TOELICHTING
A. Algemene deel
1. Inleiding
Deze wijzigingsregeling strekt tot de gedeeltelijke
implementatie van de Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees Parlement en de
Raad van 12 december 2017 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in
de binnenvaart en tot intrekking van de richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG van
de Raad (PbEU 2017, L 345)(hierna: richtlijn).
De doelstelling van deze richtlijn is het tot stand brengen
van een gemeenschappelijk kader voor de erkenning van
minimumberoepskwalificaties voor de binnenvaart. Met de richtlijn worden de
voorwaarden en procedures vastgesteld voor de certificering van de
kwalificaties van personen die betrokken zijn het bedienen van een vaartuig dat
de binnenwateren in de Unie bevaart en voor de erkenning van die kwalificaties
uit de andere lidstaten. De uiterste implementatiedatum van de richtlijn was
17 januari 2022.
Voor de volledige implementatie is een wijziging nodig van de
Binnenvaartwet, het Binnenvaartbesluit, de Binnenvaartregeling en enkele andere
regelingen. De volledige implementatie van de richtlijn heeft vertraging
opgelopen door de complexiteit van de te regelen aspecten. Het streven is dat
de richtlijn in de tweede helft van 2022 volledig is geïmplementeerd. Met deze
wijziging van de Binnenvaartregeling in begin 2022 wordt de richtlijn
geïmplementeerd voor zover dat mogelijk is binnen het huidige kader van de
Binnenvaartwet en het Binnenvaartbesluit. Volgens vast kabinetsbeleid is er bij
deze wijzigingsregeling sprake van zuivere en zo veel mogelijk lastenluwe
uitvoering van EU-wetgeving.
2. Richtlijn (EU) 2017/2397 beroepskwalificaties
binnenvaart
2.1 Achtergrond
De richtlijn vervangt de richtlijnen 91/672/EEG1 en 96/50/EG2, welke voorzien in de wederzijdse erkenning van
vaarbewijzen en minimumeisen voor de afgifte ervan bevatten. Deze twee
richtlijnen beperkten zich tot de wederzijdse erkenning van certificaten van
schippers van vaartuigen die gebruikmaken van de Europese binnenwateren, met
uitzondering van de wateren die worden beheerst door de Akte van Mannheim, de
zogeheten Aktewateren.3 De richtlijn heeft in dat opzicht twee belangrijke
verschillen met de richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG. Ten eerste dat de
richtlijn zich ook uitstrekt tot alle andere leden van de dekbemanning, zoals
bijvoorbeeld de (vol)matroos en deksman. Ten tweede dat de richtlijn zich
tevens uitstrekt tot de beroepskwalificaties die van toepassing zijn op een
dekbemanning die vaart op de Aktewateren.
De richtlijn beoogt de bevordering van de arbeidsmobiliteit
en de veiligheid in de binnenvaartsector door ervoor te zorgen dat de
kwalificaties van geschoolde werknemers in de hele Europese Unie gelijkluidend
zijn en erkend worden. Daartoe is het toepassingsbereik uitgebreid naar alle
dekbemanningsleden.
Met de komst van de richtlijn is een brede erkenning van deze
beroepskwalificaties in de binnenvaart bewerkstelligd. Elke lidstaat kende tot
voor kort zijn eigen systeem voor het verkrijgen van kwalificaties.
Kwalificaties in de ene lidstaat waren niet automatisch geldig in een andere
lidstaat, de erkenning liep tot nu toe via de Richtlijn 2005/36/EG4 die geïmplementeerd is in de Algemene wet erkenning
EU-beroepskwalificaties. Daardoor was er een uiteenlopend scala van
minimumeisen dat per lidstaat gehanteerd werd. Deze uiteenlopende minimumeisen
voor de beroepskwalificaties boden onvoldoende zekerheid voor de lidstaten en
bemanningsleden wat betreft de erkenning van beroepskwalificaties van bemanning
uit andere lidstaten. Die zekerheid was gewenst omdat de eisen impact hebben op
de algehele veiligheid van de binnenvaart.
2.2 Hoofdlijnen richtlijn
Kern van de richtlijn is dat het huidige ervaringsgerichte
kwalificatiesysteem wordt gewijzigd in een competentiegericht
kwalificatiesysteem voor dekbemanningsleden in de beroepsvaart voor goederen-
en personenvervoer. Met deze richtlijn wordt een stap gezet naar Europese
harmonisatie van de regelgeving ten aanzien van de benodigde kwalificaties voor
dekbemanningsleden op een binnenvaartschip. De richtlijn beoogt hiermee de
mobiliteit te bevorderen en de veiligheid van de scheepvaart op de
binnenwateren en de bescherming van personen en milieu te waarborgen.
De richtlijn introduceert het kwalificatiecertificaat van
de Unie (het kwalificatiecertificaat). Dit is het kwalificatiecertificaat dat
wordt afgegeven door de Lidstaten van de Europese Unie aan diegene die voldoet
aan de voorgeschreven competenties om zo’n kwalificatiecertificaat te
ontvangen.
Met deze harmonisatie wordt bereikt dat een door een van de
Lidstaten van de Europese Unie uitgegeven kwalificatiecertificaat, geldig is op
alle binnenwateren van de Europese Unie. Afzonderlijke erkenning van
individuele Lidstaten is daarom niet meer nodig. Dit betekent tevens een
verschuiving van de erkenningsbevoegdheid ten aanzien van dergelijke documenten
van derde landen van de Lidstaten naar de Europese Commissie.
Wat betreft kwalificatiecertificaten, dienstboekjes en
logboeken die zijn afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het
scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP), regelt de Richtlijn dat deze geldig zijn
op alle binnenwateren van de Unie, wanneer de eisen in het RSP identiek zijn
aan de eisen in de Richtlijn.
