Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 23 augustus 2023, nr. IENW/BSK-2023/187607, houdende regels over een specifieke uitkering in verband met de voortzetting van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur voor de jaren 2023 tot en met 2030 (Regeling specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2023 – 2030)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, vijfde lid van de Financiële verhoudingswet, de artikelen 4, eerste en tweede lid, en 5 van de Kaderwet subsidies I en M en artikel 2, derde lid van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

ontvangers:

provincies Noord-Holland, Fryslân, Zeeland, Gelderland en Noord-Brabant en de gemeente Utrecht;

samenwerkingsregio:

samenwerkingsverband van provincies of gemeenten die partij zijn bij de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2;

Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur:

overeenkomst tussen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, provincies of gemeenten van een samenwerkingsregio en netbeheerders waarin de onderlinge afspraken en de onderdelen van het plan van aanpak zijn beschreven en de deelnemende decentrale overheden per samenwerkingsregio zijn benoemd die geldt tot en met 31 december 2023;

Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2:

overeenkomst tussen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, provincies of gemeenten van een samenwerkingsregio en netbeheerders waarin de onderlinge afspraken en de onderdelen van het plan van aanpak zijn beschreven en de deelnemende decentrale overheden per samenwerkingsregio zijn benoemd die geldt met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderbesluit subsidies I en M

De artikelen 6, eerste lid, 10, 11, 14, eerste en vierde lid, 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, c, e en f, en tweede lid, 18, 21, 23, eerste, derde en vijfde lid, en 24, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn van overeenkomstige toepassing op een specifieke uitkering die op grond van deze regeling wordt verstrekt.

Artikel 3. Doel

Deze regeling heeft tot doel om de ontvangers en de deelnemers aan de betreffende samenwerkingsregio’s in staat te stellen de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur op te stellen, te actualiseren en uit te voeren.

Artikel 4. Verlening, verdeling en plafond

  • 1. De minister verleent een specifieke uitkering aan de ontvangers voor het opstellen, actualiseren en uitvoeren van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur op basis van een plan van aanpak zoals beschreven in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur voor het jaar 2023 en zoals beschreven in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2 vanaf 2024.

  • 2. De specifieke uitkering, vermeerderd met compensabele omzetbelasting, bedraagt ten hoogste het bedrag genoemd in de bijlage bij deze regeling, voor de daarbij genoemde ontvanger in het bijbehorende jaar.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde bedragen worden mede ter beschikking gesteld aan de andere decentrale overheden van een samenwerkingsregio waarvan de betreffende ontvanger deel uitmaakt.

  • 4. Het plafond van de specifieke uitkering bedraagt:

    • a. voor het jaar 2023: € 9.254.404;

    • b. voor het jaar 2024: € 17.968.400;

    • c. voor het jaar 2025: € 12.480.000.

    Deze beschikbare bedragen zijn inclusief omzetbelasting.

  • 5. De plafonds voor de jaren na 2025 worden door de minister vastgesteld en in de Staatscourant gepubliceerd uiterlijk op 1 december voorafgaand aan het betreffende jaar.

  • 6. Een besluit tot verlening van de specifieke uitkering vermeldt in elk geval:

    • a. het bedrag van de specifieke uitkering en het bedrag dat betrekking heeft op de compensabele btw-component en toegevoegd is aan het BTW-compensatiefonds;

    • b. de periode waarvoor de specifieke uitkering wordt verleend.

Artikel 5. Aan de specifieke uitkering verbonden verplichtingen

  • 1. Het plan van aanpak zoals beschreven in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2 wordt conform de afspraken in die samenwerkingsovereenkomst opgeleverd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt het plan van aanpak opgeleverd conform de afspraken in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Laadinfrastructuur, met uitzondering van artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van die samenwerkingsovereenkomst, indien de aanvraag voor een specifieke uitkering betrekking heeft op het jaar 2023.

  • 3. Met ingang van 1 januari 2024 verstrekken de ontvangers jaarlijks uiterlijk op 1 maart aan de minister een actualisatie van het plan van aanpak inclusief een voortgangsrapportage van het voorafgaande jaar.

  • 4. De ontvangers besteden in gezamenlijkheid met de andere decentrale overheden van een samenwerkingsregio de specifieke uitkering uitsluitend aan het opstellen, actualiseren en uitvoeren van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur op basis van het plan van aanpak zoals beschreven in de samenwerkingsovereenkomst tussen de betreffende ontvanger en de andere decentrale overheden van de samenwerkingsregio van die ontvanger.

