Tijdelijke beleidsregel pilot kosteloze rechtsbijstand procedures in eerste aanleg met betrekking tot gezagsbeëindiging ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW

Het bestuur van de Raad voor rechtsbijstand,

Gelet op de artikelen 7, eerste lid onder a en b van de Wet op de rechtsbijstand juncto 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

HOOFDSTUK I. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. advocaat:

de advocaat die op basis van artikel 3 van deze beleidsregel is toegelaten tot de pilot;

b. Beleidsregel:

Tijdelijke beleidsregel pilot kosteloze rechtsbijstand procedures in eerste aanleg met betrekking tot gezagsbeëindiging ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW;

c. bestuur:

het bestuur van de Raad, als bedoeld in artikel 3 van de Wrb;

d. Bvr:

Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000;

e. Kosteloze rechtsbijstand:

rechtsbijstand als bedoeld in deze beleidsregel zonder inkomens- en vermogenstoets en zonder oplegging van een eigen bijdrage;

f. Pilot:

Pilot kosteloze rechtsbijstand procedures in eerste aanleg met betrekking tot gezagsbeëindiging ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW;

g. Raad:

de Raad voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 2 van de Wrb;

h. rechtsbijstand:

rechtskundige bijstand door een advocaat aan een rechtzoekende ter zake een procedure in eerste aanleg met betrekking tot gezagsbeëindiging ex de artikel 1:266 juncto 1:267 BW;

i. rechtzoekende:

de ouder(s) of derde(n) van wie het gezag mogelijk wordt beëindigd ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW;

j. toevoeging:

de toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand zoals bedoeld onder ‘h’ van dit artikel;

k. vergoeding:

de op grond van het Bvr vast te stellen subsidie;

l. Wrb:

Wet op de rechtsbijstand.

Artikel 2. Doel

  • 1. Deze tijdelijke beleidsregel heeft tot doel om tijdens de pilot begunstigend beleid in afwijking van artikel 43, eerste en tweede lid, Wrb te voeren door adequate en kosteloze gefinancierde rechtsbijstand te bieden aan de rechtzoekende als bedoeld in artikel 1 onder i.

HOOFDSTUK II. VOORWAARDEN

Artikel 3. Voorwaarden tot deelname voor advocaten

De regeling is van toepassing op advocaten die bij de Raad staan ingeschreven voor het specialisme civiel jeugdrecht.

HOOFDSTUK III. AANVRAAG RECHTSBIJSTAND

Artikel 4. Aanvraag van de rechtsbijstand

  • 1. De rechtbanken wijzen ten behoeve van de ouder of derde die het gezag uitoefent en ten aanzien van wie een verzoek tot gezagsbeëindiging ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW is ingediend een advocaat aan en stellen hiervan de Raad op de hoogte. Bij een verzoek tot beëindiging van gezamenlijk gezag volgt er een aanwijzing ten behoeve van één van de ouders voorzover die een gezamenlijke huishouding voeren of derden, tenzij de Raad voor de Kinderbescherming aangeeft dat er een tegengesteld belang is tussen de ouders of derden. Dan volgen er twee aanwijzingen voor elke ouder of derde afzonderlijk. De aanwijzing vermeldt, bij toerbeurt, de naam van een gespecialiseerd advocaat civiel jeugdrecht overeenkomstig de verwijzingslijsten van de rechtbanken. Deze advocaat benadert de rechtzoekende om kosteloze rechtsbijstand aan te bieden.

  • 2. Bij de toepassing van deze beleidsregel wordt de financiële draagkracht van de rechtzoekende buiten beschouwing gelaten en wordt er geen eigen bijdrage opgelegd.

  • 3. Indien de rechtzoekende aangeeft dat hij een voorkeursadvocaat wenst, voegt het bestuur die advocaat toe dan wel wijzigt het bestuur de toevoeging, mits de voorkeursadvocaat voldoet aan de specialisatie-eisen zoals vermeld in de artikel 3 van de beleidsregel of (on)voorwaardelijk staat ingeschreven bij de Raad onder het specialisme personen- en familierecht.

  • 4. Indien namens de rechtzoekende al een toevoeging is verleend onder oplegging van een eigen bijdrage en overeenkomstig de artikelen 6 en 8 van de beleidsregel rechtsbijstand op grond van deze beleidsregel onder de werking van de beleidsregel blijkt te vallen en overeenkomstig artikel 28, eerste lid aanhef en onder a, Wrb nog niet reeds feitelijk is verleend, kan de advocaat vragen om wijziging van die toevoeging zodat overeenkomstig het derde lid geen eigen bijdrage wordt opgelegd.