De richtlijn is van toepassing op dekbemanningsleden,
deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas en deskundigen voor de
passagiersvaart op nader aangeduide typen vaartuigen. Hoewel de richtlijn
harmonisatie van de beroepskwalificaties voor dekbemanningsleden in het leven
roept, omschrijft de richtlijn de toepasbaarheid van de richtlijn mede aan de
hand van het type vaartuig waarop de respectievelijke dekbemanningsleden
aanwezig kunnen zijn. Zo strekt de richtlijn zich uit tot de volgende typen
vaartuigen: vaartuigen met een lengte van 20 meter of meer, vaartuigen waarvan
het volume 100 kubieke meter of meer bedraagt, bepaalde typen sleep- en
duwboten, passagiersvaartuigen, vaartuigen die uit hoofde van Richtlijn
2008/68/EG5 over een goedkeuringscertificaat moeten beschikken en
drijvende werktuigen. Belangrijk is voorts te vermelden dat de richtlijn zich
expliciet richt op passagiersvaartuigen. Hiermee wordt, net als in de zeevaart,
gedoeld op vaartuigen die gebouwd en ingericht zijn voor het vervoer van meer
dan 12 passagiers.
De richtlijn geeft daarnaast aan welke gevallen buiten het
toepassingsbereik vallen. Zo zijn personen die varen om sportieve of
recreatieve redenen, die betrokken zijn bij het bedienen van niet vrij-varende
ponten of die betrokken zijn bij het bedienen van bepaalde vaartuigen van
hulpdiensten of de strijdkrachten uitgezonderd van de toepassing van de
richtlijn.
3. Mogelijkheden binnen huidige
binnenvaartregelgeving
Met deze gedeeltelijke implementatie is geprobeerd zo veel
mogelijk onderdelen van de richtlijn te implementeren binnen de ruimte die de
Binnenvaartwet en het Binnenvaartbesluit daarvoor bieden. De wijzigingen die al
mogelijk waren zien vooral op het kwalificatiecertificaat voor de schipper, het
kwalificatiecertificaat voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas,
de specifieke vergunningen en de kwalificaties voor de overige
dekbemanning.
Deze gedeeltelijke implementatie heeft het doel te voorkomen
dat het verstrijken van de uiterste implementatiedatum zonder dat de volledige
implementatie plaats heeft gevonden tot problemen leidt. Een belangrijk aspect
van de richtlijn is namelijk de erkenning van de kwalificatiecertificaten die
zijn uitgegeven in Nederland in de andere EU-lidstaten en omgekeerd. Bij het
uitblijven van implementatie en het vasthouden aan het oude systeem zou dat
daarom tot problemen voor de binnenvaartsector kunnen leiden op de
binnenwateren van andere EU-lidstaten.
De vertraging bij het volledig implementeren van de richtlijn
speelt echter niet alleen in Nederland. Om die reden is het niet volledig
duidelijk hoe de situatie in het buitenland zal zijn voor Nederlandse
dekbemanningsleden. Mede omdat ook het RSP nog niet is aangepast wordt er in
het verband van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart gewerkt aan een
onderlinge oplossing.
Voor het kwalificatiecertificaat schipper wordt gebruik
gemaakt van de mogelijkheid om vaarbewijzen af te geven en in aanvulling daarop
van de mogelijkheid om bewijzen van vaarbekwaamheid gelijk te stellen aan het
beperkt groot en groot vaarbewijs.
De specifieke vergunningen die benodigd zijn bij het varen op
bepaalde wateren of onder bepaalde omstandigheden worden als voorwaarde gesteld
bij de gelijkstelling van het kwalificatiecertificaat schipper. Op die manier
kunnen de specifieke vergunningen al worden geïntroduceerd in deze
gedeeltelijke implementatie. Het kwalificatiecertificaat schipper is maar
beperkt te gebruiken zonder eventuele specifieke vergunningen. Zonder die
specifieke vergunningen zou dus ook deze gedeeltelijke implementatie maar
beperkt nuttig zijn.
Voor de kwalificaties voor de overige dekbemanningsleden, de
dekbemanningsleden die geen schipper zijn, wordt dezelfde grondslag gebruikt
als de grondslag die al werd gebruikt voor de kwalificaties zoals die vóór deze
gedeeltelijke implementatie al bestonden. Omdat die grondslag niet voorziet in
het afgeven van kwalificatiecertificaten wordt het kwalificatiecertificaat voor
de overige dekbemanningsleden nog niet ingevoerd bij deze gedeeltelijke
implementatie. De eisen die voor de kwalificaties worden gesteld worden echter
wel veranderd in lijn met de richtlijn. Overige dekbemanningsleden kunnen nu
dus aan de eisen voor een kwalificatie voldoen door een opleiding te hebben
afgerond of de benodigde examens te hebben behaald en de bijbehorende vaartijd
te hebben opgebouwd, maar nog geen certificaat krijgen voor die behaalde
kwalificatie. Om aan te kunnen tonen dat een overig dekbemanningslid de
benodigde examens heeft behaald, kan worden volstaan met de verklaring die het
CBR afgeeft na het succesvol afleggen van het examen, de competentieverklaring
dekbemanningslid. Daarnaast stelt de richtlijn ook kwalificatiecertificaten in
voor het uitvoeren van specifieke activiteiten. Die activiteiten zijn het varen
met passagiers en het varen op vloeibaar aardgas. Het kwalificatiecertificaat
voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas wordt met deze
gedeeltelijke implementatie ook al ingevoerd. Dit certificaat is namelijk zeer
goed te vergelijken met de verklaring van deskundigheid aangaande het gebruik
van vloeibaar aardgas als brandstof die al verplicht is gesteld in het
RSP.
Een aantal zaken uit de richtlijn kunnen in deze
gedeeltelijke implementatie nog niet worden geïmplementeerd omdat de grondslag
daarvoor nog ontbreekt in de Binnenvaartwet en het Binnenvaartbesluit. Het
voornaamste is zoals gezegd het kwalificatiecertificaat voor de overige
dekbemanningsleden. Daar kunnen nu slechts de kwalificatie-eisen worden
aangepast, maar nog geen certificaat worden afgegeven en dus evenmin verplicht
worden gesteld.
Voor het kwalificatiecertificaat voor deskundigen voor de
passagiersvaart bestaat nog geen grondslag in de Binnenvaartwet of het
Binnenvaartbesluit. Deze wordt daarom met deze gedeeltelijke implementatie nog
niet ingevoerd.
Ook zal de richtlijn consequenties hebben voor de huidige
verscheidene vrijstellingen die gelden voor de verplichting om een bepaald
vaarbewijs te hebben. Omdat met deze gedeeltelijke implementatie nog niet
geheel wordt overgegaan op het nieuwe systeem is er ook voor gekozen om de
vrijstellingen tot aan de volledige implementatie te behouden in de huidige
vorm.
