Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 november 2022, 2022-0000221361, houdende regels voor het verstrekken van een eenmalige specifieke uitkering voor de onderwijsroute (Regeling specifieke uitkering onderwijsroute)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

centrumgemeente:

gemeente als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, van het Besluit SUWI;

college:

college van burgemeester en wethouders;

onderwijsroute:

leerroute als bedoeld in artikel 8 van de Wet inburgering 2021;

Minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

specifieke uitkering:

eenmalige specifieke uitkering als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. De specifieke uitkering

De Minister verstrekt een eenmalige specifieke uitkering aan het college ten behoeve van het realiseren van aanbod voor de onderwijsroute en voor voorzieningen die, totdat het aanbod is gerealiseerd, voor de doelgroep worden getroffen vanwege de vertraging die als gevolg van het ontbreken van aanbod van de onderwijsroute is ontstaan.

Artikel 3. Bestedingseisen

Het college besteedt de middelen aan:

  • a. de onderwijsroute;

  • b. voorzieningen die:

    • 1°. voor de doelgroep van de onderwijsroute benodigd zijn ter overbrugging van de periode totdat het aanbod van de onderwijsroute is gerealiseerd; en

    • 2°. worden aangeboden vanwege de vertraging die als gevolg van het ontbreken van aanbod van de onderwijsroute is ontstaan.

Artikel 4. Hoogte en verdeling specifieke uitkering aan het college

  • 1. Voor de specifieke uitkering is een bedrag van in totaal € 24.000.000 beschikbaar. Het eerste deel wordt uitgekeerd in het kalenderjaar 2022 en bedraagt in totaal € 15.000.000. Het tweede deel wordt uitgekeerd in het kalenderjaar 2023 en bedraagt in totaal € 9.000.000.

  • 2. Het bedrag voor het kalenderjaar 2022, genoemd in het eerste lid, wordt onder gemeenten verdeeld op basis van het totaal aantal asielstatushouders in de onderwijsroute dat zich in 2022 in een gemeente heeft gehuisvest en ultimo van het jaar 2022 in de betreffende gemeente woonachtig is.

  • 3. Het bedrag voor het kalenderjaar 2023, genoemd in het eerste lid, wordt onder gemeenten verdeeld op basis van het totaal aantal asielstatushouders in de onderwijsroute dat zich in 2023 in een gemeente heeft gehuisvest en ultimo van het jaar 2023 in de betreffende gemeente woonachtig is.

  • 4. Het aantal asielstatushouders in de onderwijsroute, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt vastgesteld aan de hand van gegevens van Dienst Uitvoering Onderwijs.

  • 5. De beschikking met de definitieve toegekende uitkering wordt binnen zes maanden na afloop van het uitvoeringsjaar aan het college verzonden.

  • 6. Indien de definitieve toegekende uitkering hoger is dan het voorschot wordt het verschil in één keer nabetaald en indien de definitieve toegekende uitkering lager is dan het voorschot wordt het verschil in één keer teruggevorderd.

Artikel 5. Bevoorschotting

  • 1. Het college ontvangt een voorschot op de uitkering. Het voorschot voor het kalenderjaar 2022 is gebaseerd op het aantal inwoners per 1 januari 2021 in de betreffende gemeente. Het voorschot voor het kalenderjaar 2023 is gebaseerd op het aantal inwoners per 1 januari 2022 in de betreffende gemeente.

  • 2. De hoogte van het voorschot wordt middels een beschikking aan het college bekend gemaakt. Voor het jaar 2022 en het jaar 2023 ontvangt het college de beschikkingen zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 6. Verantwoording door het college

  • 1. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de besteding van deze specifieke uitkering conform de bestedingseisen, bedoeld in artikel 3, en op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet en het bepaalde in de Regeling informatieverstrekking sisa.

