecte pas l'application des dispositions plus favorables des accords bilatéraux ou multilatéraux en vigueur entre Etats membres.
Les Etats membres s'engagent à se remettre selon la procédure simplifiée telle que prévue par la présente convention les personnes recherchées à des fins d'extradition, moyennant le consentement de ces personnes et l'accord de l'Etat requis, donnés conformément à la présente convention.
1. En vertu de l'article 2, toute personne ayant fait l'objet d'une demande d'arrestation provisoire selon l'article 16 de la convention européenne d'extradition est remise conformément aux articles 4 à 11 et à l'article 12 paragraphe 1 de la présente convention.
2. La remise visée au paragraphe 1 n'est pas subordonnée à la présentation d'une demande d'extradition et des documents requis par l'article 12 de la convention européenne d'extradition.
1. Aux fins de l'information de la personne arrêtée en vue de l'application des articles 6 et 7, ainsi que de l'autorité compétente visée à l'article 5 paragraphe 2, les renseignements suivants, à communiquer par l'Etat requérant, sont considérés comme suffisants:
a) l'identité de la personne recherchée;
b) l'autorité qui demande l'arrestation;
c) l'existence d'un mandat d'arrêt ou d'un acte ayant la même force ou d'un jugement exécutoire;
d) la nature et la qualification légale de l'infraction;
e) la description des circonstances de l'infraction, y compris l'heure, le lieu et le degré de participation à l'infraction de la personne recherchée;
f) dans la mesure du possible, les conséquences de l'infraction.
2. Nonobstant le paragraphe 1, des renseignements complémentaires peuvent être demandés si les renseignements prévus audit paragraphe se révèlent insuffisants pour permettre à l'autorité compétente de l'Etat requis d'autoriser la remise.
1. Le consentement de la personne arrêtée est donné conformément aux articles 6 et 7.
2. L'autorité compétente de l'Etat requis donne son accord selon ses procédures nationales.
Lorsqu'une personne recherchée aux fins d'extradition est arrêtée sur le territoire d'un autre Etat membre, l'autorité compétente l'informe, conformément à son droit interne, de la demande dont elle fait l'objet ainsi que de la possibilité qui lui est offerte de consentir à sa remise à l'Etat requérant selon la procédure simplifiée.
1. Le consentement de la personne arrêtée et, le cas échéant, sa renonciation expresse au bénéfice de la règle de la spécialité sont donnés devant les autorités judiciaires compétentes de l'Etat requis, conformément au droit interne de celui-ci.
2. Tout Etat membre adopte les mesures nécessaires pour que le consentement et, le cas échéant, la renonciation visés au paragraphe 1 soient recueillis dans des conditions faisant apparaître que la personne les a exprimés volontairement et en étant pleinement consciente des conséquences qui en résultent. A cette fin, la personne arrêtée a le droit de se faire assister d'un conseil.
3. Le consentement et, le cas échéant, la renonciation visés au paragraphe 1 sont consignés dans un procès-verbal, selon la procédure prévue par le droit interne de l'Etat requis.
4. Le consentement et, le cas échéant, la renonciation visés au paragraphe 1 sont irrévocables. Lors du dépôt de leur instrument de ratification, d'acceptation, d'approbation ou d'adhésion, les Etats membres peuvent indiquer dans une déclaration que le consentement et, le cas échéant, la renonciation peuvent être révocables, selon les règles applicables en droit interne. Dans ce cas, la période comprise entre la notification du consentement et celle de sa révocation n'est pas prise en considération pour la détermination des délais prévus à l'article 16 paragraphe 4 de la convention européenne d'extradition.
1. L'Etat requis communique immédiatement à l'Etat requérant le consentement de la personne. Afin de permettre à cet Etat de présenter, le cas échéant, une demande d'extradition, l'Etat requis lui fait savoir, au plus tard dix jours après l'arrestation provisoire, si la personne a donné ou non son consentement.
2. La communication visée au paragraphe 1 s'effectue directement entre les autorités compétentes.
Tout Etat membre peut déclarer, lors du dépôt de son instrument de ratification, d'acceptation, d'approbation ou d'adhésion ou à tout autre moment, que les règles prévues à l'article 14 de la convention européenne d'extradition ne sont pas applicables lorsque la personne, conformément à l'article 7 de la présente convention:
a) consent à l'extradition; ou
b) ayant consenti à l'extradition, renonce expressément au bénéfice de la règle de la spécialité.