Verder zijn er enkele opleidingseisen nog niet helemaal in
lijn gebracht met de eisen uit de richtlijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij
de eisen voor de deksman.
4. Hoofdlijnen regeling
In hoofdlijnen zijn er drie soorten wijzigingen te
onderscheiden. Wijzigingen ter implementatie van het kwalificatiecertificaat
schipper en de bijbehorende specifieke vergunningen, wijzigingen ter
implementatie van de kwalificaties voor de dekbemanning niet zijnde schipper en
overige wijzigingen.
4.1 Kwalificatiecertificaat schipper en specifieke
vergunningen
Het kwalificatiecertificaat schipper betreft een
vaarbevoegdheidsbewijs, waarmee aangetoond wordt dat de houder bevoegd en
bekwaam is een bepaald vaartuig te besturen. Ook houdt dit
kwalificatiecertificaat schipper een aantal bekwaamheden in die zien op het
management van het schip en de aanwezige dekbemanning.
Met de wijziging van de Binnenvaartregeling kunnen er
kwalificatiecertificaten schipper worden uitgegeven conform de eisen van de
richtlijn. Het kwalificatiecertificaat schipper wordt gelijkgesteld aan het
groot vaarbewijs, het kwalificatiecertificaat schipper wordt daarmee het
alternatief van het groot vaarbewijs. De afgifte van nieuwe beperkt groot en
groot vaarbewijzen wordt beëindigd, in plaats daarvan kan dus het
kwalificatiecertificaat schipper worden aangevraagd. Diegenen die nu al houder
zijn van een beperkt groot of groot vaarbewijs kunnen deze blijven gebruiken.
Pas bij de volledige implementatie zal er een mogelijkheid komen om de oude
maar nog wel geldige vaarbewijzen om te ruilen voor het nieuwe
kwalificatiecertificaat schipper. Houders van een oud vaarbewijs waarvan de
geldigheid verlopen is door het verstrijken van de tijd moeten een nieuw
vaarbewijs aanvragen en kunnen op die manier dus wel al een nieuw
kwalificatiecertificaat schipper verkrijgen.
Onder andere voor het onderscheid tussen de rivieren,
kanalen en meren en alle binnenwateren is het van belang om ook al de
specifieke vergunningen af te geven. Deze worden nu geïntroduceerd in de
Binnenvaartregeling door ze op te nemen als voorwaarde voor de gelijkstelling
van het kwalificatiecertificaat schipper. De richtlijn kent vijf omschreven
situaties waarvoor een specifieke vergunning verplicht is gesteld. Zo wordt
voor het varen op wateren die zijn geclassificeerd als binnenwateren van
maritieme aard, het varen met behulp van radar, het varen met vaartuigen die
vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken, het varen op waterwegen die zijn
ingedeeld als binnenwatertrajecten met specifieke risico’s en het varen met
grote konvooien een specifieke vergunning vereist. Van wateren die zijn
ingedeeld als binnenwatertrajecten met specifieke risico’s is in Nederland op
dit moment geen sprake. Die specifieke vergunning en de specifieke vergunning
voor het varen met grote konvooien zijn in de gedeeltelijke implementatie nog
niet geregeld.
4.2 Kwalificaties dekbemanning niet zijnde schipper
Voor de overige dekbemanningsleden worden na de volledige
implementatie afzonderlijke kwalificatiecertificaten afgegeven. Dit betekent
dat er een afzonderlijk kwalificatiecertificaat is voor een deksman,
lichtmatroos, matroos, volmatroos en stuurman.
Voor de afgifte van de kwalificatiecertificaten voor die
overige dekbemanningsleden bestaat op het moment, totdat de volledige
implementatie van de richtlijn heeft plaatsgevonden, echter nog geen grondslag
in de Binnenvaartwet. Hierom is voor nu aangesloten bij het huidige
kwalificatiesysteem. Dekbemanningsleden worden
gekwalificeerd als bijvoorbeeld matroos of stuurman als zij voldoen aan de
eisen uit de Binnenvaartregeling, hoewel zij hier nog geen
kwalificatiecertificaat voor kunnen krijgen. De eisen voor deze kwalificaties
zijn nu zo gewijzigd dat aan de eisen van de richtlijn wordt voldaan, maar dan
zonder dat er een kwalificatiecertificaat wordt afgegeven. Dat certificaat kan
pas worden aangevraagd wanneer de volledige implementatie is afgerond.
Er zijn een aantal routes om te voldoen aan de
kwalificatie-eisen en om na de volledige implementatie van de richtlijn een
kwalificatiecertificaat aan te kunnen vragen. Voor de competentiebeoordeling
die noodzakelijk is voor een paar van de routes om aan de eisen te voldoen is
aangesloten bij het systeem van de huidige examens voor vaarbewijzen van het
CBR. Bemanningsleden kunnen dus al wel examen doen en krijgen voor een
succesvol afgesloten examen een verklaring zoals die nu ook al wordt afgegeven
na een examen voor een vaarbewijs. Met die verklaring, een
competentieverklaring dekbemanningslid, kan alleen nog geen
kwalificatiecertificaat worden aangevraagd. De verklaring is ook geen
vervangend officieel document dat de kwalificatie aantoont. Om aan de
kwalificatie-eisen voor een van de functies van de dekbemanning met
uitzondering van de schipper te voldoen, dient een dekbemanningslid te voldoen
aan de verschillende eisen van Binnenvaartregeling, zoals ook al het geval was
voor de gedeeltelijke implementatie. Daarmee kan dan een stempel in het
dienstboekje worden verkregen, op dezelfde wijze als in het oude systeem.
4.3 Overige wijzigingen
Naast de wijzigingen ter implementatie van het
kwalificatiecertificaat schipper en de wijzigingen in de kwalificaties van de
overige dekbemanningsleden wordt er met deze gedeeltelijke implementatie een
aantal andere zaken gewijzigd.
Ten eerste wordt het kwalificatiecertificaat voor
deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas geïntroduceerd voor
dekbemanningsleden die bij de bunkerprocedure van vloeibaar aardgas als
brandstof betrokken zijn. Dit is geen nieuwe eis, aangezien een vergelijkbare
verklaring van deskundigheid al verplicht was al bestond op grond van het RSP.