  • 5. Indien de advocaat met de rechtzoekende afspraken heeft gemaakt over betaling van de kosten voor rechtsbijstand en overeenkomstig de artikelen 6 en 8 van de beleidsregel die rechtsbijstand onder de werking van de beleidsregel blijkt te vallen en overeenkomstig artikel 28, eerste lid aanhef en onder a, Wrb nog niet reeds feitelijk is verleend, kan alsnog rechtsbijstand op grond van de beleidsregel worden aangevraagd. De vergoeding op grond van het Bvr kan na beëindiging van de rechtsbijstand door de advocaat vervolgens worden aangevraagd onder het vereiste dat die vergoeding dan in de plaats treedt van de gemaakte afspraken.

HOOFDSTUK IV. DE VERGOEDINGEN

Artikel 5. De vergoedingen

  • 1. Advocaten ontvangen overeenkomstig het Bvr een vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand aan de rechtzoekende ter zake van een procedure met betrekking tot gezagsbeëindiging ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW.

HOOFDSTUK V. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6. Overgangsbepaling

Procedures in eerste aanleg met betrekking tot gezagsbeëindiging als bedoeld in deze beleidsregel waar op of na 1 januari 2023 een verzoek tot gezagsbeëindiging ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW bij de rechtbank wordt ingediend, vallen onder deze beleidsregel.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Tijdelijke beleidsregel pilot kosteloze rechtsbijstand procedures in eerste aanleg met betrekking tot gezagsbeëindiging ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW.

Artikel 8. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

  • 2. Deze beleidsregel loopt af op 30 juni 2024. De Raad kan na overleg met betrokken partijen besluiten de beleidsregel te verlengen tot een nader te noemen datum.

Utrecht, 22 december 2022

Bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, I.D. Nijboer Algemeen directeur/Bestuurder

ALGEMEEN

De Minister voor rechtsbescherming stelt per 1 januari 2023 voor een pilotperiode van 1,5 jaar kosteloze rechtsbijstand beschikbaar voor ouder(s) die te maken krijgen met een gezagsbeëindigende maatregel ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW. Het gaat hier uitdrukkelijk om verzoeken van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens wordt hier bedoeld het verzoek van degene die niet de ouder is en de minderjarige gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, indien de raad voor de kinderbescherming niet tot een verzoek overgaat. Ook het verzoek van de gecertificeerde instelling met ambtshalve beëindiging van het gezag uitgesproken door de rechtbank als bedoeld in het tweede lid van artikel 1:267 BW valt onder de reikwijdte van deze beleidsregel. Verzoeken tot gezagsbeëindiging als bedoeld in artikel 1:251a BW vallen expliciet buiten de reikwijdte van deze beleidsregel.

Tijdens deze pilot wordt gemonitord in hoeverre de kosteloze rechtsbijstand van een advocaat aan ouders de benodigde rechtsbescherming biedt en met welke kosten, uitvoeringslasten en neveneffecten dit gepaard gaat. Deze monitoring wordt uitgevoerd onder auspiciën van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Op basis van de uitkomsten neemt de Minister medio 2024 een besluit over of en hoe de kosteloze rechtsbijstand structureel wordt vormgegeven.

De Wet op de rechtsbijstand kent op dit moment in artikel 43, eerste en tweede lid, een limitatieve opsomming van gevallen waarbij kosteloze rechtsbijstand, zonder inkomens- en vermogenstoets en oplegging van een eigen bijdrage, is toegestaan. Dit zijn gevallen waarbij de vrijheid van de rechtzoekende is ontnomen en gevallen waarbij een evenwicht in de rechtsbescherming ontbreekt doordat de staat de rechtzoekende in rechte betrekt. Bovendien kan de uitkomst van de rechtszaak dusdanige gevolgen hebben voor het leven van de rechtzoekende, dat kwalitatief goede rechtsbescherming noodzakelijk wordt geacht. Ook bij gezagsbeëindigende maatregelen is er sprake van in rechte betrekken door de staat en kan de uitkomst een grote impact hebben op het leven van de rechtzoekende en de betrokken kinderen. Om die reden wordt met deze beleidsregel begunstigend beleid gevoerd ten aanzien van de limitatieve opsomming van artikel 43, eerste en tweede lid, Wrb.

Verwijzing

Met de rechtspraak is afgesproken dat zij bij een gezagsbeëindigende maatregel de gezaghebbende ouder of derde een gespecialiseerde advocaat in het civiele jeugdrecht zullen aanwijzen. Met deze verwijzing wordt geëxperimenteerd om te bezien of een wettelijke basis gecreëerd moet worden om te voorzien in een last tot toevoeging.

Specialisme

De rechtbanken beschikken reeds over actuele verwijzingslijsten met daarop namen van gespecialiseerde advocaten in het civiel jeugdrecht. Primair kan met dit specialisme voorzien worden in adequate rechtsbijstand zoals bedoeld in artikel 2 van de beleidsregel. Daarnaast kan het voorkomen dat rechtzoekenden al een (voorkeurs) advocaat hebben, omdat er rondom de gezagsbeëindigende maatregel tevens personen- en familierechtelijke aspecten een rol hebben gespeeld. Omwille van de vrije advocaatkeuze en om niet meerdere advocaten te betrekken bij gerelateerde geschillen, kan de rechtzoekende dit aangeven bij de verwezen advocaat die contact met hen heeft opgenomen. Hun (voorkeurs)advocaat kan bij de rechtbank een mutatieverwijzing aanvragen. Aangezien het wel noodzakelijk is om in kwalitatief goede rechtsbijstand te voorzien moet de (voorkeurs)advocaat staan ingeschreven voor de specialisatie civiel jeugdrecht en/of (on)voorwaardelijk ingeschreven staan voor de specialisatie personen- en familierecht overeenkomstig de inschrijvingsvoorwaarden van de raad.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Hierin zijn de begripsbepalingen van de beleidsregel opgenomen.

Artikel 2

Dit artikel definieert het doel van de tijdelijke beleidsregel. In het algemene deel van de toelichting is al ingegaan waartoe deze beleidsregel dient en waarom er begunstigend beleid in afwijking van artikel 43, eerste en tweede lid, Wrb gevoerd zal worden in de pilotfase.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt de voorwaarden die aan de advocaat worden gesteld om deel te nemen aan de pilot. In het algemene deel is reeds ingegaan op het specialisme vereiste.

Artikel 4

Dit artikel omschrijft het proces rondom het aanwijzen van de gespecialiseerde advocaat door de rechtspraak. De rechtspraak heeft laten weten dat zij de aanwijzingen zullen doen als zijnde een last tot toevoeging. Dit is van belang voor de aansluiting met artikel 43, eerste en tweede lid, Wrb en het voeren van begunstigend beleid. In het algemene deel is ingegaan op de verwijzingen en de keuzes rondom het specialisme van de advocaat.

In lid 4 is bepaald dat de advocaat die al een toevoeging had aangevraagd en verleend heeft verkregen en nog rechtsbijstand op die toevoeging verleent op het moment dat de beleidsregel in werking treedt, om nihilstelling van de eigen bijdrage kan verzoeken.

Lid 5 regelt de situatie dat rechtzoekenden die op basis van hun inkomen en/of vermogen niet in aanmerking zouden komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand of die er voor hadden gekozen om hun advocaat zelf te betalen, alsnog aanspraak kunnen maken op het begunstigende beleid. De rechtsbijstand moet dan nog niet reeds feitelijk zijn verleend overeenkomstig artikel 28, eerste lid aanhef en onder a Wrb. Wordt er dan alsnog aanspraak gemaakt op het bepaalde in deze beleidsregel, dan verplicht de advocaat zich ertoe om niet nader te declareren bij de rechtzoekende.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt dat de vergoeding vastgesteld en toegekend wordt overeenkomstig het Bvr. Bij de declaratie wordt de vergoeding vastgesteld op 8 punten.

Artikel 6

Hierin wordt geregeld op welke zaken de beleidsregel van toepassing zal zijn. Om goed te kunnen monitoren en te evalueren is afgesproken om de beleidsregel van toepassing te laten zijn op procedures in eerste aanleg met betrekking tot gezagsbeëindiging ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW waar op of na 1 januari 2023 een verzoek tot gezagsbeëindiging bij de rechtbank wordt ingediend.

Artikel 8

In principe loopt de beleidsregel tot het eind van de pilot die voorzien is op 30 juni 2024. Verzoeken tot gezagsbeëindiging ex de artikelen 1:266 juncto 1:267 BW die na inwerkingtreding van de beleidsregel en voor deze datum aanhangig zijn gemaakt, vallen onder de reikwijdte van de beleidsregel. Mocht er tussentijds en/of op die datum duidelijk worden of zijn dat de beleidsregel verlengd moet worden – denk hierbij aan verdere evaluatie of een transitiefase waarbij de last tot toevoeging in de wet verankerd wordt – dan kan de raad in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid bepalen om de beleidsregel te verlengen. Dit zal de raad niet doen dan nadat betrokken partijen zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Orde van Advocaten, Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten, de Raad voor de Rechtspraak, de Raad voor de Kinderbescherming en het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn geconsulteerd.

Naar boven