  • 2. Indien de uitvoering van deze regeling volledig aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen is opgedragen, kan voor de vaststelling de informatie in aanmerking worden genomen die het openbaar lichaam heeft verstrekt over het jaar waarop de vaststelling betrekking heeft. De eerste zin is slechts van toepassing indien de bedoelde informatie is vastgesteld overeenkomstig artikel 34a van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 7. Vaststelling door de Minister

  • 1. De Minister stelt de terugvordering vast op basis van de verantwoorde bestedingen en baten van een gemeente in sisa. Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 2, niet volledig is besteed, wordt de uitkering ter hoogte van het niet bestede deel door de Minister teruggevorderd, tenzij de reserveringsregeling, bedoeld in artikel 8, van toepassing is.

  • 2. De Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering, bedoeld in het eerste lid, aan het college.

  • 3. De bestedingen worden bij de vaststelling buiten aanmerking gelaten indien deze blijkens het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 213, vierde lid, van de Gemeentewet, dat deel uit maakt van de informatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, als fout of onzeker worden aangemerkt.

  • 4. Bij de vaststelling wordt uitgegaan van de gegevens waarvan de Minister kennis heeft op 30 september van het jaar volgend op het verantwoordingsjaar, met dien verstande dat gegevens die het college op verzoek van de Minister op een latere datum verstrekt mede in aanmerking worden genomen.

  • 5. Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het tweede lid, niet binnen achttien maanden na het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontvangen, stelt de Minister de specifieke uitkering ambtshalve vast.

Artikel 8. Reserveringsregeling

Indien in het kalenderjaar 2022 de uitkering, bedoeld in artikel 2, niet volledig is besteed aan de onderwijsroute of voorzieningen als bedoeld in artikel 3, kan het college het niet bestede bedrag tot maximaal 100% van de toegekende uitkering reserveren voor besteding aan de onderwijsroute of voorzieningen als bedoeld in artikel 3, in het daaropvolgende kalenderjaar.

Artikel 9. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2022.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering onderwijsroute.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

TOELICHTING

I. Algemeen

1.1 Aanleiding

De Wet inburgering 2021 (hierna aangeduid als Wi 2021) heeft als doelstelling: alle inburgeringsplichtigen doen snel en volwaardig mee in de Nederlandse maatschappij, liefst via betaald werk. Dit doel vertaalt zich in een specifiek beleidsdoel voor het nieuwe inburgeringsstelsel: inburgeringsplichtigen bereiken het voor hen hoogst haalbare taalniveau (liefst niveau B1) en kennis van de Nederlandse maatschappij, in combinatie met gerichte inspanningen op participeren naar vermogen vanaf de start van het inburgeringstraject. 1

Om dit resultaat te bereiken zijn in de Wi 2021 drie leerroutes gerealiseerd waarmee aan de inburgeringsplicht kan worden voldaan: de B1-route, de zelfredzaamheidsroute en de onderwijsroute. Met de nieuwe regierol voor gemeenten is het aan gemeenten om voor asielstatushouders te voorzien in het aanbod van de leerroutes. Het Rijk stelt een totaalbudget beschikbaar via een Specifieke Uitkering (‘de reguliere SPUK’ Wi 2021) waarmee gemeenten onder andere de drie leerroutes moeten financieren. De onderhavige regeling is afgestemd met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën.

Na signalen van gemeenten en onderwijskoepels over het beperkte budget dat gemeenten tot hun beschikking hadden voor de onderwijsroute in verhouding tot de reële kosten van de onderwijsroute, is in de zomer van 2021 in opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een onderzoek uitgevoerd, zodat de gestelde discrepantie kon worden onderbouwd en verklaard. Dit onderzoek is uitgevoerd door Andersson Elffers Felix (AEF), waarvan het resultaat door hen op 17 september 2021 is opgeleverd.2 Het AEF-rapport constateerde onder meer dat er sprake is van onvoldoende bekostiging én dat er inhoudelijke knelpunten zijn waardoor de aanbesteding van de onderwijsroute niet van de grond komt. De inhoudelijke knelpunten zagen vooral op: 1) (onvoldoende) schaalgrootte, (versnippering van de onderwijsroute kan de klasgrootte beperken en verschillen tussen de trajecten op verschillende niveaus – zowel in grootte doelgroep, startniveau doelgroep en behoefte van de doelgroep – waardoor het waarschijnlijk is dat klassen niet altijd bestaan uit de maximale klasgrootte) en 2) regionale spreiding/reisafstanden welke een goede infrastructuur en opzet van de onderwijsroute belemmeren.