Er kan dan ook nog steeds worden volstaan met die verklaring op grond van het
RSP.
Ten tweede worden de eisen gesteld aan de medische
geschiktheid aangepast aan de eisen van de richtlijn. Dit betekent onder andere
een lichte aanpassing van de keuringseisen aan de hand waarvan een keuringsarts
een geneeskundige verklaring afgeeft. Bij de volledige implementatie zullen er
nog aanvullende wijzigingen plaats vinden aangaande het onderwerp medische
geschiktheid. Zo zal onder andere in het Binnenvaarbesluit een wijziging plaats
moeten vinden in de leeftijden van overige dekbemanningsleden waarop een nieuwe
keuring vereist is.
Ten derde wordt voor de schipper voor het verkrijgen van
een kwalificatiecertificaat een praktijkexamen verplicht gesteld. In het oude
systeem was het nog mogelijk om met een met goed gevolg afgelegd theoretisch
examen en voldoende vaartijd schipper te worden. Het afleggen van het
praktijkexamen zal voornamelijk plaatsvinden door het gebruik van simulatoren.
Bij een structureel gebrek aan simulatoren kan er nu in de eerste fase van de
gedeeltelijke implementatie nog worden volstaan met een hogere vaartijdeis. Ook
voor de matroos wordt een praktijkexamen ingevoerd.
Ten vierde, omwille van het aantoonbaar en controleerbaar
maken van het voldoen aan de vereiste competenties is het verplicht dat een
bemanningslid het bijbehorende kwalificatiecertificaat bij zich heeft. In geval
van de schipper betekent dit er over een apart document beschikt wordt: het
kwalificatiecertificaat schipper met daarbij, voor zover van toepassing, de
specifieke vergunningen. Voor de overige dekbemanningsleden wordt na volledige
implementatie het kwalificatiecertificaat gecombineerd met het
dienstboekje.
4.4 Wijziging overige regelingen
Met de wijzigingen van het Besluit mandaat CBR 2019 (separaat
besluit) en de Regeling tarieven scheepvaart 2005 (artikel II onderhavige
besluit) wordt het mogelijk gemaakt dat het CBR het kwalificatiecertificaat
schipper en de specifieke vergunningen afgeeft en daarvoor een tarief ontvangt.
Daarnaast is geregeld dat het CBR examens afneemt die met deze gedeeltelijke
implementatie worden geïntroduceerd of worden gewijzigd en daarvoor een tarief
ontvangt.
5. Gevolgen
5.1 Algemeen
De richtlijn is van toepassing op alle leden van de
dekbemanning en op alle binnenwateren van de Europese Unie en heeft daarmee een
breder toepassingsbereik dan de richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG. In een
aantal gevallen betekent dit, dat de kwalificatie-eisen aan dekbemanningsleden
worden aangescherpt of worden aangepast. De implementatie van de richtlijn
betekent voorts dat het huidige ervaringsgerichte kwalificatiesysteem wordt
vervangen door een competentiegericht kwalificatiesysteem. Ten eerste worden
met de introductie van het kwalificatiesysteem de vaarbewijzen, met
uitzondering van het klein vaarbewijs en enkele vrijstellingsbewijzen,
vervangen door een kwalificatiecertificaat schipper. Dit betreft dus het
vaarbevoegdheidsbewijs, dat aangeeft of een bepaald persoon bevoegd is een
bepaald vaartuig te besturen. Ten tweede wordt een aantal kwalificatie-eisen
aangepast voor de overige dekbemanningsleden.
5.2 Regeldruk en administratieve lasten
Kern van deze regeling is de introductie van een Europees
competentiegericht kwalificatiesysteem. Dit competentiegericht
kwalificatiesysteem is een verandering ten opzichte van het ervaringsgerichte
kwalificatiesysteem. In het huidige stelsel van kwalificaties wordt al aan de
schipper een apart document uitgereikt in de vorm van het vaarbewijs. Het
vaarbewijs houdt een vaarbevoegdheid in: een bewijs waarmee kennis en
bekwaamheid aangetoond wordt. Met deze wijzigingsregeling wordt het huidige
nationaal vormgegeven vaarbevoegdheidsbewijs, namelijk het groot vaarbewijs en
het beperkt groot vaarbewijs, vervangen door het kwalificatiecertificaat
schipper. Daarnaast worden voor het voeren van een schip op bepaalde wateren
specifieke vergunningen vereist. Deze specifieke vergunningen worden aan de
schipper afgegeven als aan de voorwaarden daarvoor voldaan wordt. De specifieke
vergunningen worden bijgeschreven op het kwalificatiecertificaat schipper. Dit
kwalificatiecertificaat en de eventuele specifieke vergunningen zijn geldig op
alle binnenwateren van de Europese Unie.
Met de introductie van het kwalificatiecertificatensysteem
worden, op aanvraag, kwalificatiecertificaten door de Minister afgegeven. Voor
het verkrijgen van zo’n kwalificatiecertificaat moet aan een aantal vereisten
worden voldaan. Zo zal de aanvrager van een kwalificatiecertificaat moeten
aantonen medisch geschikt te zijn en te beschikken over de juiste competenties.
Het CBR geeft per maand gemiddeld 100 nieuwe vaarbewijzen uit en verlengt per
maand ongeveer 445 vaarbewijzen. De kosten hiervoor verschillen na
inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling niet wezenlijk van de
huidige.
Met betrekking tot het aantonen van de medische geschiktheid
veranderen in geringe mate de keuringseisen aan de hand waarvan een
keuringsarts de medische geschiktheid kan bepalen. Die geringe verandering zal
weinig veranderen aan de mogelijkheden om aan de keuring te voldoen. Daarnaast
zullen houders van een kwalificatiecertificaat hun medische geschiktheid pas
opnieuw hoeven aan te tonen bij het behalen van de 60-jarige leeftijd. Vanaf de
60-jarige leeftijd dient het opnieuw aantonen elke vijf jaar te gebeuren en
vanaf de 70-jarige leeftijd elke twee jaar. Voorheen lag die grens op de
55-jarige leeftijd.