1. Par dérogation aux règles prévues à l'article 18 paragraphe 1 de la convention européenne d'extradition, la communication de la décision d'extradition prise en application de la procédure simplifiée, ainsi que des informations relatives à cette procédure, s'effectue directement entre l'autorité compétente de l'Etat requis et l'autorité de l'Etat requérant qui a demandé l'arrestation provisoire.
2. La communication visée au paragraphe 1 s'effectue au plus tard dans les vingt jours suivant la date du consentement de la personne.
1. La remise de la personne s'effectue au plus tard dans les vingt jours suivant la date à laquelle la décision d'extradition a été communiquée dans les conditions énoncées à l'article 10 paragraphe 2.
2. A l'expiration du délai prévu au paragraphe 1, si la personne se trouve détenue, elle est remise en liberté sur le territoire de l'Etat requis.
3. En cas de force majeure empêchant la remise de la personne dans le délai prévu au paragraphe 1, l'autorité concernée visée à l'article 10 paragraphe 1 en informe l'autre autorité. Elles conviennent entre elles d'une nouvelle date de remise. Dans cette hypothèse, la remise aura lieu dans les vingt jours suivant la nouvelle date ainsi convenue. Si la personne en question est encore détenue à l'expiration de ce délai, elle est remise en liberté.
4. Les paragraphes 1, 2 et 3 du présent article ne s'appliquent pas dans le cas où l'Etat requis souhaite faire usage de l'article 19 de la convention européenne d'extradition.
1. Lorsque la personne a donné son consentement après l'expiration du délai de dix jours prévu à l'article 8, l'Etat requis:
– met en oeuvre la procédure simplifiée telle que prévue par la présente convention si une demande d'extradition au sens de l'article 12 de la convention européenne d'extradition ne lui est pas encore parvenue;
– peut recourir à cette procédure simplifiée si une demande d'extradition au sens de l'article 12 de la convention européenne d'extradition lui est parvenue entre-temps.
2. Lorsqu'aucune demande d'arrestation provisoire n'a été faite, et dans le cas où un consentement a été donné après réception d'une demande d'extradition, l'Etat requis peut recourir à la procédure simplifiée telle que prévue par la présente convention.
3. Lors du dépôt de son instrument de ratification, d'acceptation, d'approbation ou d'adhésion, chaque Etat membre déclare s'il a l'intention d'appliquer le paragraphe 1 deuxième tiret et le paragraphe 2 et dans quelles conditions il entend le faire.
Lorsque la personne extradée ne bénéficie pas de la règle de la spécialité conformément à la déclaration de l'Etat membre prévue à l'article 9 de la présente convention, l'article 15 de la convention européenne d'extradition ne s'applique pas à la réextradition de cette personne à un autre Etat membre, à moins que ladite déclaration en dispose autrement.
En cas de transit au sens de l'article 21 de la convention européenne d'extradition, lorsqu'il s'agit d'extradition selon la procédure simplifiée, les dispositions suivantes s'appliquent:
a) en cas d'urgence, la demande peut être adressée, par tous moyens laissant une trace écrite, à l'Etat de transit, accompagnée des renseignements prévus à l'article 4. L'Etat de transit peut faire connaître sa décision par le même procédé;
b) les renseignements visés à l'article 4 sont suffisants pour permettre à l'autorité compétente de l'Etat de transit de savoir s'il s'agit d'une procédure simplifiée d'extradition et de prendre à l'encontre de la personne extradée les mesures de contrainte nécessaires à l'exécution du transit.
Lors du dépôt de son instrument de ratification, d'acceptation, d'approbation ou d'adhésion, chaque Etat membre indique dans une déclaration quelles sont les autorités compétentes au sens des articles 4 à 8, 10 et 14.
1. La présente convention est soumise à ratification, acceptation ou approbation. Les instruments de ratification, d'acceptation ou d'approbation sont déposés auprès du Secrétariat général du Conseil de l'Union européenne. Le Secrétaire général du Conseil en notifie le dépôt à tous les Etats membres.