  • 5. De ontvangers maken met de andere decentrale overheden van een samenwerkingsregio tijdig afspraken met de gemeenten gelegen binnen de grenzen van een samenwerkingsregio ter uitvoering van het plan van aanpak.

  • 6. De specifieke uitkering kan door de ontvangers en de andere decentrale overheden van een samenwerkingsregio mede worden besteed aan de middelen die door de in het vijfde lid bedoelde gemeenten worden ingezet bij het opstellen, actualiseren en uitvoeren van het plan van aanpak. Die gemeenten verantwoorden de inzet van deze middelen voor zover van toepassing aan de betreffende ontvanger op de wijze, bepaald in artikel 17a, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet.

  • 7. Ontvangers ondertekenen voorafgaand aan de verlening van de specifieke uitkering vanaf 2024 de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2 samen met of namens de andere overheden van de samenwerkingsregio.

  • 8. De activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt verleend voor de jaren 2023, 2024 en 2025, zijn uitgevoerd voor 31 december 2025.

  • 9. De activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt verleend voor de jaren 2026 tot en met 2030, zijn uitgevoerd voor 31 december 2030.

Artikel 6. Voorschotverlening

  • 1. Gelijktijdig met de beschikking tot verlening van de specifieke uitkering verleent de minister een voorschot van 100%.

  • 2. Dit voorschot wordt betaald binnen zes weken na de bekendmaking van de beschikking tot verlening.

Artikel 7. Verantwoording

De ontvangers en de andere decentrale overheden van een samenwerkingsregio leggen verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 8. Vaststelling

De minister stelt de specifieke uitkering vast uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de laatste verantwoording, bedoeld in artikel 7, heeft plaatsgevonden.

Artikel 9. Evaluatieverslag

De minister publiceert voor 2026 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de specifieke uitkering in de praktijk.

Artikel 10. Inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2023.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2031, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor de datum zijn verleend.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2023 – 2030.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

BIJLAGE, BEHOREND BIJ ARTIKEL 4, TWEEDE LID

Maximale bedragen per ontvanger, inclusief omzetbelasting, als bedoeld in artikel 4, tweede lid

Ontvanger

2023

2024

2025

Provincie Noord-Holland

€ 1.656.266

€ 2.861.100

€ 2.080.000

Provincie Fryslân

€ 1.825.933

€ 3.353.200

€ 2.080.000

Provincie Zeeland

€ 1.841.312

€ 3.332.300

€ 2.080.000

Provincie Gelderland

€ 2.063.873

€ 3.562.200

€ 2.080.000

Provincie Noord-Brabant

€ 1.076.425

€ 2.509.600

€ 2.080.000

Gemeente Utrecht

€ 790.595

€ 2.350.000

€ 2.080.000

TOELICHTING

1. Inleiding

De Regeling specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2023 – 2030 (hierna: SPUK RAL) is een vervolg op de op 1 juli 2020 in werking getreden Regeling Specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2020–2023. De SPUK RAL verschilt van de voorganger in het feit dat decentrale overheden niet langer verplicht zijn tot cofinanciering. Deze verplichting bleek in de praktijk lastig uitvoerbaar gezien de betrokkenheid van verschillende gemeenten binnen één samenwerkingsregio en zorgde daardoor voor hoge verantwoordingslasten voor ontvangers.

De SPUK RAL geeft uitvoering aan de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (hierna: NAL) en op basis van deze regeling kunnen ontvangers een specifieke uitkering ontvangen voor het opstellen, actualiseren en uitvoeren van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur op basis van een plan van aanpak. De uitkeringsplafonds van de SPUK RAL zijn bekend tot en met 2025. De plafonds voor de jaren ná 2025 worden door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: minister) vastgesteld en in de Staatscourant gepubliceerd uiterlijk op 1 december voorafgaand aan het betreffende jaar.

Achtergrond

Om de transitie naar elektrisch rijden te versnellen is in het Klimaatakkoord afgesproken dat laadinfrastructuur hierin geen belemmering mag vormen. Bedrijven, netbeheerders, decentrale overheden en het Rijk hebben in de NAL de acties beschreven om de benodigde versnelling van de uitrol van laadinfrastructuur te realiseren.