Met betrekking tot het aantonen van de competenties vindt
een aantal wijzigingen plaats in de opleidingen. Tijdens de opleidingen wordt
meer aandacht geschonken aan veiligheid, gezondheid en milieu. Bovendien wordt
de benodigde hoeveelheid vaartijd waarmee een kwalificatiecertificaat verkregen
kan worden aangepast. Over het algemeen zijn de vaartijdeisen op basis van de
richtlijn lichter dan dat ze voorheen waren. Deze aanpassingen gelden voor de
gehele dekbemanning, inclusief de schipper.
Voor de schipper in het bijzonder is voor het verkrijgen
van een kwalificatiecertificaat te allen tijde een praktijkexamen verplicht
gesteld. In het huidige systeem is het nog mogelijk om met een met goed gevolg
afgelegd theoretisch examen en voldoende vaartijd schipper te worden. Het
afleggen van het praktijkexamen zal voornamelijk plaatsvinden op simulatoren.
De betrokken onderwijsinstellingen ontwikkelen deze simulatoren. Aan de
introductie en het gebruik van deze simulatoren zijn kosten verbonden voor de
opleidingsinstellingen.
Bij de zij-instroomroute via het CBR zullen voor het
kwalificatiecertificaat schipper als gevolg van de richtlijn vooralsnog twee
extra examens worden afgelegd: een overgangsexamen en het praktijkexamen
schipper. Het overgangsexamen bevat alle door de richtlijn verplicht gestelde
onderdelen die worden geëxamineerd, maar wat nog niet in de examens van het CBR
is opgenomen. Dit examen zal rond de 100 euro gaan kosten. Het praktijkexamen,
bestaande uit twee delen, zal in totaal rond de 395 euro gaan kosten. Beide
examens zijn verplicht gesteld vanuit de richtlijn. Naar verwachting zullen
ongeveer 100 nieuwe kwalificatiecertificaten schipper per maand afgegeven
worden. Deze raming is gebaseerd op de aantallen uit eerdere jaren.
Het overgangsexamen zal in de toekomst komen te vervallen,
als het CBR zijn examenstructuur volledig heeft aangepast aan de nieuwe eisen
uit de richtlijn.
De opleidingen voor het behalen van de examens bij het CBR
middels de zij-instroomroute worden verzorgt door private opleiders. Het is
mogelijk dat zij een deel van de extra kosten, bijvoorbeeld voor het gebruik
van simulatoren, zullen doorberekenen in hun tarieven.
Het overgangsexamen en het praktijkexamen maken dat een
schipper meer tijd kwijt is voor het behalen van een kwalificatiecertificaat.
Het overgangsexamen vraagt ongeveer een week voor zelfstudie en/of opleiding en
een halve dag voor het examen. Het praktijkexamen schipper vraagt twee maal een
halve dag voor het afnemen van het examen.
Voor de andere dekbemanningsleden dan de schipper (deksman,
lichtmatroos, matroos, volmatroos en stuurman) is het nog niet mogelijk een
bewijs in de zin van een kwalificatiecertificaat af te geven. Dit komt door het
ontbreken van de nodige grondslag in de Binnenvaartwet. Dit gebrek zal met de
volledige implementatie opgelost zijn. Desondanks kan elk dekbemanningslid, na
het afleggen van de desbetreffende examens in de verschillende
opleidingsprogramma’s, zijn functie beoefenen. Dat aan de eisen van de functie
wordt voldaan wordt aangegeven middels een door de SAB geplaatst stempel in het
dienstboekje. Na volledige implementatie kunnen zij op basis van hun
dienstboekje met stempel in combinatie met de competentie-verklaring een nieuw
dienstboekje met kwalificatiecertificaat aanvragen.
Voor de matroos zal voor alle gevallen een praktijkexamen
worden ingevoerd. In sommige gevallen wordt dit praktijkexamen al afgenomen.
Bij het CBR gaat het hier om ca. 300 kandidaten per jaar. Het CBR geeft
verklaringen af à 25,55 euro per stuk. Dit praktijkexamen voor de matroos zal
een matroos ongeveer een halve dag langer de tijd kosten dan de matroos in het
oude systeem kwijt was. De examens worden afgenomen bij de private opleiders,
onder toezicht van het CBR. Welke wijzigingen in de tarieven van deze opleiders
teweeg worden gebracht is niet bekend.
5.3 Oordeel en advies ATR
De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing
regeldruk (ATR). Het Adviescollege heeft bij brief van 3 februari 2022 advies
uitgebracht. Samengevat heeft het Adviescollege geadviseerd:
-
A. In de toelichting te verduidelijken hoe de sector is
betrokken bij de totstandkoming van de regeling en hoe opvolging is gegeven aan
door de praktijk benoemde aandachtspunten.
-
B. De Nederlandse implementatie af te stemmen met andere
lidstaten, zodat knelpunten als gevolg van het mogelijk niet erkennen van
kwalificaties van functionarissen wordt voorkomen.
-
C. De regeldrukeffecten beter in kaart te brengen.
Naar aanleiding van de adviezen van de Adviescommissie is
deze toelichting aangepast. De betrokkenheid van de sector wordt nader
besproken in hoofdstuk 6 van deze toelichting. In hoofdstuk 3 over de
achtergronden van de binnenvaartregelgeving wordt ingegaan op de afstemming met
andere EU-lidstaten. In paragraaf 5.2 zijn de regeldrukeffecten verder
gekwantificeerd en daarmee verduidelijkt.
5.4 Gevolgen voor de uitvoering
Deze wijzigingsregeling is tot stand gekomen in nauw overleg
met het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en de Stichting
Afvalstoffen & Vaardocumenten Binnenvaart (SAB). Beide organisaties zijn
voorbereid op de inwerkingtreding van deze gedeeltelijke implementatie. Zo is
het CBR gereed om de kwalificatiecertificaten schippers af te gaan geven en de
examens af te nemen. Wat betreft de praktijkexamens zijn nog niet alle
simulatoren gereed. Daarom is in deze wijzigingsregeling een tijdelijke
oplossing voorzien waarmee in plaats van een praktijkexamen kan worden volstaan
met de strengere vaartijdeis uit de huidige regelgeving. De SAB is klaar om de
nieuwe dienstboekjes voor de schippers af te gaan geven.