2. La présente convention entre en vigueur quatre-vingt-dix jours après le dépôt de l'instrument de ratification, d'acceptation ou d'approbation par l'Etat membre qui procède le dernier à cette formalité.
3. Jusqu'à l'entrée en vigueur de la présente convention, chaque Etat membre peut, lors du dépôt de son instrument de ratification, d'acceptation ou d'approbation ou à tout autre moment, déclarer que cette convention est applicable à son égard, dans ses rapports avec les Etats membres qui ont fait la même déclaration, quatre-vingt-dix jours après le dépôt de sa déclaration.
4. Toute déclaration faite en vertu de l'article 9 prend effet trente jours après son dépôt, mais au plus tôt à la date de l'entrée en vigueur de la présente convention ou de la mise en application de celle-ci à l'égard de l'Etat membre concerné.
5. La présente convention ne s'applique qu'aux demandes présentées postérieurement à la date de son entrée en vigueur ou de sa mise en application entre l'Etat requis et l'Etat requérant.
1. La présente convention est ouverte à l'adhésion de tout Etat qui devient membre de l'Union européenne.
2. Le texte de la présente convention établi dans la langue de l'Etat adhérent par les soins du Secrétariat général du Conseil de l'Union européenne et approuvé par tous les Etats membres fait foi au même titre que les autres textes authentiques. Le Secrétaire général en transmet une copie certifiée conforme à chaque Etat membre.
3. Les instruments d'adhésion sont déposés auprès du Secrétariat général du Conseil de l'Union européenne.
4. La présente convention entre en vigueur à l'égard de tout Etat qui y adhère quatre-vingt-dix jours après le dépôt de son instrument d'adhésion ou à la date de l'entrée en vigueur de cette convention, si elle n'est pas encore entrée en vigueur au moment de l'expiration de ladite période de quatre-vingt-dix jours.
5. Dans le cas où la présente convention n'est pas encore entrée en vigueur au moment du dépôt de leur instrument d'adhésion, l'article 16 paragraphe 3 s'applique aux Etats membres adhérents.
EN FOI DE QUOI, les plénipotentiaires soussignés ont apposé leurs signatures au bas de la présente convention.
FAIT à Bruxelles, le dix mars mil neuf cent quatre-vingt-quinze, en un exemplaire unique, en langues allemande, anglaise, danoise, espagnole, finnoise, française, grecque, irlandaise, italienne, néerlandaise, portugaise et suédoise, tous ces textes faisant également foi, exemplaire qui est déposé dans les archives du Secrétariat général du Conseil de l'Union européenne. Le Secrétaire général en transmet une copie certifiée conforme à chaque Etat membre.
(Voor de ondertekeningen zie blz. 8 van dit Tractatenblad)
De Overeenkomst behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst kan worden gebonden.
Bekrachtiging aanvaarding of goedkeuring van de Overeenkomst is voorzien in artikel 16, eerste lid.
De bepalingen van de Overeenkomst zullen ingevolge artikel 16, tweede lid, in werking treden negentig dagen nadat de laatste Lid-Staat zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring heeft neergelegd.
Van het in de titel van de onderhavige Overeenkomst genoemde, op 7 februari 1992 te Maastricht tot stand gekomen Verdrag betreffende de Europese Unie is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1992, 74; zie ook, laatstelijk, Trb. 1994, 28.
Van het op 4 november 1950 te Rome tot stand gekomen Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waarnaar wordt verwezen in de preambule tot de onderhavige Overeenkomst, zijn de Engelse en de Franse tekst geplaatst in Trb. 1951, 154 en de herziene vertaling in Trb. 1990, 156.
Van het op 13 december 1957 te Parijs tot stand gekomen Europees Verdrag betreffende uitlevering, waarnaar onder meer wordt verwezen in de preambule tot de onderhavige Overeenkomst, zijn de Engelse en de Franse tekst, alsmede de vertaling, geplaatst in Trb. 1965, 9; zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 45.
De Deense, de Duitse, de Finse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse tekst zijn niet afgedrukt.
De Engelse en de Franse tekst zijn op blz. 10 e.v. van dit Tractatenblad afgedrukt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-1995-110.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.