Bestuurlijk akkoord

Naar aanleiding van het rapport van AEF heeft de Minister van SZW samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bestuurlijk overleg gevoerd met diverse partijen. Op 8 november 2021 hebben beide ministers een afrondend bestuurlijk overleg gevoerd met de VNG, MBO Raad, NRTO, UvNL (voorheen VSNU), VH, UAF en Divosa waarin men tot een akkoord is gekomen, namelijk een werkbare oplossing voor de knelpunten voor de korte termijn en een procesafspraak voor de lange termijn3.

Gelet op de korte termijn tot inwerkingtreding van de Wi 2021 toentertijd is in het bestuurlijk overleg afgesproken dat de Minister van SZW eenmalig extra budget ter hoogte van € 24.000.000 beschikbaar stelt, uit te keren aan centrumgemeenten van arbeidsmarktregio’s in 2022 en 2023 om er op regionaal niveau voor te zorgen dat het aanbod voor de onderwijsroute op korte termijn tot stand komt. Het gaat om een bedrag van € 15 miljoen in 2022 en € 9 miljoen in 2023, uit te keren via een specifieke uitkering (SPUK). Met het extra budget is de verwachting dat het in ieder geval voor de groep die in 2022 inburgeringsplichtig wordt mogelijk zal zijn om in de onderwijsroute in te stromen en deze af te ronden.

Naar aanleiding van deze afspraken is gebleken dat in een aantal regio’s al aanbod op de onderwijsroute tot stand is gekomen en signalen vanuit gemeenten geven het vertrouwen dat er als gevolg van deze SPUK in de meeste regio’s op korte termijn aanbod zal ontstaan. Om te voorkomen dat inburgeraars die in aanmerking komen voor de onderwijsroute tussen wal en schip vallen in de periode dat er nog geen onderwijsroute is, is afgesproken dat de middelen ook kunnen worden ingezet voor benodigde overgangsvoorzieningen voor deze doelgroep – totdat de onderwijsroute is gerealiseerd. Met de overgangsvoorzieningen kan ervoor worden gezorgd dat de inburgeringsplichtigen de onderwijsroute, zodra eenmaal gestart, mogelijk makkelijker of sneller kunnen doorlopen, bijvoorbeeld door alvast te beginnen met taalonderwijs. Deze benodigde overgangsvoorzieningen zijn – gelet op de diversiteit van voorzieningen – niet (limitatief) opgesomd in deze regeling. Van belang is echter dat het voorzieningen betreft voor de doelgroep die nadat de onderwijsroute in het persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP) is vastgesteld, door het ontbreken van aanbod niet direct de onderwijsroute kan instromen. Voor de periode totdat dit daadwerkelijk mogelijk is, kunnen gemeenten voorzieningen treffen om deze periode te overbruggen.

Parallel hieraan wordt gewerkt aan een structurele borging: hoe en op welke wijze kan de onderwijsroute financieel en organisatorisch het beste worden georganiseerd.

Rol centrumgemeenten

In het bestuurlijk overleg is door partijen eveneens akkoord bereikt over een rol voor centrumgemeenten om de aanbestedingen vlot te trekken. Dit gelet op de omstandigheid dat enkel extra financiële middelen niet zouden leiden tot een structurele oplossing van het probleem. Uit het rapport van AEF bleek immers dat ook de schaalgrootte een belemmering vormde. Met de rol van centrumgemeenten werd de bovenregionale samenwerking aangemoedigd en daarmee de problematiek van de schaalgrootte ondervangen.