5.5 Gevolgen voor toezicht en handhaving
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is belast met
het toezicht op en de handhaving van de regelgeving die bij de onderhavige
wijzigingsregeling gewijzigd wordt. De onderhavige wijzigingsregeling is voor
een HUF-toets (handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid) aan de
ILT voorgelegd. Bij brief van 25 januari 2022 heeft de ILT deze HUF-toets
uitgebracht. De ILT heeft de handhaafbaarheid van de regeling als positief
beoordeeld. Bij de uitvoerbaarheid heeft de ILT vragen gesteld. De ILT voorziet
dat de handhaving complexer zal worden tijdens de overgangsperiode van de oude
vaarbewijzen naar het systeem van de kwalificatiecertificaten. Gedurende deze
overgangsperiode zal het oude systeem tijdelijk van kracht blijven voor
bestaande gevallen, terwijl het nieuwe systeem geleidelijk het oude systeem
overneemt. Het hanteren van een overgangstermijn in deze regeling is
onvermijdelijk omdat de richtlijn hierin voorziet. Hiermee wordt
bemanningsleden een redelijke termijn geboden om te kunnen voldoen aan de
wijziging in de eisen die als gevolg van de implementatie van de richtlijn
doorgevoerd worden. Bij de volledige implementatie zal het oude systeem
verdwijnen uit de regelgeving en zal er met uitzondering van de
overgangsmogelijkheden nog maar één systeem zijn. In het algemeen heeft de ILT
vragen bij de fraudebestendigheid van de controlemiddelen die gebruikt worden
bij het vaststellen van de kwalificatie en vaartijd van een dekbemanningslid.
Overigens betreft dit opmerkingen die zien op het gehele systeem van
vaarbewijzen en het vaststellen van kwalificaties en niet zozeer op de inhoud
van deze regeling of de implementatie van de richtlijn. Daarom zal bij de
volledige implementatie nader worden ingegaan op de fraudebestendigheid.
6. Consultatie
Omdat deze regeling strekt ter implementatie van een bindende
EU-rechtshandeling heeft er geen internetconsultatie plaats gevonden.
Het bedrijfsleven en de sector zijn de afgelopen jaren
betrokken geweest bij de implementatie-werkzaamheden. Ze zijn dan ook op de
hoogte van de wijze waarop de richtlijn geïmplementeerd zou worden en hebben
daar ook inbreng in gehad. Een voorbeeld van een wens van de sector, die nu ook
is opgenomen in deze noodregeling, is dat personen die hun diploma hadden voor
18 januari 2022 of al hun examens al hadden afgerond bij het CBR en die alleen
nog hun vaartijd moeten halen, niet geconfronteerd zouden moeten worden met
extra examens. Deze personen hoeven alleen hun vaartijd nog te halen, dat is
geregeld in het overgangsrecht in deze regeling.
7. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Het uitgangspunt van deze wijziging is dat de aangepaste eisen
en voorwaarden voor de kwalificatiecertificaten en specifieke vergunningen
gelden voor nieuwe aanvragen. Voor dekbemanningsleden die voor deze wijziging
al een vaarbewijs hadden of aan de kwalificaties van een van de overige
dekbemanningsleden voldeden verandert er op het moment niets. Om dat te
verzekeren is er overgangsrecht vastgesteld (nieuwe artikelen 12.5a en 12.5b
Bvr). In het overgangsrecht wordt ook de omgang geregeld met studenten die
tijdens hun opleiding tegen deze wijziging van eisen worden geconfronteerd. Bij
de volledige implementatie zal er nader gekeken worden naar de termijnen van
dit overgangsrecht en de mogelijkheden en verplichtingen van die overgang naar
de nieuwe situatie voor bestaande en aankomende vaarbewijshouders en
dekbemanningsleden.
In deze regeling wordt op grond van artikel 4.17, vijfde lid,
onder d, van de Aanwijzingen voor de Regelgeving afgeweken van de vaste
verandermomenten en wordt tevens een kortere invoeringstermijn dan twee maanden
aangehouden. Dit omdat er sprake is van implementatie van een bindende Europese
richtlijn. De uiterste implementatiedatum van deze richtlijn is 17 januari
2022.
B. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel A
Met de wijziging van artikel 1.1 van de Binnenvaartregeling
(Bvr) worden de definities in lijn gebracht met de definities uit Richtlijn
2017/2397. Een aantal begrippen werd nog niet gedefinieerd in de
Binnenvaartwet/-besluit/-regeling maar wel in de richtlijn. Een begrip zoals de
competentieverklaring dekbemanningslid of de specifieke vergunning wordt met
deze wijziging van de Binnenvaartregeling geïntroduceerd.
Onderdeel B
De wijziging van artikel 1.11 Bvr maakt dat een houder van de
nieuw ingevoerde specifieke vergunning voor het varen met behulp van een radar
niet daarnaast ook een radarpatent op grond van het RSP hoeft te hebben.
Onderdeel C
Door het aanpassen van de nummers van meer recent gestarte
opleidingen in artikel 2.2 Bvr gelden ook de diploma’s van die opleidingen als
bewijs van vakbekwaamheid voor ondernemers in de binnenvaart.
Onderdeel D
Met de wijziging van artikel 2.9 Bvr worden de eisen voor de
dekbemanningsleden in lijn gebracht met de eisen die aan deze bemanningsleden
worden gesteld in Richtlijn 2017/2397. Aangezien deze wijziging van de
Binnenvaartregeling vooruit loopt op de wijziging van de Binnenvaartwet ter
implementatie van de richtlijn bestaat er nog geen wettelijke grondslag voor de
uiteindelijk verplicht te stellen kwalificatiecertificaten voor de overige
dekbemanningsleden, niet zijnde de schipper. De verplichtingen in het nieuwe
artikel 2.9 bevatten om die reden nog niet de verplichting tot het hebben van
een kwalificatiecertificaat voor die leden van de dekbemanning De eisen zijn
wel zo ver mogelijk aangevuld om aan het niveau van de eisen uit de richtlijn
te voldoen. Daarnaast wordt met het nieuwe tiende lid de automatische erkenning
van kwalificatiecertificaten uit andere landen die overeenkomstig de richtlijn
worden uitgegeven geregeld. Of kwalificatiecertificaten uit derde landen
overeenkomstig de richtlijn worden uitgegeven wordt bepaald overeenkomstig
artikel 10, vijfde lid, van de richtlijn.