Als onderdeel van de NAL is in 2020 de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur opgezet. Het belangrijkste doel van deze aanpak is ervoor te zorgen dat alle elektrische voertuigrijders van Nederland kunnen rekenen op gelijke basisvoorzieningen. In Nederland heeft ongeveer 60% van de huizen geen eigen oprit. Het merendeel van de toekomstige elektrische voertuig-rijders is daarmee voor het laden afhankelijk van de openbare ruimte en dus van de gemeente. Zes samenwerkingsregio’s zijn ingesteld om inliggende gemeenten te ondersteunen bij de uitrol van laadinfrastructuur. Gemeenten hoeven hierdoor niet allemaal individueel een strategie te ontwikkelen en te realiseren, maar kunnen aanhaken bij een regionaal voorstel. Dit biedt kleinere gemeenten de kans om met een beperkte personele inzet hun bewoners van voldoende laadinfrastructuur te voorzien. Ook biedt het samenwerkingsverband mogelijkheden tot beperking van kosten door schaalvoordelen, centrale afstemming van procesafspraken met netbeheerders en zorgt het voor uniformiteit in de laadvoorzieningen. Voor marktpartijen is het voordeel dat niet iedere gemeente een aparte uitvraag doet, maar dat dit regionaal wordt georganiseerd.

De samenwerkingsregio’s zijn als volgt opgebouwd:

  • Noord-Holland, Utrecht, Flevoland (MRA-Elektrisch)

  • Fryslân, Groningen, Drenthe

  • Zeeland, Zuid-Holland

  • Gelderland, Overijssel

  • Noord-Brabant, Limburg

  • G4 steden, Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht.

Met de samenwerkingsregio’s zijn afspraken gemaakt die zijn opgenomen in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur. Als onderdeel van de Samenwerkingsovereenkomst stellen de samenwerkingsregio’s een plan van aanpak op. In deze plannen van aanpak staan activiteiten benoemd die de regio’s gaan uitvoeren om de benodigde versnelling van de uitrol van laadinfrastructuur te realiseren. Jaarlijks vindt er een actualisatie van het plan van aanpak plaats en wordt er een voortgangsrapportage van het voorafgaande jaar opgeleverd. De samenwerkingsregio’s richten zich op alle vormen van laadinfrastructuur voor alle typen voertuigen. In iedere regio zijn de betreffende netbeheerders aangesloten. De netbeheerders leveren een actieve bijdrage aan de voorbereiding en uitvoering van de plannen van aanpak.

1.1 Aanleiding

De samenwerkingsovereenkomst en bijbehorende specifieke uitkering die ten grondslag liggen aan de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur loopt af op 31 december 2023. De werkzaamheden van de samenwerkingsregio’s zijn echter in omvang gegroeid. Daarom wordt de samenwerkingsovereenkomst vernieuwd voor de periode van 2024 tot en met 2030. Met deze regeling wordt voorzien in de mogelijkheid van een specifieke uitkering van de uitvoeringskosten van de samenwerkingsregio’s.

1.2 De noodzaak voor de specifieke uitkering

In de NAL is afgesproken om middelen en capaciteit te organiseren voor het faciliteren en versnellen van de samenwerking in regionaal verband als één van de maatregelen in het Klimaatakkoord voor duurzame (niet fossiele) vervoersmodaliteiten. In samenwerking met IPO en VNG is een sturingsmodel opgesteld om de afspraken in de NAL uit te voeren. Daarin is een rol voorzien voor regionale projectorganisaties. Deze projectorganisaties kunnen provincies en (inliggende) gemeenten in de samenwerkingsregio’s ondersteunen bij de realisatie van voldoende laadinfrastructuur en uitvoering van de acties die zijn opgenomen in de NAL. Door bundeling van expertise en het creëren van schaalvoordelen kan de plaatsing van laadpunten worden versneld tegen lagere kosten.

1.3 De voorwaarden die worden opgelegd en de noodzakelijkheid daarvan

De belangrijkste verplichtingen van de specifieke uitkering betreffen de uitvoering van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur en het vastleggen van bestuurlijke afspraken hierover.

Besteding van de uitkering

De uitkering mag uitsluitend besteed worden aan het uitvoeren van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur, zoals beschreven in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2, in het bijzonder het opstellen, actualiseren en (doen) uitvoeren van een plan van aanpak.

Hierop geldt echter een uitzondering voor zover de specifieke uitkering betrekking heeft op het jaar 2023. Enkel voor het jaar 2023 dient de uitkering nog besteed te worden voor het opstellen, actualiseren en (doen) uitvoeren van een plan van aanpak zoals beschreven in de huidige Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur en zoals deze nog geldt tot en met 31 december 2023. Echter, in dat geval is de in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur opgenomen verplichting tot cofinanciering dan niet langer van toepassing.

Bestuurlijk commitment

Toekenning van de specifieke uitkering vindt alleen plaats, indien de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2 is ondertekend.

Financiële voortgang en verantwoording

Het kabinet stelt jaarlijks een bedrag beschikbaar voor uitvoering van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur. Dit bedrag is verdeeld over de zes samenwerkingsregio’s; hierin zijn alle provincies vertegenwoordigd en de G4-gemeenten. De in de bijlage bij deze regeling opgenomen tabel geeft een overzicht van de verdeling per regio-vertegenwoordiger tot en met 2025. Voor de periode na 2025 moet de hoogte van de uitkeringen nog vastgesteld worden

De uitkeringen die conform deze regeling worden verstrekt zijn specifieke uitkeringen in de zin van artikel 15a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dit brengt met zich dat de financiële verantwoording over de besteding moet plaatsvinden overeenkomstig artikel 17a van die wet, via de SiSa-methode (Single Information Single Audit). Deze systematiek wordt voorgeschreven in de Regeling informatieverstrekking sisa. Dit houdt in dat ontvangers van middelen uit een specifieke uitkering jaarlijks informatie over de bestede middelen van het voorgaande jaar dienen te sturen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, overeenkomstig artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

2 Verhouding tot hoger recht – Europeesrechtelijke aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De provincies krijgen een specifieke uitkering voor de planvoorbereiding en uitvoering van openbaar en algemeen toegankelijke infrastructuur die voordeel oplevert voor de samenleving als geheel. Ten aanzien van openbaar toegankelijke infrastructuur heeft de Europese Commissie overwogen dat geen sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten of vervalsing van de mededinging (mededeling staatssteun overwegingen 211 en 212). Voorts wordt de bouw en exploitatie van openbare infrastructuur geacht geen economische activiteit te zijn maar een algemene maatregel van overheidsbeleid (mededeling staatssteun overweging 201).

Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun verstrekken (indirect voordeel) door aan ontwikkelaars of degenen die de infrastructuur aanleggen, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake indien de begunstigde de aanbestedingsregels volgt. De uitkering aan decentrale overheden is op zichzelf overigens geen staatssteun.

3 Verhouding tot nationale regelgeving

3.1 Kaderwet subsidies I en M, Algemene wet bestuursrecht, Financiële-verhoudingswet, Kaderbesluit subsidies I en M

Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet subsidies I en M, het Kaderbesluit subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Financiële-verhoudingswet.

In artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet staat dat specifieke uitkeringen worden geregeld bij of krachtens de wet. Deze wettelijke grondslag wordt geboden in de Kaderwet subsidies I en M. Deze wet is de grondslag voor de regeling. Op grond van artikel 2 van die wet is ook titel 4.2 van de Awb op deze regeling van toepassing, omdat sprake is van financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld, zoals de ontvangers van deze regeling. In titel 4.2 van de Awb zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor de ontvangers zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling) en 4:57 Awb (terugvordering).

Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M kunnen artikelen van dat besluit van overeenkomstige toepassing worden verklaard op regelingen voor het verlenen van uitkeringen aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Van deze mogelijkheid is in artikel 2 van de onderhavige regeling gebruik gemaakt.

3.2 Wet op het BTW-compensatiefonds

De activiteiten waarvoor een specifieke uitkering kan worden verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover de ontvangers omzetbelasting verschuldigd zijn. Omzetbelasting kan in bepaalde gevallen door de ontvanger van de specifieke uitkering in aftrek worden gebracht of de ontvanger recht geven op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. In dat geval komt de omzetbelasting niet in aanmerking voor vergoeding via een specifieke uitkering. De maximumbedragen, genoemd in artikel 4, zijn ook inclusief die omzetbelasting.

4 Gevolgen regeldruk

De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de gemeente en de provincie en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Dit leidt tot de minste administratieve lasten voor de ontvangers respectievelijk uitvoeringslasten voor de rijksoverheid.