Gelet op de afspraken uit het bestuurlijk akkoord heeft intensief overleg met de VNG plaatsgevonden over de uitwerking van de afspraken in de onderhavige regeling. Geconstateerd werd dat centrumgemeenten de beoogde rol veelal reeds uitvoeren of voornemens zijn uit te voeren. Een (nieuwe) juridische verplichting voor centrumgemeenten in de onderhavige regeling leidt tot meer uitvoeringsvraagstukken, bijvoorbeeld over de inrichting van bezwaarprocedures, maar ook tot tijdrovende gesprekken onderling, waardoor na overleg tussen SZW en de VNG is besloten om de rol niet uit te werken in de onderhavige regeling, aangezien dit reeds een stevige bestuurlijke basis heeft. De onderhavige specifieke uitkering wordt daarom uitgekeerd aan de individuele gemeenten.

1.2. Doel van de regeling

Het totaalbudget dat verstrekt wordt aan gemeenten dient ter financiering van de kosten van inburgeringsvoorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht. Deze middelen worden verstrekt via de Reguliere SPUK Wi 2021. Daarnaast ontvangen gemeenten middelen via het gemeentefonds voor de kosten die verband houden met de uitvoering van de Wi 2021.

Er is gekozen voor onderhavige regeling om het zo spoedig mogelijk realiseren van landelijk dekkend aanbod van de onderwijsroute mogelijk te maken. De keuze voor een aparte SPUK naast de Reguliere SPUK Wi 2021 komt voort uit het feit dat een ophoging van de Reguliere SPUK Wi2021 voor gemeenten gelet op de systematiek van deze SPUK, namelijk directe financiering op basis van aantallen inburgeraars, niet past bij de vaste bedragen die via onderhavige SPUK beschikbaar worden gesteld. In tegenstelling tot de Reguliere SPUK, fluctueert het totaal beschikbare budget van € 24 miljoen immers niet mee met de instroom van asielstatushouder. Een hogere instroom betekent de facto minder middelen per asielstatushouder. Daarbij gaat het om eenmalige financiële middelen waarmee in ieder geval de asielstatushouders die in 2022 inburgeringsplichtig worden, kunnen instromen in de onderwijsroute. Bovendien is de Reguliere SPUK Wi 2021 bedoeld voor alle drie de leerroutes en niet specifiek voor de onderwijsroute of de daarmee samenhangende overgangsvoorzieningen. Om deze redenen is gekozen voor een eenmalige specifieke uitkering op basis van een ministeriële regeling, gebaseerd op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet.

1.3. Inhoud van de regeling

Gemeenten ontvangen eenmalig extra financiële middelen van het Rijk, welke in twee opvolgende jaren worden uitbetaald. De hoogte van het bedrag per gemeenten wordt vastgesteld op basis van het aantal asielstatushouders in de onderwijsroute die in 2022 in een Nederlandse gemeente zijn gehuisvest en ultimo van 2022 respectievelijk 2023 woonachtig zijn in de betreffende gemeente.

Gemeenten ontvangen een voorschot op basis van het aantal inwoners in de gemeente. Ook de verdeling van asielstatushouders is gebaseerd op het aantal inwoners en daarmee is dit aan de voorkant de meest objectieve inschatting voor de verdeling van de middelen voor de onderwijsroutes over gemeenten. De beschikkingen waarin de bedragen voor 2022 aan gemeenten worden bekend gemaakt volgen zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van deze regeling. Dit geldt eveneens voor de beschikkingen voor het jaar 2023.

Deze specifieke uitkering wordt in twee jaren beschikbaar gesteld. Het eerste deel van € 15.000.000 (15 miljoen euro) wordt uitbetaald in 2022 en het tweede deel van € 9.000.000 (9 miljoen euro) wordt uitbetaald in 2023. Het gaat om extra financiële middelen die gemeenten ontvangen bovenop de reguliere middelen die gemeenten reeds uit de Reguliere SPUK Wi 2021 ontvangen voor inburgeringsvoorzieningen.

Rol centrumgemeenten

Voor de verantwoordelijkheid omtrent aanbod geldt dat centrumgemeenten voor hun arbeidsmarktregio de aanbestedingen kunnen organiseren en daarmee dus – afhankelijk van de vorm die gemeenten overeenkomen – ook als aanspreekpunt fungeren voor de cursusinstelling (de aanbieder van het taalschakeltraject). Deze rol hebben centrumgemeenten in de praktijk veelal al, maar met het bestuursakkoord is deze rol expliciet gemaakt. Voornoemde brengt – wederom afhankelijk van de samenwerkingsvorm waar gemeenten voor kiezen – veelal geen financiële verantwoordelijkheid van de centrumgemeenten met zich mee; individuele gemeente dragen zelf de zorg voor de financiële afwikkeling aan de cursusinstellingen. In de overgangsfase, totdat er sprake is van aanbod van de onderwijsroute, is er formeel geen sprake van een aanbieder van taalschakeltraject, maar worden instellingen die de overgangsvoorzieningen aanbieden als zodanig genoemd.

Hoewel het wel de voorkeur heeft – gelet op de te realiseren schaalgrootte – dat gemeenten samenwerken met de centrumgemeenten van hun arbeidsmarktregio, zijn er ook omstandigheden denkbaar waardoor aansluiting bij een andere arbeidsmarktregio meer voor de hand ligt. Zo is het mogelijk dat gemeenten qua afstand en ligging beter bij een andere regio passen, of al reeds in andere samenwerkingsverbanden zitten. De onderhavige regeling staat daar niet aan in de weg.

Bestedingseisen, verantwoording en terugvordering

Voor de bestedingseisen en de verantwoording over de bestedingen geldt dat gemeenten de middelen kunnen besteden aan de onderwijsroute. Daarnaast kunnen de extra middelen door gemeenten ook worden besteed aan overgangsvoorzieningen die worden getroffen vanwege de vertraging die als gevolg van het ontbreken van een aanbod van de onderwijsroute is ontstaan. Voor deze specifieke bestedingseis zal worden geregeld dat er een extra invulvak wordt toegevoegd aan het SiSa invulformulier van deze SPUK.

De verantwoording van deze specifieke uitkering bestaat uit het verantwoorden in SiSa van de bestedingen en de baten. Het saldo van de bestedingen en de baten wordt aangeduid met netto bestedingen.

De Minister van SZW stelt de hoogte van de terugvordering vast op basis van de verantwoorde bestedingen en baten van een gemeente in SiSa.

Indien in het kalenderjaar 2022 de uitkering, bedoeld in artikel 2, niet volledig is besteed aan de onderwijsroute of overgangsvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 2, kan het college het niet bestede bedrag tot maximaal 100% van de voor het jaar 2022 definitief toegekende uitkering reserveren voor besteding aan inburgeringsvoorzieningen (volgens artikel 3) in het daaropvolgende kalenderjaar.

Als het verantwoorde bedrag van de (netto) bestedingen bij deze specifieke uitkering lager is dan de uitkering bedoeld in artikel 4 wordt het niet bestede bedrag teruggevorderd rekening houdend met de reserveringsregeling genoemd in artikel 6.

Indien het totaal van de netto bestedingen van beide hierboven genoemde categorieën bij een gemeente hoger is dan de door Minister van SZW in een jaar aan een gemeente definitief toegekende uitkering bij deze regeling, kan een gemeente overige bestede middelen aan de onderwijsroute verantwoorden bij de Reguliere SPUK Wi 2021. Bij de Reguliere SPUK Wi 2021 gelden de bestedingseisen opgenomen in artikel 40, eerste lid, van de Wet inburgering 2021.

De reguliere SPUK wordt door gemeenten jaarlijks verantwoord. De gemeenten verantwoorden zich aan het Rijk via SiSa over de bestedingen.

2. Verhouding tot bestaande regelgeving

Aan gemeenten kan op grond van deze regeling een eenmalige specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a en 17, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet worden verstrekt. De regels in de Financiële-verhoudingswet over specifieke uitkeringen zijn daarom van toepassing. Dit betekent onder meer dat de verantwoording verloopt op de in artikel 17a van die wet aangegeven wijze. Formeel gezien staat onderhavige specifieke uitkering derhalve los van de reguliere SPUK op basis van de Wi 2021.

3. Privacy

Bij de uitvoering van deze regeling wordt geen gebruik gemaakt van persoonsgegevens. Voor deze regeling is daarom geen Privacy Impact Assessment uitgevoerd.

4. Caribisch Nederland

Deze regeling geldt niet voor Caribisch Nederland. De Wi 2021 is immers niet van toepassing op Caribisch Nederland.

5. Financiële gevolgen

Met deze regeling ontvangen gemeenten eenmalig € 24.000.000 extra via een eenmalige specifieke uitkering voor de realisatie van de onderwijsroute en, indien nodig, voor voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de doelgroep van de onderwijsroute totdat de onderwijsroute is gerealiseerd.

6. Advies en consultatie

6.1 Advies Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)

Gemeenten hebben vanuit de Wi 2021 reeds de wettelijke verplichting om zich te verantwoorden over de middelen voor inburgeringsvoorzieningen, waarvan de onderwijsroute één van de voorzieningen is. Met deze regeling wordt aan gemeenten gevraagd om beleidsmatig te verantwoorden over de additionele middelen via het SiSa-systeem. Deze verantwoording vindt plaats bovenop de verantwoording via het SiSa-systeem over besteding van de reguliere middelen.

Deze regeling leidt daarmee tot een lichte stijging van de administratieve lasten en regeldruk voor gemeenten. De ontwerpregeling is voor advies voorgelegd aan het ATR. Het dossier is ambtelijk afgehandeld en ATR heeft geen advies uitgebracht, omdat het uitsluitend gaat om toegenomen lasten voor gemeenten.

6.2. Uitvoeringstoets VNG

Gelet op de intensieve overleggen met de VNG over de totstandkoming en inrichting van de specifieke uitkering is met VNG overeengekomen dat een uitvoeringstoets niet noodzakelijk wordt geacht. Dit eveneens gelet op de spoed die gepaard gaat met de daadwerkelijke uitkering van middelen aan gemeenten.

6.3 Internetconsultatie

De regeling is niet opengesteld voor internetconsultatie, omdat de regeling enkel gevolgen heeft voor gemeenten. Gemeenten zijn vanuit de VNG betrokken geweest bij de totstandkoming van deze regeling.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt gepubliceerd met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2022. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en van de minimuminvoeringstermijn. Hiertoe is besloten omdat de realisatie van de onderwijsroute in relatie tot de inwerkingtreding van de Wi 2021 per 1 januari 2022 vraagt om spoedige aanpak van de problematiek. De gemeente hoeft geen aanvraag te doen voor een specifieke uitkering, dus voor gemeenten heeft afwijking van de vaste verandermomenten geen gevolgen.

De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Voor de begrippen is zoveel mogelijk aangesloten bij en verwezen naar bestaande wet- en regelgeving.

Artikel 2. De specifieke uitkering

Deze eenmalige specifieke uitkering wordt door de Minister van SZW verstrekt aan het college, waarbij de verwachting is dat deze specifieke uitkering – tezamen met de reguliere specifieke uitkering op grond van de Wi 2021 – voldoende financiële ruimte moet bieden om landelijk dekkend aanbod van de onderwijsroute te realiseren. De specifieke uitkering mag ook worden aangewend om in de periode – totdat de aanbestedingen van de onderwijsroute zijn gerealiseerd – overgangsvoorzieningen te treffen voor de inburgeringsplichtige die op basis van de brede intake de onderwijsroute mag volgen maar dat nog niet kan doordat er nog geen aanbod voor de onderwijsroute is.

Artikel 3. Bestedingseisen

De extra financiële middelen die eenmalig worden verstrekt kunnen door gemeenten worden besteed aan de onderwijsroute.

Middelen die worden besteed aan overgangsvoorzieningen die nodig zijn om de periode voor deze groep – totdat zij daadwerkelijk de onderwijsroute instromen te overbruggen vallen eveneens onder deze specifieke uitkering. Deze lasten kunnen dan ook via SiSa worden verantwoord en meegenomen bij het totaal aan bestedingen. Deze benodigde overgangsvoorzieningen zijn – gelet op de diversiteit van voorzieningen – niet (limitatief) opgesomd in deze regeling. Van belang is echter dat het voorzieningen betreft voor de doelgroep die, nadat de onderwijsroute in het PIP is vastgesteld, door het ontbreken van aanbod niet direct de onderwijsroute kan instromen. Voor de periode totdat dit daadwerkelijk mogelijk is, kunnen gemeenten voorzieningen treffen om deze periode te overbruggen. Gedacht kan worden aan voorzieningen zoals taallessen – in de overgangsfase. Daarnaast is het bijvoorbeeld mogelijk om de asielstatushouder – indien dit passend is – de reguliere opleiding te laten voltooien of voortzetten en (een deel) van de opleiding te bekostigen.

Overgangsvoorzieningen zijn dus niet hetzelfde als de onderwijsroute of het taalschakeltraject zelf. Formeel gezien kunnen inburgeringsplichtigen door deel te nemen aan de overgangsvoorzieningen dus ook nog niet aan hun inburgeringsplicht voldoen. Het is belangrijk dat de inburgeringsplichtige zich hiervan bewust is. Daarbij is het aan gemeenten om de inburgeringsplichtige te informeren over de consequenties van de voorzieningen voor het inburgeringstraject. Wel kunnen de overgangsvoorzieningen er bijvoorbeeld voor zorgen dat de onderwijsroute, zodra eenmaal gestart, sneller of makkelijker kan worden doorlopen. Indien de instelling die de overgangsvoorzieningen verzorgt daarna ook een taalschakeltraject wil verzorgen, is daar nog steeds het recht op diploma-erkenning voor nodig.4 Het verzorgen van overgangsvoorzieningen is geen garantie dat die erkenning ook wordt verkregen. Het is dan ook raadzaam dat de instelling de erkenningsprocedure naast de overgangsvoorzieningen start of voortzet, zodat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk weten of ze aan die instelling door kunnen leren.

Artikel 4. Hoogte en verdeling specifieke uitkering aan gemeenten

De Minister van SZW heeft voor deze eenmalige specifieke uitkering een totaalbedrag van € 24.000.000 beschikbaar gesteld. De hoogte van de uitkering per gemeente wordt vastgesteld op basis van het aantal asielstatushouders in de onderwijsroute die in 2022 in een gemeente zijn gehuisvest en ultimo van 2022 (voor de uitkering in 2022) respectievelijk 2023 (voor de uitkering in 2023) nog steeds woonachtig zijn in de betreffende gemeente. Het betreft hier immers de uitgaven voor asielstatushouders die de onderwijsroute volgen die in Nederland gehuisvest zijn in 2022. Gemeenten maken de lasten voor dit cohort asielstatushouders over de periode dat zij bezig zijn met het behalen van het inburgeringsdiploma. Dat is gemiddeld twee á drie jaar. De middelen worden uitgekeerd in twee jaren. Met de keuze voor het peilmoment ‘ultimo van het jaar’ is aansluiting gezocht met de definitie van de variabelen in artikel 10.4 van het Besluit inburgering 2021.

Gemeenten ontvangen eerst een voorschot op de uitkering op basis van artikel 5 van deze regeling. Na afloop van het uitvoeringsjaar ontvangen gemeenten zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden, een beschikking met de definitief toegekende uitkering.

Met het uitvoeringsjaar genoemd in artikel 4, vijfde lid, worden de jaren 2022 en 2023 bedoeld.

Artikel 5. Bevoorschotting

Gemeenten ontvangen een voorschot op de uitkering voor het jaar 2022 en 2023. Het voorschot wordt voor deze jaren berekend op basis van het aantal inwoners in een gemeente op 1 januari 2021 respectievelijk 1 januari 2022. Deze voorschotten worden in één keer betaald in het betreffende jaar. Een eventuele verrekening vindt ook in één keer plaats als bij de definitieve toekenning van de uitkering in het jaar na afloop van het uitvoeringsjaar blijkt dat het voorschot afwijkt van de definitief toegekende uitkering. De beschikkingen tot het verstrekken van deze specifieke uitkering aan de gemeenten worden in 2022 verzonden door de Minister van SZW. Voor het jaar 2022 gebeurt dat zo snel mogelijk na inwerkingtreding van deze regeling. Dit geldt eveneens voor het jaar 2023.

Artikel 6. Verantwoording door gemeenten

De verantwoording vindt plaats op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Dit verantwoording vindt plaats naar de Minister van BZK.

Artikel 6, tweede lid, regelt dat gebruik wordt gemaakt van de sisa-verantwoording die de openbare lichamen op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) ten behoeve van de deelnemende gemeenten hebben opgesteld.

Artikel 7. Vaststelling door SZW

De Minister stelt de hoogte van de terugvordering vast op basis van de verantwoorde bestedingen en baten van een gemeente in sisa. Als het verantwoorde bedrag van de (netto)bestedingen bij deze specifieke uitkering lager is dan de uitkering, bedoeld in artikel 4, wordt het niet bestede bedrag teruggevorderd rekening houdend met de reserveringsregeling van artikel 8.

De Minister van SZW stelt de terugvordering vast binnen een jaar na ontvangst door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet.

De bestedingen worden bij de vaststelling buiten aanmerking gelaten indien deze lasten blijkens het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 213, vierde lid, van de Gemeentewet, dat deel uit maakt van de informatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, als fout of onzeker worden aangemerkt. Een als fout of onzeker aangemerkt deel, leidt tot een terugvordering.

Bij de vaststelling wordt uitgegaan van de gegevens waarvan de Minister van SZW kennis heeft op 30 september van het jaar volgend op het verantwoordingsjaar, met dien verstande dat gegevens die de gemeente op verzoek van de Minister op een latere datum verstrekt mede in aanmerking worden genomen. Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het tweede lid, niet binnen achttien maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontvangen, stelt de Minister van SZW de specifieke uitkering ambtshalve vast.

Artikel 8. Reserveringsregeling

Uitgangspunt van deze specifieke uitkering is dat niet-bestede gelden door het Rijk worden teruggevorderd van gemeenten. Omdat de beleidsinspanningen van gemeenten en de daarmee gepaard gaande kosten kunnen variëren tussen de jaren én niet alle gemeenten de aanbestedingsprocedures in 2022 hebben kunnen afronden, is het wenselijk enige flexibiliteit te betrachten bij de terugvordering van niet-bestede middelen. Met dit artikel wordt geregeld dat in een situatie van onderbesteding in 2022, het niet-bestede bedrag tot maximaal 100% van de toegekende definitieve uitkering niet door het Rijk wordt teruggevorderd en mag worden meegenomen ter besteding van de onderwijsroute en eventuele overgangsvoorzieningen in het daaropvolgende kalenderjaar. In dit opvolgende kalenderjaar (2023) wordt het niet-bestede bedrag administratief opgeteld bij de definitief toegekende uitkering voor dit kalenderjaar. Indien het totaal beschikbare budget over 2022 (rekening houdend met de reserveringsregeling) in 2023 niet wordt besteed, dan worden deze niet-bestede middelen, teruggevorderd in de vaststellingsbeschikking over het jaar 2023.

Artikel 9. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten voor wetgeving teneinde de Minister van SZW voldoende tijd te geven om de beschikkingen tot het verlenen van de eenmalige specifieke uitkeringen te nemen en tijdig de eerste betaling aan de gemeente te kunnen doen. De gemeente hoeft geen aanvraag te doen voor een specifieke uitkering, dus voor gemeenten heeft afwijking van de vaste verandermomenten geen gevolgen.

De regeling werkt terug tot en met 1 januari 2022. Terugwerkende kracht is begunstigend voor gemeenten omdat zij hiermee de uitgaven die zij vanaf 1 januari 2022 hebben gedaan met betrekking tot de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, een beroep kunnen doen op de specifieke uitkering van de onderhavige regeling en dus hun (beleids)inspanningen kunnen verantwoorden.

Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2026.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 35 483, nr. 3.

X Noot
2

AEF, ‘Onderzoek kosten onderwijsroute’, 17 september 2021.

X Noot
3

Kamerstukken II 2021/22, 32 824, nr. 350.

X Noot
4

Zie artikel 1.4a.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Naar boven