Onderdeel E
Veerboten zijn niet uitgezonderd van de werking van de
richtlijn. De eisen voor de bemanningsleden anders dan de matroos en
lichtmatroos waren al op een vergelijkbaar niveau als de dekbemanningsleden op
andere schepen en veranderen door een koppeling aan artikel 2.9 vanzelf mee met
de nieuwe eisen. De matroos en lichtmatroos op een veerboot zijn afwijkende
functies van die op andere binnenvaartschepen. Hierin wordt in deze aanpassing
van de Binnenvaartregeling geen wijzigingen aangebracht. Met het nieuwe negende
lid wordt de automatische erkenning van kwalificatiecertificaten uit andere
landen die overeenkomstig de richtlijn worden uitgegeven geregeld. Of
kwalificatiecertificaten uit derde landen overeenkomstig de richtlijn worden
uitgegeven wordt bepaald overeenkomstig artikel 10, vijfde lid, van de
richtlijn.
Onderdeel F
Met het nieuwe artikel 2.10a Bvr wordt de verplichting in de
Binnenvaartregeling geïntroduceerd voor het hebben van deskundigheid bij het
gebruik van vloeibaar aardgas als brandstof. Dit was voorheen alleen geregeld
in het RSP.
Onderdeel G
Met deze wijziging zijn enkele normen en een verwijzing naar
de bijlage 5.9 (nieuw) Bvr waarin het model voor het dienstboekje voor de
schipper staat overgenomen in de Binnenvaartregeling. Voorheen werd verwezen
naar het in het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn
opgenomen model.
Onderdeel H
De modellen voor het kwalificatiecertificaat schipper, het
kwalificatiecertificaat voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas en
de specifieke vergunningen worden opgenomen in bijlage 7.3 Bvr. De verwijzing
in artikel 7.3 Bvr is daarop aangepast.
Onderdeel I
Met de wijziging van artikel 7.9b Bvr wordt mogelijk gemaakt
dat er op het kwalificatiecertificaat schipper en de specifieke vergunningen
kan worden gehandhaafd op grond van artikel 35b van de
Scheepvaartverkeerswet.
Onderdeel J
Met het nieuwe artikel 7.11a Bvr wordt het
kwalificatiecertificaat schipper gelijk gesteld aan het groot vaarbewijs. Bij
de volledige implementatie zal het kwalificatiecertificaat schipper in de
plaats komen van het beperkt groot vaarbewijs en het groot vaarbewijs. Om in
afwachting van de volledige implementatie al gebruik te kunnen maken van het
kwalificatiecertificaat schipper wordt deze in dit nieuwe artikel erkend als
gelijkwaardig document als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de wet.
Het huidige onderscheid tussen vaarbewijzen voor rivieren,
kanalen en meren (de binnenwateren met uitzondering van de Westerschelde, de
Oosterschelde, de Waddenzee, de Eems, de Dollard, het IJsselmeer, het IJmeer en
het Markermeer met uitzondering van de Gouwzee en vaarbewijzen voor alle
binnenwateren zal bij de volledige implementatie van Richtlijn 2017/2397
vervallen. Er komt een specifieke vergunning voor het varen op maritieme
wateren, welke gelijk zullen zijn aan de hiervoor genoemde wateren zoals die
zijn opgenomen in artikel 13, derde lid, van het Binnenvaartbesluit. Kort
gezegd zal het huidige Groot Vaarbewijs alle wateren gelijk zijn aan het
kwalificatiecertificaat schipper met de vergunning maritieme wateren. In dit
nieuwe artikel 7.11a Bvr is het hebben van de juiste specifieke vergunning
opgenomen als voorwaarde voor de erkenning van het kwalificatiecertificaat
schipper.
In het nieuwe artikel 7.11b Bvr is bepaald in welke
gevallen een specifieke vergunning nodig is.
Onderdeel K
In het nieuwe artikel 7.16a Bvr zijn de eisen opgenomen die
worden gesteld aan het examen ter verkrijging van het kwalificatiecertificaat
schipper, het kwalificatiecertificaat voor deskundigen op het gebied van
vloeibaar aardgas, de specifieke vergunningen en de competentieverklaring
dekbemanningslid. Daarbij wordt verwezen naar de eisen zoals die in de
richtlijn zijn opgenomen.
Onderdeel L
Met de wijziging van artikel 7.17 Bvr wordt bepaald dat
degene die examen aflegt voor de verkrijging van een kwalificatiecertificaat
schipper, een kwalificatiecertificaat voor deskundigen op het gebied van
vloeibaar aardgas, een specifieke vergunning of de competentieverklaring
dekbemanningslid bij het gunstig afleggen van dat examen een verklaring krijgt
als bewijs van het met gunstig gevolg afleggen van het examen. Hier wordt in
het tweede lid voor de bemanningsleden anders dan de schipper ook de
competentieverklaring dekbemanningslid geïntroduceerd. Deze verklaring wijkt in
de vorm niet af van een verklaringen zoals bedoeld in artikel 26, eerste lid,
van de Binnenvaartwet die ook al werden afgegeven ter verkrijging van een
vaarbewijs.
Onderdeel M
Met de wijziging van artikel 7.18 Bvr worden de eisen ter
verkrijging van een kwalificatiecertificaat schipper bepaald, gebaseerd op de
vereisten uit de richtlijn. Door deze wijziging is het niet meer mogelijk om
het beperkt groot en het groot vaarbewijs af te geven. Met de toevoeging van
het nieuwe vijfde lid wordt het mogelijk gemaakt dat houders van een beperkt
groot of groot vaarbewijs waarvan de geldigheid afloopt deze kunnen inwisselen
voor een kwalificatiecertificaat schipper. Het zesde lid bepaalt welke
opleidingsprogramma’s voldoen aan de eisen van de richtlijn. In het zevende lid
wordt de verplichte medische keuring geregeld die plaats moet vinden bij het
bereiken van een bepaalde leeftijd.