5 Financiële gevolgen

De uitgaven voor deze regeling komen ten laste van artikel Wegen en Verkeersveiligheid, onderdeel Netwerk van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

6 Evaluatie

Deze regeling zal binnen vijf jaren na inwerkingtreding worden geëvalueerd, en daarna telkens binnen vijf jaren daarna gedurende de looptijd van de regeling. Dit vloeit voort uit de evaluatieplicht voor subsidies die is geregeld in artikel 4:24 van de Awb.

7 Advies en consultatie

De uitvoering van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur brengt een groot aantal werkzaamheden met zich die in nauwe samenspraak met de bestuurlijke partners en de betrokken organisaties moeten worden uitgevoerd. Om de uitvoering te monitoren en te coördineren is de Stuurgroep Nationale Agenda Laadinfrastructuur opgericht.1 Deze Stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van in het publiek belang handelende organisaties, te weten decentrale overheden (mede als vertegenwoordigers van de samenwerkingsregio’s), netbeheerders, een kennisinstelling en het Rijk. De uitgangspunten voor het financieren van de samenwerkingsregio’s door middel van deze regeling zijn tot stand gekomen na overleg binnen deze Stuurgroep. Daarnaast is een conceptregeling in de Stuurgroep besproken.

8 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 september 2023. Dit tijdstip van inwerkingtreding wijkt af van de vaste verandermomenten (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, tweede lid) en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, vierde lid), maar dit is noodzakelijk om aanmerkelijk ongewenste private en publieke nadelen te voorkomen. Op deze manier is er nog voldoende tijd om ook voor het laatste deel van 2023 een SPUK te kunnen aanvragen. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2031, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een uitkering die voor die datum op grond van deze regeling is verleend.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepaling

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van belang zijn voor deze regeling.

De belangrijkste is de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2. In deze overeenkomst zijn de afspraken neergelegd tussen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, provincies en gemeenten van een samenwerkingsregio en netbeheerders over de regionale aanpak laadinfrastructuur (RAL), waaronder de subsidiëring van de regio’s met deze regeling en de uitvoering van voornoemde aanpak als belangrijkste activiteit. Deze samenwerkingsovereenkomst is geldig met ingang van 1 januari 2024 en is de opvolger van de huidige Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur, die geldig is tot en met 31 december 2023.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderbesluit subsidies I en M

De bepalingen in het Kaderbesluit subsidies I en M die op de uitvoering van deze regeling van overeenkomstige toepassing zijn, zijn de volgende: artikel 6 (voor uitkering in aanmerking komende kosten), 10 (aanvraag), 11 (afwijzingsgrond), 14, eerste en vierde lid (beslistermijn), 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, c, e en f, en tweede lid, 18, 21, 23, eerste, derde en vijfde lid (voorschot) en 24, eerste lid (vaststelling). Deze artikelen worden, waar nodig, hieronder nader toegelicht in de toelichting op de specifieke artikelen.

Artikel 4. Verlening, plafond en verdeling

De plafonds, genoemd in dit artikel zijn de maximale bedragen die beschikbaar worden gesteld voor het verstrekken van uitkeringen op basis van deze regeling. Deze bedragen zijn inclusief compensabele omzetbelasting die naar het BTW-compensatiefonds wordt overgemaakt na honorering van een aanvraag. In de bijlage is het maximumbedrag van de uitkering vermeerderd met compensabele btw per ontvanger opgenomen. De ontvanger vertegenwoordigt een samenwerkingsregio met andere decentrale overheden voor wie de uitkering mede is bestemd.

Overeenkomstig artikel 11 van het Kaderbesluit subsidies I en M wordt afwijzend beslist op een aanvraag als de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels.

Overeenkomstig artikel 14, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M wordt de beschikking tot verlening van de uitkering gegeven binnen 13 weken na indiening van de aanvraag. Overeenkomstig artikel 14, vierde lid, kan deze termijn eenmaal met dertien weken worden verlengd als een beschikking niet binnen die termijn kan worden gegeven.

Artikel 5. Aan de specifieke uitkering verbonden verplichtingen

Overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M komen voor de uitkering in aanmerking uitsluitend de gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteiten.

De uitkering mag ingevolge artikel 5, eerste lid, uitsluitend besteed worden aan het uitvoeren van de Regionale Aanpak Laadinfrastructuur, zoals beschreven in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2, in het bijzonder het (doen) uitvoeren van een plan van aanpak. In afwijking hiervan is in artikel 5, tweede lid, opgenomen dat, indien de specifieke uitkering betrekking heeft op het jaar 2023, het plan van aanpak nog moet worden opgeleverd conform de huidige afspraken in de Samenwerkingsovereenkomst Regionale Laadinfrastructuur, met uitzondering van artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van deze samenwerkingsovereenkomst. Met deze uitzondering vervalt de verplichting van co-financiering van de activiteiten door de ontvangers van de specifieke uitkering.

Overeenkomstig de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, c, e, en f, en tweede lid, en artikel 18 van het Kaderbesluit subsidies I en M is de ontvanger verplicht:

  • de activiteiten uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteiten in de beschikking tot verlening van de specifieke uitkering;

  • te voldoen aan de verplichtingen die aan de specifieke uitkering zijn verbonden en dat aan te tonen op een in deze regeling aangegeven wijze;

  • op verzoek van de minister de gevraagde medewerking te verlenen aan het evaluatieonderzoek; en

  • onverwijld mededeling te doen aan de minister zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

De ontvanger van de specifieke uitkering maakt met de gemeentes binnen een samenwerkingsregio afspraken ter uitvoering van het plan van aanpak. Gemeentes hebben bijvoorbeeld een rol bij het nemen van verkeersbesluiten en het aanwijzen van laadplekken. Artikel 5, zesde lid, gaat over de verantwoording van andere decentrale overheden van een samenwerkingsregio aan de ontvanger. Deze verantwoording vindt ook plaats via de SiSa-systematiek (een zogeheten ‘B-regeling’) op grond van artikel 17a, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet. Tot slot kan de minister bij besluit tot verlening van een specifieke uitkering nadere verplichtingen opleggen die noodzakelijk worden geacht ter verwezenlijking van het doel van de uitkering.

Artikel 6. Voorschotverlening

Overeenkomstig artikel 23, eerste, derde en vijfde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M verleent de minister ambtshalve een voorschot, gelijktijdig met de beschikking tot verlening van de specifieke uitkering.

Artikel 7. Verantwoording

De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering vindt plaats op de wijze die is bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet en de daarop gebaseerde Regeling informatieverstrekking sisa. Dit geldt niet alleen voor de ontvangers van de uitkering, maar ook voor de mede-overheden in het samenwerkingsverband via de zogeheten B-regeling.

Artikel 8. Vaststelling

Overeenkomstig artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M, en nu sprake is van een specifieke uitkering waarbij verantwoord wordt volgens het principe van SiSa als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-Verhoudingswet, vindt vaststelling van de specifieke uitkering plaats op basis van die verantwoording.

De vaststelling vindt plaats nadat de laatste verantwoording door de minister is ontvangen en de verplichtingen, bedoeld in artikel 5, alsmede de van overeenkomstig van toepassing zijnde verplichtingen van het Kaderbesluit subsidies I en M, zijn nagekomen.

In de regel zal de vaststelling van de specifieke uitkering plaatsvinden overeenkomstig het besluit tot verlening van die uitkering. In bepaalde gevallen kan de uitkering echter ook lager worden vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval als blijkt dat de maatregelen niet of niet volledig zijn uitgevoerd of als niet is voldaan aan de verplichtingen die aan de uitkering zijn verbonden (artikel 4:46 van de Awb).

Als de uitkering op een lager bedrag wordt vastgesteld, kan het te veel betaalde bedrag op grond van artikel 4:57 van de Awb worden teruggevorderd. Dit geldt ook als de verleningsbeschikking wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger van de uitkering wordt gewijzigd (artikel 4:48 van de Awb). Terugvordering kan plaatsvinden tot vijf jaren na de vaststelling van de specifieke uitkering (artikel 4:57, vierde lid, van de Awb).

Artikel 9. Evaluatie

Omdat op een regeling specifieke uitkeringen die is gebaseerd op de Kaderwet subsidies I en M de subsidietitel van de Awb van toepassing is, is ook de evaluatieverplichting uit artikel 4.24 van de Awb van toepassing: voor subsidies die worden verstrekt op grond van een wettelijke regeling moet minstens een keer in de vijf jaren een verslag worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.

Met de bepaling in dit artikel wordt hieraan invulling gegeven.

Artikel 10. Inwerkingtreding en horizonbepaling

Een toelichting op de inwerkingtreding en horizonbepaling is opgenomen in het algemeen deel van deze toelichting.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

Naar boven