Onderdeel N
Met de wijziging van het eerste lid van artikel 7.19 Bvr
wordt de mogelijkheid om vaartijd uit de zeevaart mee te nemen als vaartijd
voor de verkrijging van een vaarbewijs in overeenstemming gebracht met de
richtlijn. Artikel 7.19 Bvr, tweede lid, komt te vervallen. Dit enerzijds omdat
de richtlijn voorschrijft dat vaartijd te allen tijde wordt opgedaan aan boord
van een schip. Daarnaast is het zo dat in de richtlijn de voor de verschillende
routes verschillende vaartijdeisen voorschrijft. Dekbemanningsleden die een
opleidingsprogramma via een school volgen hebben te maken met een andere
vaartijdeis dan dekbemanningsleden die hun bekwaamheid aantonen door middel van
een examen bij het CBR. Daarnaast kan op grond van de richtlijn de vaartijd die
opgedaan is tijdens een opleidingsprogramma tot bijvoorbeeld matroos geen
vervanging zijn voor vaartijd die moet worden opgedaan tijdens een
opleidingsprogramma tot schipper.
Onderdeel O
Met de wijziging van artikel 7.19a wordt de afgifte van de
verschillende specifieke vergunningen mogelijk gemaakt en wordt bepaald aan
welke eisen een aanvrager moet voldoen. Deze eisen zijn ontleend aan de
richtlijn.
Onderdeel P
De invoeging van het nieuwe artikel 7.19b maakt de afgifte
van het kwalificatiecertificaat voor deskundigen op het gebied van vloeibaar
aardgas mogelijk. Er wordt geregeld aan welke eisen een aanvrager moet voldoen
en wat de geldigheidsduur is van dit kwalificatiecertificaat.
Onderdeel Q
Met de wijziging van artikel 7.21 Bvr wordt er in plaats van
een opsomming van de mogelijke vaarbewijzen waarvoor examen kan worden gedaan
verwezen naar de artikelen waarin deze examens zijn geregeld.
Onderdeel R
Met de nieuwe artikelen die worden ingevoegd wordt
overgangsrecht vastgesteld van de oude situatie naar de tijdelijke situatie die
het gevolg is van de gedeeltelijke implementatie. Bij de volledige
implementatie zal het overgangsrecht verder worden uitgewerkt en zullen er ook
meer termijnen worden gesteld voor de geldigheid van dat overgangsrecht, met
name voor de eerste drie artikelleden van het nieuwe artikel 12.5a. Het
overgangsrecht dat met deze wijzigingsregeling wordt vastgesteld zal dus niet
onbeperkt geldig zijn. Uiteindelijk zal een volledige overgang naar het nieuwe
systeem plaats moeten vinden. Artikel 12.5a, eerste lid, Bvr regelt dat de
situatie voor bestaande bemanningsleden hetzelfde blijft als voorheen. Artikel
12.5a, tweede en derde lid, Bvr regelt dat personen die op weg zijn om een
kwalificatie te behalen en al voldeden aan de competentie-eisen niet tussen wal
en schip vallen nu de eisen tussentijds aangepast worden. Zij blijven voldoen
aan voorwaarden waar zij al aan voldeden voor dat deze veranderd werden en
moeten, indien zij nog niet voldeden aan de vaartijdeis, alsnog voldoen aan de
oude eis. Zo kan bijvoorbeeld een aanvrager die een vaarbewijs heeft
aangevraagd en aan de voorwaarden van voor deze wijziging voldeed, maar aan wie
dat vaarbewijs nog niet was afgegeven nog steeds dat vaarbewijs krijgen op
basis van die oude voorwaarden. Personen die voor een kwalificatie al wel hun
competentie hebben aangetoond maar nog niet voldoende vaartijd hebben opgebouwd
kunnen nog steeds die kwalificatie behalen met het oude bewijs van hun
competentie en door te voldoen aan de oude vaartijdeis. Artikel 12.5a, vierde,
vijfde en zesde lid, regelt dat het mogelijk blijft voor personen die al een
opleiding volgden maar deze niet op tijd konden afronden om toch aan de
kwalificatie-eisen te voldoen. Deze mogelijkheid wordt geboden met het oog op
opgelopen vertraging in de opleidingen door Covid-19 en is in de tijd al
beperkt om alleen diegenen tegemoet te komen die anders aan het einde van hun
opleiding geconfronteerd zouden worden met extra eisen en examens. Artikel
12.5a, zevende lid, regelt dat personen die een vaarbewijs willen verkrijgen
via de CBR-route en voor de gedeeltelijke implementatie begonnen zijn met het
afleggen van de benodigde examens tot 1 mei 2022 de tijd krijgen om deze route
te doorlopen zonder te hoeven voldoen aan aanvullende eisen.
Het nieuwe artikel 12.5b regelt de samenhang tussen de
nieuwe specifieke vergunningen en de vergelijkbare documenten die al bestaan op
grond van het RSP. Zolang het RSP nog niet is aangepast aan de eisen van de
richtlijn zal dit artikel nodig blijven.
Onderdeel S
Met de nieuwe bijlage 5.9 Bvr wordt het nieuwe model van het
af te geven dienstboekje schipper in de Binnenvaartregeling opgenomen. Dit
model is vastgelegd in de Europese standaard voor kwalificaties in de
binnenvaart.
Onderdeel T
Met deze wijziging van hoofdstuk 2 van de bijlage 6.1 Bvr
worden de keuringseisen aan de hand waarvan de medische geschiktheid wordt
bepaald gewijzigd. Deze eisen zijn als gedelegeerde handeling aangenomen in
aanvulling op de richtlijn.
Onderdeel Q
Met deze wijziging van bijlage 7.3 Bvr worden de modellen
aangewezen op basis waarvan het kwalificatiecertificaat schipper, het
kwalificatiecertificaat voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas en
de specifieke vergunningen worden afgegeven. Deze modellen zijn vastgelegd in
de Europese standaard voor kwalificaties in de binnenvaart, ES-QIN.
Artikel II
Met de nieuwe artikelen in de Regeling tarieven scheepvaart
2005 wordt het mogelijk gemaakt voor het CBR om tarieven te stellen bij de
aanvraag van kwalificatiecertificaten schipper, kwalificatiecertificaten voor
deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas en specifieke vergunningen en
voor de examens voor het kwalificatiecertificaat schipper, het
kwalificatiecertificaat voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas,
een specifieke vergunning en de competentieverklaring dekbemanningslid.
Artikel IV
De richtlijn had op 17 januari 2022 in de Nederlandse
regelgeving moeten zijn geïmplementeerd. In verband hiermee dient deze regeling
zo spoedig mogelijk in werking te treden. Daarom treedt deze in werking de dag
na de publicatie ervan in de Staatscourant.
De Minister van
Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers