ARTIKEL I
De Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan het slot van artikel 20, derde lid, tweede zin, wordt voor de punt ingevoegd ‘,
landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.
B
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid wordt na ‘een bromfiets’ ingevoegd
‘, een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig met beperkte snelheid of een
mobiele machine’.
2. In het derde lid wordt ‘27.11 en 27.12’ vervangen door ‘27.11, 27.12 en 27.13’.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. Indien een handelaarskentekenbewijs voor een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig
met beperkte snelheid of een mobiele machine wordt overgelegd, worden in afwijking
van het eerste lid ten hoogste drie kentekenplaten afgegeven, met dien verstande dat
van de modellen 27.11, 27.12 en 27.13 ten hoogste één kentekenplaat wordt afgegeven.
ARTIKEL II
1. In de bijlage bij de Regeling eisen praktijkexamen rijbewijscategorie T wordt de tabel met het opschrift 'Eind- en toetstermen' als volgt gewijzigd:
In de rij beginnend met ‘1.1’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') na de punt toegevoegd
‘Hierbij gaat het onder andere om:
2. In de rij beginnend met ‘1.3’ vervalt in de derde kolom ('Afbakening') ‘- de stuurinrichting;’.
ARTIKEL III
De bijlage bij de Regeling eisen theorie-examen rijbewijscategorie T wordt als volgt gewijzigd:
1. De tabel met het opschrift 'Eindtermen' wordt als volgt gewijzigd:
a. In de rij beginnend met ‘1.’ wordt in de tweede kolom ('Eindtermen') ‘het motorvoertuig
en de voertuigcombinatie’ vervangen door ‘het motorvoertuig of de voertuigcombinatie’.
b. In de rij beginnend met ‘3.’ wordt in de tweede kolom ('Eindtermen') voor de punt
aan het slot ingevoegd ‘op kruispunten en overwegen’.
2. De tabel met het opschrift 'Vastgesteld door:' vervalt.
3. De tabel met het opschrift 'Eind- en toetstermen' wordt als volgt gewijzigd:
a. In de rij beginnend met ‘1.1’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘en verwisselbaar
getrokken machine’ vervangen door ‘(gedragen of getrokken)’.
b. In de rij beginnend met ‘1.2’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘bestuurderstaak’
vervangen door ‘verkeerstaak’.
c. In de rij beginnend met ‘1.4’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘en MMBS’en
(motorrijtuigen met beperkte snelheid)’ vervangen door ‘, MMBS’en (motorrijtuigen
met beperkte snelheid), MM’s (mobiele machines) en LBTA’s (aanhangwagens)’, wordt
‘de de’ vervangen door ‘de’ en vervalt ‘en voertuigen met beperkte snelheid’.
d. In de rij beginnen met ‘1.5’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘landbouwpasseerhaven’
vervangen door ‘passeerbaan of passeerstrook’.
e. In de rij beginnend met ‘2.’ wordt in de tweede kolom ('Eind- en toetstermen') na
‘kennis van’ ingevoegd ‘en inzicht in’.
f. De rijen beginnend met ‘2.7’ en ‘3.’ komen te luiden:
2.7
|
Kan de regels benoemen met betrekking tot de ontheffingssystematiek voor LBT’s (landbouw-
of bosbouwtrekkers), MMBS’en (motorrijtuigen met beperkte snelheid), MM’s (mobiele
machines) en LBTA’s (aanhangwagens).
|
Hierbij gaat het om:
– overschrijding van de toegestane maximum afmetingen en massa;
– gesloten verklaringen;
– de inhoud en voorschriften van de ontheffing;
– instantie verantwoordelijk voor de afgifte van de ontheffing (de wegbeheerder);
– het ter inzage kunnen afgeven van de ontheffing.
|
F
|
3.
|
De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de gedragsregels die gelden met betrekking
tot het verlenen van voorrang en voor laten gaan op kruispunten en overwegen.
|
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)
|
|
g. De rij beginnend met ‘4.’ komt te luiden:
4.
|
De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de kenmerken en de betekenis van verkeerstekens
en aanwijzingen.
|
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)
Wegenverkeerswet 1994 (artikel 12, eerste en tweede lid)
Regeling stilhoudingsvordering toezichthouders (artikelen 1 en 2)
|
|
h. In de rij beginnend met ‘4.2’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘verkeerlichten’
vervangen door ‘verkeerslichten’ en wordt ‘verkeerborden’ vervangen door ‘verkeersborden’.
i. De rijen beginnend met ‘5.’ en ‘5.1’ komen te luiden:
5.
|
De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de permanente eisen en gebruikseisen van
het motorvoertuig en de aanhangwagen.
|
Regeling voertuigen: hoofdstuk 5, paragrafen 7, 7a, 8, 14 en 18 (permanente eisen
en gebruikseisen)
|
|
5.1
|
Kan benoemen aan welke permanente eisen en gebruikseisen een LBT (landbouw- of bosbouwtrekker),
MMBS (motorrijtuig met beperkte snelheid), MM (mobiele machine) en LBTA (aanhangwagen)
moet voldoen en welke technische aspecten ervan voor de bestuurder van belang zijn
voor een veilig gebruik.
|
Hierbij gaat het om:
De permanente eisen:
– voertuigidentificatienummer (VIN);
– constructieplaat;
– afmetingen;
– aslasten / wiellasten en massa’s;
– banden;
– remmen en remvertraging;
– spiegels en gezichtsveld;
– scherpe en uitstekende delen;
– verplichte lichten;
– markeringslichten en retroreflecterende voorzieningen en markeringen;
– ambergele retroreflectoren/zijmarkeringslichten;
– rode retroreflector in vorm afgeknotte driehoek;
– zwaai-, flits- en knipperlichten;
– koppelinrichting.
De gebruikseisen:
– gebruik verwisselbare uitrustingsstukken;
– aantal aanhangwagens;
– voldoende uitzicht met lading;
– ladingzekering;
– scherpe en uitstekende delen;
– vergrendeling opklapbare delen;
– lengte samenstel;
– afmetingen met lading en markering van lading;
– afmetingen met verwisselbare uitrustingsstukken en markering;
– hoogte met lading;
– last onder bestuurde as;
– totale massa, maximum aslasten in beladen toestand;
– remvertraging samenstel;
– gekoppelde rempedalen.
Bepalingen met betrekking tot wijzigingen van de constructie van het voertuig.
|
|
j. In de rij beginnend met ‘6.’ wordt in de tweede kolom ('Eind- en toetstermen') na
‘kennis van’ ingevoegd ‘en inzicht in’.
k. In de rij beginnend met ‘6.’ komt de derde kolom ('Afbakening') te luiden:
Wegenverkeerswet 1994: artikelen 1, 5 t/m 11, 36, eerste lid, 37, eerste en tweede
lid, 40, 41, 107, eerste en tweede lid, 118, 123 t/m 125, 130 t/m 132, 160, 162 t/m
164, 179 t/m 181, 184 en 185
Kentekenreglement: artikelen 1b, 5, 17, eerste lid, 20, eerste lid, 22, 38, eerste
en tweede lid
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990): artikel 1
Reglement rijbewijzen: artikelen 5, 15, 24, 25a, eerste en derde lid
Regeling voertuigen: artikel 1.1.
l. In de rij beginnend met ‘6.1’ komt de derde kolom ('Afbakening') te luiden:
Wegenverkeerswet 1994:
-
– algemene veiligheidsartikelen;
-
– verlaten plaats ongeval;
-
– besturen onder invloed;
-
– maximum alcoholpromillage;
-
– rijden met ongeldig rijbewijs;
-
– ontzegging;
-
– rijden met een ingevorderd rijbewijs;
-
– rijden tijdens een schorsing van het rijbewijs;
-
– verbod wedstrijd op de weg;
-
– verbod gebruik motorvoertuig van een ander;
-
– bevel medewerking ademonderzoek;
-
– rijbewijsplicht;
-
– vordering inzage documenten;
-
– letsel of dood door schuld;
-
– verantwoordelijkheid schade bij ongeval;
-
– aansprakelijkheid t.o.v. zwakkere verkeersdeelnemers;
-
– verbod rijden op de weg in verband met technische gebreken / schade;
-
– bevoegdheden opsporingsambtenaar;
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990):
Regeling voertuigen:
m. In de rij beginnend met ‘6.1’ worden in de derde kolom ('Afbakening') na ‘- bevoegdheden
opsporingsambtenaar;’ vier onderdelen en een kop ingevoegd, luidende:
Kentekenreglement:
-
– kentekenbewijs (card);
-
– kentekenplaat.
n. In de rij beginnend met ‘6.2’ vervalt in de derde kolom ('Afbakening') ‘- bevoegdheden
opsporingsambtenaar;’ en wordt ‘en motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen
door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.
o. In de rij beginnend met ‘7.6’ wordt in de tweede kolom ('Eind- en toetstermen') ‘en
aanhangwagen’ vervangen door ‘/ MM (mobiele machine) en LBTA (aanhangwagen)’.
p. In de rij beginnend met ‘9.2’ wordt in de tweede kolom ('Eind- en toetstermen') ‘en
MMBS’en (motorrijtuigen met beperkte snelheid)’ vervangen door ‘, MMBS’en (motorrijtuigen
met beperkte snelheid), MM’s (mobiele machines) en LBTA’s (aanhangwagens)’.
q. De rij beginnend met ‘9.3’ vervalt.
r. In de rij beginnend met ‘9.4’ wordt in de derde kolom ('Afbakening') ‘gebruik van
het Europees schadeformulier of de ongevallenapp (mobielschademelden.nl)’ vervangen
door ‘schademelden: digitaal (mobielschademelden.nl) of via een Europees schadeformulier’
en wordt toegevoegd
‘Incidentmanagement door hulpdiensten:
s. De rij beginnend met ‘9.6’ vervalt.
ARTIKEL IV
De Regeling erkenning bedrijfsvoorraad wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8 wordt ‘afgedankte motorfietsen of afgedankte bromfietsen’ vervangen door
‘wrakken van tweewielige motorvoertuigen of overige voertuigwrakken' en wordt voor
de punt aan het slot ingevoegd 'naar gelang het type voertuigen dat wordt gedemonteerd’.
B
Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de tweede zin te luiden:
Het aantal in ontvangst te nemen kentekenplaten bedraagt één bij voertuigen op twee
of drie wielen, landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid,
mobiele machines, bromfietsen of aanhangwagens respectievelijk twee bij andere voertuigen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Het eerste lid is voorts niet van toepassing indien de aanmelding betrekking heeft
op een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine
of aanhangwagen die uitsluitend bestemd is om daardoor te worden voortbewogen waarvoor
geen kentekenplaat is afgegeven.
3. Het derde lid vervalt.
ARTIKEL V
De Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8 wordt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde
lid een lid ingevoegd, luidende:
-
4. In afwijking van het derde lid, onderdeel b, is in de keuringsruimte die uitsluitend
is bestemd voor de keuring van landbouw- of bosbouwtrekkers een voorziening aanwezig
waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde opening naar buiten kunnen
worden gevoerd.
B
Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
6. In afwijking van het eerste lid, eerste zin, hoeft geen inspectieput of hefinrichting
aanwezig te zijn in de keuringsruimte die uitsluitend wordt gebruikt voor de keuring
van landbouw- of bosbouwtrekkers. Indien een inspectieput of hefinrichting aanwezig
is, zijn het eerste tot en met derde en vijfde lid van toepassing.
C
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 9a
De keuringsruimte voor de keuring van landbouw- of bosbouwtrekkers is geschikt voor
de controle van de afstelling van de dimlichten, bedoeld in artikel 113 van bijlage
VIII bij de Regeling voertuigen.
D
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c, tweede zin, wordt na ‘voertuigen waarvan de toegestane maximummassa
meer bedraagt dan 3.500 kg’ ingevoegd ‘of voor landbouw- of bosbouwtrekkers’.
2. In onderdeel h wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: Indien een erkenning
wordt aangevraagd voor landbouw- of bosbouwtrekkers is een rollenrembanktest of een
zelfregistrerende remvertragingsmeter aanwezig.
E
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a, aanhef, wordt na ‘motorrijtuigen’ ingevoegd ‘, niet zijnde landbouw-
of bosbouwtrekkers’.
2. In onderdeel c wordt na 'compressie-ontsteking' ingevoegd ', niet zijnde landbouw-
of bosbouwtrekkers'.
3. In onderdeel d wordt na 'elektrische ontsteking' ingevoegd ', niet zijnde landbouw-
of bosbouwtrekkers'.
4. Onder verlettering van de onderdeel e tot f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
F
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘artikelen artikel 8, 9,’ vervangen door ‘artikelen 8, 9,
9a,’.
2. In het tweede lid wordt na ‘9,’ ingevoegd ‘9a,’.
G
Artikel 19c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e en van de onderdelen e (oud)
en f tot g en h worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
-
c. het afnemen van het examen voor het diploma keurmeester periodieke keuring landbouw-
en bosbouwtrekkers;
-
f. het afnemen van het examen ter verlenging van de bevoegdheid tot keuren van landbouw-
en bosbouwtrekkers;.
b. In onderdeel h (nieuw) wordt ‘onderdelen a tot en met e’ vervangen door ‘onderdelen
a tot en met g’.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel d wordt ‘het eerste lid onder c’ vervangen door ‘het eerste lid, onderdeel
h’.
b. In onderdeel e wordt ‘het eerste lid onder a tot en met e’ vervangen door ‘het eerste
lid, onderdelen a tot en met g’.
H
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘dan wel voertuigen met een toegestane maximummassa niet
hoger dan 3.500 kg’ vervangen door ‘, voertuigen met een toegestane maximummassa niet
hoger dan 3.500 kg of landbouw- en bosbouwtrekkers’ en wordt ‘respectievelijk diploma
keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen’ vervangen door ‘, diploma keurmeester
periodieke keuring lichte voertuigen respectievelijk diploma keurmeester periodieke
keuring landbouw- en bosbouwtrekkers’.
2. In het tweede lid, eerste volzin wordt ‘of het examen keurmeester periodieke keuring
lichte voertuigen’ vervangen door ‘, het examen keurmeester periodieke keuring lichte
voertuigen of het examen keurmeester periodieke keuring landbouw- en bosbouwtrekkers’.
I
In artikel 28, eerste lid, wordt na 9, ingevoegd ‘9a,’.
ARTIKEL VI
De Regeling handelaarskentekens en -kentekenbewijzen wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1a
Handelaarskentekens bestaan uit de lettercombinatie, genoemd in artikel 3 van het
Kentekenreglement, en twee groepen van twee cijfers of één cijfer en één groep van
drie cijfers.
B
Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
-
b. indien een kenteken is aangebracht bevattende de lettercombinatie OA of LH, beschikt
mag worden over ten hoogste drie kentekenplaten met deze combinatie en wel één volgens
model 27.11, één volgens model 27.12 en één volgens model 27.13 van de bijlage bij
de Regeling kentekens en kentekenplaten;.
C
De artikelen 7 tot en met 9 vervallen.
ARTIKEL VII
De Regeling kentekens en kentekenplaten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, tweede lid, onderdelen b en c, worden vervangen door drie onderdelen, luidende:
-
b. kentekens als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel a, van het Kentekenreglement
uit een samenstel van de lettergroep ZZ of ZZZ en twee groepen van twee cijfers respectievelijk
één cijfer en één groep van twee cijfers,
-
c. kentekens als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement
uit een samenstel van twee of drie groepen van letters en cijfers, en
-
d. kentekens als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c, van het Kentekenreglement
uit een samenstel van de enkele letter A, E, H, K, L, N, P, S, T, V, W of X en twee
groepen van twee cijfers of één cijfer en één groep van drie cijfers.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e wordt een onderdeel ingevoegd,
luidende:
-
c. mag op een kentekenplichtige landbouw- en bosbouwtrekker die, een motorrijtuig met
beperkte snelheid dat of een mobiele machine die in gebruik is genomen vóór 1 januari
1978 een kenteken zijn aangebracht op kentekenplaten in witte, onuitwisbare tekens
op een donkerblauwe achtergrond volgens de modellen 1.1 tot en met 17.3 van de bijlage;.
b. In onderdeel d (nieuw) wordt na 'van de bijlage' ingevoegd 'en volgens het model
4.1 indien het betreft een kentekenplichtige aanhangwagen die wordt voortbewogen door
een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine'.
2. In het derde lid wordt ‘artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement’ vervangen
door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.
3. In het vierde lid vervalt onderdeel c onder verlettering van de onderdelen d en e
tot c en d.
4. Het zesde tot en met achtste lid worden vernummerd tot vijfde tot en met zevende
lid.
C
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na ‘bromfietsen’ ingevoegd ‘, landbouw- en bosbouwtrekkers,
motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.
2. In het vierde lid wordt na ‘bromfietsen’ ingevoegd ‘, landbouw- en bosbouwtrekkers,
motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’ en wordt ‘de bromfiets’
vervangen door ‘het motorrijtuig’.
3. In het vijfde lid wordt na ‘het kenteken van dat motorrijtuig’ ingevoegd ‘dan wel,
indien het een aanhangwagen als bedoeld in artikel 37, tweede lid, onderdeel c, van
de wet betreft, een kenteken als bedoeld in dat onderdeel’.
4. In het zevende lid wordt ‘2 m’ vervangen door ‘4 m’.
D
De bijlage word als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift van de modellen 3.1 en 4.1 wordt na ‘niet-kentekenplichtige aanhangwagens’
toegevoegd ‘, landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid,
mobiele machines en daardoor voortbewogen kentekenplichtige aanhangwagens’.
2. In het opschrift van de modellen 27.1 A, 27.1 B, 27.1C, 27.1 F, 27.1 G, 27.2 A, 27.2
B, 27.2 C, 27.2 G, 27.2 H vervalt ‘GV,’.
3. In het opschrift van de modellen 27.10 A tot en met 27.10 E, 27.13, 27.17 A tot en
met 27.17 E en 27.26 A tot en met 27.26 E wordt na ‘zijspanwagen’ ingevoegd ‘, landbouw-
en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en daardoor
voortbewogen kentekenplichtige aanhangwagens’.
4. In het opschrift van de modellen 27.18 en 27.19 wordt ‘artikel 4, vijfde lid, onder
b, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van
het Kentekenreglement’.
5. In het opschrift van model 27.20 wordt na ‘zijspan’ ingevoegd ‘, landbouw- en bosbouwtrekkers,
motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en daardoor voortbewogen kentekenplichtige
aanhangwagens’ en wordt ‘artikel 4, vijfde lid, onder b, van het Kentekenreglement’
vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.
6. Voor model 27.24 A wordt een model ingevoegd, luidende:
MODEL 27.23: Voor kentekenplichtige motorrijtuigen op twee wielen met of zonder zijspanwagen,
landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines
en daardoor voortbewogen aanhangwagens die ter verkrijging van een kentekenbewijs
naar en van de plaats van weging en onderzoek moeten worden gereden (1-daags kenteken)
De modellen van de kentekenplaten zijn rechthoekig afgebeeld. Voor de afrondingsstraal
van de kentekenplaat wordt verwezen naar artikel 12, achtste lid, van de Regeling
eisen goedkeuring kentekenplaten 2000.
7. In het opschrift van de modellen 27.24 A tot en met 27.24 E wordt aan het slot van
onderdeel c een punt toegevoegd en vervalt onderdeel d.
8. In het opschrift van de modellen 27.25 A tot en met 27.25 E wordt ‘aanghangsels’
vervangen door ‘aanhangsels’ en vervalt onderdeel d onder vervanging van de puntkomma
aan het slot van onderdeel c door een punt.
ARTIKEL VIII
In artikel 9, aanhef, van de Regeling legitimatievoorschriften tenaamstelling en kentekenplaten wordt ‘artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel
4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.
ARTIKEL IX
In artikel 1, eerste lid, van de Regeling mobiele-objectenregister vervalt onderdeel d onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel
c door een punt.
ARTIKEL X
In artikel 6, onderdeel g, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 wordt ‘en motorvoertuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen
met beperkte snelheid en mobiele machines’.
ARTIKEL XI
De Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt na ‘bedrijfsauto,’ ingevoegd ‘landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig
met beperkte snelheid, mobiele machine,’.
B
Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘of een bedrijfsauto’ vervangen door ‘, een bedrijfsauto, een
landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig met beperkte snelheid of een mobiele
machine’.
2. In onderdeel e vervalt ‘dan wel de lettergroep GV en twee groepen van twee cijfers’.
3. In de onderdelen i en j wordt ‘de lettergroep BN, GN of GV’ vervangen door ‘de lettergroep
BN of GN’.
4. In de onderdelen m en o wordt ‘artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement’
vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.
C
In artikel 3 wordt ‘artikel 4, zesde lid, van het Kentekenreglement’ vervangen door
‘artikel 4, derde lid, onderdeel c, van het Kentekenreglement’.
D
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder verlettering van de onderdelen d en e tot g en h worden drie onderdelen ingevoegd,
luidende:
-
d. een landbouw- of bosbouwtrekker,
-
e. een motorrijtuig met beperkte snelheid,
-
f. een mobiele machine,.
b. In onderdeel h (nieuw) wordt ‘onderdelen a, b, c en d’ vervangen door ‘onderdelen
a tot en met g’.
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
b. Onder verlettering van de onderdelen b, c en d tot c, d en e wordt een onderdeel
ingevoegd, luidende:
E
Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8a
-
1. De gegevens, bedoeld in artikel 58z, vierde lid, van het Kentekenreglement zijn:
-
a. het voertuigidentificatienummer;
-
b. het merk;
-
c. het type;
-
d. de handelsbenaming;
-
e. de voertuigcategorie;
-
f. het bouwjaar;
-
g. de maximumconstructiesnelheid;
-
h. de brandstof(fen);
-
i. de vermelding of het voertuig is voorzien van een kenteken met de lettergroep GV.
-
2. Het type, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt alleen geregistreerd als
het beschikbaar is.
-
3. Indien het voertuig een motorrijtuig met beperkte snelheid is, wordt in aanvulling
op het eerste lid tevens de voertuigomschrijving geregistreerd.
-
4. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2022.
F
De bijlage wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift van model 5.1 vervalt ‘dan wel de lettergroep GV en twee groepen
van twee cijfers’.
2. In het opschrift van de modellen 14.1 en 15.1 wordt ‘de lettergroep BN, GN of GV’
vervangen door ‘de lettergroep BN of GN’.
4. In het opschrift van model 19.1 wordt ‘artikel 4, vijfde lid, onder b, van het Kentekenreglement’
vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.
5. In het opschrift van model 19.2 wordt ‘artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement’
vervangen door ‘artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.
6. In het opschrift van model D.1 wordt ‘of een bedrijfsauto’ vervangen door ‘, een
bedrijfsauto, een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig met beperkte snelheid
of een mobiele machine’.
ARTIKEL XII
In artikel 1 van de Regeling transitokentekens wordt ‘artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement’ vervangen door ‘artikel
4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement’.
ARTIKEL XIII
De Regeling voertuigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de omschrijving van het begrip aanhangwagen vervalt ‘, en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een aanhangwagen is’.
2. In de omschrijving van het begrip ambulance vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een ambulance is’.
3. In de omschrijving van het begrip bedrijfsauto vervalt ‘niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig,’
en ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een bedrijfsauto is’.
4. In de omschrijving van het begrip bromfiets vervalt ‘, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig;
in ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister
een bromfiets is’.
5. In de omschrijving van het begrip bus vervalt ‘, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig’
en ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een bus is’.
6. De omschrijving van het begrip dolly komt te luiden:
aanhangwagen van de voertuigcategorie O met carrosserietype DA, DB, DC of subcategorie
SJ of aanhangwagen van de voertuigcategorie R, bestemd voor:
-
a. het koppelen van een oplegger aan een trekkend voertuig waarbij de dolly de voorzijde
van een oplegger draagt;
-
b. het dragen van de achterzijde van in de lengte ondeelbare lading, indien deze lading
het chassis van het voertuig vervangt;
-
c. het dragen van één van de assen van een motorvoertuig, de afsleepdolly; of
-
d. het koppelen van een ontheffingsplichtige oplegger aan een trekkend voertuig, waarbij
de dolly de massa van de lading verdeelt over de achteras dan wel -assen van het trekkend
voertuig en de as of assen van de dolly;.
7. Na het begrip en de bijbehorende omschrijving van dolly wordt een begrip met een bijbehorende omschrijving ingevoegd, luidende:
draagvermogen: toegelaten maximummassa die de band kan dragen;.
8. De omschrijving van het begrip driewielig motorrijtuig komt te luiden: voertuig van de voertuigcategorie L met de voertuigclassificatie
L5e of L7e;.
9. In de omschrijving van het begrip gehandicaptenvoertuig vervalt ‘, en niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of landbouw- of
bosbouwtrekker’.
10. In de omschrijving van het begrip gelede bus vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een gelede bus is’.
11. In de omschrijving van het begrip gepantserd voertuig vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een gepantserd voertuig
is’.
12. In de omschrijving van het begrip kampeerwagen vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een kampeerwagen is’.
13. De omschrijving van het begrip landbouw- of bosbouwtrekker komt te luiden: voertuig van de voertuigcategorie T of C;.
14. In de omschrijving van het begrip lijkwagen vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een lijkwagen is’.
15. Aan het begrip massa in rijklare toestand voor motorrijtuigen met beperkte snelheid wordt toegevoegd ‘en mobiele machines’.
16. In de omschrijving van het begrip meeneemheftruck wordt na ‘motorrijtuig met beperkte
snelheid’ ingevoegd ‘of mobiele machine’.
17. In de omschrijving van het begrip middenasaanhangwagen vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een middenasaanhangwagen
is’.
18. In de omschrijving van het begrip mobiele kraan vervalt ‘in ieder geval wordt als mobiele kraan aangemerkt een voertuig dat blijkens
het kentekenregister een mobiele kraan is;’.
19. Na het begrip en de bijbehorende omschrijving van mobiele kraan wordt een begrip met een bijbehorende omschrijving ingevoegd, luidende:
mobiele machine: motorvoertuig dat speciaal is ontworpen en gebouwd voor het uitvoeren van werkzaamheden
en niet is bedoeld voor personen- of goederenvervoer over de weg;.
20. In de omschrijving van het begrip motorfiets vervalt ‘, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig;
in ieder geval wordt als motorfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister
een motorfiets is’.
21. De omschrijving van het begrip motorrijtuig met beperkte snelheid komt te luiden: motorvoertuig met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan:
22. In de omschrijving van het begrip oplegger vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een oplegger is’.
23. In de omschrijving van het begrip opleggertrekker vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een opleggertrekker of
trekker is’.
24. In de omschrijving van het begrip overig voertuig voor speciale doeleinden wordt ‘niet zijnde een caravan, gepantserd voertuig, kampeerwagen, lijkwagen, ambulance,
mobiele kraan, dolly, aanhangwagen voor het vervoer van uitzonderlijke ladingen, motorvoertuig
voor het vervoer van uitzonderlijke ladingen, multifunctionele werktuigdrager of een
voor een rolstoel toegankelijk voertuig; in ieder geval wordt als overig voertuig
voor speciale doeleinden aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister
een overig voertuig voor speciale doeleinden is’ vervangen door ‘niet zijnde een aanhangwagen
voor het vervoer van uitzonderlijke ladingen, motorvoertuig voor het vervoer van uitzonderlijke
ladingen, multifunctionele werktuigdrager of andere voertuigsoort genoemd in artikel
1.1a’.
25. In de omschrijving van het begrip personenauto vervalt ‘niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of gehandicaptenvoertuig,’
en ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een personenauto is’.
26. In de omschrijving van het begrip taxi vervalt ‘in ieder geval wordt als taxi aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister
een taxi is;’.
27. In de omschrijving van het begrip voor rolstoelen toegankelijk voertuig vervalt ‘en een voertuig dat blijkens het kentekenregister een voor rolstoelen toegankelijk
voertuig is’.
B
Onder vernummering artikel 1.1a tot 1.1b wordt na artikel 1.1 een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 1.1a
In deze regeling wordt onder aanhangwagen, ambulance, bedrijfsauto, bromfiets, bus, dolly, driewielig motorrijtuig, gelede bus, gepantserd voertuig, kampeerwagen, landbouw- of bosbouwaanhangwagen, landbouw- of bosbouwtrekker, lijkwagen, middenasaanhangwagen, mobiele kraan, mobiele machine, motorfiets, motorrijtuig met beperkte snelheid, oplegger, opleggertrekker, ov-auto, overige voertuig voor speciale doeleinden, personenauto, taxi, voor rolstoelen toegankelijk voertuig en verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk:
C
Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. 'richtlijn 70/157/EG' wordt vervangen door 'richtlijn 70/157/EEG'.
2. In de alfabetische rangschikking worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
- richtlijn 2006/42/EG:
-
Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende
machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (PbEU 2006 L 157);
- verordening (EU) 2016/1628:
-
Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september
2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende
gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines
gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr.
1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG
(PbEU 2016, L 252);.
D
Na artikel 3.1.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.1.3a
-
1. De Dienst Wegverkeer kan voertuigen van voertuigcategorieën M, N en O die niet aan
de in artikel 3.1.2, eerste of tweede lid, of 3.1.3 bedoelde goedkeuringseisen wat
betreft afmetingen en massa’s kunnen voldoen, hiervan ontheffing verlenen en voor
deze voertuigen een nationale individuele goedkeuring verlenen.
-
2. Deze nationale individuele goedkeuring wordt verleend voor zover wordt voldaan aan
de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.
-
3. In het goedkeuringscertificaat voor het voertuig wordt beschreven voor welke goedkeuringseisen
een ontheffing is verleend en wordt vermeld dat om die reden het rijden met het voertuig
alleen is toegestaan indien een ontheffing als bedoeld in artikel 149 of 149a van
de wet aanwezig is.
Da
Artikel 3.1.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt 'richtlijn 70/157/EG)' vervangen door 'richtlijn 70/157/EEG'.
2. In onderdeel b wordt 'richtlijn 2005/64/' vervangen door 'richtlijn 2005/64/EG'.
E
Afdeling 2 van hoofdstuk 3 komt te luiden:
Afdeling 2. Nationale goedkeuringen personenauto’s, bedrijfsauto’s en bussen met een
maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/h
Artikel 3.2.1
-
1. Voertuigen met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/h die bij een
maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h voertuigen van voertuigcategorieën
M en N zouden zijn, met een datum van eerste toelating op of na 1 januari 2021 voldoen
voor het verkrijgen van een nationale individuele goedkeuring aan:
-
a. de voor de overeenkomstige voertuigcategorie M respectievelijk N vastgestelde eisen
in bijlage II, deel I, van verordening (EU) 2018/858; en
-
b. aan de in hoofdstuk 5 voor de desbetreffende voertuigcategorie vastgestelde permanente
eisen.
-
2. Voor het verkrijgen van een nationale individuele goedkeuring als bedoeld in het
eerste lid, blijven buiten beschouwing:
-
a. VN/ECE-reglement nr. 29 inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van bedrijfsvoertuigen
wat de bescherming van de inzittenden van de cabine betreft;
-
b. VN/ECE-reglement nr. 95 inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen
met betrekking tot de bescherming van de inzittenden bij een zijdelingse botsing;
-
c. VN/ECE-reglement nr. 97 inzake uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigalarmsystemen
(VAS) en van motorvoertuigen wat hun alarmsysteem (AS) betreft;
-
d. richtlijn 2005/64/EG;
-
e. verordening (EG) 78/2009;
-
f. verordening (EG) 661/2009, al dan niet in samenhang met VN/ECE-reglement nr. 117 wat
rolgeluidemissies, grip op natwegdek en rolweerstand van banden betreft;
-
g. Verordening (EU) nr. 65/2012 van de Commissie van 24 januari 2012 tot uitvoering van
Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat schakelindicatoren
betreft en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de
Raad (PbEU 2012, L 280);
-
h. verordening (EU) 2015/758.
-
3. In afwijking van het eerste lid, kan de Dienst Wegverkeer vrijstelling verlenen van
de in de bijlage II, deel I, van verordening (EU) 2018/858 opgenomen goedkeuringseisen
voor de voertuigcategorie waarbinnen het voertuig zou kunnen vallen en een nationale
individuele goedkeuring verlenen voor zover wordt voldaan aan de in verband daarmee
door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.
-
4. De Dienst Wegverkeer stelt in elk geval alternatieve voorschriften als bedoeld in
het derde lid vast voor de goedkeuring van voertuigen die ten behoeve van het gebruik
door een gehandicapte zijn aangepast..
Artikel 3.2.2
Voertuigen met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/h die bij een
maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h voertuigen van voertuigcategorieën
M en N zouden zijn, met een datum van eerste toelating van voor 1 januari 2021, voldoen
voor het verkrijgen van een nationale individuele goedkeuring aan de in hoofdstuk
5 voor de desbetreffende voertuigcategorie vastgestelde permanente eisen.
F
Na artikel 3.5.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.5.4
-
1. De Dienst Wegverkeer kan voertuigen van voertuigcategorieën T, C, R en S die niet
aan de in artikel 3.5.2, eerste of tweede lid, of 3.5.3 bedoelde goedkeuringseisen
wat betreft afmetingen en massa’s kunnen voldoen, hiervan ontheffing verlenen en voor
deze voertuigen een nationale individuele goedkeuring verlenen.
-
2. Deze nationale individuele goedkeuring wordt verleend voor zover wordt voldaan aan
de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.
-
3. In het goedkeuringscertificaat voor het voertuig wordt beschreven voor welke goedkeuringseisen
een ontheffing is verleend en wordt vermeld dat daarom het rijden met het voertuig
alleen is toegestaan indien een ontheffing als bedoeld in artikel 149 of 149a van
de wet aanwezig is.
G
Afdeling 6 van hoofdstuk 3 komt te luiden:
Afdeling 6. Nationale goedkeuringen mobiele machines
Artikel 3.6.1
-
1. Mobiele machines voldoen voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring aan:
-
2. In afwijking van het eerste lid, kan de Dienst Wegverkeer vrijstelling verlenen van
de in het eerste lid voor de desbetreffende voertuigcategorie opgenomen goedkeuringseisen
en een nationale typegoedkeuring verlenen voor zover wordt voldaan aan de in verband
daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.
Artikel 3.6.2
-
1. De Dienst Wegverkeer kan voor mobiele machines die niet aan de in artikel 3.6.1,
eerste of tweede lid, bedoelde goedkeuringseisen wat betreft afmetingen en massa’s
kunnen voldoen, hiervan ontheffing verlenen en voor deze voertuigen een nationale
typegoedkeuring verlenen.
-
2. Deze nationale typegoedkeuring wordt verleend voor zover wordt voldaan aan de in
verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.
-
3. In het goedkeuringscertificaat voor het voertuig wordt beschreven van welke goedkeuringseisen
een ontheffing is verleend en wordt vermeld dat om die reden het rijden met het voertuig
alleen is toegestaan indien een ontheffing als bedoeld in artikel 149 of 149a van
de wet aanwezig is in het voertuig.
Artikel 3.6.3
-
1. Mobiele machines met een datum van eerste toelating op of na 1 januari 2021 voldoen
voor het verkrijgen van een nationale individuele goedkeuring aan:
-
2. In afwijking van het eerste lid, kan de Dienst Wegverkeer voor een voertuig vrijstelling
verlenen van de in het eerste lid voor de desbetreffende voertuigcategorie opgenomen
goedkeuringseisen en een nationale individuele goedkeuring verlenen voor zover wordt
voldaan aan de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve
voorschriften.
-
3. De Dienst Wegverkeer stelt in elk geval alternatieve voorschriften als bedoeld in
het tweede lid vast voor de goedkeuring van voertuigen die ten behoeve van het gebruik
door een gehandicapte zijn aangepast.
Artikel 3.6.4
-
1. De Dienst Wegverkeer kan voor mobiele machines die niet aan de in artikel 3.6.3,
eerste of tweede lid, bedoelde goedkeuringseisen wat betreft afmetingen en massa’s
kunnen voldoen, hiervan ontheffing verlenen en voor deze voertuigen een nationale
individuele goedkeuring verlenen.
-
2. Deze nationale individuele goedkeuring wordt verleend voor zover wordt voldaan aan
de in verband daarmee door de Dienst Wegverkeer vastgestelde alternatieve voorschriften.
-
3. In het goedkeuringscertificaat voor het voertuig wordt beschreven van welke goedkeuringseisen
een ontheffing is verleend en wordt vermeld dat om die reden het rijden met het voertuig
alleen is toegestaan indien een ontheffing als bedoeld in artikel 149 of 149a van
de wet aanwezig is in het voertuig.
H
Na artikel 3.8.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.8.3
Een reminrichting die is bedoeld om deel uit te maken van een mobiele machine voldoet
voor het verkrijgen van een nationale individuele goedkeuring aan de relevante voorschriften
opgenomen in hoofdstuk 5, afdeling 7a, paragraaf 8, van deze regeling.
I
In artikel 3.10.1 wordt, onder verlettering van de onderdelen g tot en met n tot i
tot en met p, twee onderdelen ingevoegd, luidende:
-
g. voertuigen van de voertuigcategorieën T, C, R en S met een datum van eerste toelating
van voor 1 januari 2016;
-
h. mobiele machines en aanhangwagens als bedoeld in artikel 1b van het Kentekenreglement;.
J
In artikel 5.1a.3, derde lid, wordt onder verlettering van de onderdelen c en d tot
d en e een onderdeel ingevoegd, luidende:
K
In artikel 5.2.46, tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt onder vervanging van
‘, en’ aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de
punt aan het slot van onderdeel b door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:
L
Artikel 5.2.47, vierde lid, tweede kolom (‘Eisen’), komt te luiden:
Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op klapstoelen, zitplaatsen
die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik in stilstaande personenauto’s en personenauto’s
met een in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde maximumconstructiesnelheid
van niet meer dan 25 km/h.
M
In artikel 5.3.6, derde lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt onder vervanging van ‘,
en’ aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt
aan het slot van onderdeel c door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:
-
d. bedrijfsauto’s met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h niet breder
zijn dan 3,00 m indien de breedtevermeerdering het gevolg is van de montage van bredere
banden of dubbellucht banden en de daarvoor noodzakelijk aangebrachte wielafscherming
en markering. Uitrusting breder dan 2,55 m vallende binnen het breedste punt van de
banden wordt niet in aanmerking genomen, indien deze te demonteren is en niet leidt
tot extra laadruimte.
N
In artikel 5.3.46, tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt onder vervanging van
‘, en’ aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de
punt aan het slot van onderdeel b door ‘; en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:
O
Artikel 5.3.47, tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), komt te luiden:
Het eerste lid is niet van toepassing op klapstoelen, zitplaatsen die uitsluitend
zijn bestemd voor gebruik in een stilstaande bedrijfsauto en bedrijfsauto’s met een
in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde maximumconstructiesnelheid
van niet meer dan 25 km/h.
P
Artikel 5.7.1, komt te luiden:
Artikel 5.7.1
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Het geregistreerde motorrijtuig met beperkte snelheid moet in overeenstemming zijn
met de op de voor het voertuig afgegeven kentekencard en in het kentekenregister omtrent
het voertuig vermelde gegevens.
|
Leden 1 tot en met 3: visuele controle
|
2.
|
Het geregistreerde motorrijtuig met beperkte snelheid moet aan de achterzijde zijn
voorzien van de juiste kentekenplaat.
|
|
3.
|
De kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement
voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk zijn bevestigd.
|
|
4.
|
De kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd en het kenteken moet goed leesbaar zijn.
|
Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien
de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter het midden van het motorrijtuig
met beperkte snelheid staat.
|
5.
|
Het voertuigidentificatienummer moet in het chassis, frame of soortgelijke dragende
structuur zijn ingeslagen en goed leesbaar zijn.
|
Visuele controle.
|
6.
|
Het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op motorrijtuigen met
beperkte snelheid als bedoeld in artikel 1b van het Kentekenreglement.
|
–
|
7.
|
Het eerste tot en met het vierde lid zijn tot 1 januari 2025 niet van toepassing op
motorrijtuigen met beperkte snelheid waarop ingevolge artikel III van de Wet van 20 mei
2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de implementatie van
richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering van een registratie- en kentekenplicht
voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines
en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn om daardoor te worden voortbewogen en
het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe motorrijtuigen met beperkte snelheid
(Stb. 2020, 167) geen kenteken behoorlijk zichtbaar aanwezig hoeft te zijn.
|
–
|
Q
Aan artikel 5.7.6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3.
|
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mogen motorrijtuigen met beperkte
snelheid die zijn ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden
dan het vervoer van goederen of personen niet langer zijn dan 20,00 m.
|
|
R
Artikel 5.7.7 komt te luiden:
Artikel 5.7.7
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De last onder de assen van motorrijtuigen met beperkte snelheid mag niet meer bedragen
dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de constructieplaat
vermelde technisch toegestane maximum aslasten, met dien verstande dat het draagvermogen
van de gemonteerde banden niet mag worden overschreden.
|
Leden 1 en 2: in geval van twijfel wordt het voertuig gewogen.
|
2.
|
De totale massa of de som van de aslasten van motorrijtuigen met beperkte snelheid
mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister
of op de constructieplaat vermelde toegestane maximummassa, met dien verstande dat
het draagvermogen van de gemonteerde banden niet mag worden overschreden.
|
|
S
Na artikel 5.7.9 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 5.7.10
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een motorrijtuig met beperkte snelheid is voorzien van een LPG-installatie,
moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.7.9, voldoen aan de in de volgende
leden gestelde eisen.
|
–
|
2.
|
De LPG-tank:
a. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak;
en
b. mag geen deuken vertonen.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl het motorrijtuig met beperkte snelheid zich boven
een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
|
3.
|
De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.
|
Visuele controle.
|
4.
|
De LPG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, zijn
voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden,
tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.
|
Leden 4 en 5: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
5.
|
Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die welke
strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig,
met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of
laadruimte.
|
–
|
6.
|
Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van
de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. De vulaansluiting moet zijn
voorzien van een stofkap, tenzij deze is beschermd tegen vuil en water.
|
Visuele controle.
|
7.
|
De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast,
met uitzondering van corrosie van het oppervlak.
|
Leden 7 en 8: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
8.
|
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal
zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien,
mogen geen beschadiging vertonen.
|
|
Artikel 5.7.10a
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een motorrijtuig met beperkte snelheid is voorzien van een CNG- of LNG-installatie,
moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.7.9, voldoen aan de in de volgende
leden gestelde eisen.
|
–
|
2.
|
De CNG- of LNG-tank mag geen deuken vertonen.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl het motorrijtuig met beperkte snelheid zich boven
een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
|
3.
|
De CNG- of LNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.
|
Visuele controle.
|
4.
|
De CNG- of LNG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december
2002, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht
moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.
|
De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
5.
|
De vervaldatum van de goedkeuring en, indien van toepassing, van de herkwalificatie
van een CNG- of LNG-tank, mag niet verstreken zijn.
|
Visuele controle.
|
6.
|
Op de CNG- of LNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die
welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig,
met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of
bagageruimte.
|
Leden 6 tot en met 10: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
7.
|
De onderdelen van de CNG- of LNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen
en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het
oppervlak.
|
|
8.
|
De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.
|
|
9.
|
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal
zichtbaar is.
|
|
10.
|
De vulaansluiting moet:
a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig of in het motorcompartiment;
b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil
en water.
|
|
Artikel 5.7.10b
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een motorrijtuig met beperkte snelheid is voorzien van een waterstofinstallatie,
moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.7.9, voldoen aan de in de volgende
leden gestelde eisen.
|
–
|
2.
|
De waterstoftank mag geen deuken vertonen.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl het motorrijtuig met beperkte snelheid zich boven
een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
|
3.
|
De waterstoftank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.
|
Visuele controle.
|
4.
|
De waterstoftank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2014,
zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden,
tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl het motorrijtuig met beperkte snelheid zich boven
een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
|
5.
|
De vervaldatum van de goedkeuring en, indien van toepassing, van de herkwalificatie
van een waterstoftank mag niet verstreken zijn.
|
Visuele controle.
|
6.
|
De onderdelen van de waterstofinstallatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen
en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het
oppervlak.
|
Leden 6 tot en met 9: Visuele controle, zo nodig terwijl het motorrijtuig met beperkte
snelheid zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.
|
7.
|
De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.
|
|
8.
|
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal
zichtbaar is.
|
|
9.
|
De vulaansluiting moet:
a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig;
b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil
en water.
|
|
10.
|
Motorrijtuigen met beperkte snelheid met een toegestane maximummassa van niet meer
dan 3.500 kg voorzien van een waterstofinstallatie, moeten zowel in de motorruimte
als in de nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een
weerbestendige sticker met één van de volgende herkenningstekens:
|
|
11.
|
Motorrijtuigen met beperkte snelheid met een toegestane maximummassa van meer dan
3.500 kg voorzien van een waterstofinstallatie, moeten zowel aan de voor- en achterzijde
als in de nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een
weerbestendige sticker met één van de volgende herkenningstekens:
|
|
T
Aan artikel 5.7.27 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6.
|
De profilering van de hoofdgroeven van de banden van motorrijtuigen met beperkte snelheid
moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering
van de slijtage-indicatoren.
|
Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt
de profieldiepte gemeten met een profieldieptemeter. De minimale profieldiepte wordt
gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald,
alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.
|
U
Artikel 5.7.51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De tweede kolom ('Eisen') wordt als volgt gewijzigd:
1°. Onderdeel d vervalt onder vernummering van de onderdelen e tot en met i tot d tot
en met h.
2°. In onderdeel h (nieuw) wordt voor de punt aan het slot ingevoegd ', indien het voertuig
niet is voorzien van een kentekenplaat'.
b. De derde kolom ('Wijze van keuren') komt te luiden:
-
– Onderdelen a tot en met f: visuele controle.
-
– Onderdeel g: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
-
– Onderdeel h: visuele controle.
2. In het tweede lid, tweede kolom ('Eisen'), wordt 'eerste lid, onderdeel f' vervangen
door 'eerste lid, onderdeel e'.
V
Artikel 5.7.57, eerste lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel g vervalt ', indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.7.51
verplicht zijn'.
2. Onderdeel u komt te luiden:
-
u. markering van de breedte aan de voor- en achterzijde van het voertuig, indien deze
markering niet reeds ingevolge artikel 5.18.22, tweede lid, verplicht is;.
3. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende,
-
v. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een afgeknotte
driehoek die voorzien is van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde in bijlage
VIII, artikel 123, van toepassing is, indien deze retroreflector niet reeds op grond
van artikel 5.7.51, eerste lid, aanhef en onderdeel h, verplicht is;
-
w. verlichting die tijdens werkzaamheden op het wegdek een projectie maakt ter waarschuwing
van andere verkeersdeelnemers.
W
In artikel 5.7.72, eerste kolom (‘Eisen’), wordt na ‘voorzijde’ ingevoegd ‘of achterzijde’.
X
Na hoofdstuk 5, afdeling 7, wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Afdeling 7a. Mobiele machines
Artikel 5.7a.0
-
1. Een mobiele machine moet voldoen aan de in deze afdeling opgenomen eisen en wordt
beoordeeld volgens de bijbehorende wijze van keuren, waarbij in voorkomend geval bijlage
VIII van toepassing is.
-
2. In afwijking van het eerste lid mag een mobiele machine die in gebruik is genomen
vóór 1 januari 2021 voldoen aan de in afdeling 7 van dit hoofdstuk opgenomen eisen
en worden beoordeeld volgens de bijbehorende wijze van keuren, waarbij in voorkomend
geval bijlage VIII van toepassing is.
§ 0. Algemeen
Artikel 5.7a.1
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Een geregistreerde mobiele machine moet in overeenstemming zijn met de op de voor
het voertuig afgegeven kentekencard en in het kentekenregister omtrent het voertuig
vermelde gegevens.
|
Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
|
2.
|
De geregistreerde mobiele machine moet aan de achterzijde zijn voorzien van de juiste
kentekenplaat.
|
|
3.
|
De kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement
voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk zijn bevestigd.
|
|
4.
|
De kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd en het kenteken moet goed leesbaar zijn.
|
Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien
de waarnemer op een afstand van 20,00 m achter het midden van de mobiele machine staat.
|
5.
|
Het voertuigidentificatienummer moet in het chassis, frame of soortgelijke dragende
structuur zijn ingeslagen en goed leesbaar zijn.
|
Leden 5 en 6: visuele controle.
|
6.
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van één of meerdere constructieplaten die goed
leesbaar zijn en in geval een geregistreerd voertuig moeten de gegevens in overeenstemming
zijn met het kentekenregister, met dien verstande dat de technisch toegestane maximummassa’s
die op de constructieplaten zijn vermeld ten minste gelijk zijn aan de massa’s die
zijn aangegeven in het kentekenregister.
|
|
7.
|
Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op mobiele machines als
bedoeld in artikel 1b van het Kentekenreglement.
|
–
|
§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig
Artikel 5.7a.3
Eisen
|
Wijze van keuren
|
De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam dan wel
de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie van
mobiele machines mogen:
a. geen breuken of scheuren vertonen; en
b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast dat de stijfheid
en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar
worden gebracht.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.4
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De boven-, op- en aanbouw van mobiele machines moet deugdelijk op het onderstel zijn
bevestigd.
|
Leden 1 en 2: visuele controle.
|
2.
|
De ondersteuning van de boven-, op- en aanbouw van mobiele machines moet deugdelijk
zijn.
|
|
§ 2. Afmetingen en massa’s
Artikel 5.7a.6
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines mogen:
a. niet langer zijn dan 12,00 m;
b. niet breder zijn dan 3,00 m; en
c. niet hoger zijn dan 4,00 m.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten, waarbij artikel 5.1a.1 van toepassing
is.
|
2.
|
In de afmetingen, bedoeld in het eerste lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde
laadstructuren, zoals containers, inbegrepen.
|
|
3.
|
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, mogen mobiele machines
die zijn ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het
vervoer van goederen of personen niet langer zijn dan 20,00 m.
|
|
Artikel 5.7a.7
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De last onder de assen van mobiele machines mag niet meer bedragen dan de voor het
betrokken voertuig in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde technisch
toegestane maximum aslasten, met dien verstande dat het draagvermogen van de gemonteerde
banden niet mag worden overschreden.
|
Leden 1 en 2: in geval van twijfel wordt het voertuig gewogen.
|
2.
|
De totale massa of de som van de aslasten van mobiele machines mag niet meer bedragen
dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de constructieplaat
vermelde toegestane maximummassa, met dien verstande dat het draagvermogen van de
gemonteerde banden niet mag worden overschreden.
|
|
§ 3. Motor, brandstofsystemen en milieu
Artikel 5.7a.8
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines moeten bij voortduring voldoen aan de in het kentekenregister geregistreerde
maximumconstructiesnelheid, vermeerderd met 5 km/h. Hierbij is het bepaalde in bijlage
VIII, artikel 29a, van toepassing.
|
Visuele controle door middel van een beproeving op de weg.
|
2.
|
Mobiele machines mogen niet zijn voorzien van een voorziening met het kennelijke doel
de controle op maximumconstructiesnelheid, bedoeld in het eerste lid, te bemoeilijken
of te beïnvloeden.
|
Visuele controle, waarbij eventuele aanwezige voorzieningen worden bediend of ingeschakeld.
|
Artikel 5.7a.9
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Alle onderdelen van brandstofsystemen moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd.
|
Visuele controle.
|
2.
|
De brandstofsystemen mogen geen lekkage vertonen.
|
Visuele controle. Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof verdicht gas,
wordt gecontroleerd met behulp van apparatuur die lekkage vaststelt, waarbij het contact
ingeschakeld moet zijn.
|
3.
|
De vulopening van een brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.10
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een mobiele machine is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd
het bepaalde in artikel 5.7a.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.
|
–
|
2.
|
De LPG-tank:
a. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak;
en
b. mag geen deuken vertonen.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl de mobiele machine zich boven een inspectieput
of op een hefinrichting bevindt.
|
3.
|
De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.
|
Visuele controle.
|
4.
|
De LPG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, zijn
voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden,
tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.
|
Leden 4 en 5: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
5.
|
Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die welke
strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig,
met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of
laadruimte.
|
–
|
6.
|
Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van
de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. De vulaansluiting moet zijn
voorzien van een stofkap, tenzij deze is beschermd tegen vuil en water.
|
Visuele controle.
|
7.
|
De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast,
met uitzondering van corrosie van het oppervlak.
|
Leden 7 en 8: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
8.
|
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal
zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien,
mogen geen beschadiging vertonen.
|
|
Artikel 5.7a.10a
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een mobiele machine is voorzien van een CNG- of LNG-installatie, moet deze,
onverminderd het bepaalde in artikel 5.7a.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde
eisen.
|
–
|
2.
|
De CNG- of LNG-tank mag geen deuken vertonen.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl de mobiele machine zich boven een inspectieput
of op een hefinrichting bevindt.
|
3.
|
De CNG- of LNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.
|
Visuele controle.
|
4.
|
De CNG- of LNG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december
2002, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht
moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.
|
De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
5.
|
De vervaldatum van de goedkeuring en, indien van toepassing, van de herkwalificatie
van een CNG- of LNG-tank, mag niet verstreken zijn.
|
Visuele controle.
|
6.
|
Op de CNG- of LNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die
welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig,
met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of
bagageruimte.
|
Leden 6 tot en met 10: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
7.
|
De onderdelen van de CNG- of LNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen
en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het
oppervlak.
|
|
8.
|
De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.
|
|
9.
|
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal
zichtbaar is.
|
|
10.
|
De vulaansluiting moet:
a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig of in het motorcompartiment;
b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil
en water.
|
|
Artikel 5.7a.10b
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1
|
Indien een mobiele machine is voorzien van een waterstofinstallatie, moet deze, onverminderd
het bepaalde in artikel 5.7a.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.
|
–
|
2
|
De waterstoftank mag geen deuken vertonen.
|
Visuele controle, zo nodig terwijl de mobiele machine zich boven een inspectieput
of op een hefinrichting bevindt.
|
3
|
De waterstoftank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.
|
Visuele controle.
|
4
|
De waterstoftank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2014,
zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden,
tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.
|
De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
5
|
De vervaldatum van de goedkeuring en, indien van toepassing, van de herkwalificatie
van een waterstoftank mag niet verstreken zijn.
|
Visuele controle.
|
6
|
De onderdelen van de waterstofinstallatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen
en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het
oppervlak.
|
Leden 6 tot en met 9: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.
|
7
|
De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.
|
|
8
|
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal
zichtbaar is.
|
|
9
|
De vulaansluiting moet:
a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig;
b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil
en water.
|
|
10
|
Mobiele machines voorzien van een waterstofinstallatie, moeten zowel in de motorruimte
als in de nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een
weerbestendige sticker met één van de volgende herkenningstekens:
[956640-004.eps]
|
|
Artikel 5.7a.11
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem
dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes.
|
Visuele en auditieve controle met draaiende motor.
|
2.
|
Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd.
|
Visuele controle.
|
3.
|
Het uitlaatsysteem moet behoorlijk geluiddempend zijn.
|
Auditieve controle.
|
Artikel 5.7a.11a
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Onderdelen van mobiele machines, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem,
het remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, mogen geen overmatige lekkage
van vloeistof, met uitzondering van water, vertonen.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.12
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De accu van mobiele machines moet deugdelijk zijn bevestigd.
|
Leden 1 en 2: visuele controle.
|
2.
|
De elektrische bedrading van mobiele machines moet deugdelijk zijn bevestigd en goed
zijn geïsoleerd.
|
|
Artikel 5.7a.12a
Eisen
|
Wijze van keuren
|
De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van elektrisch aangedreven of hybride
elektrische mobiele machines:
a. moeten deugdelijk zijn;
b. moeten deugdelijk zijn bevestigd;
c. mogen niet zijn beschadigd;
d. mogen geen lekkage vertonen;
e. moeten goed zijn afgeschermd, met uitzondering van de kabelset; en
f. moeten goed zijn geïsoleerd.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.13
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De motorsteunen moeten deugdelijk aan het chassis dan wel aan de carrosserie, alsmede
aan de motor, zijn bevestigd.
|
Leden 1 en 2: visuele controle.
|
2.
|
De motorsteunen mogen niet in ernstige mate zijn beschadigd, de rubbers mogen niet
zijn doorgescheurd en de vulkanisatie mag niet geheel zijn losgeraakt.
|
|
§ 4. Krachtoverbrenging
Artikel 5.7a.14
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van een inrichting om achteruit te rijden.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.15
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Mobiele machines met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h moeten zijn
voorzien van een goed werkende snelheidsmeter die ook bij nacht voor de bestuurder
goed afleesbaar is.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.16
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De aandrijving en de bevestiging daarvan moeten deugdelijk zijn.
|
Visuele controle. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits
de aandrijfas op zijn plaats blijft.
|
2.
|
Stofhoezen van aandrijfassen moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig
zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.
|
Visuele controle.
|
§ 5. Assen
Artikel 5.7a.18
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De assen moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of
scheuren vertonen. Indien sprake is van corrosie, is het bepaalde in bijlage VIII,
hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.
|
Leden 1 tot en met 4: visuele controle.
|
2.
|
De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
|
|
3.
|
De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd, beschadigd of vervormd dat het weggedrag
nadelig wordt beïnvloed.
|
|
4.
|
De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in
gevaar wordt gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan,
indien deze niet zijn doorgeroest. Indien een wielgeleidingselement is doorgeroest,
mag deze niet zijn gerepareerd. Indien er sprake is van corrosie ter plaatse van de
bevestiging is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2
en 3, van toepassing.
|
|
Artikel 5.7a.19
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels moeten deugdelijk zijn bevestigd.
|
Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
|
2.
|
Stofhoezen van fuseekogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig
zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.
|
|
3.
|
De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels alsmede de overige draaipunten van
een volledig onafhankelijke wielophanging mogen niet te veel speling vertonen. Hierbij
is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 46, 47 en 48, van toepassing.
|
|
4.
|
Indien een gedeelte van de binnenkant van het fuseekogelhuis en van de fuseekogel
zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie
vertonen.
|
Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats.
|
Artikel 5.7a.20
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De wiellagers mogen niet te veel speling vertonen. Hierbij is het bepaalde in bijlage
VIII, artikel 49, van toepassing.
|
Visuele controle. De speling wordt op de juiste wijze zichtbaar gemaakt. In geval
van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.
|
2.
|
Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn.
|
Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid, al dan niet met
behulp van apparatuur.
|
Artikel 5.7a.24
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De wielen onderscheidenlijk velgen mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk,
ernstige corrosie of ernstige vervorming vertonen.
|
Leden 1 en 2: visuele controle.
|
2.
|
De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen
deugdelijk zijn bevestigd.
|
|
Artikel 5.7a.25
Eisen
|
Wijze van keuren
|
De wielnaven moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn
bevestigd.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.26
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Stabilisatoren moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren
vertonen.
|
Visuele controle.
|
§ 6. Ophanging
Artikel 5.7a.27
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van banden of rupsbanden, waarvan het loopvlak
niet bestaat uit metaal of een materiaal dat voor wat betreft hardheid en vervormbaarheid
dezelfde eigenschappen heeft.
|
Visuele controle.
|
2.
|
Het bepaalde in het eerste lid inzake het loopvlak, is niet van toepassing op mobiele
machines als bedoeld in artikel 1b van het Kentekenreglement.
|
|
3.
|
De luchtbanden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.
|
Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.
|
4.
|
De luchtbanden mogen geen uitstulpingen vertonen.
|
Leden 4 en 5: visuele controle.
|
5.
|
Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden
daarbuiten kunnen uitsteken.
|
|
6.
|
De profilering van de hoofdgroeven van de banden van mobiele machines moet over de
gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van de
slijtage-indicatoren.
|
Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt
de profieldiepte gemeten met een profieldieptemeter. De minimale profieldiepte wordt
gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald,
alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.
|
Artikel 5.7a.28
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien de mobiele machine is voorzien van een veersysteem, moet dit goed werken.
|
Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
|
2.
|
De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken, ernstige lekkage of scheuren
vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn
bevestigd. Hieraan wordt voor wat betreft veerschotels voldaan, indien deze niet zijn
doorgeroest of gerepareerd. Bij luchtveerbalgen mogen de koordlagen zichtbaar zijn,
maar niet beschadigd. Indien sprake is van corrosie, is het bepaalde in bijlage VIII,
hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.
|
|
3.
|
Indien de mobiele machine is voorzien van schokdempers, moeten deze deugdelijk zijn
bevestigd en goed werken
|
|
§ 7. Stuurinrichting
Artikel 5.7a.29
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van een deugdelijke stuurinrichting.
|
Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
|
2.
|
De bestuurde wielen moeten goed reageren op de draaiing van de stuurbediening.
|
|
3.
|
De stuurinrichting mag niet zijn voorzien van een uitsluitend elektrische overbrenging
dan wel een uitsluitend pneumatische overbrenging.
|
|
4.
|
Bij draaiing van de stuurbediening tot aan de aanslagen, mogen geen weerstanden voelbaar
zijn en moeten de wielen onderscheidenlijk de banden vrij kunnen draaien.
|
Visuele controle, waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde
wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde
wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.
|
5.
|
De voor de overbrenging van de stuurbeweging bestemde onderdelen:
a. moeten deugdelijk zijn bevestigd met alle daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;
b. mogen geen breuken of scheuren vertonen;
c. mogen niet zijn vervormd; en
d. mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie,
is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.
|
Visuele controle. De stuurbediening wordt met krachtige korte bewegingen naar links
en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van de mobiele machine op de wielen rust.
|
6.
|
Koppelingen moeten een zichtbaar spelingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen.
|
Leden 6 en 7: visuele controle.
|
7.
|
Flexibele koppelingen mogen niet in ernstige mate zijn gescheurd.
|
|
8.
|
De verbindingen in het stangenstelsel mogen niet te veel speling vertonen. Hierbij
is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 52, van toepassing.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.
|
9.
|
De stuurbekrachtiger moet goed werken.
|
Voor de controle van de stuurbekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor het stuurwiel
naar links en rechts bewogen. Vervolgens wordt met draaiende motor het stuurwiel opnieuw
naar links en rechts bewogen, hierbij moet de werking van de stuurbekrachtiger voelbaar
zijn.
|
10.
|
Slangen ten behoeve van de stuurbekrachtiger mogen geen beschadigingen vertonen waarbij
het wapeningsmateriaal zichtbaar is en mogen geen bewegende delen raken.
|
Leden 10 en 11: visuele controle.
|
11.
|
Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en
mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.
|
|
12.
|
De onderdelen van een volledig hydraulische stuurinrichting mogen geen lekkage vertonen.
|
Visuele controle. Het stuurwiel wordt bij stationair draaiende motor in de uiterste
stand gedraaid en gehouden.
|
§ 8. Reminrichting
Artikel 5.7a.31
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van een goedwerkende reminrichting waarvan de:
a. onderdelen deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en
borgmiddelen;
b. onderdelen niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;
c. onderdelen niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken;
d. onderdelen geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen; en
e. remschijven geen dusdanige slijtage vertonen dat er kans op breuk ontstaat.
|
– Onderdeel a tot en met c: visuele controle.
– Onderdeel d en e: visuele controle. In geval van twijfel wordt het remsysteem onder
druk gezet.
|
2.
|
De rembekrachtiger en de hydraulische remkrachtregelaar moeten goed functioneren.
|
Controle waarbij de rem in werking wordt gesteld bij draaiende motor.
|
3.
|
De compressor en de drukregelaar moeten goed werken en tijdig in werking treden.
|
Visuele controle met behulp van de dashboardmeter(s) door bij draaiende motor het
rempedaal diverse malen in te trappen.
|
4.
|
Bij hydraulische remsystemen mag bij het bedienen van het rempedaal de slag van het
pedaal niet door een aanslag worden beperkt.
|
Controle door het rempedaal in te trappen.
|
5.
|
Rempedalen moeten een stroef oppervlak hebben en deugdelijk functioneren, alsmede
in voorkomend geval zijn voorzien van een deugdelijke koppeling tussen het linker-
en rechterrempedaal.
|
Visuele controle.
|
6.
|
Remslangen mogen:
a. niet in ernstige mate zijn misvormd;
b. niet langs andere voertuigdelen schuren; en
c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat het wapeningsmateriaal zichtbaar is.
De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen
beschadiging vertonen.
|
– Onderdeel a: visuele controle.
– Onderdeel b: visuele controle. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker-
en rechterstuurstand gebracht.
– Onderdeel c: visuele controle.
|
7.
|
Remleidingen mogen geen knikken vertonen.
|
Visuele controle.
|
8.
|
Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, moeten in onberemde toestand in beide
richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen
van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen.
|
Controle door de wielen vrij van de grond met de hand rond te draaien.
|
9.
|
De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die
zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van de remvoering.
|
Visuele controle. Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is,
moet de rem in werking worden gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van
een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal
op metaal hoorbaar zijn.
|
10.
|
De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de remonderdelen mag niet worden beperkt.
|
Visuele controle.
|
11.
|
Remcilinders moeten zijn voorzien van stofhoezen die niet in ernstige mate mogen zijn
beschadigd.
|
Visuele controle. De hoezen worden gecontroleerd voor zover dit mogelijk is zonder
demontage.
|
12.
|
De onderdelen van een antiblokkeersysteem:
a. moeten deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;
b. mogen niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;
c. mogen niet zijn beschadigd, gescheurd, gebroken; en
d. mogen geen lekkage vertonen.
|
Visuele controle.
|
13.
|
De waarschuwingsinrichting van het antiblokkeersysteem mag geen defect aangeven.
|
Wanneer na het starten van de motor een optisch of akoestisch waarschuwingssignaal
wordt afgegeven dat het systeem niet goed functioneert, wordt ervan uitgegaan dat
niet aan deze eis is voldaan. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.
|
Artikel 5.7a.32
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem moet voldoende remvloeistof aanwezig
zijn.
|
Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau zich niet onder de minimumaanduiding
mag bevinden.
|
2.
|
De vulopening van het reservoir van de hoofdremcilinder moet zijn afgesloten met een
passende dop.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.33
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Mobiele machines met een drukluchtremsysteem die in gebruik zijn genomen na 30 april
2020, moeten zijn voorzien van een optische of akoestische waarschuwingsinrichting
die in werking treedt zodra de energievoorraad in een van de bedrijfskringen onder
de vereiste minimumdruk is gedaald.
|
Visuele of auditieve controle, door om de beurt de bedrijfsremkringen leeg te laten
lopen en weer te vullen.
|
Artikel 5.7a.34
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Mobiele machines met een veerrem moeten zijn voorzien van een optische of akoestische
waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra de veerrem in werking is gesteld.
|
Visuele of auditieve controle, terwijl de veerrem in werking wordt gesteld.
|
Artikel 5.7a.36
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De slag van drukluchtremcilinders die door middel van een nok een trommelrem bedienen,
mag niet worden begrensd door delen die daar niet voor zijn bestemd.
|
Visuele controle, waarbij de rem in werking wordt gesteld.
|
2.
|
De slag van drukluchtremcilinders van trommelremmen mag vanuit onberemde toestand
tot in beremde stand niet groter zijn dan twee derde deel van de maximumslag van de
betrokken remcilinder.
|
Visuele controle, waarbij de rem maximaal in werking wordt gesteld. In geval van twijfel
wordt gemeten.
|
Artikel 5.7a.38
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem die ten minste op één as
werkt.
|
Visuele controle
|
2.
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van twee onafhankelijke remsystemen.
|
|
3.
|
Mobiele machines met een maximumconstructiesnelheid van:
a. meer dan 40 km/h moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem, waarvan de remvertraging
op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,5
m/s2 bedraagt;
b. meer dan 30 km/h maar niet meer dan 40 km/h moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem,
waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende
weg ten minste 3,1 m/s2 bedraagt;
c. niet meer dan 30 km/h moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem, waarvan de remvertraging
op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2,4
m/s2 bedraagt.
|
Leden 3 en 4: visuele controle door middel van een beproeving op de weg. De snelheid
moet bij de aanvang van de remproef de maximumconstructiesnelheid bedragen met een
maximum van 40 km/h. De remvertraging wordt met een elektronische zelfregistrerende
remvertragingsmeter als volgt vastgesteld:
a. indien op de remvertragingsmeter een resulterende of gemiddelde waarde wordt aangegeven,
geldt deze waarde als de minimaal behaalde remvertraging;
b. indien de remvertraging niet volgens onderdeel a kan worden vastgesteld, geldt
de waarde die met behulp van de meetwaardentabel op de registratiestrook wordt vastgesteld,
door het gemiddelde te nemen van alle gemeten waarden die gelijk of groter zijn aan
de minimaal vereiste remvertraging en gedurende minimaal een halve seconde zijn gemeten;
c. indien de remvertraging niet volgens onderdeel a of b kan worden vastgesteld, geldt
als remvertraging de waarde die met behulp van de grafiek op de registratiestrook
als volgt is vastgesteld:
1°. indien op het moment dat het voertuig nagenoeg stilstond geen plotselinge stijging
van de remvertraging is waar te nemen, is de hoogst behaalde waarde van remvertraging
bepalend;
2°. indien op het moment dat het voertuig nagenoeg stilstond een plotselinge stijging
van de remvertraging is waar te nemen, is de waarde van de behaalde remvertraging
vlak vóór deze stijging bepalend.
Indien op een remtestinrichting kan worden vastgesteld dat de remvertraging voldoet,
kan de beproeving op de weg achterwege gelaten worden. De bij de remproef behaalde
remvertraging wordt berekend door de remkrachten bij elkaar op te tellen en vervolgens
te delen door de in het kentekenregister vermelde massa in rijklare toestand.
|
4.
|
Het voertuig mag bij het gebruik van de rem of remsystemen geen zijwaartse beweging
maken.
|
|
Artikel 5.7a.39
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Van mobiele machines moet één van de remmen in aangezette toestand kunnen worden vastgezet,
tenzij een afzonderlijke vastzetinrichting aanwezig is.
|
Visuele controle.
|
§ 9. Carrosserie
Artikel 5.7a.41
Eisen
|
Wijze van keuren
|
De deuren van mobiele machines moeten goed sluiten. Minimaal één deur die direct toegang
geeft tot de bestuurdersruimte, moet op zowel vanaf de
binnenzijde als vanaf de buitenzijde kunnen worden geopend.
|
Visuele controle, waarbij de deuren worden geopend en gesloten.
|
Artikel 5.7a.42
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Voor- en zijruiten van mobiele machines mogen:
a. niet in ernstige mate beschadigd zijn;
b. niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.
|
Visuele controle.
|
2.
|
Mobiele machines moeten zodanig zijn gebouwd of ingericht dat er vanaf de bestuurderszitplaats
voldoende uitzicht naar voren en opzij is.
|
Visuele controle, door een persoon van gemiddeld gestalte die op gebruikelijke wijze
is gezeten op de voor hem in de juiste rijstand gestelde bestuurderszitplaats.
In geval van twijfel wordt gemeten volgens de volgende methode:
– vanuit een punt op de grond recht onder de oogpunten van de bestuurder wordt een
halve denkbeeldige cirkel getrokken van 12,00 m;
– naar voren gezien mogen binnen een afstand van 9,50 m op dezelfde hoogte als de
denkbeeldige cirkel één of twee objecten van maximaal 0,70 m breed zijn afgeschermd;
– naar de zijkant gezien mogen één of twee objecten van maximaal 1,50 m breed zijn
afgeschermd.
|
3.
|
Om te voldoen aan het tweede lid mogen ook inrichtingen voor indirect zicht worden
gebruikt.
|
|
Artikel 5.7a.43
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Mobiele machines met een voorruit, moeten zijn voorzien van een goed werkende ruitenwisserinstallatie
die de bestuurder voldoende uitzicht geeft. De installatie mag niet door handkracht
worden aangedreven.
|
Visuele controle. Indien bij het in werking stellen van de installatie ten minste
één stand, niet zijnde een intervalstand, werkt, blijft verdere controle achterwege.
|
Artikel 5.7a.45
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel of camera-monitorsysteem.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. Hierbij is het bepaalde in bijlage
VIII, artikel 136a van toepassing.
|
2.
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van een rechterbuitenspiegel of camera-monitorsysteem.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. Hierbij is het bepaalde in bijlage
VIII, artikel 137a van toepassing.
|
3.
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van een trottoirspiegel of camera-monitorsysteem.
|
Visuele controle. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 142a van toepassing.
|
4.
|
Indien een trottoirspiegel of camera-monitorsysteem is gemonteerd, moet deze zodanig
zijn aangebracht dat geen enkel punt van de spiegel, camera-monitorsysteem of van
de steun waarop deze is gemonteerd, zich op een hoogte van minder dan 2,00 m boven
het wegdek bevindt. Indien de hoogte van de cabine zodanig is dat niet aan dit voorschrift
kan worden voldaan, mag het voertuig niet van een trottoirspiegel zijn voorzien.
|
Leden 4 tot en met 7: visuele controle.
|
5.
|
De spiegels en camera-monitorsystemen moeten deugdelijk zijn bevestigd.
|
|
6.
|
Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen verschijnselen van breuk vertonen
en mag niet in ernstige mate zijn verweerd.
|
|
7.
|
Indien in een mobiele machine het stuur aan de rechterzijde is geplaatst, moeten alle
verplicht aanwezige voorzieningen voor indirect zicht in spiegelbeeld geplaatst zijn
ten opzichte van de situatie waarbij het stuur links is geplaatst. Een linkerbuitenspiegel
dient altijd aanwezig te zijn.
|
|
8.
|
Het gestelde in het eerste tot en met het vierde lid is niet van toepassing op mobiele
machines als bedoeld in artikel 1b van het Kentekenreglement.
|
|
Artikel 5.7a.46
Eisen
|
Wijze van keuren
|
De zitplaatsen van mobiele machines moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.
De verstelinrichtingen van de zitplaatsen moeten goed kunnen worden vergrendeld.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.47
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Indien mobiele machines zijn voorzien van gordels, moeten deze:
a. deugdelijk zijn bevestigd en mogen deze niet zijn beschadigd. Het pluizen van de
gordel wordt niet gezien als een beschadiging; en
b. zijn voorzien van een goed werkende sluiting en een goed werkende blokkering.
Oprolmechanismen moeten zodanig functioneren dat de gordel aanligt na het omdoen ervan.
|
– Onderdeel a: visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken.
– Onderdeel b: visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht.
Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De
blokkering wordt gecontroleerd door te trekken aan de gordel indien dit geen uitsluitsel
biedt, moet tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel worden gecontroleerd.
|
Artikel 5.7a.48
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor
lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.
|
Leden 1 en 2: visuele controle.
|
2.
|
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, moeten uitstekende delen van mobiele
machines, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere
weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.
|
|
3.
|
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voertuigdelen die zich hoger
dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
4.
|
De wielen onderscheidenlijk banden van mobiele machines met een maximumconstructiesnelheid
van meer dan 40 km/h, moeten aan de bovenzijde voor ten minste twee derde deel van
de totale breedte van de banden zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen, onverminderd
het bepaalde in artikel 5.18.32a, derde lid.
|
Leden 4 en 5: visuele controle.
|
5.
|
Geen deel van de buitenzijde van de mobiele machine mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd,
versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.
|
|
§ 10. Lichten, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen
Artikel 5.7a.51
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines moeten zijn voorzien van:
a. twee dimlichten;
b. twee stadslichten;
c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde
van het voertuig, alsmede waarschuwingsknipperlichten;
d. twee achterlichten;
e. twee remlichten;
f. twee rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig;
g. ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig, indien het voertuig
langer is dan 6,00 m, de achterste retroreflector aan de zijkant mag rood zijn;
h. achterkentekenplaatverlichting, indien het voertuig kentekenplichtig is en in gebruik
is genomen na 31 december 2020;
i. markering van de breedte aan de voor- en achterzijde van het voertuig die voldoet
aan de in bijlage VIII, artikelen 132 tot en met 133, gestelde eisen, indien het voertuig
breder is dan 2,55 m;
j. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een
afgeknotte driehoek die voorzien is van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde
in bijlage VIII, artikel 123, van toepassing is, indien het voertuig niet is voorzien
van een kentekenplaat.
|
– Onderdelen a tot en met f: visuele controle.
– Onderdeel g: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
– Onderdelen h tot en met j: visuele controle.
|
2.
|
Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing op mobiele
machines die een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h hebben, die
hydrostatisch worden aangedreven en waarbij de hydrostatische aandrijving tevens dienst
doet als reminrichting.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.53
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De dimlichten en stadslichten mogen niet anders dan wit of geel licht uitstralen.
|
Leden 1 tot en met 5: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
|
2.
|
De richtingaanwijzers en zijrichtingaanwijzers, alsmede de waarschuwingsknipperlichten
mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit licht en naar achteren niet anders
dan ambergeel of rood licht uitstralen. Zijrichtingaanwijzers mogen naar de zijkant
niet anders dan ambergeel licht uitstralen.
|
|
3.
|
De achterlichten mogen niet anders dan rood licht uitstralen.
|
|
4.
|
De remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel licht uitstralen.
|
|
5.
|
De achterkentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar
achteren uitstralen.
|
|
Artikel 5.7a.55
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De in artikel 5.7a.51 bedoelde lichten moeten goed werken. Indien een licht wordt
gevormd door meerdere lichtbronnen mag door defecte lichtbronnen het oorspronkelijk
lichtoppervlak met niet meer dan 25% afnemen.
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld. De schakelaar
moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan.
|
2.
|
De lichtarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn
bevestigd.
|
Leden 2 en 3: visuele controle.
|
3.
|
De glazen van de lichtarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of
bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden
beïnvloed. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 128, van toepassing.
|
|
4.
|
Lichten met dezelfde functie moeten nagenoeg van gelijke grootte, gelijke kleur en
gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie
moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd.
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
|
5.
|
De in artikel 5.7a.51 bedoelde lichten en retroreflectoren mogen, voor zover het het
lichtdoorlatend gedeelte betreft, ten hoogste 25% zijn afgeschermd.
|
Leden 5 en 6: visuele controle.
|
6.
|
De in artikel 5.7a.51 bedoelde retroreflectoren mogen geen gebreken vertonen, die
de retroreflectie beïnvloeden.
|
|
7.
|
De elektrische schakeling van de dimlichten en de stadslichten moet zodanig zijn uitgevoerd
dat de dimlichten en de extra dimlichten dan wel de stadslichten en de extra stadslichten
niet tegelijk kunnen zijn ingeschakeld.
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
|
Artikel 5.7a.56
Eisen
|
Wijze van keuren
|
De dimlichten moeten goed zijn afgesteld, waarbij het bepaalde in bijlage VIII, artikelen
113 en 114, van toepassing is.
|
–
|
Artikel 5.7a.57
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines mogen zijn voorzien van:
a. meerdere grote lichten, waarvan tegelijkertijd niet meer dan vier grote lichten
mogen werken;
b. twee extra dimlichten;
c. twee extra stadslichten;
d. twee mistvoorlichten;
e. één of twee mistachterlichten;
f. twee of vier parkeerlichten;
g. één zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig;
h. twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig;
i. ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van het voertuig, indien het voertuig
niet langer is dan 6,00 m, de achterste retroreflector aan de zijkant mag rood zijn;
j. één of twee achteruitrijlichten;
k. twee of vier markeringslichten aan de voorzijde en twee of vier markeringslichten
aan de achterzijde;
l. staaklichten;
m. zijmarkeringslichten;
n. twee extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten aan de voor- en achterzijde
van het voertuig;
o. werklichten;
p. twee extra remlichten of één derde remlicht;
q. twee dagrijlichten;
r. bochtverlichting;
s. hoeklichten.
t. achterkentekenplaatverlichting, indien het voertuig in gebruik is genomen voor
1 januari 2021;
u. markering van de breedte aan de voor- en achterzijde van het voertuig;
v. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een
afgeknotte driehoek die voorzien is van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde
in bijlage VIII, artikel 123, van toepassing is, indien deze retroreflector niet reeds
op grond van artikel 5.7a.51, eerste lid, aanhef en onderdeel k, verplicht is;
w. verlichting die tijdens werkzaamheden op het wegdek een projectie maakt ter waarschuwing
van andere verkeersdeelnemers.
|
– Onderdelen a tot en met h: visuele controle.
– Onderdeel i: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
– Onderdelen j tot en met w: visuele controle.
|
2.
|
Mobiele machines mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen
aan de voorzijde, extra rode aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten
van het voertuig.
|
Leden 2 en 3: visuele controle.
|
3.
|
Mobiele machines mogen zijn voorzien van een ambergele of witte opvallende markering
aan de zijkant van het voertuig of van een ambergele of rode opvallende markering
aan de achterkant van het voertuig.
|
|
Artikel 5.7a.57a
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Mobiele machines in gebruik voor werkzaamheden die zijn vastgesteld krachtens artikel
30, eerste lid, van het RVV 1990, mogen zijn voorzien van gele zwaai-, flits- of knipperlichten.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.59
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Het mistvoorlicht, het dimlicht, het groot licht en het stadslicht mogen naar voren
niet anders dan wit of geel licht uitstralen.
|
Leden 1 tot en met 9: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
|
2.
|
De mistachterlichten mogen niet anders dan rood licht uitstralen.
|
|
3.
|
De parkeerlichten mogen naar voren niet anders dan wit licht en naar achteren niet
anders dan rood licht uitstralen. Indien de parkeerlichten zijn samengebouwd met de
richtingaanwijzers, mogen zij ambergeel licht uitstralen.
|
|
4.
|
De extra richtingaanwijzers en extra waarschuwingsknipperlichten, alsmede de zijrichtingaanwijzers,
mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit licht uitstralen en naar achteren
niet anders dan ambergeel of rood licht uitstralen.
|
|
5.
|
De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel licht uitstralen, met uitzondering
van het achterste zijmarkeringslicht, dat ambergeel dan wel rood licht mag uitstralen.
|
|
6.
|
De markeringslichten en staaklichten mogen naar voren niet anders dan wit licht uitstralen
en naar achteren niet anders dan rood licht uitstralen.
|
|
7.
|
De dagrijlichten, hoeklichten en bochtlichten mogen niet anders dan wit licht uitstralen.
|
|
8.
|
Het derde remlicht mag niet anders dan rood licht uitstralen.
|
|
9.
|
De achterkentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit licht uitstralen en mag
niet naar achteren uitstralen.
|
|
Artikel 5.7a.59a
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De in artikel 5.7a.57 bedoelde lichtarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk
aan het voertuig zijn bevestigd.
|
Leden 1 en 2: visuele controle.
|
2.
|
De glazen van de lichtarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of
bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden
beïnvloed. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 128, van toepassing.
|
|
3.
|
Lichten met dezelfde functie moeten nagenoeg van gelijke grootte, gelijke kleur en
gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie
moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd.
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
|
Artikel 5.7a.59b
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De mistvoorlichten moeten goed zijn afgesteld, waarbij het bepaalde in bijlage VIII,
artikelen 114a en 114b, van toepassing is.
|
–
|
2.
|
De extra dimlichten moeten goed zijn afgesteld, waarbij het bepaalde in bijlage VIII,
artikelen 113 en 114, van toepassing is.
|
–
|
Artikel 5.7a.61
Eisen
|
Wijze van keuren
|
De richtingaanwijzers, stadslichten, parkeerlichten, achterlichten en de retroreflectoren
aan de achterzijde, bedoeld in de artikelen 5.7a.51 en 5.7a.57, moeten zijn aangebracht
op een afstand van niet meer dan 0,50 m vanaf het punt van de grootste breedte van
het voertuig.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
Artikel 5.7a.62
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Het ingeschakeld zijn van het mistachterlicht of de mistachterlichten moet door middel
van een controlelampje aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt.
|
Visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
|
Artikel 5.7a.64
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines mogen, met uitzondering van grote lichten en werklichten, niet zijn
voorzien van verblindende lichten.
|
Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
|
2.
|
Mobiele machines mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten,
niet zijn voorzien van knipperende lichten.
|
|
3.
|
In afwijking van het tweede lid, mogen de zijmarkeringslichten van mobiele machines
synchroon met de richtingaanwijzers aan dezelfde kant van het voertuig meeknipperen.
|
|
Artikel 5.7a.65
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines mogen niet zijn voorzien van:
a. meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.7a.51, 5.7a.57
en 5.7a.57a is voorgeschreven of toegestaan; en
b. in het voertuig aanwezige lichten of objecten die licht uitstralen naar de buitenzijde
van het voertuig.
|
Visuele controle. Indien lichtarmaturen aanwezig zijn voor lichten die niet zijn voorgeschreven
dan wel toegestaan, mogen de lichten hiervan niet werken.
|
2.
|
Mobiele machines mogen niet zijn voorzien van lichtarmaturen voor blauwe zwaai-, flits-
of knipperlichten of voorzieningen die de indruk wekken dat het voertuig is voorzien
van een dergelijke lichtarmatuur.
|
Visuele controle.
|
§ 11. Verbinding tussen mobiele machine en aanhangwagen
Artikel 5.7a.66
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een mobiele machine is voorzien van een inrichting voor het koppelen van een
aanhangwagen of verwisselbaar uitrustingsstuk, moet deze inrichting deugdelijk zijn
bevestigd en mag deze niet gescheurd, gebroken, vervormd, in ernstige mate door corrosie
zijn aangetast, dan wel overmatig gesleten zijn, onverminderd het bepaalde in artikel
5.7a.68, tweede lid, aanhef en onderdeel h.
|
Leden 1 tot en met 4: visuele controle.
|
2.
|
De voor de overbrenging van de krachten noodzakelijke onderdelen van de in het eerste
lid bedoelde inrichting mogen niet gescheurd, gebroken, vervormd, in ernstige mate
door corrosie zijn aangetast, dan wel overmatig gesleten zijn.
|
|
3.
|
De bedieningsorganen van de in het eerste lid bedoelde inrichting moeten gemakkelijk
bereikbaar zijn en gemakkelijk en zonder gevaar te bedienen zijn.
|
|
4.
|
De achtertraverse met inbegrip van alle profielen die daar deel van uitmaken, moet
deugdelijk zijn bevestigd en mag:
geen breuken of scheuren vertonen, en
niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.
|
|
Artikel 5.7a.67
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Indien een mobiele machine is voorzien van een koppelingskogel met een nominale diameter
van:
a. 50 mm, moet de diameter van de kogel ten minste 49,0 mm bedragen;
b. 80 mm, moet de diameter van de kogel ten minste 78,5 mm bedragen.
|
Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
|
Artikel 5.7a.68
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een mobiele machine is voorzien van een vangmuilkoppeling met een nominale
pendiameter van:
a. 25 mm, moet de pendiameter ten minste 23,0 mm bedragen;
b. 32 mm, moet de pendiameter ten minste 30,0 mm bedragen;
c. 36 mm, moet de pendiameter ten minste 34,0 mm bedragen;
d. 38 mm, moet de pendiameter ten minste 36,0 mm bedragen;
e. 40 mm, moet de pendiameter ten minste 36,5 mm bedragen;
f. 50 mm, moet de pendiameter ten minste 46,0 mm bedragen;
g. 57,5 mm, moet de pendiameter ten minste 55,0 mm bedragen.
|
Het contactgedeelte van de pen met het trekoog wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
|
2.
|
De koppelingen, bedoeld in het eerste lid, moeten voldoen aan de volgende eisen:
a. de opwaartse speling van de pen mag niet meer dan 5 mm bedragen;
b. de radiale speling in de onderste bus mag niet meer dan 2 mm bedragen;
c. de onderste lagerbus mag niet loszitten en de bevestiging ervan mag niet zijn uitgeslagen;
d. de sluit- en borginrichting moet goed functioneren;
e. de radiale speling van de trekstang in de lagering in de achterbalk mag niet meer
dan 2 mm bedragen;
f. axiale speling van de trekstang in de lagering in de achterbalk is niet toegestaan;
g. de bevestigingsmoer van de trekstang moet deugdelijk vastzitten en moet goed geborgd
zijn; en
h. het gedeelte van de vangmuil dat als geleiding voor het trekoog tijdens het aankoppelen
is bedoeld, mag tekenen van vervorming, van scheuren of van uitgebroken delen vertonen,
mits daardoor de sterkte of het functioneren van de koppeling met inbegrip van de
sluit- en borginrichting niet wordt aangetast. Herstel daarvan door middel van lassen
is toegestaan.
|
– Onderdeel a: de pen wordt omhoog bewogen met behulp van bijvoorbeeld een schroevendraaier,
waarbij de koppeling gesloten moet zijn en de handborg of controlestift voor zover
mogelijk buiten werking moet zijn gesteld, teneinde de speling in het sluitingsmechanisme
en de bovenste lagerbus van de pen bij de beoordeling te betrekken. In geval van twijfel
wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
– Onderdeel b: in geval van twijfel meten met bijvoorbeeld een stukje haaks omgezet
rondstaal van 2 mm.
– Onderdeel c: visuele controle.
– Onderdeel d: visuele controle, terwijl de koppeling wordt geopend en gesloten.
– Onderdeel e: de trekstang wordt op- en neerwaarts en van links naar rechts bewogen.
In geval van twijfel wordt gemeten met bijvoorbeeld een stukje haaks omgezet rondstaal
van 2 mm.
– Onderdeel f: de trekstang wordt axiaal bewogen.
– Onderdeel g: visuele controle. Een eventuele stofkap wordt verwijderd.
– Onderdeel h: visuele controle.
|
Artikel 5.7a.69
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een mobiele machine is voorzien van een schotelkoppeling van 2 of 3,5 inch,
mag:
a. de onvlakheid van de schotel niet meer dan 3,5 mm bedragen; en
b. de onvlakheid van de schotel, in afwijking van het bepaalde in onderdeel a, voor
wat betreft de uiterste linker- en rechterzijde over een breedte van 50 mm, gemeten
vanaf de buitenzijde van de schotel, niet meer dan 5 mm bedragen.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel
en een aanliggende stalen rei in alle richtingen over het hart van de schotel gemeten.
|
2.
|
Dit eerste lid is niet van toepassing op kunststofdelen op de schotelkoppeling die
bedoeld zijn als slijtvlak
|
–
|
3.
|
Een schotelkoppeling moet deugdelijk zijn bevestigd.
|
Visuele controle.
|
4.
|
De speling in de sluitinrichting van een schotelkoppeling van 2 inch mag, uitgaande
van een niet gesleten 2 inch pen, in de lengterichting van het voertuig niet meer
dan 2 mm bedragen.
|
In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel. Controle geschiedt
met behulp van:
een standaard pen van 2 inch, die voldoet aan de nieuwmaat toleranties en voorzien
is van een vlakke plaat waarbij het uitstekende deel van de pen een hoogte heeft van
ten minste 82,5 en ten hoogste 82,7 mm, dan wel
een oplegger met een pen van 2 inch daarbij rekening houdend met een eventuele gemeten
slijtage van de pen. In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
|
5.
|
De sluit- en borginrichting moet goed functioneren.
|
Visuele controle terwijl de sluit- en borginrichting wordt geopend en gesloten.
|
Artikel 5.7a.70
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Indien een mobiele machine is voorzien van een penkoppeling met een nominale diameter
van:
a. 30 mm, moet de pendiameter ten minste 28,0 mm bedragen;
b. 30,6 mm, moet de pendiameter ten minste 28,6 mm bedragen;
c. 44,5 mm, moet de diameter van de pen ten minste 41,0 mm bedragen.
|
Het contactgedeelte van de pen met het trekoog wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.
|
§ 12. Diversen
Artikel 5.7a.71
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Mobiele machines moeten ten minste zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting
die bestaat uit een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige,
tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd.
|
Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.
|
2.
|
Mobiele machines mogen zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die andere weggebruikers
erop attent maakt dat de achteruitversnelling van het voertuig is ingeschakeld, alsmede
van een geluidssignaalinrichting die ertoe strekt ongeoorloofd gebruik of diefstal
van het voertuig te voorkomen.
|
Leden 2 tot en met 4: visuele en auditieve controle.
|
3.
|
Hybride elektrische of elektrische mobiele machines mogen zijn voorzien van een akoestisch
voertuigwaarschuwingssysteem dat werkt tot het voertuig een snelheid van 25 km/h heeft
bereikt.
|
|
4.
|
Mobiele machines mogen niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan
bedoeld in het eerste tot en met derde lid.
|
|
Artikel 5.7a.72
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Mobiele machines moeten, met uitzondering van walsen, aan de voorzijde of achterzijde
zijn voorzien van een bevestigingspunt ten behoeve van het slepen van het voertuig.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.7a.73
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Een mobiele machine met een gesloten carrosserie mag niet zijn voorzien van een afscherming
tussen de zitplaatsen.
|
Visuele controle.
|
Y
Artikel 5.8.1 komt te luiden:
Artikel 5.8.1
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De landbouw- of bosbouwtrekker moet in overeenstemming zijn met de op de voor het
voertuig afgegeven kentekencard en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde
gegevens.
|
Leden 1 en 2: visuele controle. Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte
van een keuringsrapport is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 2 en 3, van toepassing.
|
2.
|
De landbouw- of bosbouwtrekker moet aan de achterzijde zijn voorzien van de juiste
kentekenplaat.
|
|
3.
|
Kentekenplaten moeten zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement
voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk zijn bevestigd.
|
Visuele controle. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten
behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
|
4.
|
De kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd en het kenteken moet goed leesbaar zijn.
|
Visuele controle, waarbij letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien
de waarnemer op een afstand van 20,00 m achter het midden van de landbouw- of bosbouwtrekker
staat.
|
5.
|
Het voertuigidentificatienummer moet in het chassis, frame of soortgelijke dragende
structuur zijn ingeslagen en goed leesbaar zijn.
|
Visuele controle.
|
6.
|
Landbouw- of bosbouwtrekkers in gebruik genomen na 30 juni 2009 moeten zijn voorzien
van één of meerdere constructieplaten die goed leesbaar zijn en waarvan de gegevens
in overeenstemming zijn met het kentekenregister, met dien verstande dat de technisch
toegestane maximummassa’s die op de constructieplaten zijn vermeld ten minste gelijk
zijn aan de massa’s die zijn aangegeven in het kentekenregister.
|
Visuele controle. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten
behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
|
7.
|
Het eerste lid is tot 1 januari 2022 niet van toepassing op landbouw- of bosbouwtrekkers
die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 2021.
|
|
8.
|
Het tweede tot en met het vierde lid zijn tot 1 januari 2025 niet van toepassing op
landbouw- of bosbouwtrekkers die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 2021 en waarop
ingevolge artikel III van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet
1994 in verband met de implementatie van richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering
van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen
met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn
om daardoor te worden voortbewogen en het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe
motorrijtuigen met beperkte snelheid (Stb. 2020, 167) geen kenteken behoorlijk zichtbaar aanwezig hoeft te zijn.
|
|
Z
In artikel 5.8.6, tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘1 januari 2025’ vervangen
door ‘1 januari 2021’.
AA
Artikel 5.8.7 komt te luiden:
Artikel 5.8.7
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De last onder de assen van een landbouw- of bosbouwtrekker mag niet meer bedragen
dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op de constructieplaat
vermelde technisch toegestane maximum aslasten, met dien verstande dat het draagvermogen
van de gemonteerde banden niet mag worden overschreden.
|
Leden 1 en 2: in geval van twijfel wordt het voertuig gewogen. Aan deze eis wordt
niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
|
2.
|
De totale massa of de som van de aslasten van een landbouw- of bosbouwtrekker mag
niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op
de constructieplaat vermelde toegestane maximummassa, met dien verstande dat het draagvermogen
van de gemonteerde banden niet mag worden overschreden.
|
|
BB
Artikel 5.8.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de tweede kolom (‘Eisen’) wordt ‘de goedkeuring’ vervangen door ‘het kentekenregister’
en vervalt ‘, of indien deze niet bekend is aan de constructiesnelheid behorende bij
de betreffende classificatie van de voertuigcategorie T, vermeerderd met 5 km/h’.
b. In de derde kolom (‘Wijze van keuren’) vervalt ‘algemene’.
2. In het tweede lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), vervalt ‘algemene’.
CC
Na artikel 5.8.9 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 5.8.10
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een landbouw- of bosbouwtrekker is voorzien van een LPG-installatie, moet deze,
onverminderd het bepaalde in artikel 5.8.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde
eisen.
|
–
|
2.
|
De LPG-tank:
a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig;
b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak,
en;
c. mag geen deuken vertonen.
|
Leden 2 tot en met 8: visuele controle.
|
3.
|
De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.
|
|
4.
|
De LPG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, zijn
voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden,
tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.
|
|
5.
|
Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die welke
strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig,
met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of
laadruimte.
|
|
6.
|
Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van
de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. De vulaansluiting moet zijn
voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil en water.
|
|
7.
|
De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast,
met uitzondering van corrosie van het oppervlak.
|
|
8.
|
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal
zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien,
mogen geen beschadiging vertonen.
|
|
Artikel 5.8.10a
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een landbouw- of bosbouwtrekker is voorzien van een CNG- of LNG-installatie,
moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.8.9, voldoen aan de in de volgende
leden gestelde eisen.
|
–
|
2.
|
De CNG- of LNG-tank:
a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig; en
b. mag geen deuken vertonen.
|
Leden 2 tot en met 4: visuele controle.
|
3.
|
De CNG- of LNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.
|
|
4.
|
De CNG- of LNG-tank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december
2002, zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht
moet uitmonden, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.
|
|
5.
|
De vervaldatum van de goedkeuring en, indien van toepassing, van de herkwalificatie
van een CNG- of LNG-tank, mag niet verstreken zijn.
|
Visuele controle. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten
behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
|
6.
|
Op de CNG- of LNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die
welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig,
met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de passagiers- of
bagageruimte.
|
Leden 6 tot en met 10: visuele controle.
|
7.
|
De onderdelen van de CNG- of LNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen
en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het
oppervlak.
|
|
8.
|
De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.
|
|
9.
|
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal
zichtbaar is.
|
|
10.
|
De vulaansluiting moet:
a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig of in het motorcompartiment;
b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil
en water.
|
|
Artikel 5.8.10b
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien een landbouw- of bosbouwtrekker is voorzien van een waterstofinstallatie, moet
deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.8.9, voldoen aan de in de volgende leden
gestelde eisen.
|
–
|
2.
|
De waterstoftank mag geen deuken vertonen.
|
Leden 2 tot en met 4: visuele controle.
|
3.
|
De waterstoftank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.
|
|
4.
|
De waterstoftank moet, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2014,
zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte behuizing die in de buitenlucht moet uitmonden,
tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.
|
|
5.
|
De vervaldatum van de goedkeuring, en indien van toepassing van de herkwalificatie,
van een waterstoftank mag niet verstreken zijn.
|
Visuele controle. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten
behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
|
6.
|
De onderdelen van de waterstofinstallatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen
en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het
oppervlak.
|
Leden 6 tot en met 11: visuele controle.
|
7.
|
De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.
|
|
8.
|
De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal
zichtbaar is.
|
|
9.
|
De vulaansluiting moet:
a. zijn geplaatst aan de buitenzijde van het voertuig;
b. zijn voorzien van een stofkap, tenzij de vulaansluiting is beschermd tegen vuil
en water.
|
|
10.
|
Landbouw- of bosbouwtrekkers met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500
kg voorzien van een waterstofinstallatie, moeten zowel in de motorruimte als in de
nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een weerbestendige
sticker met één van de volgende herkenningstekens:
|
|
11.
|
Landbouw- of bosbouwtrekkers met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg
voorzien van een waterstofinstallatie, moeten zowel aan de voor- en achterzijde als
in de nabijheid van de tankverbinding of het aansluitpunt zijn voorzien van een weerbestendige
sticker met één van de volgende herkenningstekens:
|
|
DD
Aan artikel 5.8.11 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4.
|
Indien in het kentekenregister een geluidsniveau voor het voertuig is vermeld, mag
de landbouw- of bosbouwtrekker in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem
geen hoger geluidsniveau produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld
in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Hierbij is het bepaalde in bijlage
VIII, artikelen 38a tot en met 38c, van overeenkomstige toepassing.
|
Auditieve controle. Indien uitvoerbaar en toepasbaar wordt met een geluidsmeter klasse
1 vastgesteld of het geluidsniveau niet wordt overschreden.
|
5.
|
Landbouw- of bosbouwtrekkers die in gebruik zijn genomen na 31 december 2020, waarvoor
geen waarde als bedoeld in het vierde lid is vermeld, mogen geen hoger geluidsniveau
kunnen produceren dan:
a. 95 dB(A) bij een toerental van 3.500 min-1voor zover het betreft een landbouw- of bosbouwtrekker met een verbrandingsmotor met
elektrische ontsteking; en
b. 95 dB(A) bij een toerental van 1.500 min-1 voor zover het betreft een landbouw- of bosbouwtrekker met een verbrandingsmotor
met compressie-ontsteking.
|
|
EE
Voor artikel 5.8.15 wordt in hoofdstuk 5, afdeling 8, paragraaf 4, een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 5.8.14
Eisen
|
Wijze van keuren
|
Landbouw- of bosbouwtrekkers in gebruik genomen na 31 december 2017 moeten zijn voorzien
van een inrichting om achteruit te rijden.
|
Visuele controle.
|
FF
In artikel 5.8.18, vierde lid, tweede kolom (‘Eisen’), worden drie zinnen toegevoegd,
luidende: Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan, indien deze
niet zijn doorgeroest. Indien een wielgeleidingselement is doorgeroest, mag deze niet
zijn gerepareerd. Indien er sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging
is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.
GG
In artikel 5.8.27, eerste lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), vervalt in de ‘algemene’.
HH
Artikel 5.8.31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met veertiende lid tot derde tot en met
vijftiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2.
|
Een landbouw- of bosbouwtrekker moet zijn voorzien van een antiblokkeersysteem, indien
het voertuig:
a. in gebruik is genomen na 31 december 2020;
b. een maximumconstructiesnelheid heeft van meer dan 60 km/h;
c. niet meer dan vier assen heeft; en
d. de technisch toegestane maximummassa meer dan 3.500 kg is.
|
|
2. Het zevende lid (nieuw), derde kolom (‘Wijze van keuren’), komt te luiden:
3. In het achtste lid (nieuw), tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘Kunststofremleidingen’
vervangen door ‘Remleidingen’.
4. Het tiende lid (nieuw), derde kolom (‘Wijze van keuren’), komt te luiden:
Visuele controle, terwijl het wiel met de hand wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen
schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.
5. In het veertiende lid (nieuw), derde kolom ('Wijze van keuren'), wordt 'Leden 13
en 14' vervangen door 'Leden 14 en 15'.
II
In de artikelen 5.8.33, eerste kolom (‘Eisen’), en 5.8.34, eerste kolom (‘Eisen’),
wordt ‘31 december 2018’ vervangen door ‘31 december 2020’.
JJ
Artikel 5.8.37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel b komt te luiden:
b. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
2. In het tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘31 december 2018’ vervangen door
‘31 december 2020’.
KK
Artikel 5.8.38 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt ‘31 december 2018’ vervangen door ‘31 december 2020’.
b. In onderdeel b wordt ‘1 januari 2019’ vervangen door ‘1 januari 2021’.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3.
|
De bedrijfsrem van een landbouw- of bosbouwtrekker met een maximumconstructiesnelheid
van meer dan 40 km/h, moet op alle wielen werken.
|
Visuele controle. Terwijl de wielen zich vrij van de grond bevinden, wordt het rempedaal
licht ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een
remtestinrichting voor de controle van de remwerking, wordt hierop gelijktijdig gecontroleerd.
|
LL
Artikel 5.8.39, tweede lid, komt te luiden:
2.
|
De parkeerrem van landbouw- of bosbouwtrekkers moet het voertuig op een helling van
16% in beide richtingen in stilstand kunnen houden. Hieraan wordt geacht te zijn voldaan
indien de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende
weg, uitgaande van een aanvangssnelheid van 15 km/h, ten minste 1,6 m/s2 bedraagt en de parkeerrem ook in achterwaartse richting functioneert.
|
Indien de remvertraging niet bepaald kan worden op een remtestinrichting, wordt hieraan
geacht te zijn voldaan, indien de parkeerrem wordt bediend en de wielen blokkeren
terwijl deze zich vrij van de grond bevinden.
|
MM
In artikel 5.8.41, eerste kolom (‘Eisen’), tweede zin, wordt ‘De deuren’ vervangen
door ‘Minimaal één deur’, wordt ‘geven’ vervangen door ‘geeft’ en wordt ‘moeten’ vervangen
door ‘moet’.
NN
Artikel 5.8.42, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tweede kolom (‘Eisen’) wordt ‘31 december 2018’ vervangen door ‘31 december
2020’.
2. De derde kolom (‘Wijze van keuren’) wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede ‘vanuit de oogpunten van de bestuurder’ wordt vervangen door ‘vanuit
een punt op de grond recht onder de oogpunten van de bestuurder’.
b. Er wordt een zin toegevoegd, luidende: Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de
periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.
OO
In artikel 5.8.45, eerste lid, tweede kolom (‘Eisen’), onderdeel b, wordt ‘31 december
2018’ vervangen door ‘31 december 2017’.
PP
Artikel 5.8.48 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4.
|
De wielen onderscheidenlijk banden van landbouw- of bosbouwtrekkers met een maximumconstructiesnelheid
van meer dan 40 km/h, moeten aan de bovenzijde voor ten minste twee derde deel van
de totale breedte van de banden zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen, onverminderd
het bepaalde in artikel 5.18.32a, derde lid.
|
Leden 4 en 5: visuele controle.
|
2. In het vijfde lid vervalt de tekst in de derde kolom (‘Wijze van keuren’).
QQ
Na artikel 5.8.48 wordt in hoofdstuk 5, afdeling 8, paragraaf 9, een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 5.8.49
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Landbouw- of bosbouwtrekkers mogen zijn voorzien van een deugdelijke beschermingsinrichting
aan de voorzijde tegen klemrijden.
|
–
|
2.
|
De afstand van de onderzijde van de beschermingsinrichting tot het wegdek mag tussen
die punten die meer dan 0,20 m van de zijkanten van de voorste as van het voertuig
zijn gelegen, met inbegrip van de wielen, niet meer dan 0,55 m bedragen.
|
Leden 2 tot en met 7: visuele controle.
Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de
afgifte van een keuringsrapport.
|
3.
|
De afstand van de voorzijde van het voertuig tot de voorzijde van de beschermingsinrichting
mag niet meer dan 0,50 m bedragen.
|
|
4.
|
De beschermingsinrichting:
a. mag niet breder zijn dan de breedte van de voorste as met inbegrip van de wielen;
b. mag aan weerszijden niet meer dan 0,20 m smaller zijn dan de voorste as met inbegrip
van de wielen; en
c. moet over de gehele breedte ten minste 0,20 m hoog zijn.
|
|
5.
|
De uiteinden van de beschermingsinrichting mogen niet naar voren zijn omgebogen.
|
|
6.
|
De buitenranden van de beschermingsinrichting mogen niet scherp zijn.
|
|
7.
|
De beschermingsinrichting en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd
of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor
functieverlies optreedt.
|
|
RR
Artikel 5.8.51 komt te luiden:
Artikel 5.8.51
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Landbouw- of bosbouwtrekkers moeten zijn voorzien van:
a. twee dimlichten;
b. twee stadslichten;
c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde
van het voertuig;
d. waarschuwingsknipperlichten, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december
2017;
e. twee achterlichten;
f. twee remlichten, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 2000;
g. twee rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig;
h. ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig, indien het voertuig
langer is dan 6,00 m en in gebruik is genomen na 31 december 2017;
i. achterkentekenplaatverlichting, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december
2017;
j. markering van de breedte aan de voor- en achterzijde van het voertuig die voldoet
aan de in bijlage VIII, artikelen 132 en 133 gestelde eisen, indien het voertuig breder
is dan 2,55 m en in gebruik is genomen na 31 december 2017;
k. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een
afgeknotte driehoek die is voorzien van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde
in bijlage VIII, artikel 123, van toepassing is, indien het voertuig niet is voorzien
van een kentekenplaat;
l. zijmarkeringslichten indien het voertuig langer is dan 4,60 m en in gebruik is
genomen na 31 december 2021.
|
– Onderdelen a tot en met g: visuele controle.
– Onderdeel h: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
– Onderdeel i: visuele controle.
– Onderdeel j: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
– Onderdeel k: visuele controle
– Onderdeel l: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
2.
|
Indien de landbouw- of bosbouwtrekker is voorzien van een beschermingsinrichting aan
de voorzijde tegen klemrijden moet deze zijn voorzien van twee extra stadslichten
of twee staaklichten, en een breedtemarkering die voldoet aan de in bijlage VIII,
artikelen 132 en 133, gestelde eisen.
|
Visuele controle
|
SS
Artikel 5.8.53 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), wordt ‘Leden 1 tot en met 4’
vervangen door ‘Leden 1 tot en met 6’.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
5.
|
De achterkentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit licht uitstralen en mag
niet naar achteren uitstralen.
|
|
6.
|
De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel licht uitstralen, met uitzondering
van het achterste zijmarkeringslicht, dat ambergeel dan wel rood licht mag uitstralen.
|
|
TT
Artikel 5.8.57, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede kolom (‘Eisen’) wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel w wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd ', voor zover deze
niet reeds ingevolge artikel 5.8.51, eerste lid, onderdeel i, verplicht is'.
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel x door een puntkomma wordt
een onderdeel toegevoegd, luidende:
-
y. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een afgeknotte
driehoek die is voorzien van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde in bijlage
VIII, artikel 123 van toepassing is, indien deze niet reeds op grond van artikel 5.8.51,
eerste lid, aanhef en onderdeel k, verplicht is.
2. In de derde kolom (‘Wijze van keuren’) wordt ‘Onderdelen k tot en met x’ vervangen
door ‘Onderdelen k tot en met y’.
UU
In de artikelen 5.8.57a, tweede kolom (‘Wijze van keuren’), 5.8.64, eerste lid, derde
kolom (‘Wijze van keuren’), en 5.8.65, tweede lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’),
vervalt ‘algemene’.
UUa
Artikel 5.12.6, zevende lid, tweede kolom ('Eisen'), komt te luiden:
In afwijking van het zesde lid, mogen:
-
a. geconditioneerde voertuigen niet breder zijn dan 2,60 m;
-
b. aanhangwagens met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h niet breder
zijn dan 3,00 m, indien de breedtevermeerdering het gevolg is van de montage van bredere
banden of dubbellucht banden en de daarvoor noodzakelijk aangebrachte wielafscherming
en markering. Uitrusting breder dan 2,55 m vallende binnen het breedste punt van de
banden wordt niet in aanmerking genomen, indien deze te demonteren is en niet leidt
tot extra laadruimte.
VV
In artikel 5.14.0, eerste lid, wordt ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen
door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.
WW
Artikel 5.14.1 komt te luiden:
Artikel 5.14.1
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De geregistreerde landbouw- of bosbouwaanhangwagen of het geregistreerde verwisselbaar
getrokken uitrustingsstuk moet in overeenstemming zijn met de op de voor het voertuig
afgegeven kentekencard en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens.
|
Leden 1 tot en met 3: visuele controle.
|
2.
|
De geregistreerde landbouw- of bosbouwaanhangwagen of het geregistreerde verwisselbaar
getrokken uitrustingsstuk moet zijn voorzien van de juiste kentekenplaat.
|
|
3.
|
De kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement
voorgeschreven goedkeuringsmerk en moet deugdelijk aan de achterzijde van het voertuig
zijn bevestigd.
|
|
4.
|
Het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat mag niet zijn afgeschermd.
|
Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien
de waarnemer op een afstand van 20,00 m achter het midden van het voertuig staat.
|
5.
|
Het voertuigidentificatienummer moet in het chassis, frame of een soortgelijke dragende
structuur zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn.
|
Leden 5 en 6: Visuele controle.
|
6.
|
Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken die
in gebruik zijn genomen na 31 december 2017, moeten zijn voorzien van één of meerdere
constructieplaten die goed leesbaar zijn en waarvan in het geval van een geregistreerd
voertuig de gegevens in overeenstemming zijn met het kentekenregister, met dien verstande
dat de technisch toegestane maximummassa’s die op de constructieplaten zijn vermeld
ten minste gelijk zijn aan de massa’s die in het kentekenregister zijn opgenomen.
|
|
7.
|
Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op landbouw- of bosbouwaanhangwagens
en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken die niet zijn opgenomen in het kentekenregister,
in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 2021 en een maximumconstructiesnelheid van
niet meer dan 25 km/h hebben.
|
–
|
8.
|
Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op landbouw- of bosbouwaanhangwagens
en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met een technische toegestane maximummassa
van niet meer dan 750 kg.
|
–
|
9.
|
Het eerste tot en met het vierde lid zijn tot 1 januari 2025 niet van toepassing op
landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken waarop
ingevolge artikel III van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet
1994 in verband met de implementatie van richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering
van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen
met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn
om daardoor te worden voortbewogen en het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe
motorrijtuigen met beperkte snelheid (Stb. 2020, 167) geen kenteken behoorlijk zichtbaar aanwezig hoeft te zijn.
|
–
|
XX
Artikel 5.14.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘1 januari 2025’ vervangen door
‘1 januari 2022’.
2. In het vijfde lid, tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘2,05 m’ vervangen door ‘2,17 m’.
YY
Artikel 5.14.7 komt te luiden:
Artikel 5.14.7
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
De totale massa, de som van de aslasten, de last onder de assen en de last onder de
koppeling van een landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk
mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister
vermelde technisch toegestane maximummassa’s.
Indien deze massa’s niet geregistreerd zijn, mogen ze niet meer bedragen dan de voor
het betrokken voertuig op de constructieplaat vermelde technisch toegestane maximummassa’s.
|
Leden 1 tot en met 2: bij twijfel wordt het voertuig gewogen.
|
2.
|
Indien van een landbouw- of bosbouwaanhangwagen die of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk
dat in gebruik genomen is na 30 juni 2021, de technisch toegestane maximummassa’s
niet met behulp van het eerste lid kunnen worden vastgesteld, geldt voor dit voertuig
een technisch toegestane maximummassa van 750 kg.
|
|
3.
|
Indien er geen constructieplaat aanwezig is en het voertuig in gebruik is genomen
vóór 1 januari 2018, geldt dat de totale last onder de wielen op één aslijn niet meer
mag bedragen dan 10.000 kg.
|
|
ZZ
Aan artikel 5.14.27 worden vier leden toegevoegd, luidende:
5.
|
De profilering van de hoofdgroeven van de banden moet over de gehele omtrek van het
loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.
|
Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt
de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter. De minimale profieldiepte wordt
gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald,
alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.
|
6.
|
De last onder de band mag niet groter zijn dan de op de banden vermelde loadindex.
Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 50, van overeenkomstige toepassing.
|
Bij twijfel wordt het voertuig gewogen.
|
7.
|
Het op de banden vermelde snelheidscategoriesymbool van landbouw- of bosbouwaanhangwagens
en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken in gebruik genomen na 31 december 2020
moet verenigbaar zijn met de in het kentekenregister vermelde maximumconstructiesnelheid.
Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 50a, van toepassing.
|
Visuele controle.
|
8.
|
Het zesde en zevende lid zijn niet van toepassing indien tijdelijk andere banden zijn
gemonteerd en de last respectievelijk snelheid ten opzichte van de op de banden aangebrachte
loadindex en rijsnelheid niet wordt overschreden.
|
|
AAA
In artikel 5.14.29, zesde lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), vervalt ‘In geval
van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.’.
BBB
Artikel 5.14.31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), wordt ‘Visuele controle’ vervangen
door ‘Leden 1 tot en met 7: visuele controle’.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot tiende tot en met zeventiende
lid worden acht leden ingevoegd, luidende:
2.
|
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, moeten landbouw- of bosbouwaanhangwagens
in gebruik genomen na 31 december 2017 en met een som van de technisch toegestane
maximummassa’s per as van meer dan 1.500 kg, zijn voorzien van een goed werkende reminrichting.
|
|
3.
|
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, moeten verwisselbare getrokken uitrustingsstukken
in gebruik genomen na 31 december 2017 en met een som van de technisch toegestane
maximummassa’s per as van meer dan 3.500 kg, zijn voorzien van een goed werkende reminrichting.
|
|
4.
|
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, moeten landbouw- of bosbouwaanhangwagens
en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met een maximumconstructiesnelheid van
meer dan 40 km/h en met een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as
van meer dan 750 kg, zijn voorzien van een goed werkende reminrichting.
|
|
5.
|
Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met
een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van meer dan 8.000 kg, zijn
voorzien van een tweeleidingremsysteem, tenzij deze voertuigen in gebruik zijn genomen
vóór 1 januari 2018 en een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 40 km/h hebben.
|
|
6.
|
Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken in
gebruik genomen na 31 december 2017 mogen niet zijn voorzien van een éénleidingremsysteem.
|
|
7.
|
Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met
een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van meer dan 3.500 kg, zijn
voorzien van een antiblokkeersysteem tenzij deze voertuigen in gebruik zijn genomen
vóór 1 januari 2018 en een maximumconstructiesnelheid van meer dan 60 km/h hebben.
|
|
8.
|
De waarschuwingsinrichting van het antiblokkeersysteem van aanhangwagens mag geen
defect aangeven.
|
Leden 8 en 9: visuele en auditieve controle. Wanneer een optisch of akoestisch waarschuwingssignaal
wordt afgegeven door een controlemiddel aangesloten op de stekker van het systeem,
dat het systeem niet goed functioneert, wordt ervan uitgegaan dat niet aan deze eis
is voldaan. In geval van twijfel worden de wielen, bijvoorbeeld met een wielspinner,
op snelheid gebracht.
|
9.
|
De waarschuwingsinrichting van het elektronisch remsysteem van aanhangwagens mag geen
defect aangeven.
|
|
3. In het twaalfde lid (nieuw), tweede kolom (‘Eisen’), wordt ‘Kunststofremleidingen’
vervangen door ‘Remleidingen’.
4. In het vijftiende lid (nieuw), derde kolom (‘Wijze van keuren’), wordt ‘Leden 7 tot
en met 9’ vervangen door ‘Leden 15 tot en met 17’.
CCC
In artikel 5.14.36, eerste lid, tweede kolom ('Eisen'), en tweede lid, tweede kolom
('Eisen'), wordt na 'drukluchtremcilinders' ingevoegd 'of hydraulische remcilinders'.
DDD
Artikel 5.14.38 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘3.’ geplaatst.
2. Voor het derde lid (nieuw) worden twee leden ingevoegd, luidende:
1.
|
Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken moeten
zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg
droge en ongeveer horizontaal liggende weg:
a. ten minste 2,4 m/s2 bedraagt, indien de maximumconstructiesnelheid niet meer is dan 30 km/h en het voertuig
in gebruik is genomen vóór 1 januari 2018;
b. ten minste 3,1 m/s2 bedraagt, indien de maximumconstructiesnelheid meer is dan 30 km/h en het voertuig
in gebruik is genomen vóór 1 januari 2018;
c. ten minste 3,0 m/s2 bedraagt, indien de maximumconstructiesnelheid niet meer is dan 30 km/h en het voertuig
in gebruik is genomen na 31 december 2017;
d. ten minste 4,5 m/s2 bedraagt, indien de maximumconstructiesnelheid meer is dan 30 km/h en het voertuig
in gebruik is genomen na 31 december 2017.
Bij controle van de remvertraging van aanhangwagens is het bepaalde in bijlage VIII,
hoofdstuk 1, titel 7, afdeling 2 van overeenkomstige toepassing.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt een remproef uitgevoerd.
|
2.
|
De bedrijfsrem van landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken
met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h moet op ten minste twee wielen
van iedere as werken.
|
Visuele controle. Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting
bevinden, wordt de bedrijfsrem bediend en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd.
Bij gebruik van een remtestinrichting voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig
hierop gecontroleerd.
|
3. In het derde lid (nieuw), tweede kolom (‘Eisen’) (nieuw), wordt voor ‘wielen’ ingevoegd
‘geremde’.
EEE
Artikel 5.14.40 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
1.
|
Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken die
in gebruik zijn genomen na 31 december 2017 en zijn voorzien van een remsysteem, moeten
zijn voorzien van een losbreekreminrichting.
|
Leden 1 en 2: visuele controle. Bij een tweeleiding-drukluchtremsysteem wordt de luchtslang
van de voorraad tussen het trekkende voertuig of een andere externe bron en de aanhangwagen
losgenomen.
|
2. In het tweede lid (nieuw) vervalt de tekst in de derde kolom (‘Wijze van keuren’).
3. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In de tweede kolom ('Eisen') wordt 'tweeleidingremsysteem' vervangen door 'tweeleiding-drukluchtremsysteem'.
b. In de derde kolom ('Wijze van keuren') vervalt 'eerst'.
FFF
Artikel 5.14.48 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, derde kolom (‘Wijze van keuren’), wordt ‘Leden 4 en 5’ vervangen
door ‘Leden 4 tot en met 7’.
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zevende lid worden twee leden ingevoegd,
luidende:
5.
|
Landbouw- of bosbouwaanhangwagens met een maximumconstructiesnelheid van meer dan
40 km/h moeten boven de wielen een afscherming hebben die ten minste twee derde deel
van de totale breedte van de band afdekt.
|
|
6.
|
Landbouw- of bosbouwaanhangwagens waarvan de som van de technisch toegestane maximummassa’s
per as meer dan 3.500 kg bedraagt, met een maximumconstructiesnelheid van meer dan
40 km/h en in gebruik genomen na 31 december 2017, moeten zijn voorzien van zijdelingse
afscherming. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 110, van overeenkomstige
toepassing, met uitzonderling van het eerste lid, aanhef en onderdeel f.
|
|
GGG
Na artikel 5.14.48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.14.49
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Landbouw- of bosbouwaanhangwagens die in gebruik zijn genomen na 31 december 2017,
moeten aan de achterzijde op deugdelijke wijze zijn voorzien van een stootbalk, indien
de afstand van de onderzijde van het voertuig tot het wegdek, gemeten over de volle
breedte onder de achterzijde van het onderstel of onder de hoofddelen van het koetswerk
achter het hart van de achterste as, meer bedraagt dan 0,55 m.
|
Visuele controle.
|
2.
|
Het eerste lid is niet van toepassing op dolly’s.
|
-
|
3.
|
De afstand van de onderzijde van de stootbalk tot het wegdek mag voor aanhangwagens
niet meer bedragen dan 0,55 m.
|
Leden 3 en 4: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.
|
4.
|
De stootbalk mag niet meer dan 0,45 m voor het achterste punt van het voertuig zijn
gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m, gemeten vanaf het wegdek, buiten
beschouwing gelaten.
|
|
5.
|
De stootbalk en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken
of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies
optreedt.
|
Visuele controle.
|
HHH
Artikel 5.14.51 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste kolom (‘Eisen’) wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met f tot b tot en met g en van onderdeel
g (oud) tot j worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
-
a. twee stadslichten indien het voertuig breder is dan 1,60 m en een maximumconstructiesnelheid
van meer dan 40 km/h heeft;
-
h. achterkentekenplaatverlichting, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 januari
2017;
-
i. markering van de breedte aan de voor- en achterzijde van het voertuig die voldoet
aan de in bijlage VIII, artikelen 132 tot en met 133, gestelde eisen, indien het voertuig
breder is dan 2,55 m en in gebruik is genomen na 31 december 2017;.
b. In onderdeel j (nieuw) wordt voor de punt aan het slot ingevoegd ', indien het voertuig
aan de achterzijde niet is voorzien van een kentekenplaat'.
c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
2. De tweede kolom (‘Wijze van keuren’) komt te luiden:
Onderdeel a: visuele controle, ingeval van twijfel wordt gemeten.
Onderdelen b tot en met h: visuele controle.
Onderdeel i: visuele controle, ingeval van twijfel wordt gemeten.
Onderdelen j en k: visuele controle.
III
Artikel 5.14.53 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
1.
|
De stadslichten mogen niet anders dan wit of geel licht uitstralen.
|
Leden 1 tot en met 5: visuele controle, waarbij de desbetreffende lichten worden ingeschakeld.
|
2. In het tweede lid vervalt de tekst in de derde kolom (‘Wijze van keuren’).
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4.
|
De achterkentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit licht uitstralen en mag
niet naar achteren uitstralen.
|
|
5.
|
De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel licht uitstralen, met uitzondering
van het achterste zijmarkeringslicht, dat ambergeel dan wel rood licht mag uitstralen.
|
|
JJJ
Artikel 5.14.57, eerste kolom (‘Eisen’), wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd ‘, indien deze verlichting
niet reeds op grond van artikel 5.14.51, eerste lid, aanhef en onderdeel a, verplicht
is’.
2. In onderdeel h vervalt ‘twee’.
3. In onderdeel q wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd ‘, indien het voertuig
in gebruik is genomen voor 1 januari 2021’.
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma wordt
een onderdeel toegevoegd, luidende:
s. één rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig, in de vorm van een
afgeknotte driehoek die is voorzien van een goedkeuringsmerk waarbij het bepaalde
in bijlage VIII, artikel 123, van toepassing is, indien deze retroreflector niet reeds
op grond van artikel 5.14.51, eerste lid, aanhef en onderdeel j, verplicht is.
KKK
Artikel 5.14.66 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde lid tot zevende lid wordt het tweede lid vervangen
door vijf leden, luidende:
2.
|
De trekdriehoek, alsmede alle profielen die daar deel van uitmaken, met inbegrip van
schoren, versterkingsstrippen en bevestigingsonderdelen, mogen niet door corrosie
zijn aangetast, met uitzondering van verschijnselen van corrosie van het oppervlak.
|
Leden 2 en 3: visuele controle.
|
3.
|
De dissel, alsmede alle profielen die daar deel van uitmaken, met inbegrip van schoren,
versterkingsstrippen en bevestigingsonderdelen, mogen niet in ernstige mate door corrosie
zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk
1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.
|
|
4.
|
De trekdriehoek mag niet zodanig zijn vervormd dat een langsbeen, gemeten over een
afstand van 0,90 m, een uitwijking heeft van meer dan 18 mm ten opzichte van de rechte
lijn. Een dissel mag niet overmatig zijn vervormd.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel
en een aanliggende stalen rei gemeten.
|
5.
|
Landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken met
een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h en met een som van de technisch
toegestane maximummassa’s per as van niet meer dan 3.500 kg, die niet zijn voorzien
van een losbreekreminrichting, moeten zijn voorzien van een hulpkoppeling, indien
deze aanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken voertuigen worden
gekoppeld door middel van één koppelpunt.
|
Leden 5 tot en met 8: visuele controle.
|
6.
|
De hulpkoppeling, bedoeld in het vijfde lid, moet deugdelijk zijn bevestigd en mag
niet vervormd, gescheurd, gebroken dan wel overmatig gesleten zijn.
|
|
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
8.
|
Delen van de koppeling van landbouw- of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken
uitrustingsstukken mogen tijdens het ontkoppelen, het losbreken of in afgekoppelde
toestand het wegdek niet kunnen raken.
|
|
LLL
Na artikel 5.14.67 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 5.14.68
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter
van 25 mm, 30,6 mm, 32 mm, 36 mm of 38 mm mag de inwendige diameter van het trekoog
niet meer dan 27,0 mm, 32,6 mm, 34,0 mm, 38,0 mm respectievelijk 40,0 mm bedragen.
|
Leden 1 en 2: er wordt in alle richtingen gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld
een kaliber.
|
2.
|
Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter
van 44,5 mm mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 46,5 mm bedragen.
|
|
3.
|
Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter
van 40 mm:
a. mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 41,5 mm bedragen; en
b. moet de dikte van het trekoog ten minste 28,0 mm bedragen.
|
Leden 3 tot en met 5:
– Onderdelen a: er wordt in alle richtingen gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld
een kaliber.
– Onderdelen b: ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt
meetmiddel.
|
4.
|
Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter
van 50 mm:
a. mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 52,5 mm bedragen; en
b. moet de dikte van het trekoog ten minste 41,5 mm bedragen.
|
|
5.
|
Indien de aanhangwagen is voorzien van een trekoog met een nominale inwendige diameter
van 57,5 mm:
a. mag de inwendige diameter van het trekoog niet meer dan 59,5 mm bedragen; en
b. moet de dikte van het trekoog ten minste 19,0 mm bedragen.
|
|
6.
|
Het trekoog mag:
a. niet zijn vervormd of gescheurd;
b. niet zijn voorzien van een ingelaste trekoogbus;
c. niet zijn hersteld door middel van lassen of oplassen.
|
Visuele controle.
|
Artikel 5.14.69
|
Eisen
|
Wijze van keuren
|
1.
|
Indien de oplegger is voorzien van een koppelingspen van 2 inch:
a. moet de diameter van de kleinste doorsnede van de pen ten minste 49,0 mm bedragen,
en
b. moet de diameter van de doorsnede van het gedeelte van de pen dat direct boven
de kleinste doorsnede is gelegen, ten minste 70,0 mm bedragen.
|
Leden 1 en 2: er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber,
waarbij het meetgedeelte van het gereedschap ter plaatse van de koppelingspen ten
minste 2 mm en ten hoogste 4 mm dik is.
|
2.
|
Indien de oplegger is voorzien van een koppelingspen van 3,5 inch:
a. moet de diameter van de kleinste doorsnede van de pen ten minste 86,0 mm bedragen;
b. moet de diameter van de doorsnede van het gedeelte van de pen dat direct boven
de kleinste doorsnede is gelegen, ten minste 110,0 mm bedragen.
|
|
3.
|
De plaat van de opleggerkoppeling mag niet in ernstige mate zijn vervormd of ingesleten.
Indien de oplegger is voorzien van een koppelingspen van 2 inch of 3,5 inch, mag de
onvlakheid van de koppelingsplaat niet meer dan 5 mm bedragen binnen een straal van
0,45 m gemeten vanuit het hart van de koppelingspen.
|
Visuele controle. In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel
en een aanliggende stalen rei in alle richtingen en zo dicht mogelijk bij de koppelingspen
gemeten.
|
4.
|
De profielen die deel uitmaken van de ondersteuning van de plaat van de opleggerkoppeling
mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast. Indien sprake is van corrosie is
het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.
|
Visuele controle.
|
MMM
In artikel 5.18.0 worden de onderdelen b en c vervangen door vijf onderdelen, luidende:
-
b. landbouw- of bosbouwaanhangwagens;
-
c. motorrijtuigen met beperkte snelheid;
-
d. mobiele machines;
-
e. bedrijfsauto’s die worden ingezet voor werkzaamheden ten behoeve van wegen, werken
of inrichtingen op, aan, in of boven wegen, daaronder begrepen gladheidsbestrijding
of sneeuwruimen; en
-
f. verwisselbare getrokken uitrustingsstukken.
NNN
Artikel 5.18.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na ‘gelede bus’ ingevoegd ‘, een gehandicaptenvoertuig of
een motorfiets met zijspanwagen waarvan het wiel van de zijspanwagen ongeremd is,’.
2. Het derde tot en met achtste lid komen te luiden:
-
3. Met een motorvoertuig, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig
met beperkte snelheid of mobiele machine, mag geen landbouw- of bosbouwaanhangwagen
of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk worden getrokken.
-
4. Een samenstel van een motorvoertuig en één aanhangwagen heeft ten hoogste twee draaipunten.
-
5. Het eerste lid is niet van toepassing op:
-
a. een personenauto, bedrijfsauto of bus met een maximumconstructiesnelheid van niet
meer dan 25 km/h;
-
b. een landbouw- of bosbouwtrekker;
-
c. een motorrijtuig met beperkte snelheid; of
-
d. een motorvoertuig waarmee meerdere aanhangwagens worden voortbewogen en waarbij de
samenstelling van deze aanhangwagens blijkens het kentekenregister wordt beschouwd
als één aanhangwagen.
-
6. In afwijking van het eerste lid mag met een bedrijfsauto, landbouw- of bosbouwtrekker
of motorrijtuig met beperkte snelheid, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid
als bedoeld in artikel 1b, eerste lid, van het Kentekenreglement, een samenstel van
dolly en oplegger worden voortbewogen.
-
7. Met een motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine als bedoeld in artikel
1b, eerste lid, onderdelen a, b of d, van het Kentekenreglement mag geen aanhangwagen
worden voortbewogen.
-
8. Met een motorvoertuig mag geen aanhangwagen worden voortbewogen indien de lengte
van het samenstel de toegestane lengte van het samenstel overschrijdt.
3. Het negende lid vervalt.
OOO
Artikel 5.18.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na ‘bedrijfsauto’s’ ingevoegd ‘, motorrijtuigen met beperkte
snelheid en mobiele machines’.
2. Het derde en vierde lid vervallen.
PPP
Artikel 5.18.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden: Bij het vervoer van goederen aan de voor- of achterzijde
van het voertuig moet worden voldaan aan de volgende eisen:.
b. In onderdeel e wordt ‘de verlichting en retroreflectoren van het voertuig’ vervangen
door ‘de verlichting en retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig’.
c. In onderdeel f wordt na ‘achterkentekenplaatverlichting’ ingevoegd ‘, indien deze
verplicht is voor het desbetreffende voertuig’.
d. In onderdeel g, aanhef, vervalt ‘van een personenauto, bedrijfsauto met een technisch
toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg, driewielig motorrijtuig’.
2. In het tweede lid, aanhef, vervalt ‘van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane
maximummassa van niet meer dan 3.500 kg, of driewielig motorrijtuig’.
QQQ
Na artikel 5.18.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.18.7a
Met mobiele machines in gebruik genomen na 31 december 2020 die alleen zijn bedoeld
voor het vervoer van goederen, al dan niet voorzien van een aanhangwagen, mag geen
lading worden vervoerd, tenzij:
-
a. de mobiele machine is bestemd voor het trekken van opleggers, niet breder is dan 2,55
m, een hydraulisch traploos in hoogte verstelbare schotelkoppeling heeft en een aanhangwagen
van de voertuigcategorie O trekt;
-
b. de lading gerelateerd is aan de functie, anders dan alleen goederen vervoeren, van
de mobiele machine;
-
c. de lading onbeladen afneembare bovenbouwen of gestandaardiseerde laadstructuren betreft.
RRR
Artikel 5.18.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt ‘alsmede’, wordt na ‘opgegeven’ ingevoegd ‘en landbouw-
en bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken waarvoor geen
afzonderlijk kenteken is opgegeven,’ en wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien
meerdere aanhangwagens zijn gekoppeld aan een motorvoertuig, geldt de eerste zin alleen
voor de achterste aanhangwagen.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
-
2. In afwijking van het eerste lid mogen aanhangwagens als bedoeld in het eerste lid
zijn voorzien van een kenteken dat op naam van de eigenaar van het trekkend motorvoertuig
is gesteld, indien het trekkend motorvoertuig een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig
met beperkte snelheid of mobiele machine is.
3. In het derde lid (nieuw) wordt ‘Het eerste lid is niet van toepassing’ vervangen
door ‘Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing’.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt na ‘De kentekenplaat’ ingevoegd ‘, bedoeld in het
eerste en tweede lid,’.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Dit artikel is tot 1 januari 2025 niet van toepassing indien op het trekkend motorvoertuig
ingevolge artikel III van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet
1994 in verband met de implementatie van richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering
van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen
met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn
om daardoor te worden voortbewogen en het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe
motorrijtuigen met beperkte snelheid (Stb. 2020, 167) geen kenteken behoorlijk zichtbaar aanwezig hoeft te zijn.
SSS
Artikel 5.18.12a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door '; en' wordt een onderdeel
toegevoegd, luidende:
-
e. de verwisselbare gedragen uitrustingsstukken die voor of achter het voertuig meer
dan 1,00 m uitsteken, aan de zijkant moeten zijn voorzien van een zijmarkeringslicht
of een ambergele retroreflector of ambergele opvallende markering, die is aangebracht
op een afstand van niet meer dan 1,00 m van de uiterste voor- of achterzijde.
TTT
In artikel 5.18.13, eerste lid, onderdeel a, wordt onder vernummering van onderdeel
7° tot 8° een onderdeel ingevoegd, luidende:
-
7°. de verwisselbare gedragen uitrustingsstukken die voor of achter het voertuig meer
dan 1,00 m uitsteken, moeten aan de zijkant zijn voorzien van een zijmarkeringslicht
of een ambergele retroreflector of ambergele opvallende markering, die is aangebracht
op een afstand van niet meer dan 1,00 m van de uiterste voor- of achterzijde;.
UUU
In de artikelen 5.18.17a, derde lid, en 5.18.17b, derde lid, wordt ‘meer bedragen
dan 50.000 kg, doch niet meer dan 60.000 kg’ vervangen door ‘niet meer bedragen dan
60.000 kg’.
VVV
Het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 1, onderdeel C, komt te luiden:
C. Landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines,
alsmede daardoor voortbewogen landbouw- of bosbouwaanhangwagens, verwisselbare getrokken
uitrustingsstukken en aanhangwagens van de voertuigcategorie O.
WWW
Artikel 5.18.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en derde lid wordt ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen
door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4. In afwijking van in het eerste lid, mag de lengte van een samenstel van motorrijtuig
met beperkte snelheid of mobiele machine en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger,
met inbegrip van de lading, niet meer dan 20,75 m, waarbij:
XXX
Artikel 5.18.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘een motorrijtuig met beperkte snelheid of een samenstel van landbouw-
of bosbouwtrekker of motorrijtuig met beperkte snelheid en één of meer aanhangwagens’
vervangen door ‘motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine of een samenstel
van landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine
en één of meer aanhangwagens’.
b. Onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e wordt een onderdeel ingevoegd,
luidende:
-
c. moet een deugdelijke stootbalk zijn aangebracht op niet meer dan 0,60 m voor de uiterste
achterzijde van de uitstekende lading, indien de afstand van de onderzijde van de
lading tot het wegdek meer bedraagt dan 0,55 m;.
c. Onderdeel e (nieuw) komt te luiden:
-
e. mag het zicht op de verlichting, de retroreflectoren, de richtingaanwijzers of de
kentekenplaat aan de achterzijde niet worden belemmerd, tenzij aan de achterzijde
van de uitstekende lading op gelijke wijze als op het betrokken voertuig verlichting,
retroreflectoren, richtingaanwijzers of kentekenplaat zijn aangebracht.
2. Aan het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
3° door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
-
4°. de verwisselbare gedragen uitrustingsstukken die voor of achter het voertuig meer
dan 1,00 m uitsteken, aan de zijkant moeten zijn voorzien van een zijmarkeringslicht
of een ambergele retroreflector of ambergele opvallende markering, die is aangebracht
op een afstand van niet meer dan 1,00 m van de uiterste voor- of achterzijde.
3. In het derde lid wordt ‘de afmetingen, bedoeld in de artikelen 5.7.6, eerste lid,
onderdeel a, 5.8.6, eerste lid, onderdeel a, en 5.18.20’ vervangen door ‘de afmetingen,
bedoeld in de artikelen 5.7.6, eerste lid, onderdeel a, 5.7a.6, eerste lid, onderdeel
a, 5.8.6, eerste lid, onderdeel a, 5.12.6, eerste lid, onderdeel a, 5.14.6, eerste
lid, onderdeel a, en 5.18.20’.
4. Onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid worden twee leden ingevoegd,
luidende:
-
4. De stootbalk, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, mag niet breder zijn noch aan
weerszijden meer dan 0,20 m smaller zijn dan:
-
a. het voertuig op de plaats waar de stootbalk is aangebracht, dan wel
-
b. de breedte van de breedste achteras, met inbegrip van de wielen waarbij de bolling
van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten.
-
5. De stootbalk, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en de bevestiging daarvan mogen
niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie
zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.
YYY
Artikel 5.18.21a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt ‘en motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen
met beperkte snelheid, mobiele machines, landbouw- of bosbouwaanhangwagens of verwisselbare
getrokken uitrustingsstukken’ en wordt ‘de artikelen 5.8.6, eerste lid, onderdeel
a, en 5.7.6, eerste lid, onderdeel a’ vervangen door ‘de artikelen 5.7.6, eerste lid,
onderdeel a, 5.7a.6, eerste lid, onderdeel a, 5.8.6, eerste lid, onderdeel a, en 5.14.6,
eerste lid, onderdeel a’.
b. In onderdeel c wordt ‘of de richtingaanwijzers’ vervangen door ‘, de richtingaanwijzers
of de kentekenplaat aan de achterzijde’.
c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma worden
twee onderdelen toegevoegd, luidende:
-
f. een beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden als bedoeld in artikel
5.8.49, niet meer dan 4,00 m voor het hart van het stuurwiel van het voertuig mag
uitsteken;
-
g. de verwisselbare gedragen uitrustingsstukken die voor of achter het voertuig meer
dan 1,00 m uitsteken, moeten aan de zijkant zijn voorzien van een zijmarkeringslicht
of een ambergele retroreflector of ambergele opvallende markering, die is aangebracht
op een afstand van niet meer dan 1,00 m van de uiterste voor- of achterzijde.
2. In het tweede lid wordt ‘of richtingaanwijzers’ vervangen door ‘, richtingaanwijzers
of kentekenplaat’.
ZZZ
Artikel 5.18.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘of motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door
‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines’.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Landbouw- of bosbouwtrekkers, mobiele machines, landbouw- of bosbouwaanhangwagens
en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken in gebruik genomen na 31 december 2020
en daardoor voortbewogen aanhangwagens die, met inbegrip van de lading en verwisselbare
gedragen uitrustingsstukken, meer dan 2,55 m breed zijn, moeten zijn voorzien van
een markering die voldoet aan het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 130 tot en met
133.
AAAA
In artikel 5.18.23 wordt ‘of motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door
‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.
BBBB
Artikel 5.18.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘en motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door
‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.
2. In het tweede lid wordt ‘of motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door
‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.
CCCC
Artikel 5.18.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt voor ‘op de constructieplaat’ ingevoegd ‘op de kentekencard,
in het kentekenregister of’ en wordt ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen
door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.
2. In het tweede lid wordt ‘en motorrijtuigen met beperkte snelheid’ vervangen door
‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines’.
3. Het derde lid komt te luiden:
4. Het vierde lid vervalt.
DDDD
Artikel 5.18.25a komt te luiden:
Artikel 5.18.25a
-
1. Van een samenstel van een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte
snelheid of mobiele machine met één of meer aanhangwagens, mag:
-
a. de op de kentekencard, in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde
technisch toegestane maximummassa van het samenstel niet worden overschreden;
-
b. de som van de aslasten van het samenstel in beladen toestand niet meer bedragen dan
de vermelde technisch toegestane maximummassa van het samenstel; en
-
c. het draagvermogen van de gemonteerde banden niet worden overschreden.
-
2. De toegestane maximummassa van een samenstel van landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig
met beperkte snelheid of mobiele machine en één of meer aanhangwagens of de som van
de aslasten van het samenstel in beladen toestand, mag niet meer bedragen dan:
-
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a, mag de toegestane maximummassa
van een samenstel of de som van de aslasten van het samenstel in beladen toestand
van een motorrijtuig met beperkte snelheid dat of mobiele machine die is ingericht
voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen
of personen met een aanhangwagen niet meer bedragen dan 60.000 kg.
EEEE
In artikel 5.18.25b, eerste lid, wordt voor ‘op de constructieplaat’ ingevoegd ‘op
de kentekencard, in het kentekenregister of’.
FFFF
Artikel 5.18.25c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
-
1. Van een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele
machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk,
mag:
-
a. de in het kentekenregister of op de constructieplaat vermelde technisch toegestane
maximumlast onder de as niet worden overschreden; en
-
b. het draagvermogen van de gemonteerde banden niet worden overschreden.
-
2. In het tweede lid wordt na ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘, mobiele
machine’.
-
3. In het derde lid wordt na ‘motorrijtuigen met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘of mobiele
machines’.
GGGG
In artikel 5.18.25d, eerste en tweede lid, wordt na ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’
ingevoegd ‘, mobiele machine’.
HHHH
Na artikel 5.18.25d worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 5.18.25da
-
1. De van een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele
machine op de kentekencard of in het kentekenregister vermelde technisch toegestane
maximum te trekken massa van een aanhangwagen mag niet worden overschreden of de som
van de aslasten van een aanhangwagen, alsmede van een samenstel van dolly en oplegger,
mag niet meer bedragen dan de vermelde technisch toegestane maximum te trekken massa
aanhangwagen.
-
2. De technisch toegestane maximum te trekken massa van één of meer aanhangwagens mag
niet meer bedragen dan de laagste van de volgende waarden:
-
a. de technisch toelaatbare getrokken massa als opgegeven door de fabrikant van het trekkend
voertuig;
-
b. de technisch getrokken massa van de mechanische koppelinrichting of koppelinrichtingen;
-
c. 8.000 kg per aanhangwagen, indien het een aanhangwagen betreft met een oploopreminrichting;
-
d. indien een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele
machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk
een ongeremde aanhangwagen voortbeweegt:
-
1°. de ten aanzien van de constructiekenmerken van het trekkende voertuig opgegeven technisch
toegestane maximum te trekken massa van een aanhangwagen en de sterkte van de koppeling;
-
2°. 1.500 kg, vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt,
indien het een landbouw- of bosbouwaanhangwagen betreft;
-
3°. 3.500 kg, vermeerderd met de technisch toegestane maximummassa op het koppelpunt,
indien het een verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk betreft.
-
3. Indien in het kentekenregister dan wel op het kentekenbewijs van een landbouw- of
bosbouwtrekker, mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar
getrokken uitrustingsstuk met een datum van eerste toelating na 30 juni 2021 geen
technisch toegestane maximum te trekken massa aanhangwagen is vermeld, mag geen aanhangwagen
worden voortbewogen.
Artikel 5.18.25db
-
1. De op de constructieplaat van de koppeling van een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig
met beperkte snelheid, mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar
getrokken uitrustingsstuk vermelde technisch toegestane maximumlast op de koppeling
mag niet worden overschreden.
-
2. In aanvulling op het gestelde in het eerste lid mag de toegestane maximumlast op
de koppeling van een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid,
mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk,
indien de koppeling van het trekkende voertuig is:
-
a. een koppelingskogel met een nominale diameter van:
-
1°. 50 mm, niet meer bedragen dan 150 kg;
-
2°. 80 mm, niet meer bedragen dan 4.000 kg;
-
3°. 110 mm, niet meer bedragen dan de technisch toegestane maximummassa van het voertuig
verminderd met de massa in rijklare toestand;
-
4°. 150 mm, niet meer bedragen dan de technisch toegestane maximummassa van het voertuig
verminderd met de massa in rijklare toestand;
-
b. een vangmuilkoppeling, niet meer bedragen dan 2.000 kg;
-
c. een penkoppeling met een nominale pendiameter van:
-
1°. 30 mm, niet meer bedragen dan 2.000 kg;
-
2°. 30,6 mm, niet meer bedragen dan 2.000 kg;
-
3°. 44,5 mm, niet meer bedragen dan 3.000 kg;
-
d. een trekhaak (Hitchhaak) conform ISO 6489-1:2001, niet meer bedragen dan 3.000 kg;
-
e. een trekkerdissel conform ISO 6489-3:2004, niet meer bedragen dan 4.500 kg;
-
f. een niet-zwenkende koppeling met harpsluiting conform ISO 6489-5:2011, niet meer bedragen
dan 3.000 kg;
-
g. een schotelkoppeling, niet meer bedragen dan de technisch toegestane maximummassa
van het voertuig verminderd met de massa in rijklare toestand.
IIII
In artikel 5.18.25e wordt ‘onderdeel b’ vervangen door ‘onderdeel b, onder 2°’.
JJJJ
In het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 2, wordt ‘en motorrijtuigen
met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele
machines’.
KKKK
Na artikel 5.18.32 wordt in hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 2, een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 5.18.32a0
-
1. De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan de voor het voertuig in het kentekenregister
vermelde maximumconstructiesnelheid dan wel, in geval van een samenstel van voertuigen
met verschillende maximumconstructiesnelheden, de laagste maximumconstructiesnelheid.
-
2. Indien op een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele
machine of één of meer getrokken voertuigen banden zijn gemonteerd waarop een lagere
maximumsnelheid is vermeld dan de maximumconstructiesnelheid, bedoeld in het eerste
lid, mag de rijsnelheid niet hoger zijn dan de op de gemonteerde banden vermelde maximumsnelheid.
-
3. De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 25 km/h, indien een landbouw- of bosbouwtrekkers,
motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine:
-
a. niet is ingeschreven;
-
b. één of meer niet-geregistreerde voertuigen trekt;
-
c. één of meer voertuigen waarin of waarop zich personen bevinden, trekt;
-
d. één of meer ongeremde voertuigen, niet zijnde een landbouw- of bosbouwaanhangwagen
met een som van de technisch toegestane maximummassa’s per as van niet meer dan 1.500
kg of een verwisselbare getrokken uitrustingsstuk met een som van de technisch toegestane
maximummassa’s per as van niet meer dan 3.500 kg, trekt;
-
e. meerdere aanhangwagens met een oplooprem trekt.
-
4. Dit artikel laat paragraaf 8 van hoofdstuk II van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 onverlet.
LLLL
Artikel 5.18.34 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot
vierde tot en met zesde lid.
2. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen
door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine, die in gebruik is genomen
voor 1 januari 2022,’.
MMMM
In artikel 5.18.35, tweede lid, wordt 'of motorrijtuig met beperkte snelheid' vervangen
door ', motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine'.
NNNN
In artikel 5.18.35a wordt 'en motorrijtuigen met beperkte snelheid' vervangen door
', motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines'.
OOOO
Artikel 5.18.54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
PPPP
In het opschrift van hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 5, onderdeel B, wordt ‘of
driewielig motorrijtuig’ vervangen door ‘, driewielig motorrijtuig, landbouw- of bosbouwtrekker,
motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.
QQQQ
In artikel 5.18.57 wordt ‘De hulpkoppeling van aanhangwagens met een toegestane maximummassa
van niet meer dan 1.500 kg moet’ vervangen door ‘Indien een aanhangwagen is voorzien
van een hulpkoppeling moet deze’, wordt ‘trekhaak’ vervangen door ‘trekinrichting’
en vervalt ‘en dat bij gebruik van de hulpkoppeling de trekboom of koppeling van de
aanhangwagen de grond niet raakt.’
RRRR
Na artikel 5.18.57 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.18.57a
Bij een samenstel van een trekkend voertuig en één of meer aanhangwagens die zijn
ingericht voor het vervoer van personen moeten de tussen de voertuigen van het samenstel
aanwezige ruimten die niet rechtstreeks door de bestuurder kunnen worden waargenomen
aan beide zijden zijn afgeschermd. Deze afscherming mag bestaan uit een zelfspannende
band of inschuivende stijve delen met een hoogte van ten minste 50 mm.
SSSS
Artikel 5.18.60 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Aanhangwagens ingericht voor het vervoer van personen moeten aan de achterzijde zijn
voorzien van een rond bord of rond vlak met een doorsnede van ten minste 0,20 m, wit
van kleur met een rode rand en met in het witte vlak duidelijk leesbaar de aanduiding
‘25’ in zwarte kleur.
TTTT
Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘gekentekende voertuigen’ vervangen door ‘geregistreerde
voertuigen’.
2. In het derde lid wordt ‘kentekenplichtig voertuig’ vervangen door ‘voertuig waarvoor
een kenteken opgegeven dient te zijn’ en wordt ‘niet-kentekenplichtig voertuig’ vervangen
door ‘voertuig waarvoor dat niet het geval is’.
UUUU
In artikel 6.2, eerste lid, wordt ‘gekentekend voertuig’ vervangen door ‘geregistreerd
voertuig’.
VVVV
Artikel 6.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel e wordt na ‘personenauto’ ingevoegd ‘, landbouw- of bosbouwtrekker,
motorrijtuig met beperkte snelheid, mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen
of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk’.
b. In onderdeel f wordt na ‘motorvoertuig met een technisch toegestane maximummassa
van meer dan 3.500 kg’ ingevoegd ‘, niet zijnde een personenauto, landbouw- of bosbouwtrekker,
motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine,’.
c. Onderdeel h komt te luiden:
-
h. de breedte van bedrijfsauto’s, bussen, landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen
met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens, indien deze meer dan 50
mm afwijkt van de in het kentekenregister geregistreerde oorspronkelijke waarde en,
voor zover het een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid,
mobiele machine, landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk
betreft de afwijking, niet ontstaat door het aanbrengen van:
-
1°. een samenstel van wielen die op één wielnaaf zijn gemonteerd;
-
2°. bredere banden, en eventuele afscherming en markering hiervan;
-
3°. lading; of
-
4°. verwisselbare gedragen uitrustingsstukken;.
d. Onder verlettering van de onderdelen u tot en met z tot v tot en met aa wordt een
onderdeel ingevoegd, luidende:
e. In onderdeel z (nieuw) wordt ‘van bromfietsen of’ vervangen door ‘, indien geregistreerd
in het kentekenregister, of, voor zover het bromfietsen betreft,’.
2. In het derde lid, aanhef, wordt na ‘voertuig’ ingevoegd ‘, niet zijnde een landbouw-
of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine,’.
3. Na lid 3a wordt een lid ingevoegd, luidende:
-
3b. In aanvulling op de in dit artikel gestelde eisen zijn voor landbouw- of bosbouwtrekkers,
mobiele machines, motorrijtuigen met beperkte snelheid, landbouw- of bosbouwaanhangwagens
en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken de eisen ten aanzien van specifieke
onderdelen en de installatie voor in een al dan niet tot vloeistof verdicht gas en
elektrische veiligheid van overeenkomstige toepassing.
WWWW
Artikel 6.4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na ‘bedieningskracht’ ingevoegd ‘door de bestuurder’.
2. Onder vervanging van ‘, en’ aan het slot van onderdeel e door een puntkomma en onder
vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door ‘; en’ wordt een onderdeel
toegevoegd, luidende:
XXXX
In artikel 8.4.24 wordt na ‘pneumatische’ ingevoegd ‘of hydraulische’.
YYYY
Na artikel 11.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 11.9
-
1. In afwijking van artikel 2.2 wordt van een voertuig dat op grond van artikel 58y
van het Kentekenreglement is ingeschreven en te naam gesteld de datum van eerste toelating
vastgesteld op:
-
a. 30 juni van het jaar dat is opgegeven als bouwjaar; of
-
b. 31 december 2020, indien geen bouwjaar is opgegeven of een bouwjaar is opgegeven dat
naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer onjuist is.
-
2. Na 31 december 2020 worden geen voertuigen gewijzigd in een motorrijtuig met beperkte
snelheid.
-
3. Na 30 juni 2021 worden geen motorrijtuigen met beperkte snelheid voor het eerst in
gebruik genomen.
ZZZZ
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1 wordt in de begrippen hoofdonderdelen van een landbouw- of bosbouwtrekker of motorrijtuig met beperkte snelheid
waarvan de voor- en achterzijde ten opzichte van elkaar verticaal scharnierend zijn
of waarvan de bovenbouw en het onderstel ten opzichte van elkaar meer dan 180° draaibaar
zijn en hoofdonderdelen van een landbouw- of bosbouwtrekker of motorrijtuig met beperkte snelheid
waarvan de voor- en achterzijde ten opzichte van elkaar niet verticaal scharnierend
zijn of waarvan de bovenbouw en het onderstel ten opzichte van elkaar niet meer dan
180° draaibaar zijn ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’ vervangen door ‘, motorrijtuig met beperkte
snelheid of mobiele machine’.
2. In de opschriften van de artikelen 7a en 7b wordt ‘of motorrijtuig met beperkte snelheid’
vervangen door ‘, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine’.
AAAAA
Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste rij van tabel I wordt na ‘Motorrijtuigen met beperkte snelheid’ ingevoegd
‘of mobiele machines’.
2. Tabel II wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste rij wordt na ‘Motorrijtuigen met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘of mobiele
machines’.
b. In de rij beginnend met ‘11.’ wordt in de tweede kolom toegevoegd ‘Voor voertuigen
die in gebruik zijn genomen na 30 april 2020 geldt dat deze voorzieningen niet mee
worden genomen bij de bepaling van de breedte indien zij niet meer dan 20 mm uitsteken
indien zij zich op ten hoogste 2 m van de grond bevinden, en niet meer dan 50 mm uitsteken
indien zich zij meer dan 2 m van de grond bevinden. De randen moeten met een straal
van ten minste 2,5 mm zijn afgerond.’
3. In de eerste rij van tabel III wordt na ‘Motorrijtuigen met beperkte snelheid’ ingevoegd
‘of mobiele machines’.
4. Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt voor 'aanhangwagen' ingevoegd 'landbouw- of bosbouwtrekker,'.
b. In onderdeel b wordt ‘met een datum eerste toelating’ vervangen door ‘in gebruik
genomen’.
5. Aan titel 3, afdeling 3, wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
§ 4. Landbouw- en bosbouwtrekkers
Artikel 38a
-
1. Het geluidsniveau moet worden gemeten met gebruikmaking van een:
-
2. De in het eerste lid vermelde apparatuur moet voldoen aan hetgeen voor het desbetreffende
meetmiddel is bepaald in hoofdstuk 8 van deze regeling.
-
3. Bij het meten van het geluidsniveau worden de meetcondities, bedoeld in artikel 38b,
in acht genomen.
Artikel 38b
-
1. De meting vindt plaats in de open lucht.
-
2. Het proefterrein mag niet blootstaan aan sterke akoestische storingen. Hieraan wordt
voldaan indien het oppervlak van het terrein bestaat uit beton, asfalt, tegels of
een vergelijkbaar hard materiaal.
-
3. Het proefterrein moet minimaal de afmetingen van een rechthoek hebben waarvan de
zijden zich op ten minste 10,00 m afstand van de landbouw- of bosbouwtrekker bevinden,
zoals weergegeven in figuur 10a. Binnen deze rechthoek mogen zich geen personen of
voorwerpen bevinden die niet noodzakelijk zijn voor de meting. De landbouw- of bosbouwtrekker
wordt op zodanige wijze binnen de rechthoek geplaatst dat de microfoon zich op ten
minste 1,00 m afstand van eventueel aanwezige trottoirbanden bevindt.
-
4. De waarden die door de geluidsniveaumeter voor het omgevingsgeluid en de wind worden
aangegeven, moeten ten minste 10 dB(A) lager zijn dan het geluidsniveau dat in het
kentekenregister is vermeld. Dit wordt gecontroleerd door vaststelling van het achtergrondgeluidsniveau
voor en na de meting. De microfoon van de geluidsniveaumeter mag van een passende
windkap worden voorzien, mits rekening wordt gehouden met de invloed daarvan op de
gevoeligheid van de microfoon.
-
5. Voor aanvang van de meting moet de motor van de landbouw- of bosbouwtrekker op bedrijfstemperatuur
worden gebracht.
-
6. De meting vindt plaats bij een stilstaande landbouw- of bosbouwtrekker.
Figuur 10a. Afmetingen proefterrein.
Artikel 38c
De meting van het geluidsniveau wordt uitgevoerd aan de hand van de onderstaande wijze
van keuren:
-
a. voor de aanvang van de meting wordt de geluidsniveaumeter ingesteld op de tijdweging
‘F’, voorheen aangeduid met ‘Fast’, en de frequentieweging ‘A’;
-
b. de motor is op bedrijfstemperatuur, indien deze ongeveer vijftien minuten onder normale
bedrijfsomstandigheden heeft gefunctioneerd;
-
c. aan het begin en einde van iedere serie metingen moet de geluidsniveaumeter gekalibreerd
worden volgens de aanwijzingen van de fabrikant met behulp van een kalibratiegeluidsbron;
-
d. de afwijking tussen het geluidsdrukniveau van de kalibratiegeluidsbron en de aanwijzing
van de geluidsniveaumeter mag niet groter zijn dan 1 dB(A). Indien deze waarde bij
de aanvangscontrole wordt overschreden, moet de geluidsniveaumeter zodanig gejusteerd
worden dat wel aan deze eis wordt voldaan. Als aan het einde van de serie metingen
wordt geconstateerd dat deze afwijking groter is dan 1 dB(A), is de serie metingen
ongeldig;
-
e. de microfoon van de geluidsniveaumeter moet in de volgende positie worden geplaatst,
zoals weergegeven in figuur 10b:
-
1°. ter hoogte van het breedste punt van het voertuig, in ieder geval ten minste 1,20
m boven het wegdek, aan de voertuigzijde waar de uitlaatmonding zich niet bevindt;
-
2°. het membraan van de microfoon is naar het dichtstbijzijnde voertuigoppervlakte gericht
en bevindt zich op een afstand van 7 m, waarbij een afwijking van 50 mm is toegestaan;
-
3°. de hoofdgevoeligheidsas van de microfoon loopt evenwijdig aan het wegdek;
-
4°. de microfoon is zo geplaatst dat de afstand tussen de microfoon en de landbouw- of
bosbouwtrekker het grootst is;
-
f. het toerental van de motor wordt op de waarde gebracht die in het kentekenregister
voor de betreffende landbouw- of bosbouwtrekker is vermeld. Indien het kentekenregister
geen toerental vermeldt, wordt de motor van de landbouw- of bosbouwtrekker met een
toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg op 3.500 min-1 gebracht voor zover het betreft een voertuig met een verbrandingsmotor met elektrische
ontsteking en op 2.000 min-1 voor zover het betreft een voertuig met een verbrandingsmotor met compressieontsteking.
Voor landbouw- of bosbouwtrekkers met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500
kg wordt een toerental van 1.500 min-1 aangehouden;
-
g. na het bereiken van de in onderdeel f vermelde waarde wordt het gaspedaal losgelaten.
De tijdsduur van de meting van het geluidsniveau omvat de periode waarin het toerental
constant wordt gehouden en de gehele duur van de vermindering van het toerental tot
het stationaire toerental weer is bereikt;
-
h. er wordt per meetpunt ten minste een serie van drie metingen verricht, waarbij:
-
1°. de hoogste waarde die de geluidsniveaumeter heeft aangegeven, als meetwaarde per meting
geldt;
-
2°. de meetwaarde per meting op de meest nabijgelegen hele decibel wordt afgerond;
-
3°. alleen meetwaarden die bij drie opeenvolgende metingen worden verkregen en onderling
niet meer dan 2 dB(A) verschillen, mogen worden aangehouden;
-
4°. als meetresultaat de hoogste van deze drie meetwaarden geldt.
Figuur 10b. Plaats van de microfoon.
6. Aan titel 5 worden twee paragrafen toegevoegd, luidende:
§ 2. Draagvermogen
Artikel 50a
-
1. Voor de bepaling het draagvermogen per band van een landbouw- of bosbouwtrekker,
mobiele machine of landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk,
wordt de volgende procedure gevolgd:
-
a. aan de hand van annex 4 wordt bepaald welk draagvermogen behoort bij de op de band
vermelde loadindex, tenzij een door de fabrikant van de band een verklaring afgegeven
is waaruit het draagvermogen en maximumsnelheid blijkt;
-
b. het bepaalde draagvermogen moet hoger of gelijk zijn aan de in het kentekenregister
vermelde minimum maximummassa per as gedeeld door het aantal banden op die as;
-
c. het bepaalde draagvermogen moet hoger of gelijk zijn aan de daadwerkelijke massa per
as gedeeld door het aantal banden op die as.
-
2. Indien op de band een groep is gevormd met twee loadindexen achter elkaar, geldt
met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, in het geval van enkele
montage de eerst vermelde loadindex en in het geval van dubbele montage de tweede
loadindex.
-
3. De in het eerste lid, onderdeel a, gevonden waarde wordt verminderd of vermeerderd
met het voor de desbetreffende band geldende percentage, genoemd in annex 5.
§ 3. Snelheidscategorie
Artikel 50b
Het snelheidscategoriesymbool, zoals in onderstaande lijst is vermeld, van een band
van een landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk,
mag niet lager zijn dan de in het kentekenregister vermelde maximumconstructiesnelheid.
Snelheidscategoriesymbool
|
Maximumconstructiesnelheid (km/h)
|
A1
|
5
|
A2
|
10
|
A3
|
15
|
A4
|
20
|
A5
|
25
|
A6
|
30
|
A7
|
35
|
A8
|
40
|
B
|
50
|
C
|
60
|
D
|
65
|
E
|
70
|
F
|
80
|
G
|
90
|
J
|
100
|
K
|
110
|
L
|
120
|
M
|
130
|
N
|
140
|
7. In artikel 113, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na 'landbouw- of bosbouwtrekkers' ingevoegd ', motorrijtuigen
met beperkte snelheid en mobiele machines'.
b. Het onderschrift van het bij onderdeel b behorende figuur komt te luiden:
Figuur 31c. Afstelling dimlicht landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuigen met beperkte
snelheid en mobiele machines.
8. Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. In afwijking van het eerste lid mogen de zijmarkeringslichten en ambergele retroreflectoren
bij een landbouw- of bosbouwtrekker, landbouw- of bosbouwaanhangwagen, verwisselbaar
getrokken uitrustingsstuk of mobiele machine niet hoger dan 2,50 m boven het wegdek
zijn aangebracht.
9. In artikel 132 wordt na ‘motorrijtuig met beperkte snelheid’ ingevoegd ‘, mobiele
machine’.
10. In artikel 133, vijfde lid, wordt na ‘motorrijtuigen met beperkte snelheid’ ingevoegd
‘, mobiele machines’.
11. Na artikel 136 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 136a
De linkerbuitenspiegel van een landbouw- of bosbouwtrekker of mobiele machine moet
zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee:
-
a. op grondniveau, zoals weergegeven in figuur 39:
-
1°. een punt op het wegdek, gelegen op 10,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en
2,50 m naast het verlengde van de linkerzijde van het voertuig kan zien;
-
2°. een deel van de linkerzijde van het voertuig kan zien;
-
3°. de horizon kan zien; en
-
4°. recht naar achteren kan kijken; of
-
b. op een hoogte van 1,00 m boven het wegdek, zoals weergegeven in figuur 39a:
-
1°. een ten minste 5,00 m breed, plat, horizontaal gedeelte, naast het verlengde van het
voertuig, dat zich uitstrekt tot de horizon vanaf 30,00 m achter de oogpunten van
de bestuurder kan overzien; en
-
2°. een ten minste 1,00 m breed, plat, horizontaal gedeelte, naast het verlengde van het
voertuig, dat zich uitstrekt tot de horizon vanaf 4,00 m achter de oogpunten van de
bestuurder kan overzien.
Figuur 39a. Linkerbuitenspiegel
12. Na artikel 137 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 137a
De rechterbuitenspiegel van een landbouw- of bosbouwtrekker of mobiele machine moet
zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder hiermee:
-
a. op grondniveau, zoals weergegeven in figuur 43, waarbij de bestuurder:
-
1°. een punt op het wegdek, gelegen op 30,00 m achter de oogpunten van de bestuurder en
3,50 m naast het verlengde van de rechterzijde van het voertuig kan zien;
-
2°. een deel van de rechterzijde van het voertuig kan zien;
-
3°. de horizon kan zien; en
-
4°. recht naar achteren kan kijken; of
-
b. op een hoogte van 1,00 m boven het wegdek, zoals weergegeven in figuur 43b:
-
1°. een ten minste 5,00 m breed, plat, horizontaal gedeelte, naast het verlengde van het
voertuig, dat zich uitstrekt tot de horizon vanaf 30,00 m achter de oogpunten van
de bestuurder kan overzien; en
-
2°. een ten minste 1,00 m breed, plat, horizontaal gedeelte, naast het verlengde van het
voertuig, dat zich uitstrekt tot de horizon vanaf 4,00 m achter de oogpunten van de
bestuurder kan overzien.
Figuur 43b. Rechterbuitenspiegel.
13. Na artikel 142 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 142a
-
1. De trottoirspiegel van een mobiele machine moet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder
hiermee op een hoogte van 1,00 m boven het wegdek het vlak, zoals weergegeven in figuur
54a, waarbij de bestuurder:
-
a. een vlak tussen 0,50 m en 2,00 m van de aan de lengte-as van het voertuig evenwijdig
liggende lijn door het breedste punt van de totale breedte van het voertuig kan overzien;
-
b. vanaf de lijn van 90 graden vanaf de bestuurderszitplaats naar achteren op een afstand
van 1,75 m kan kijken; en
-
c. vanaf de lijn van 90 graden vanaf de bestuurderszitplaats naar voren op een afstand
van 1,00 m kan kijken.
-
2. Als het verticale dwarsvlak door de voorste zijde van de bumper op minder dan 1,00
m is gelegen van de oogpunten van de bestuurder, mag de afstand, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel c, beperkt zijn tot de eerstgenoemde afstand.
Figuur 54a. Trottoirspiegel.
14. Aan het opschrift van annex 4 wordt toegevoegd ‘, en artikel 50a, eerste lid’.
15. Annex 5 komt te luiden:
Annex 5. behorende bij artikel 50, vierde lid, en 50a, derde lid
Variatie in aslasten
|
Variatie in aslast (%)
|
Snelheid
(km/h)
|
Alle loadindexen
|
Loadindexen1
≥ 122
|
Loadindexen1
< 122
|
|
Snelheidssymbool
|
Snelheidssymbool
|
Snelheidssymbool
|
|
A2
|
A4
|
A6
|
A8
|
B
|
D
|
E
|
F
|
G
|
J
|
K
|
L
|
M
|
L
|
M
|
N
|
P2
|
0
|
|
|
|
|
|
|
|
+150
|
+150
|
+150
|
+150
|
+150
|
+150
|
+110
|
+110
|
+110
|
+110
|
5
|
|
|
|
|
|
|
|
+110
|
+110
|
+110
|
+110
|
+110
|
+110
|
+90
|
+90
|
+90
|
+90
|
10
|
0
|
+20
|
+50
|
+67
|
+58
|
+80
|
|
+80
|
+80
|
+80
|
+80
|
+80
|
+80
|
+75
|
+75
|
+75
|
+75
|
15
|
-6
|
+12
|
+43
|
+50
|
+35
|
+73
|
|
+65
|
+65
|
+65
|
+65
|
+65
|
+65
|
+60
|
+60
|
+60
|
+60
|
20
|
-11
|
0
|
+35
|
+39
|
+27
|
+65
|
+23
|
+50
|
+50
|
+50
|
+50
|
+50
|
+50
|
+50
|
+50
|
+50
|
+50
|
25
|
-16
|
-2
|
+15
|
+28
|
+20
|
+58
|
|
+35
|
+35
|
+35
|
+35
|
+35
|
+35
|
+42
|
+42
|
+42
|
+42
|
30
|
-20
|
-5
|
0
|
+12
|
+14
|
+51
|
+7
|
+25
|
+25
|
+25
|
+25
|
+25
|
+25
|
+35
|
+35
|
+35
|
+35
|
35
|
-24
|
|
-5
|
+5
|
+10
|
+44
|
|
+19
|
+19
|
+19
|
+19
|
+19
|
+19
|
+29
|
+29
|
+29
|
+29
|
40
|
-27
|
|
-10
|
0
|
+6
|
+36
|
0
|
+15
|
+15
|
+15
|
+15
|
+15
|
+15
|
+25
|
+25
|
+25
|
+25
|
45
|
|
|
|
-4
|
+2
|
+29
|
|
+13
|
+13
|
+13
|
+13
|
+13
|
+13
|
+22
|
+22
|
+22
|
+22
|
50
|
|
|
|
-9
|
0
|
+21
|
|
+12
|
+12
|
+12
|
+12
|
+12
|
+12
|
+20
|
+20
|
+20
|
+20
|
55
|
|
|
|
|
|
+14
|
|
+11
|
+11
|
+11
|
+11
|
+11
|
+11
|
+17,5
|
+17,5
|
+17,5
|
+17,5
|
60
|
|
|
|
|
|
+7
|
|
+10
|
+10
|
+10
|
+10
|
+10
|
+10
|
+15
|
+15
|
+15
|
+15
|
65
|
|
|
|
|
|
0
|
|
+7,5
|
+8,5
|
+8,5
|
+8,5
|
+8,5
|
+8,5
|
+13,5
|
+13,5
|
+13,5
|
+13,5
|
70
|
|
|
|
|
|
-9
|
|
+5
|
+7
|
+7
|
+7
|
+7
|
+7
|
+12,5
|
+12,5
|
+12,5
|
+12,5
|
75
|
|
|
|
|
|
|
|
+2,5
|
+5,5
|
+5,5
|
+5,5
|
+5,5
|
+5,5
|
+11
|
+11
|
+11
|
+11
|
80
|
|
|
|
|
|
|
|
0
|
+4
|
+4
|
+4
|
+4
|
+4
|
+10
|
+10
|
+10
|
+10
|
85
|
|
|
|
|
|
|
|
-3
|
+2
|
+3
|
+3
|
+3
|
+3
|
+8,5
|
+8,5
|
+8,5
|
+8,5
|
90
|
|
|
|
|
|
|
|
-6
|
0
|
+2
|
+2
|
+2
|
+2
|
+7,5
|
+7,5
|
+7,5
|
+7,5
|
95
|
|
|
|
|
|
|
|
-10
|
-2,5
|
+1
|
+1
|
+1
|
+1
|
+6,5
|
+6,5
|
+6,5
|
+6,5
|
100
|
|
|
|
|
|
|
|
-15
|
-5
|
0
|
0
|
0
|
0
|
+5
|
+5
|
+5
|
+5
|
105
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-8
|
-2
|
0
|
0
|
0
|
+3,75
|
+3,75
|
+3,75
|
+3,75
|
110
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-13
|
-4
|
0
|
0
|
0
|
+2,5
|
+2,5
|
+2,5
|
+2,5
|
115
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-7
|
-3
|
0
|
0
|
+1,25
|
+1,25
|
+1,25
|
+1,25
|
120
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-12
|
-7
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
125
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
0
|
-2,5
|
0
|
0
|
0
|
130
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
0
|
-5
|
0
|
0
|
0
|
135
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-7,5
|
-2,5
|
0
|
0
|
140
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-10
|
-5
|
0
|
0
|
145
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-7,5
|
-2,5
|
0
|
150
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-10
|
-5
|
0
|
155
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-7,5
|
-2,5
|
160
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
-10
|
-5
|
X Noot
1De loadindexen hebben betrekking op enkelgemonteerde banden. De aslast in dubbele
montage bedraagt tweemaal de aslast in enkele montage.
X Noot
2Bij snelheidssymbolen hoger dan ‘P’, mag voor de waarde van de variatie in aslast
de waarde worden gehanteerd die onder ‘P’ is aangegeven.
ARTIKEL XIV
-
1. Deze regeling, met uitzondering van de artikelen III, onder 3, onder k en m, en IV,
onderdeel B, onder 3, treedt in werking met ingang van 1 januari 2021. Indien de Staatscourant
waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2020, treedt
zij, met uitzondering van de artikelen III, onder 3, onder k en m, en IV, onderdeel
B, onder 3, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2021.
-
2. Artikel III, onder 3, onder k en m, treedt in werking met ingang van 1 juli 2021.
-
3. Artikel IV, onderdeel B, onder 3, treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.
TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding en aanleiding
Deze regeling strekt tot aanpassing van diverse ministeriële regelingen in verband
met de invoering van een APK-, registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers
(hierna: LBT’s) en een registratie- en kentekenplicht voor motorrijtuigen met beperkte
snelheid (hierna: MMBS’en), mobiele machines (hierna: MM’s) en door die voertuigen
voortbewogen aanhangwagens (hierna: LBTA’s).
De kentekenplicht is met ingang van 1 januari 2021 ingevoerd als gevolg van de inwerkingtreding
van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met
de implementatie van richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering van een registratie-
en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid,
mobiele machines en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn om daardoor te worden
voortbewogen en het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe motorrijtuigen met
beperkte snelheid (Stb. 2020, 167) (hierna: de wijzigingswet).
2. Hoofdlijnen van de regeling
De in deze regeling opgenomen wijzigingen vloeien alle voort uit de hiervoor genoemde
invoering van de APK-, registratie- en kentekenplicht en de daarmee samenhangende
wijzigingen van het Besluit voertuigen en het Kentekenreglement in het Besluit van
4 december 2020 tot wijziging van het Besluit voertuigen, het Kentekenreglement, het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en enige andere besluiten ter implementatie
van richtlijn nr. 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014
betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens
en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG (PbEU 2014, L 127) en enige andere wijzigingen
(Stb. 2020, 505) (hierna: het wijzigingsbesluit).
3. Gevolgen
Deze regeling heeft over het algemeen geen andere gevolgen voor de administratieve
lasten of de nalevingskosten dan die al eerder zijn beschreven in de memorie van toelichting
bij de wijzigingswet en de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit. De administratieve
lasten en nalevingskosten die het gevolg zijn van de kentekenplicht zijn inzichtelijk
gemaakt in hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting bij het voorstel van de wijzigingswet.1.
Met het oog op lastenvermindering is gekozen voor het slechts verplichten van een
kentekenplaat aan de achterzijde voor LBT’s, MMBS’en, en MM’s. Dit is verwerkt in
verschillende regelingen.2 Hierbij wordt opgemerkt dat voor LBT’s, MMBS’en en MM’s die buiten Nederland rijden
ook een kentekenplaat aan de voorzijde verplicht kan zijn volgens de daar geldende
regelgeving.
Daarnaast is het toegestaan dat op een getrokken voertuig dat niet-kentekenplichtig
is een (witte respectievelijk blauwe) kentekenplaat wordt gemonteerd van één van de
(land)bouwvoertuigen van de eigenaar of houder van het trekkende voertuig. Dit scheelt
voor de houder het veelvuldig wisselen van kentekenplaten.
Ook hoeven reeds in gebruik zijnde voertuigen niet met terugwerkende kracht te worden
voorzien van kentekenplaatverlichting en is het voeren van een afgeknotte oranje driehoek
(overeenkomstig VN/ECE-reglement nr. 69) niet meer verplicht, overeenkomstig de Europese
regelgeving.
Er zijn nog enige aanvullende administratieve lasten en nalevingskosten die nog niet
eerder zijn beschreven, ten aanzien van het verkrijgen en behouden van een erkenning
voor het uitvoeren van een APK voor landbouw- en bosbouwtrekkers. Deze zullen naar
verwachting niet meer bedragen dan voor elke andere zogenoemde erkenninghouder die
gerechtigd is keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens waarop
een APK is uitgevoerd. Een bedrijf dat nu al een erkenning voor het uitvoeren van
de APK heeft, zal hier naar verwachting eenvoudiger aan kunnen voldoen dan een bedrijf
dat nog geen erkenning van de RDW heeft. Hoeveel het precies gaat kosten voor een
bedrijf om een erkenning te krijgen voor het uitvoeren van een APK voor LBT’s (niet
alleen het aanvragen ervan, maar ook om aan te eisen en voorschriften te kunnen voldoen),
is moeilijk in te schatten en is erg afhankelijk van het soort bedrijf en hoe het
specifieke bedrijf is uitgerust met apparatuur. Voor het kunnen uitvoeren van de APK
moet naar verwachting wel wat apparatuur aangeschaft worden, zoals een hydraulische
manometer. In de gewijzigde Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK zijn alleen
de noodzakelijke instrumenten verplicht gesteld, en bijvoorbeeld niet een inspectieput
of hefinrichting. Dit beperkt de kosten aanzienlijk, omdat een inspectieput of hefinrichting
wel een substantiële investering zou vergen, terwijl die voor het goed kunnen uitvoeren
van de APK voor LBT’s niet strikt noodzakelijk is.
De RDW heeft een enquête uitgevoerd onder landbouwmechanisatiebedrijven en andere
bedrijven die mogelijk de APK voor LBT’s met een maximumconstructie van meer dan 40
km/h willen uitvoeren. Daaruit bleek dat er onder de landbouwmechanisatiebedrijven
voldoende animo is voor het aanvragen van een erkenning voor de APK voor LBT’s met
een maximumconstructie van meer dan 40 km/h en dat dit ook zal resulteren in een voldoende
geografische spreiding over Nederland. Zodoende kan iedere eigenaar of houder van
een LBT met een maximumconstructie van meer dan 40 km/h voor de APK (relatief) dichtbij
een APK-keuringsstation vinden.
Wat betreft de aanpassing van de toetsmatrijzen voor de theorie- en praktijkexamens
voor de rijbewijscategorie T wordt het volgende opgemerkt. Er zijn kosten die de instellingen
moeten maken om toetsmateriaal aan te passen aan de nieuwe vereisten. Uitgevers hebben
aangegeven dat hun lesmateriaal digitaal beschikbaar wordt gesteld. De kosten zitten
hem dan in het aanpassen van het examenmateriaal, wat enige tijd kost. Er hoeft geen
nieuw fysiek lesmateriaal, zoals boeken en dergelijke, gedrukt te worden. Hoe groot
de tijdsbelasting en daarmee de kosten exact zijn, is niet vast te stellen. De verwachting
is dat deze relatief gering zijn en niet meer dan ten hoogste enkele tienduizenden
euro bedragen. Het overgrote deel van de vereisten blijft immers in stand. De branche
is ook goed op de wijzigingen voorbereid, omdat de wijzigingen zijn afgestemd met
de branche. Opleiders zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding via een klankbordgroep
op de hoogte gebracht van het feit dat er wijzigingen aan kwamen. Ook uitgevers zijn
hierover tijdig geïnformeerd. Zij zagen de wijzigingen aankomen en zijn op tijd begonnen
met de voorbereidingen.
4. Consultatie en advies
Op grond van artikel 11 van de Regeling sturing van en toezicht op de Dienst Wegverkeer,
is het ontwerp van deze wijzigingsregeling met het oog op een uitvoeringstoets voorgelegd
aan de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW). De RDW heeft in dat kader aangegeven zich
in deze wijzigingsregeling te kunnen vinden. De RDW is betrokken geweest bij de totstandkoming
van deze regeling. De RDW had naar aanleiding van het toen laatste concept nog een
aantal inhoudelijke opmerkingen, die grotendeels zijn overgenomen.
Voorts zijn enkele elementen van deze wijzigingsregeling aangedragen door en afgestemd
met de vertegenwoordigers van de RDW, de Inspectie Leefomgeving en Transport, het
openbaar ministerie en de nationale politie.
In verschillende stadia zijn de elementen van deze wijzigingsregeling dan wel is het
ontwerp van deze wijzigingsregeling ter consultatie voorgelegd aan de te onderscheiden
belangenorganisaties in de voertuig- en vervoersbranche. Met de in dat kader ontvangen
reacties is zoveel mogelijk rekening gehouden.
4.1 Internetconsultatie
Over het ontwerp van deze regeling heeft een internetconsultatie plaatsgevonden van
9 november tot en met 7 december 2020. Er zijn in totaal 21 reacties ingediend, hiervan
zijn er 12 openbaar. Indieners zijn met name brancheorganisaties, bedrijven (waaronder
BMWT, Fedecom, Cumela, LTO Nederland, RABC, Trioliet BV, CEMA, CNHI, Frans Vervaet
BV) en enkele particulieren.
De belangrijkste opmerkingen betreffen de volgende onderwerpen:
-
a. Snelheid van invoering,
-
b. Registratieplicht
-
c. Uitwerking van de regeling op specifieke voertuigcategorieën
-
d. Uitvoering van keuringen van voertuigen en mobiele machines
-
e. Inhoudelijk artikelsgewijs commentaar.
Hierna worden de belangrijkste opmerkingen aangestipt. Daarbij wordt aangegeven hoe
met deze opmerkingen is omgegaan.
Ad a. Snelheid van invoering
Een aantal indieners geeft aan zich zorgen te maken over de consequenties van een
te snelle invoering. Er worden vraagtekens gezet bij de snelle invoering van de regeling
terwijl de technische vereisten tot het laatste moment niet echt geconsolideerd leken.
Tevens is er onduidelijkheid over de eisen waar voertuigen per 1 januari 2021 exact
aan moeten voldoen, daar er mogelijk nog wijzigingen kunnen komen in de regelingen
na de internetconsultatie. De uitwerking van de diverse detailregelingen is te laat
beschikbaar, onvoldoende uitgewerkt, onduidelijk en verwarrend, aldus sommige indieners.
Het klopt dat deze regeling kort voor de daadwerkelijke inwerkingtreding definitief
is vastgesteld en openbaar is gemaakt. Om tegemoet te komen aan deze zorgen, is er
voor de praktijk binnen de gestelde regels van met name de wijzigingswet en het wijzigingsbesluit
voorzien in een ingroeiperiode voor de registratie van nieuwe voertuigen tussen 1
januari 2021 en 1 juli 2021 (zie ook paragraaf 4.2). Daarnaast heeft er gedurende
de totstandkoming van deze wijzigingsregeling regelmatig afstemming plaatsgevonden
met de sector, onder meer door separate overleggen en door middel van de internetconsultatie
en de openbare notificatie aan de Europese Commissie (zie paragraaf 5). Verder is
bij het stellen van de eisen goed gekeken naar de aansluiting tussen de reeds geldende
eisen en de bestaande praktijk. Daarmee wordt aangenomen dat de sector voldoende is
toegerust op de invoering van deze regeling.
Ook is opgemerkt dat tijdens de zogenoemde conversieperiode de importtool voor grote
aantallen voertuigen niet per ingangsdatum beschikbaar is. Individuele administratie-aanmeldingen
voor de bestaande vloot zijn omslachtig, inefficiënt, en duur.
Alhoewel er begrip is voor de noodzaak van deze zaken, is dit niet gekoppeld aan deze
wijzigingsregeling. De importtool zal in 2021 zo snel als mogelijk beschikbaar komen.
Tot slot is opgemerkt dat de Nederlandse eisen op veel vlakken verschillen van de
Europese verordening. Dit druist in tegen vrij verkeer van goederen en de eerlijke
concurrentie op de Europese markt.
Deze opmerking wordt niet herkend. Het klopt dat er eisen worden gesteld die niet
in alle gevallen één op één volgen uit de Europese regels, maar het betreft dan in
het geval van MMBS’en en MM’s ook nationale voertuigsoorten. Die zijn niet Europees
gereguleerd, zodat er ook niet altijd geëigende Europese of internationale regels
zijn om bij aan te sluiten. Desalniettemin is wel zo veel mogelijk aangesloten bij
eisen die al gelden of op zijn minst bekend zijn en in de praktijk vaak worden nageleefd,
zodat de impact voor de voertuigen zo beperkt mogelijk kan blijven.
Ad b. Registratieplicht
Voor de registratieplicht zijn enkele voorstellen en verzoeken ingebracht. Zo wordt
voorgesteld om MM’s die incidenteel op de openbare weg komen, vrij te stellen van
registratie. Dit voorstel wordt als onwenselijk gezien en is niet opgenomen. Enkel
voertuigen die uitsluitend op privéterrein worden gebruikt en niet op de openbare
weg komen, zijn vrijgesteld van de registratieplicht. Een uitzondering hierop zou
kunnen leiden tot het ongewenst ontduiken van de registratieplicht.
Ook wordt voorgesteld om het mogelijk te maken dat gebruikers vrijwillig hun vrijgestelde
voertuig kunnen registeren, bijvoorbeeld voor gebruik in het buitenland. Het heeft
echter de voorkeur om vast te houden aan een algemeen geldende lijn, wat betekent
dat er geen vrijwillige registratie mogelijk is van voertuigen die niet onder de categorieën
LBT, MMBS, MM of LBTA vallen. Om te komen tot een oplossing voor het gebruik van niet-kentekenplichtige
voertuigen in het buitenland, waar deze mogelijk wel kentekenplichtig zijn, zal in
overleg worden getreden met buurlanden om te kijken naar een oplossing die past in
het systeem van het desbetreffende land.
Indieners verzoeken ook om de mogelijkheid van versnelde inschrijving beschikbaar
te stellen voor (land)bouwvoertuigen vanaf 1 januari 2021 en een nationale typegoedkeuring
mogelijk te maken voor mobiele machines.
Het is niet mogelijk om de mogelijkheid tot versnelde inschrijving al op 1 januari
2021 gereed te hebben. Om hieraan tegemoet te komen is voorzien in een ingroeiperiode
tot 1 juli 2021. De tijd tussen 1 januari 2021 en 1 juli 2021 zal worden gebruikt
om, samen met de sector, de systematiek van de versnelde inschrijving op te zetten
voor (land)bouwvoertuigen (zie ook paragraaf 4.2). Aangezien de mogelijkheid tot versnelde
inschrijving alleen bestaat voor voertuigen met een nationale of Europese typegoedkeuring,
en hier nog niet in is voorzien voor mobiele machines, zal er vanaf 1 januari 2021
worden gestart met de voorbereiding van een nationale typegoedkeuring voor mobiele
machines. De juridische grondslag voor deze nationale typegoedkeuring is opgenomen
in deze wijzigingsregeling.
Er werd ook verzocht voor oldtimers de productiedatum van de trekker als datum van
eerste toelating te gebruiken.
Dat is in de conversie echter niet mogelijk, en het inbouwen van deze mogelijkheid
in de systemen van de RDW zouden veel kosten met zich meebrengen.
Ad c. Uitwerking van de regeling op specifieke voertuigcategorieën
Er wordt opgemerkt dat in de ontwerpregeling een te sterke focus op agrarische machines
is gelegd die hier en daar nadelig is voor mobiele machines.
Deze opmerking wordt niet herkend. Er worden weliswaar eisen gesteld aan LBT’s, die
in sommige gevallen ook van toepassing zijn op MMBS’en en MM’s, maar in algemene zin
worden die toch als afzonderlijke nationale voertuigsoorten gezien, met een eigen
eisenpakket. Er is zo veel mogelijk aangesloten bij eisen die al gelden of op zijn
minst bekend zijn en in de praktijk vaak worden nageleefd, zodat de impact voor de
voertuigen zo beperkt mogelijk kan blijven.
Met de introductie van de voertuigcategorie MM vervalt de mogelijkheid om voor zogenoemde
'agrotrucks' een goedkeuring te verkrijgen. Verzocht werd te onderzoeken of ook agrotrucks
een goedkeuringscertificaat kunnen verkrijgen.
In deze wijzigingsregeling is opgenomen dat een mobiele machine een motorvoertuig
is dat speciaal is ontworpen en gebouwd voor het uitvoeren van werkzaamheden, en niet
is bedoeld voor personen- of goederenvervoer over de weg. Aangezien dit niet het geval
is bij een agrotruck, zal het niet mogelijk zijn om een goedkeuring te krijgen als
mobiele machine. Wel kan er een goedkeuring worden aangevraagd als bedrijfsauto (al
dan niet met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h).
Gekeken zou moeten worden welke (land)bouwvoertuigen oneigenlijk gebruikt worden voor
commercieel gebruik, is ook een van de reacties. Voor deze voertuigen zou bijvoorbeeld
ook motorrijtuigenbelasting moeten worden betaald om concurrentievervalsing tegen
te gaan.
Dit gaat buiten de reikwijdte van deze regeling en is reeds op wetsniveau bepaald
en besproken. In de wijzigingswet is bevestigd dat de heffing van motorrijtuigenbelasting
niet aan de orde is voor (land)bouwvoertuigen.
Ook is nog opgemerkt dat duidelijker in de regeling zou moeten worden aangegeven dat
die niet geldt voor voertuigen die uitsluitend op privéterrein rijden.
Dat wordt niet expliciet in de regeling opgenomen, omdat dat reeds blijkt uit het
gehele stelsel van de Wegenverkeerswet 1994 en de onderliggende regelgeving, dat uitgaat
van en betrekking heeft op voor het verkeer openstaande wegen. Op privéterrein zijn
de bepalingen uit en op basis van de Wegenverkeerswet 1994 in beginsel niet van toepassing,
tenzij ze van toepassing worden verklaard.
Ad d. Uitvoering van keuringen van voertuigen en mobiele machines
Enkele indieners uitten zorgen omtrent de bekendheid van RDW met niet-agrarische-mobiele-machines.
Opgemerkt wordt ook dat de benodigde aantallen machines die onder deze wetgeving vallen
niet correct zijn, waardoor de capaciteit van keuringen onder druk zou staan.
In de uitvoeringstoets(en) die de RDW heeft uitgevoerd, is aangegeven dat de RDW de
regelgeving goed uitvoerbaar acht. Daarbij is ook gekeken naar de aard van de taken
die de RDW zelf zal uitvoeren. Op basis van de conclusies wordt ervan uitgegaan dat
de RDW voldoende toegerust is om de taken uit te voeren.
Aangegeven wordt tevens dat een inspectie van elke machine moeilijk is te organiseren,
en veel tijd en geld kost.
In reactie hierop wordt verwezen naar de eerdergenoemde ingroeiperiode (ad a). Om
ervoor te zorgen dat deze processen in de toekomst soepeler kunnen lopen, wordt gewerkt
aan de opzet van versnelde inschrijving en nationale typegoedkeuring voor MM’s en
verbeteringen in het logistieke proces van individuele goedkeuringen.
4.2 Adviescollege Toetsing Regeldruk
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft op 16 december een advies uitgebracht
over het ontwerp van de onderhavige regeling. Daarin zijn opmerkingen gemaakt die
leidden tot het advies de regeling niet vast te stellen, tenzij met de adviespunten
rekening is gehouden. De adviespunten zijn op de volgende wijze verwerkt in deze regeling.
Het eerste adviespunt betreft de tot 1 januari 2021 verplichte aanlevering van een
uittreksel uit het handelsregister voor een aanvraagt tot het buiten registratie plaatsen
van een voertuig als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling
tenaamstelling en kentekenbewijzen. Het ATR adviseert noodzakelijke gegevens uit het
handelsregister rechtstreeks te laten inzien door de RDW. Dat kan worden gedaan door
van de aanvrager alleen het unieke nummer uit het handelsregister te verlangen. Daarmee
kan de RDW de benodigde gegevens uit het handelsregister raadplegen. Dit advies is
ter harte genomen.3 Vanaf 1 januari 2021 is de aanlevering van het unieke nummer uit het handelsregister
voldoende.
Ten tweede adviseert het ATR in de toelichting te beschrijven welke aandachtspunten
vanuit de uitvoeringspraktijk zijn aangegeven met betrekking tot de werkbaarheid en
uitvoerbaarheid van de regeling en op welke wijze deze zijn verwerkt in de onderhavige
regeling. Daarvoor wordt verwezen naar het voorgaande in paragraaf 4 van deze toelichting.
Veel zaken zijn besproken voorafgaand aan de internetconsultatie, en ook tijdens de
internetconsultatie zijn aandachtspunten aan de orde gesteld. Voor beide consultaties
volstaat het in deze toelichting echter de hoofdlijnen te bespreken, gezien het aantal
en het detailniveau van de gemaakte opmerkingen.
Het ATR adviseert, ten derde, de inwerkingtredingsdatum zo te bepalen dat het voor
partijen werkbaar en uitvoerbaar is om tijdig aan de eisen te voldoen. Bij een latere
inwerkingtredingsdatum dan 1 januari 2021 adviseert het ATR een passende overgangsperiode
te hanteren waarin partijen voldoende tijd wordt geboden om te gaan voldoen aan de
materiële eisen. Omdat de inwerkingtreding van het geheel van de wijzigingswet, het
wijzigingsbesluit en deze regeling reeds is voorzien per 1 januari 20214 en daarvoor alle noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen en communicatietrajecten bij
de RDW waren opgestart, is ervoor gekozen de inwerkingtredingsdatum van 1 januari
2021 te handhaven. Om ervoor te zorgen dat de eisen werkbaar en uitvoerbaar zijn,
is voor de praktijk binnen de gestelde regels van met name de wijzigingswet en het
wijzigingsbesluit voorzien in een ingroeiperiode voor de registratie van nieuwe voertuigen
tussen 1 januari 2021 en 1 juli 2021. Omdat het registreren van voertuigen voor de
sectoren die de desbetreffende voertuigen produceren, verkopen en gebruiken nog relatief
nieuw en onbekend is, is het wenselijk geacht daarvoor niet per direct de ‘reguliere’
systematiek zoals voor bijvoorbeeld bedrijfsauto’s toe te passen. In plaats daarvan
is gekozen voor een systematiek die vergelijkbaar is met de conversie voor bestaande
voertuigen om voertuigen met een digitaal proces te registreren. De tijd tussen 1
januari 2021 en 1 juli 2021 zal worden gebruikt om, samen met de sector, de systematiek
van de zogenoemde versnelde inschrijving op te zetten voor (land)bouwvoertuigen. Met
de bevoegdheid tot versnelde inschrijving kan een nieuw voertuig met een typegoedkeuring
worden ingeschreven, zonder dat het voertuig hoeft te worden geïdentificeerd door
de RDW. Daarmee ontstaat dus een lastenluwer registratieproces. Het is hierdoor niet
de verwachting dat de invoering van deze nieuwe eisen tot (grote) problemen leidt,
ondanks de omvang van de regeling en de opmerkingen uit bijvoorbeeld de internetconsultatie.
Als laatste adviespunt merkt het ATR op de regeldrukeffecten van de regeling uit te
werken in de toelichting conform de Rijksbrede methodiek. Hieraan kon echter niet
veel meer concrete invulling worden gegeven dan reeds het geval was. Omdat er, door
de afwezigheid van registratie van de betreffende voertuigsoorten, geen duidelijk
beeld is van de doelgroep, is ook niet exact vast te stellen hoeveel voertuigen het
precies betreft en in hoeverre die niet zouden voldoen aan de gestelde regels en dus
aanpassingen zouden vergen. De verwachting is evenwel dat de impact klein zal zijn,
omdat de sector bekend is met de regels, die mede afkomstig zijn uit of gebaseerd
zijn op Europese regels. Desalniettemin is paragraaf 3 van deze toelichting aangescherpt.
5. Notificatie
Het ontwerp van deze wijzigingsregeling is op 15 september 2020 voorgelegd aan de
Europese Commissie ter voldoening aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van Richtlijn
(EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende
een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende
de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241; notificatienummer 2020/0576/NL).
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de voornoemde richtlijn, is vervolgens een
standstilltermijn van drie maanden in acht genomen. Naar aanleiding van de notificatie
zijn geen opmerkingen ingediend.
6. Overgangsrecht en inwerkingtreding
De inwerkingtreding van deze regeling vindt grotendeels plaats tegelijkertijd met
de wijzigingswet, per 1 januari 2021. Daarop zijn enkele uitzonderingen gemaakt.
De wijziging van de toetsmatrijs voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie
T met betrekking tot de registratie- en kentekenplaatplicht, de APK-plicht en het
Kentekenreglement (toetsterm 6.1) zal per 1 juli 2021 plaatsvinden. Vragen hierover
zullen dus niet direct na de inwerkingtreding van de APK-, registratie- en kentekenplicht
worden gesteld in het theorie-examen. Hiervoor is gekozen omdat op 1 januari 2021
de zogenoemde conversieperiode5 start en de gevolgen van de gewijzigde regelgeving in de eerste helft van 2021 nog
relatief nieuw en onbekend zijn.
Bij de aanmelding van een LBT, MMBS, MM of LBTA in de bedrijfsvoorraad zouden de bijbehorende
kentekenplaten ingenomen moeten worden. Daarop is een uitzondering gemaakt in de gevallen
waarin op het desbetreffende voertuig geen kentekenplaat is gemonteerd. Vanwege het
feit dat de algehele kentekenplicht voor LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s geldt vanaf
1 januari 2025, is bepaald dat met ingang van die datum de uitzondering op het innemen
van kentekenplaten vervalt. Vanaf dat moment kan het immers niet meer voorkomen dat
op een dergelijk voertuig geen kentekenplaat is gemonteerd.
Omdat het betrokken bedrijfsleven afdoende op de hoogte is van de wijzingen en spoedige
inwerkingtreding ervan gewenst was, mede vanwege een lopende infractieprocedure van
de Europese Commissie in verband met niet tijdige implementatie van APK-plicht voor
snelle LBT’s uit richtlijn 2014/45/EU, is met toepassing van aanwijzing 4.17, vijfde
lid, aanhef en onderdeel c, van de Aanwijzingen voor de regelgeving een uitzondering
gemaakt op de voorgeschreven minimuminvoeringstermijn van twee maanden.
Artikelsgewijs deel
Artikel I (Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten)
Onderdeel A (artikel 20, derde lid)
Ook LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s die voor 1 januari 1978 in gebruik genomen zijn,
mogen worden voorzien van zogenoemde historische kentekenplaten. Omdat LBT’s, MMBS’en,
MM’s en LBTA’s pas na 1 januari 2021 registratieplichtig geworden zijn, zou vasthouden
aan de eis van artikel 20, derde lid, tweede zin, van de Erkenningsregeling fabrikanten
kentekenplaten hebben betekent dat er geen historische kentekenplaten voor LBT’s,
MMBS’en, MM’s en LBTA’s afgegeven mogen worden. Dat is voorkomen met deze wijziging.
Onderdeel B (artikel 21)
Artikel 21 van de Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten is aangepast vanwege
de verplichting om alleen een kentekenplaat aan de achterzijde te voeren.
Model 27.13 is toegevoegd, omdat deze in de opsomming van af te geven modellen van
kentekenplaten ontbrak.
Er zullen ook handelaarskenteken worden uitgegeven voor LBT’s, MMBS’en en MM’s. Het
nieuwe vierde lid van artikel 21 van de Erkenningsregeling fabrikanten kentekenplaten
bepaalt voor die voertuigsoorten hoeveel kentekenplaten van welke modellen worden
afgegeven.
Onderdeel C (artikel 25)
Dit betreft een uitgewerkte bepaling en kon daarom vervallen.
Artikel II en III (bijlagen bij de Regeling eisen praktijkexamen rijbewijscategorie
T en de Regeling eisen theorie-examen rijbewijscategorie T)
In verband met de wijzigingswet en de daaruit voortvloeiende wijzigingen zijn in deze
regeling aanpassingen in de toetsmatrijzen theorie en praktijk voor het rijbewijsexamen
T doorgevoerd voor de nieuwe eisen die gelden voor LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s.
Daarnaast heeft het CBR in samenwerking met diverse stakeholders de toetsmatrijzen
geëvalueerd en zijn op basis daarvan kleine verbeteringen doorgevoerd.
Artikel IV (Regeling erkenning bedrijfsvoorraad)
Onderdeel A (artikel 8)
Voorheen hield artikel 8 van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad in dat een omgevingsvergunning
nodig was voor het bewerken van autowrakken, afgedankte motorfietsen of afgedankte
bromfietsen. Hierbij werd er echter geen rekening mee gehouden dat er ook bedrijven
zijn die (uitsluitend) overige voertuigwrakken bewerken, bijvoorbeeld bedrijfsauto’s
zwaarder dan 3.500 kg. Nu er ook sprake is van kentekening van LBT’s, MMBS’en, MM’s
en LBTA’s, zullen ook bedrijven die dergelijke voertuigen demonteren de bevoegdheid
tot Online Registratie Autodemontage (de bevoegdheid, bedoeld in artikel 46, tweede
lid, onderdeel c, van het Kentekenreglement) willen aanvragen. Het is echter niet
nodig en niet relevant dat zij een omgevingsvergunning hebben voor het bewerken van
autowrakken, afgedankte motorfietsen of afgedankte bromfietsen. Die bedrijven moeten
een omgevingsvergunning hebben voor het bewerken van wrakken van LBT’s, MMBS’en en
MM’s (‘overige voertuigwrakken’ in de zin van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht).
Met de aanpassing van artikel 8 van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad is het
voor elk bedrijf dat voertuigen demonteert nodig om een omgevingsvergunning te hebben
voor de demontage van de voertuigen dat het bedrijf demonteert.
Onderdeel B (artikel 10a)
Artikel 10a van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad betreft de innameplicht van
kentekenplaten van voertuigen die in de bedrijfsvoorraad worden opgenomen. Deze plicht
geldt ook voor LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s nu die ook worden geregistreerd en een
kenteken krijgen. Met het oog op lastenvermindering is gekozen voor het slechts verplichten
van een kentekenplaat aan de achterzijde voor LBT’s, MMBS’en, en MM’s. Artikel 10a
van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad is hierop aangepast.
Er wordt wel een derde lid toegevoegd aan dit artikel voor de gevallen waarin een
voertuig nog geen kentekenplaat voert. Dat is immers op grond van artikel III van
de wijzigingswet tot 1 januari 2025 nog niet algemeen verplicht. Vanaf 1 januari 2025
moet wel elk voertuig een kentekenplaat voeren, dus dan vervalt het nieuwe derde lid.
Artikel V (Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK)
Onderdeel A (artikel 8)
In artikel 8 is een lid ingevoegd. Doordat de emissie-eisen voor landbouw- en bosbouwtrekkers
niet van toepassing zijn, omdat dit een nationale kop zou zijn, is een roetmeting
niet van toepassing en zijn ook de eisen voor de afzuiging ten behoeve van de roetmeter
niet van toepassing. Desalniettemin is wel vereist dat de keuringsruimte ten minste
is voorzien van een voorziening waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde
opening naar buiten kunnen worden gevoerd.
Onderdeel B (artikel 9)
De verplichting om een hefbrug of inspectieput te hebben, geldt niet voor de ruimte
waarin LBT’s worden gekeurd. Een hefbrug en een inspectieput worden niet nodig geoordeeld
voor het kunnen uitvoeren van de keuring van een LBT. Wanneer een inspectieput of
hefbrug aanwezig is, moet deze voldoen aan de eisen daarvoor die in artikel 9 de Regeling
erkenning en keuringsbevoegdheid APK zijn opgenomen.
Onderdelen C, F en I (nieuw artikel 9a en wijziging artikelen 16 en 28, eerste lid)
Artikel 11 van richtlijn 2014/45/EU vereist dat de ruime waarin LBT’s worden gekeurd
geschikt is om de afstelling van de dimlichten van de LBT’s te beoordelen. Dat is
geregeld in het nieuwe artikel 9a van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid
APK.
De invoeging van het nieuwe artikel 9a leidt tot wetstechnische wijzigingen in de
artikelen 16 en 28, eerste lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK.
Onderdeel D (artikel 11)
In artikel 11 van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK zijn twee eisen
opgenomen ten aanzien van de apparatuur die aanwezig moet zijn specifiek voor de keuring
van LBT’s.
In onderdeel c is bepaald dat een meetband aanwezig moet zijn die minimaal 20 meter
lang is, net als bij voertuigen die zwaarder zijn dan 3.500 kg.
In onderdeel h is bepaald dat voor de erkenning voor het uitvoeren van de keuring
van LBT’s in de keuringsruimte een rollenrembanktest of een zelfregistrerende remvertragingsmeter
aanwezig moet zijn. De aanvrager van de erkenning heeft de vrije keuze tussen deze
twee apparaten, voor zover de aanvraag betrekking heeft op de keuring van LBT’s. De
investeringskosten van een remvertragingsmeter zijn veel lager dan voor een rollenrembanktest.
De remvertragingsmeters zijn reeds op de markt en zijn daarmee een goed alternatief.
In tegenstelling tot bij een erkenning voor voertuigen met een toegestane maximummassa
van meer dan 3.500 kg is de rollenrembanktest dus niet verplicht, maar het aanwezig
zijn van een platenrembanktest is niet voldoende.
Onderdeel E (artikel 12)
In onderdeel a is geregeld dat de apparaten die in dat onderdeel zijn genoemd, niet
(allemaal) nodig zijn voor de keuringsplaats waar (uitsluitend) landbouw- of bosbouwtrekkers
worden gekeurd. De daarvoor vereiste apparaten worden genoemd in het nieuwe onderdeel
e van artikel 12. Daarbij wordt wel verwezen naar de apparaten, genoemd in de onderdelen
a en b. In aanvulling daarop is een hydraulische manometer nodig om de remdruk van
landbouw- en bosbouwtrekkers te meten om zo te waarborgen dat de drukken niet te laag
of te hoog zijn voor het te trekken voertuigen. Dit apparaat is speciaal ontworpen
om remdrukken voor dit soort voertuigen te meten. De apparaten, genoemd in de onderdelen
c en d, zijn niet vereist, omdat er bij landbouw- en bosbouwtrekkers geen keuring
plaatsvindt aan de hand van een emissie-eis.
Onderdeel G (artikel 19c)
Omdat LBT’s een specifieke categorie voertuigen vormen met specifieke keuringseisen,
is voor het keuren van LBT’s een apart examen voorgeschreven, het examen keurmeester
periodieke keuring landbouw- en bosbouwtrekkers.
Artikel 19c van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK is om die reden aangepast
door toevoeging van de nieuwe bijbehorende examens in de onderdelen c en f.
In onderdeel h (nieuw) van het eerste lid en in het tweede lid van artikel 19c zijn
wetstechnische wijzigingen doorgevoerd voortvloeiend uit het invoegen van de nieuwe
onderdelen c en f in het eerste lid.
Onderdeel H (artikel 20)
Omdat LBT’s een specifieke categorie voertuigen vormen met specifieke keuringseisen
is voor het keuren van LBT’s een apart examen voorgeschreven, het examen keurmeester
periodieke keuring landbouw- en bosbouwtrekkers. Het behalen van dat examen leidt
tot het gelijknamige diploma.
Artikel VI (Regeling handelaarskentekens en -kentekenbewijzen)
Onderdeel A (nieuw artikel 1a)
Dit nieuwe artikel is toegevoegd naar aanleiding van de wijziging van artikel 3 van
het Kentekenreglement.6 Hierin worden de te gebruiken combinaties van letters en cijfers bepaald. Hierdoor
is de wijze van regulering van handelaarskentekens in overeenstemming gebracht met
de wijze van regelen van de reguliere kentekens (in de Regeling kentekens en kentekenplaten).
Onderdeel B (artikel 2, eerste lid, onderdeel b)
In artikel 3, onderdeel c, van het Kentekenreglement is voor het handelaarskenteken
voor LBT’s, MMBS’en en MM’s een aparte lettercombinatie geïntroduceerd: de lettercombinatie
LH. Voor deze voertuigen mag, net als voor aanhangwagens, degene aan wie de handelaarskentekens
zijn opgegeven over ten hoogste drie handelaarskentekenplaten beschikken, en wel één
van elk van de toepasselijke modellen. Voor LBTA’s geldt de voor aanhangwagens al
bekende lettercombinatie OA, overeenkomstig artikel 3, onderdeel d, van het Kentekenreglement.
Onderdeel C (artikelen 7 en 8)
Deze uitgewerkte bepalingen konden vervallen.
Artikel VII (Regeling kentekens en kentekenplaten)
Onderdeel A (artikel 1, tweede lid)
De nieuwe onderdelen b, c en d van artikel 1, tweede lid, van de Regeling kentekens
en kentekenplaten vloeien voort uit de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement.
Artikel 4, vierde, vijfde en zesde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde
voor 1 januari 2021, zijn vervangen door artikel 4, derde lid, onderdelen a, b en
c, van het Kentekenreglement. De verwijzingen zijn hierop aangepast. Daarnaast is
in de genoemde onderdelen van artikel 1, tweede lid, van de Regeling kentekens en
kentekenplaten op grond van artikel 40, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen
welke letter- en cijfercombinaties voor de desbetreffende kentekens worden gebruikt.
Bovendien is in het nieuwe onderdeel c, betreffende transitokentekens, de exacte indeling
van het kenteken open gelaten. Deze kan door de RDW worden bepaald, mits het kenteken
dus uit twee of drie groepen van letters en cijfers bestaat. In verband met de automatisering
van de transitokentekens is het wenselijk om dit nu al voor deze kentekens te bepalen.
Mogelijk wordt de indeling van de andere kentekens op een later moment eveneens overgelaten
aan de RDW.
Onderdeel B (artikel 3)
Onder 1
Evenals voor personenauto’s en bedrijfsauto’s is de mogelijkheid geschapen dat oldtimers
in gebruik genomen vóór 1 januari 1978 blauwe kentekenplaten mogen voeren. De voertuigen
die een GV-kenteken hadden en waren afgegeven vóór 1 januari 1978 hadden reeds blauwe
kentekenplaten. Omdat de ruimte voor de kentekenplaat bij landbouw- of bosbouwtrekkers
is vastgelegd in Europese regelgeving is tevens gekozen voor bestaande modellen die
passen in deze ruimte.
Onder 2
Deze wijziging is het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement.
Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari
2021, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement.
De verwijzing is hierop aangepast.
Onder 3
Als gevolg van het vervallen per 1 januari 2021 van het GV-kenteken als bijzonder
kenteken kon artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de Regeling kentekens en kentekenplaten
eveneens vervallen.
Onder 4
Dit betreft een redactionele verbetering.
Onderdeel C (artikel 7)
Onder 1 en 2
Met het oog op lastenvermindering is gekozen voor het slechts verplichten van een
kentekenplaat aan de achterzijde voor LBT’s, MMBS’en en MM’s. Artikel 7 van de Regeling
kentekens en kentekenplaten is hierop aangepast.
Onder 3
Artikel 37, tweede lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt met ingang
van 1 januari 2021 dat LBTA’s moeten zijn voorzien van het kenteken van een LBT, MMBS
of MM waarvan de eigenaar of houder ook de eigenaar of houder is van die LBTA. Omdat
dit afwijkt van de regel voor niet-kentekenplichtige aanhangwagens is artikel 7 van
de Regeling kentekens en kentekenplaten hierop aangepast.
Onder 4
Artikel 7, zevende lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten bepaalde dat de
kentekenplaat maximaal 2 meter boven het wegdek op het motorrijtuig mag zijn bevestigd.
Op grond van de Europese regelgeving die de plaats van de kentekenplaat beschrijft
was 2 meter te laag. Daarom is die maximale hoogte verhoogd tot 4 meter.
Onderdeel D (bijlage)
Onder 1
Deze wijziging maakt in het opschrift van de modellen 3.1 en 4.1 duidelijk dat deze
donkerblauwe kentekenplaten ook gebruikt kunnen worden bij landbouw- en bosbouwtrekkers,
motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en daardoor voortbewogen kentekenplichtige
aanhangwagens.
Onder 2, 7 en 8
Deze wijzigingen zijn het gevolg van het vervallen van de zogenoemde GV-kentekens
als bijzonder kenteken. In onderdeel 8 is tevens een redactionele verbetering aangebracht.
Onder 3 en 5
Met deze wijzigingen zijn de modellen aangewezen voor kentekenplaten die afgegeven
mogen worden voor LBT’s, MMBS’en en MM’s.
Onder 4
Deze wijziging is het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement.
Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari
2017, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement.
De verwijzingen is hierop aangepast.
Onder 6
Model 27.23 ontbrak in de bijlage bij de Regeling kentekens en kentekenplaten.
Artikel VIII (artikel 9, aanhef, van de Regeling legitimatievoorschriften tenaamstelling
en kentekenplaten)
Deze wijziging is het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement.
Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari
2021, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement.
De verwijzing is hierop aangepast.
Artikel IX (artikel 1, eerste lid, van de Regeling mobiele-objectenregister)
In het mobiele-objectenregister kunnen niet-kentekenplichtige motorrijtuigen worden
geregistreerd. Omdat LBT’s, MMBS’en en MM’s nu kentekenplichtig zijn geworden, hebben
ze geen plaats meer in het mobiele-objectenregister. De Regeling mobiele-objectenregister
is daarop aangepast.
Artikel X (artikel 6, onderdeel g, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009)
In artikel 6, onderdeel g, van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 worden
naast MMBS’en ook MM’s genoemd. De voertuigsoort MM is immers de opvolger van de voertuigsoort
MMBS, dus daarvoor gelden dezelfde regels.
Artikel XI (Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen)
Onderdeel A (artikel 1)
Deze toevoegingen zijn het gevolg van de toevoeging van LBT’s, MMBS’en en MM’s aan
de artikelen 2, eerste lid, onderdeel a, en 8 van de Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen
en de invoeging van een nieuw artikel 8a in die regeling.
Onderdeel B (artikel 2)
Onder 1
Voor een LBT, een MMBS of een MM wordt evenals voor andere motorrijtuigen die na 31 december
2013 tenaamgesteld zijn een kentekencard afgegeven.
Onder 2 en 3
Deze wijzigingen zijn het gevolg van het vervallen van de zogenoemde GV-kentekens
als bijzonder kenteken.
Onder 4
Deze wijzigingen zijn het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement.
Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari
2021, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement.
De verwijzingen zijn hierop aangepast.
Onderdeel C (artikel 3)
Deze wijziging is het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement.
Artikel 4, zesde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari 2017,
is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel c, van het Kentekenreglement. De
verwijzing is hierop aangepast.
Onderdeel D, onder 1 (artikel 8, tweede lid)
Nu LBT’s, MMBS’en en MM’s worden geregistreerd, zijn deze voertuigcategorieën ook
vermeld in artikel 8, tweede lid, van de Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen
ten behoeve van vervallenverklaring van de tenaamstelling. De LBTA’s vallen onder
de bestaande categorie ‘aanhangwagens’ (onderdeel g (nieuw)).
Onderdeel D, onder 2, onder a en b (artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel a)
De wijzigingen onder a en b betreffen redactionele verbeteringen en een wijziging
ten aanzien van te overleggen documenten voor het laten vervallen van een tenaamstelling
wegens uitsluitend gebruik op een bedrijfsterrein. Een uittreksel uit het Kadaster
zoals dat voorheen werd vereist bevat meer gegevens dan noodzakelijk. Omdat enkel
het gebruiksdoel van het desbetreffende terrein waarop het voertuig gaat rijdt van
belang is, is een document dat dat aannemelijk maakt voldoende. Dit is uiteindelijk
ter beoordeling aan de RDW. Tevens is, mede naar aanleiding van het advies van het
ATR als bedoeld in het algemeen deel van deze toelichting, bepaald dat het unieke
nummer uit het handelsregister voldoende is in plaats van een uittreksel uit het handelsregister.
De RDW kan met dat nummer zelf de benodigde informatie uit het handelsregister opvragen.
Onderdeel D, onder 2, onder c (artikel 8, derde lid, nieuw onderdeel b)
Er is een nieuw onderdeel b ingevoegd specifiek voor voertuigen die in de land- of
bosbouw worden gebruikt. Deze kunnen om twee redenen niet altijd onder onderdeel a
worden gebracht als reden voor het verzoek om een voertuig buiten registratie te plaatsen.
De desbetreffende voertuigen worden niet op bedrijfsterreinen gebruikt, maar bijvoorbeeld
op landbouwgronden of in het bos, en ze worden mogelijk niet op het eigen terrein,
maar op het terrein van een ander gebruikt, bijvoorbeeld in het kader van een opdracht.
Om het toch mogelijk te maken dat de desbetreffende voertuigen buiten registratie
worden geplaatst, is onderdeel b toegevoegd. Om aan te tonen dat een voertuig op eigen
landbouw- of bosbouwterrein wordt gebruikt, is het unieke nummer uit het handelsregister
nodig. Om aan te tonen dat daadwerkelijk voor een ander werkzaamheden worden verricht,
is een overeenkomst nodig. Om aannemelijk te maken dat het terrein waarop de werkzaamheden
worden verricht wordt gebruikt voor landbouw of bosbouw, een document waaruit het
gebruiksdoel van het desbetreffende terrein blijkt.
Onderdeel E (nieuw artikel 8a)
Hoofdstuk 9c van het Kentekenreglement regelt de eerste inschrijving en tenaamstelling
van LBT’s, MMBS’en, MM’s en LBTA’s die voor 1 januari 2021 in het verkeer gebracht
zijn. Dit is de zogenoemde conversie.
Om die eerste inschrijving en tenaamstelling mogelijk te maken moeten gegevens worden
opgegeven. Artikel 8a van de Regeling tenaamstelling en kentekenbewijzen somt, op
grond van artikel 58z, vierde lid, van het Kentekenreglement, die gegevens op.
Aangezien de conversieperiode loopt tot 1 januari 2022 vervalt dit artikel met ingang
van die datum.
Onderdeel F (bijlage)
Onder 1 en 2
Deze wijzigingen zijn het gevolg van het vervallen van de zogenoemde GV-kentekens
als bijzonder kenteken.
Onderdeel 3
Dit model van de zogenoemde uitvoerverklaring vervalt omdat het niet meer wordt uitgegeven
sinds 1 januari 2014.
Onderdelen 4 en 5
Deze wijzigingen zijn het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement.
Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari
2021, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement.
De verwijzingen zijn hierop aangepast.
Onderdeel 6
Voor een LBT, een MMBS of een MM wordt evenals voor andere motorrijtuigen die na 31 december
2013 te naam gesteld zijn een kentekencard volgens model D.1 afgegeven.
Artikel XII (artikel 1 van de Regeling transitokentekens)
Deze wijziging is het gevolg van de wijzigingen van artikel 4 van het Kentekenreglement.
Artikel 4, vijfde lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde voor 1 januari
2021, is vervangen door artikel 4, derde lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement.
De verwijzingen is hierop aangepast.
Artikel XIII (Regeling voertuigen)
Onderdeel A (artikel 1.1)
Onder 1 tot en met 5, 8 tot en met 14, 17, 18, 20 en 22 tot en met 27
Dit betreft een redactionele verbetering. De aanpassingen worden samengebracht in
het nieuwe artikel 1.1a.
Onder 6
Een dolly kan door deze wijziging nu ook een voertuig van de categorie R zijn. Daarnaast
is de voornoemde redactionele verbetering ook hier doorgevoerd en is de verwijzing
naar carrosserietypen gelijkgetrokken.
Onder 7
Er is een nieuwe definitie van draagvermogen ingevoegd.
Onder 15
Dezelfde definitie die voor ‘massa in rijklare toestand voor motorrijtuigen met beperkte
snelheid’ geldt, is ook van toepassing op mobiele machines.
Onder 16
Door deze wijziging kan een meeneemheftruck, naast een motorrijtuig met beperkte snelheid,
ook een mobiele machine zijn.
Onder 19
Er is een definitie van ‘mobiele machine’ opgenomen in de Regeling voertuigen om te
duiden wat een dergelijk voertuig is. Een mobiele machine (bijvoorbeeld een knik-dumper
of combine) kan weliswaar goederen vervoeren, maar qua ontwerp is het niet bedoeld
om dit over weg te doen. Bij een mobiele machine staat voorop dat er werkzaamheden
mee worden verricht. Met werkzaamheden wordt niet alleen bedoeld werkzaamheden op,
aan of bij de weg, maar ook activiteiten op het land, zoals zandwinning of bouwwerkzaamheden.
Een personenauto of lichte bedrijfsauto zal in beginsel niet kunnen voldoen aan de
zinsnede ‘niet bedoeld voor personen- en goederenvervoer over de weg’. Immers, deze
voertuigen zijn ooit goedgekeurd als een voertuig voor personen- of goederenvervoer.
Het geschikt maken in het ontwerp van het voertuig voor werkzaamheden wordt dan ook
onwaarschijnlijk geacht.
Voor zware bedrijfsauto’s geldt dat deze voertuigen na modificatie in het ontwerp,
bijvoorbeeld door aanpassing van assen, wielen en spatborden, relatief eenvoudig kunnen
voldoen aan de eis van ‘speciaal ontworpen en gebouwd voor werkzaamheden’. Te denken
valt aan bedrijfsauto’s die hoofdzakelijk worden ingezet voor landbouwdoeleinden of
voor rangeerdoeleinden op bedrijfsterreinen.
Door het opnemen van de definitie van mobiele machine in de Regeling voertuigen is
het mogelijk voertuigen die nog niet onder één van de drie Europese verordeningen
die betrekking hebben op de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen
en aanhangwagens vallen goed te keuren en toe te laten tot de weg. Het is uitdrukkelijk
niet bedoeld om het mogelijk te maken dat personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s
worden omgebouwd naar mobiele machine.
De definitie motorrijtuig met beperkte snelheid kan na 1 januari 2020 niet meer worden
toegepast op nieuwe en niet reeds in gebruik zijnde voertuigen. De meeste voertuigen
in deze categorie voldoen in de praktijk aan de nieuwe definitie mobiele machine.
Echter, rijdende winkels, wegtreintjes, golfkarretjes, eerder omgebouwde personenauto’s,
bedrijfsauto’s en bussen met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h
zullen voortaan onder moeten worden gebracht in reeds bestaande voertuigsoorten en
de daarvoor geldende eisen moeten voldoen. De reeds in gebruik zijnde motorrijtuigen
met beperkte snelheid worden eenmalig geregistreerd en uiterlijk per 1 januari 2025
voorzien van een kentekenplaat. Daarna is er geen mogelijkheid meer om een voertuig
toe te laten als motorrijtuig met beperkte snelheid.
Onder 21
Naast een herschrijving van de definitie van motorrijtuig met beperkte snelheid, is
nu ook het zogenoemde pluktreintje onder die definitie gebracht. Dit zijn voertuigen
die gedurende het plukseizoen worden gebruikt in de fruitteelt om de kratten te vervoeren
met het geplukte fruit.
Onderdeel B (nieuw artikel 1.1a)
Er is een nieuw artikel 1.1a ingevoegd als algemene begripsbepaling voor de verschillende
soorten voertuigen die in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen zijn genoemd. De
indeling van een voertuigsoort wordt geformaliseerd in het kentekenregister; daarin
is de voertuigsoort genoemd. Dat betekent dat het kentekenregister doorslaggevend
is voor de bepaling in welke soort een specifiek voertuig valt. Daar is na registratie
dus geen discussie meer over mogelijk. Daarnaast is met deze begripsbepaling in algemene
zin geregeld dat de indeling in een voertuigsoort indeling in een andere soort automatisch
uitsluit. Een voertuig kan immers maar in één soort worden ingedeeld.
Onderdeel C (artikel 1.2)
In artikel 1.2 van de Regeling voertuigen is reeds een lijst van begripsbepalingen
opgenomen van relevante Europese regelgeving. Hieraan worden een richtlijn en verordening
toegevoegd, die relevant zijn voor de goedkeuring van mobiele machines. Daarnaast
is een technische verbetering doorgevoerd (onder 1).
Onderdelen D en F (nieuwe artikelen 3.1.3a en 3.5.3)
Deze artikelen zijn toegevoegd aan de bestaande afdelingen met betrekking tot de goedkeuringseisen
voor respectievelijk voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O en voertuigen
van de voertuigcategorieën T, C, R en S. In de praktijk komt het voor dat voertuigen
langer, breder, hoger of zwaarder zijn dan toegestaan volgens de voor die voertuigen
geldende goedkeuringseisen en permanente eisen. Dit worden ontheffingsplichtige voertuigen
genoemd, omdat deze een ontheffing van de permanente eisen ten aanzien van de afmetingen
of massa van de wegbeheerder of de RDW nodig hebben om gebruik te mogen maken van
de weg. De RDW gaf voor deze voertuigen een nationale individuele goedkeuring af onder
de voorwaarde dat voor het gebruik op de weg een ontheffing werd verkregen. In de
onderhavige artikelen is deze praktijk vastgelegd. De RDW stelt de (alternatieve)
voorschriften vast waaraan moet worden voldaan om voor een ontheffingsplichtig voertuig
een nationale individuele goedkeuring te krijgen. Ingevolge artikel 3.9.2, eerste
lid, van de Regeling voertuigen wordt ook in het kentekenregister geregistreerd dat
het in dat geval gaat om een ontheffingsplichtig voertuig, en dat er dus ook een ontheffing
moet zijn afgegeven om op de weg te rijden waar het voertuig op rijdt.
Onderdeel Da (artikel 3.1.4)
Deze wijzigingen zijn van redactionele aard.
Onderdeel E (nieuwe afdeling 2 van hoofdstuk 3)
Voertuigen van de voertuigcategorieën M en N hebben blijkens de begripsbepalingen
in artikel 3, onderdelen 15 en 16, van verordening (EU) 2018/858 een maximumconstructiesnelheid
van meer dan 25 km/h. Echter, er zijn ook dezelfde soort voertuigen (personenauto’s
en bedrijfsauto’s) met een lagere maximumconstructiesnelheid. Tot nu toe waren er
geen goedkeuringseisen voor deze personenauto’s en bedrijfsauto’s met een maximumconstructiesnelheid
van ten hoogste 25 km/h. Dit betekent dat deze voertuigen niet goedgekeurd konden
worden voor toelating tot de weg. Omdat sommige van de desbetreffende voertuigen wel
konden kwalificeren als motorrijtuig met beperkte snelheid, maar niet passen binnen
de voertuigcategorie mobiele machine (omdat ze niet zijn ontworpen voor werkzaamheden,
maar voor vervoer van personen of goederen), zouden deze voertuigen tussen wal en
schip kunnen vallen. Het betreft dan bijvoorbeeld rijdende winkels, wegtreintjes en
golfkarretjes. Daartoe zijn in de gereserveerde afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de
Regeling voertuigen goedkeuringseisen gesteld voor voertuigen met een maximumconstructiesnelheid
van ten hoogste 25 km/h die bij een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h
voertuigen van de voertuigcategorieën M en N zouden zijn.
In beginsel wordt aangesloten bij de eisen die gelden voor voertuigen van de voertuigcategorieën
M en N, zoals neergelegd in afdeling 1 van hoofdstuk 3 van de Regeling voertuigen.
In afwijking daarvan worden op basis van artikel 3.2.1, tweede lid, voor de goedkeuring
wel enkele eisen buiten toepassing gelaten.
Het nieuwe artikel 3.2.2 regelt de goedkeuring van voertuigen met een datum van eerste
toelating van voor 1 januari 2021. Dit artikel zal naar verwachting weinig gebruikt
worden, omdat deze voertuigen veelal tijdens de zogenoemde conversie geregistreerd
zullen worden, waarvoor de goedkeuring geen vereiste is. Als een dergelijk voertuig
wordt geregistreerd op of na 1 januari 2022, is de goedkeuring wel vereist. Dan moet
worden voldaan aan de voor de desbetreffende voertuigcategorie (personenauto, bedrijfsauto
of bus) vastgestelde permanente eisen.
Onderdeel G (nieuwe afdeling 6 van hoofdstuk 3)
Afdeling 6 van hoofdstuk 3 is ook gereserveerd en wordt eveneens ingevuld, ditmaal
voor de nationale typegoedkeuring en nationale individuele goedkeuring van MM’s. Dit
betreft een nieuwe nationale voertuigcategorie, waarvoor goedkeuring gewenst is. Omdat
er ten aanzien van voor de weg bestemde voertuigen vanuit de Europese voertuigregelgeving
(nog) geen goedkeuringsregels zijn, wordt voor de goedkeuring aangesloten bij de eisen
voor niet voor de weg bestemde mobiele machines (Verordening (EU) 2016/1628) en de
Machinerichtlijn (Richtlijn 2006/42/EG). In aanvulling daarop wordt aangesloten bij
enkele regels uit de voertuigregelgeving en de voor mobiele machines geldende permanente
eisen. De voertuigveiligheid voor het gebruik op de weg moet immers afzonderlijk gewaarborgd
worden; Verordening (EU) 2016/1628 en de Machinerichtlijn zijn daar niet op gericht.
Voor het overige is voor de inhoud van deze nieuwe afdeling aangesloten bij afdeling
5 van hoofdstuk 3 van de Regeling voertuigen (inclusief het nieuwe artikel 3.5.4,
zie hiervoor), die betrekking heeft op de goedkeuring van voertuigen van de voertuigcategorieën
T, C, R en S.
Onderdeel H (nieuw artikel 3.8.3)
Het is wenselijk dat voor reminrichtingen die zijn bedoeld voor mobiele machines een
afzonderlijke nationale individuele goedkering kan worden gegeven. Daartoe is artikel
3.8.3 geïntroduceerd, dat aansluit bij de vergelijkbare nationale (type)goedkeuring
van reminrichtingen voor voertuigen van de voertuigcategorie O3 of O4. In tegenstelling
daarmee is echter geen sprake van Europese goedkeuringseisen, maar enkel nationale
permanente eisen. Omdat het voertuig waarin de reminrichting wordt geplaatst in beginsel
te allen tijde moet voldoen aan de permanente eisen, is het niet wenselijk dat voor
de nationale individuele goedkeuring door de RDW alternatieve voorschriften worden
vastgesteld.
Onderdeel I (wijziging artikel 3.10.1)
In artikel 3.10.1 worden voertuigen van de voertuigcategorieën T, C, R en S (LBT’s
en LBTA’s) die vóór 1 januari 2016 in gebruik zijn genomen en MM’s die in artikel
1b van het Kentekenreglement zijn uitgezonderd van de registratie- en kentekenplicht,
uitgezonderd van de goedkeuringsplicht.
Voertuigen van de voertuigcategorieën T, C, R en S zijn op grond van Verordening (EU)
167/2013 pas sinds 1 januari 2016 goedkeuringsplichtig.
Bij de MM’s die zijn uitgezonderd van de kentekenplicht gaat het grofweg om voertuigen
waarvan de bestuurders zijn vrijgesteld van de rijbewijsplicht en een aantal bijzondere
voertuigen, zoals relatief smalle voertuigen, niet zijnde landbouw- of bosbouwvoertuigen
met een maximale breedte van 1,30 meter en die speciaal bestemd en uitgerust zijn
voor maaien, vegen, uitwerpselen opzuigen of bestrijding van gladheid, sneeuw en onkruid.
Daarnaast geldt de vrijstelling ook voor bepaalde heftrucks, zogenoemde pluktreintjes,
meeneemheftrucks, motorvoertuigen met een maximumconstructiesnelheid lager dan 6 km/h
of met één as. Verder zijn bepaalde motorvoertuigen die zich uitsluitend op dat weggedeelte
bevinden ten behoeve van werkzaamheden op of aan de weg, uitgezonderd. Ook aanhangwagens
die in gebruik genomen zijn vóór 1 januari 2021 en niet harder kunnen rijden dan 25
km/h en aanhangwagens die niet rond een verticale as draaibaar zijn verbonden, zijn
uitgezonderd. Daarbij valt te denken aan een ploeg die star in de hefinrichting hangt
met een steunwiel op het wegdek dat voorkomt dat er te weinig wieldruk op de bestuurde
as van het trekkende voertuig ontstaat.
De afwezigheid van een goedkeuringsplicht heeft geen effect op de verkeersveiligheid,
omdat deze voertuigsoorten niet op grote schaal op de weg worden gebruikt, en slechts
voor specifieke doeleinden. Bovendien is als zij op de weg rijden niet na te gaan
of al dan niet aan de goedkeuring wordt voldaan, omdat er geen registratie van (de
goedkeuring van) het voertuig is.
Onderdeel J (artikel 5.1a.3)
In artikel 5.1a.3 wordt bepaald wanneer een samenstel van wielen die op één wielnaaf
zijn gemonteerd, wordt aangemerkt als één wiel. Hierop is een aantal uitzonderingen
waaronder landbouw- of bosbouwtrekkers en MMBS-en omdat deze voertuigen omwille van
de soort grond of teelt vaak van extra wielen worden voorzien. Hetzelfde geldt voor
mobiele machines. Deze wijziging zorgt daarvoor.
Onderdelen K, L, N en O (artikelen 5.2.46, 5.2.47, 5.3.46 en 5.3.47)
In deze onderdelen is geregeld dat personenauto’s en bedrijfsauto’s niet van zijdelings
gerichte zitplaatsen mogen zijn voorzien en dat op alle naar voren en naar achteren
gerichte zitplaatsen gordels aanwezig moeten zijn. Hierop wordt een uitzondering gemaakt
voor voertuigen met een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h, bijvoorbeeld
zogenoemde wegtreintjes.
Onderdeel M (artikel 5.3.6)
Met deze wijziging wordt een afwijkende breedte voor bedrijfsauto’s toegestaan. Bedrijfsauto’s
die niet harder dan 25 km/h kunnen rijden, mogen onder voorwaarden maximaal 3 meter
breed zijn in plaats van 2,55 meter. De voorwaarde is dat de breedtevermeerdering
komt door bredere banden of dubbellucht banden en de daarvoor noodzakelijk aangebrachte
wielafscherming en markering. Uitrusting breder dan 2,55 meter die valt binnen het
breedste punt van de banden wordt niet in aanmerking genomen, indien deze te demonteren
is en niet leidt tot extra laadruimte. Deze maximale breedte stemt overeen met de
bestaande situatie voor LBT’s en LBTA’s waarvoor dezelfde uitzondering geldt. Voor
MMBS’en geldt reeds een maximale breedte van 3 meter. Door deze uitzondering blijven
de zogenoemde agritrucks, die voor 1 januari 2021 in sommige gevallen werden gekwalificeerd
als LBT of MMBS, toegelaten als bedrijfsauto met een maximumconstructiesnelheid van
ten hoogste 25 km/h.
Onderdelen P, Y en WW (artikelen 5.7.1, 5.8.1 en 5.14.1)
Met deze wijzigingen wordt geregeld dat de geregistreerde MMBS’en, LBT’s en LBTA’s
in overeenstemming moeten zijn met de op de voor het voertuig afgegeven kentekencard
of in het kentekenregister vermelde gegevens. Tevens wordt hier de nieuwe eis opgenomen
dat deze geregistreerde voertuigen moeten zijn voorzien van de juiste kentekenplaat.
Deze kentekenplaat moet zijn voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel
5 van het Kentekenreglement, deugdelijk zijn bevestigd, leesbaar zijn en niet zijn
afgeschermd. In de laatste leden van de betreffende artikelen zijn de vrijstellingen
van de kentekenplicht opgenomen die voortvloeien uit de wijzigingswet.
Onderdeel Q (artikel 5.7.6)
Om in overeenstemming te blijven met de praktijk, als ook met de afmetingen voor bedrijfsauto’s,
mogen MMBS’en die zijn ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden
dan het vervoer van goederen of personen, langer zijn dan de in het eerste lid genoemde
12 meter. Dit wordt echter wel beperkt tot maximaal 20 meter.
Onderdeel R en AA (artikelen 5.7.7 en 5.8.7)
Door de introductie van de goedkeurings- en registratieplicht zijn de maximale last
onder de assen en de totale massa van MMBS’en en LBT’s geen vaste waarden meer, maar
zijn ze per voertuig vastgelegd in het kentekenregister of op de constructieplaat.
Daarnaast zijn de nationaal toegestane maximummassa’s tijdens gebruik van het voertuig
geregeld in hoofdstuk 5, afdeling 18, van de Regeling voertuigen.
Onderdelen S en CC (artikelen 5.7.10, 5.7.10a, 5.7.10b, 5.8.10, 5.8.10a en 5.8.10b)
Tot voor het in werking treden van deze wijziging waren er geen eisen aan de LPG,
CNG, LNG of waterstof-installaties die waren gemonteerd op MMBS’en. Dat is met deze
wijziging verholpen, door dezelfde eisen toe te passen als die ook voor bijvoorbeeld
bedrijfsauto’s gelden.
Onderdeel T (artikel 5.7.27)
Met deze wijziging is een minimale profieldiepte voor de banden van MMBS’en vastgesteld,
welke overeenkomt met die van onder andere de bedrijfsauto’s, namelijk 1,6 millimeter.
Onderdelen U (artikel 5.7.51)
De regelgeving omtrent landbouw- of bosbouwtrekkers stelt in één toe te passen schema
geen zijrichtingaanwijzers verplicht. Het blijkt dat deze in de praktijk ook niet
aanwezig zijn. Derhalve is dit artikel in overeenstemming gebracht met de regelgeving
voor landbouw- of bosbouwtrekkers en de huidige stand van de techniek, door de verplichting
tot het hebben van een zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig, indien
het voertuig langer is dan 6 m, te laten vervallen.
Door deze wijziging hoeven MMBS’en die zijn voorzien van een kentekenplaat niet meer
te zijn voorzien van een rode retroreflector in de vorm van een afgeknotte driehoek.
De kentekenplaten zorgen immers voor een vergelijkbare zichtbaarheid en herkenbaarheid.
Deze wijziging was bij de wijzigingswet reeds aangekondigd.
Onderdeel V (artikel 5.7.57)
Ten eerste is een wijziging doorgevoerd naar aanleiding van het laten vervallen van
de verplichte zijrichtingaanwijzer, zoals hiervoor genoemd.
Door de wijziging van artikel 5.7.57 van de Regeling voertuigen is het toegestaan
om een breedte-markering aan te brengen ook wanneer een MMBS (tijdelijk) niet de breedte
heeft waarvoor de verplichting geldt.
Indien het voertuig al verplicht is voorzien van een afgeknotte driehoek, wordt hier
geregeld dat er niet nog een mag worden gemonteerd. Tevens wordt extra verlichting
toegestaan die tijdens werkzaamheden een projectie maakt op het wegdek om andere verkeersdeelnemers
te waarschuwen voor de werkzaamheden, de zogenoemde blue spot.
Onderdeel W (artikel 5.7.72)
Door deze wijziging van artikel 5.7.72 van de Regeling voertuigen wordt bepaald dat
het verplichte bevestigingspunt ten behoeve van het slepen van een MMBS ook aan de
achterzijde van het voertuig kan zitten. De reden daarvoor is dat het belangrijk is
dat het voertuig gesleept kan worden, niet in welke richting. In de praktijk blijken
MMBS’en (en na 1 januari 2021 MM’s) aan de voorzijde niet altijd gesleept te kunnen
worden in verband met uitrusting aan de voorzijde. Dit is in overeenstemming met de
Machinerichtlijn.
Onderdeel X (afdeling 5.7a)
Met deze wijziging wordt een nieuwe afdeling ingevoegd met permanente eisen voor MM’s.
Als basis zijn hiervoor de permanente eisen voor MMBS’en gebruikt, met dien verstande
dat deze zijn gemoderniseerd met een eerste stap naar de huidige stand der techniek.
De Europese ontwikkelingen in de regelgeving en praktijkervaring zal er de komende
tijd voor zorgen dat de voorschriften voor deze voertuigen zich verder zullen ontwikkelen.
Onderdeel Z (artikel 5.8.6)
De breedte van de laadruimte, inclusief andere laadvormen, van LBT’s is in de Europese
regelgeving beperkt tot 2,55 meter. In de Regeling voertuigen zoals die luidde voor
1 januari 2021 was opgenomen dat er per 1 januari 2025 geen bredere voertuigen meer
op de weg mochten komen. Omdat er nu een goedkeurings- en registratieplicht is, wordt
het mogelijk om oudere voertuigen nog te blijven gebruiken na 1 januari 2025. Met
deze wijziging wordt voorkomen dat voertuigen voortijdig vernietigd moeten worden.
Door de goedkeuringsplicht worden er geen bredere voertuigen meer toegelaten en is
de in artikel 5.8.6 genoemde datum derhalve het begin van de conversieperiode.
Onderdeel BB (artikel 5.8.8)
Een LBT moet te allen tijde voldoen aan de maximumconstructiesnelheid. Deze waarde
kan uit een type- of individuele goedkeuring komen, of zijn opgegeven bij de registratie
van het voertuig. Daarnaast zijn enige redactionele verbeteringen doorgevoerd.
Onderdeel DD (artikel 5.8.11)
Ter voorkoming van geluidsoverlast en geluidschade is overeenkomstig andere voertuigsoorten
opgenomen hoe bij een LBT wordt gecontroleerd met een statische meting of het uitlaatsysteem
nog in goede conditie is.
Onderdeel EE (artikel 5.8.14)
Gezien de gemiddelde massa en het gebruik van LBT’s is in de Europese regelgeving
reeds een achteruitrijinrichting verplicht. Het blijkt echter dat er voertuigen rondrijden
die hier niet (meer) aan voldoen. Om die reden is deze permanente eis toegevoegd.
Onderdeel FF (artikel 5.8.18)
In artikel 5.8.18, vierde lid, van de Regeling voertuigen zijn eisen toegevoegd ten
aanzien van het wielgeleidingselement, zoals deze ook gelden voor andere voertuigsoorten.
Onderdelen GG, UU, AAA, UUU (artikelen 5.8.27, 5.8.57a, 5.8.64, 5.8.65, 5.14.29, 5.18.17a
en 5.18.17b)
Deze wijzigingen betreffen redactionele en technische verbeteringen.
Onderdeel HH (artikel 5.8.31)
In de Europese regelgeving is een antiblokkeersysteem verplicht gesteld. Om te voorkomen
dat er voertuigen rondrijden die hier niet (meer) aan voldoen, is in artikel 5.8.31
een nieuw tweede lid ingevoegd met de verplichting tot het hebben van een dergelijk
systeem toegevoegd. Hiermee wordt beoogd dat antiblokkeersystemen aanwezig zijn en
blijven. De overige wijzigingen zijn van redactionele aard.
Onderdeel II (artikelen 5.8.33 en 5.8.34)
De artikelen 5.8.33 en 5.8.34 van de Regeling voertuigen betreffen de verplichting
dat LBT’s moeten zijn voorzien van een optische of akoestische waarschuwingsinrichting
bij een drukluchtremsysteem of veerrem. Omdat niet is uit te sluiten dat er bestaande
voertuigen zijn die niet aan dit voorschrift hoefden te voldoen, is voor de bepaling
van welke voertuigen moeten zijn voorzien van de genoemde waarschuwingsinrichting
aangesloten bij de invoeringsdatum van de registratie- en kentekenplaatplicht.
Onderdeel JJ (artikelen 5.8.37)
Artikel 5.8.37, eerste lid, van de Regeling voertuigen gaat over de vereiste remvertraging.
In de praktijk bleek dat de drukken van de hydraulische remsystemen van elkaar afweken.
Om te voorkomen dat getrokken voertuigen onvoldoende of te hard worden geremd en daardoor
een gevaarlijke situatie kan ontstaan, wordt meten van de hydraulische drukken afzonderlijk
beschreven.
In het tweede lid is de verplichte goed werkende automatische afsluiters van de voorraad-
en commandoleiding geregeld. Hiervoor is de datum vanaf wanneer de verplicht geldt
aangepast aan de inwerkingtreding van de registratie- en kentekenplicht uit de wijzigingswet
en de onderhavige regeling. Voor die plicht kan beter worden aangesloten op die inwerkingtreding.
Onderdeel KK (artikelen 5.8.38)
In artikel 5.8.38, tweede lid, zijn regels gesteld over de bedrijfsrem van een LBT.
Er wordt met de datums ten aanzien van de verplichting van waarop de bedrijfsrem moet
werken aangesloten bij de invoering van de registratieplicht.
Het derde lid is toegevoegd om te voorkomen dat voorremmen van snelle LBT’s worden
uitgeschakeld tijdens het rijden op de weg en daarmee een gevaarlijke situatie kan
ontstaan.
Onderdeel LL (artikelen 5.8.39)
De permanente eis ten aanzien van de parkeerrem voor LBT’s was gebaseerd op een rijden
voertuig. Omdat niet is uit te sluiten dat er voertuigen zijn die rijdend niet kunnen
worden gemeten is een stilstaande proef toegevoegd, in overeenstemming met de Europese
regelgeving.
Onderdeel MM (artikelen 5.8.41)
Het voorschrift omtrent het aantal deuren van een LBT was strenger dan de Europese
voorschriften. Derhalve is dit voorschrift aangepast. Het is gebruikelijk dat bepaalde
uitrusting, zoals bedieningscomputers, ervoor zorgen dat één deur niet bruikbaar is.
Als er een deur is, moet die wel goed sluiten.
Onderdeel NN (artikelen 5.8.42)
Ingevolge artikel 5.8.42 van de Regeling voertuigen moet de bestuurderszitplaats van
een LBT voldoende zicht naar voren en opzij bieden. De datum vanaf wanneer de eis
geldt is in lijn gebracht met de invoering van registratieplicht.
Daarnaast is de tekst van de wijze van keuren verduidelijkt en is dit vanwege de benodigde
meetruimte geen controleaspect tijdens de APK.
Onderdeel OO (artikelen 5.8.45)
Artikel 5.8.45 van de Regeling voertuigen gaat over buitenspiegels en camera-monitoringssystemen.
De in het tweede lid genoemde datum is in overeenstemming gebracht met de invoering
van goedkeuringsplicht voor alle classificaties LBT’s op 1 januari 2018.
Onderdeel PP (artikelen 5.8.48)
Om te voorkomen dat stenen of modder tijdens het rijden op de weg worden rondgeslingerd
zijn spatborden bij LBT’s met een maximumconstructiesnelheid van meer dan 40 km/h
verplicht. Dit is in overeenstemming met de Europese regelgeving.
Onderdeel QQ (nieuw artikelen 5.8.49)
Bij frontale botsingen met andere voertuigsoorten is gebleken dat klemrijden of overrijden
kan worden voorkomen door het aanbrengen van een beschermingsinrichting aan de voorzijde.
Door deze te beschrijven wordt voorkomen dat er beschermingsinrichtingen worden ontworpen
die niet bijdragen aan de verkeersveiligheid.
Onderdelen RR, SS en TT (artikelen 5.8.51, 5.8.53 en 5.8.57)
De verlichtingseisen voor LBT’s zijn in overeenstemming gebracht met de invoeringsdatum
van de registratieplicht en de eisen zijn in overeenstemming gebracht met de Europese
regelgeving.
Onderdeel UUa (artikel 5.12.6)
Door de wijziging van artikel 5.12.6, zevende lid, van de Regeling voertuigen is de
maximaal toegestane breedte van aanhangwagens van de voertuigcategorie O met een toegestane
maximummassa van meer dan 750 kg in overeenstemming gebracht met de maximaal toegestane
breedte van bedrijfsauto’s.
Onderdeel VV (artikelen 5.14.0)
In het eerste lid wordt mobiele machine toegevoegd, immers deze voertuigen zullen
deze aanhangwagens ook trekken.
Onderdeel XX (artikel 5.14.6)
De breedte van de laadruimte, inclusief andere laadvormen, van LBTA’s is in de Europese
regelgeving beperkt tot 2,55 meter. In de Regeling voertuigen zoals die luidde voor
1 januari 2021 was opgenomen dat er per 1 januari 2025 geen bredere voertuigen meer
op de weg mochten komen. Omdat er nu een goedkeurings- en registratieplicht is, wordt
het mogelijk om oudere voertuigen nog te blijven gebruiken na 1 januari 2025. Hiermee
wordt voorkomen dat voertuigen voortijdig vernietigd moeten worden. Door de komst
van de goedkeuringsplicht per 1 januari 2016 en de toepassing van verordening (EU)
167/2013 per 1 januari 2018 ontbreekt de noodzaak om dergelijke voertuigen nog nieuw
toe te laten. Om te voorkomen dat eventuele voorraad of reeds in productie zijnde
voertuigen niet meer kunnen worden toegelaten, is de datum waarop voertuigen breder
dan 2,55 meter maar niet breder dan 3,00 meter zijn toegelaten, gesteld op het einde
van de conversieperiode.
In het vijfde lid van artikel 5.14.6 van de Regeling voertuigen is geregeld dat de
kopstraal van een oplegger 2,17 meter mag zijn. Dit komt omdat deze voertuigen nog
3,00 m breed mogen zijn, in tegenstelling tot de opleggers met de voertuigclassificatie
O.
Onderdeel YY (artikel 5.14.7)
Door de introductie van de goedkeurings- en registratieplicht zijn de maximale last
onder de assen en de totale massa van LBTA’s nu niet meer vaste waarden, maar zijn
ze per voertuig vastgelegd in het kentekenregister of op de constructieplaat. Daarnaast
zijn de nationaal toegestane maximummassa’s tijdens gebruik van het voertuig geregeld
in hoofdstuk 5, afdeling 18, van de Regeling voertuigen.
Onderdeel ZZ (artikel 5.14.27)
Overeenkomstig de andere voertuigen wordt er een eis gesteld aan de minimale profieldiepte
van de banden (1,6 millimeter). Daarnaast dienen banden aanwezig te zijn die geschikt
zijn voor het voertuig qua rijsnelheid en belasting. Echter, in de landbouw kan het
voorkomen dan het voertuig tijdelijk wordt voorzien van andere banden. De gebruiker
dient dan de belasting en rijsnelheid te beperken tot de grenzen van deze tijdelijk
aangebrachte banden.
Onderdeel BBB (artikel 5.14.31)
Per 1 januari 2016 is de goedkeuringsplicht ingevoerd voor LBTA’s. Per 1 januari 2018
is de Europese verordening (EU) 167/2013 volledig doorgevoerd in de voorschriften.
Ongewenste aanpassingen aan of het verwijderen remsystemen wordt met de toevoeging
van acht leden aan artikel 5.14.31 van de Regeling voertuigen verboden.
Voertuigen die in gebruik genomen zijn voor 1 januari 2018 zijn in veel gevallen nog
uitgerust met een eenleidingremsysteem, derhalve is er een uitzondering gemaakt voor
een tweeleidingremsysteem, mits de maximumconstructiesnelheid niet hoger ligt dan
40 km/h. Voor voertuigen die in gebruik genomen zijn na 31 december 2017 is het eenleidingremsysteem
verboden. Dit expliciete verbod is nodig ter voorkoming van de ongewenste modificatie
waarbij een tweeleidingremsysteem ook al eenleidingremsysteem werkt.
De Europese voorschriften verplichten een antiblokkeersysteem (ABS) indien de maximumconstructiesnelheid
hoger is dan 60 km/h. Overeenkomstig de voorschriften in 5.12.31 van de Regeling voertuigen
is het verwijderen of een defect systeem niet toegestaan.
Het elfde lid (nieuws) is gecorrigeerd. Er zijn ook leidingen die bestaan uit ander
materiaal dan kunststof. Knikken in remleidingen zijn ongewenst ongeacht het materiaal
in verband met mogelijke breuk of te weinig doorstroming.
Onderdeel CCC (artikel 5.14.36)
In artikel 5.14.35 waren alleen eisen gesteld met betrekking tot drukluchtremcilinders.
Dezelfde regels gelden echter ook voor hydraulische remcilinders. Zo mogen zowel luchtcilinders
als hydraulische cilinders niet begrensd worden tijdens het remmen.
Onderdeel DDD (artikel 5.14.38)
Per 1 januari 2018 zijn de Europese voorschriften voor goedkeuring van LBTA’s doorgevoerd.
Het artikel met betrekking tot de werking van de remmen en de bedrijfsrem is in overeenstemming
gebracht met die voorschriften.
Onderdeel EEE (artikel 5.14.40)
Ook artikel 5.14.40 is in overeenstemming gebracht met de Europese voorschriften.
De losbreekrem voorkomt dat een voertuig dat tijdens het rijden losschiet van een
voertuig doorrijdt, met alle mogelijke gevolgen van dien. Deze losbreekrem is onderdeel
van het bij goedkeuring verplichte remsysteem. Door deze eis wordt het verboden de
losbreekrem te verwijderen of uit te schakelen.
De aanpassingen van het tweede en derde lid zijn tekstuele verbeteringen.
Onderdeel FFF (artikel 5.14.48)
In Nederland wordt de maximale rijsnelheid weliswaar 40 km/h, maar het mogelijk is
om het voertuig goed te laten keuren voor een hogere maximumconstructiesnelheid, bijvoorbeeld
indien men het voertuig ook wil gebruiken in Duitsland. In overeenstemming met de
Europese regelgeving zijn spatborden voor voertuigen boven 40 km/h verplicht gesteld,
zo ook de zijdelingse afscherming voor andere kwetsbare weggebruikers.
Onderdeel GGG (nieuw artikel 5.14.49)
In overeenstemming met de Europese regelgeving is de stootbalk verplicht gesteld voor
LBTA’s die op of na 1 januari 2018 in gebruik zijn genomen. Vanaf die datum moeten
nieuwe LBTA’s immers worden goedgekeurd en voor die goedkeuring is de stootbalk ook
verplicht.
Onderdelen HHH, III en JJJ (artikelen 5.14.51, 5.14.53 en 5.14.57)
De verlichtingseisen voor LBTA’s zijn in overeenstemming gebracht met de Europese
voorschriften.
Voertuigen in gebruik genomen voor de invoering van de goedkeuringsplicht (1 januari
2018) zijn mogelijk niet voorzien van een kentekenplaatverlichting. Om die reden is
hiervoor een uitzondering gecreëerd.
De markeringseisen voor de breedte zijn in overeenstemming gebracht met de Europese
voorschriften en voortaan verplicht vanaf 2,55 meter voor voertuigen die in gebruik
genomen zijn na 31 december 2017. Deze retroreflecterende platen zullen eraan bijdragen
dat andere weggebruikers geattendeerd worden op de ‘extra’ breedte.
De afgeknotte driehoek is, overeenkomstig de Europese regelgeving, niet meer verplicht,
maar wel toegestaan. Door de verplichting om te zetten in een optie wordt voorkomen
dat Europees goedgekeurde voertuigen, voordat deze in gebruik worden genomen, nog
moeten worden aangepast.
Onderdeel KKK (artikel 5.14.66)
De eisen voor de trekinrichting van LBTA’s zijn in lijn gebracht met de Europese regelgeving.
De eisen omtrent de technische staat zijn overeenkomstig de eisen voor aanhangwagens
van de voertuigcategorie O.
De eis omtrent de verplichte hulpkoppeling in het nieuwe vijfde lid van artikel 5.14.66
van de Regeling voertuigen is toegevoegd om de voertuigveiligheid te verhogen in relatie
tot de snelheidsverhoging van 25 naar 40 km/h. Dit voorschrift is afkomstig uit Europese
regelgeving. De maximumconstructiesnelheid is daarbij als onderscheidend criterium
toegevoegd omdat de reeds in gebruik zijnde voertuigen slechts 25 km/h mochten rijden
en daar dus veelal op gemaakt zijn. In die gevallen is de hulpkoppeling dan niet nodig
en hoeven voertuigen daar dus niet op te worden aangepast. De verplichting omtrent
de hulpkoppeling is per 1 januari 2018 in de goedkeuring verplicht geworden, ongeacht
de maximumconstructiesnelheid.
Onderdeel LLL (nieuwe artikelen 5.14.68 en 5.14.69)
De eisen omtrent het trekoog en de opleggerkoppeling zijn in overeenstemming gebracht
met de Europese regelgeving en de eisen omtrent de technische staat zijn overeenkomstig
de eisen voor aanhangwagens van de voertuigcategorie O. In de praktijk bleek dat het
ontbreken van eisen omtrent de technische staat het risico met zich meebrengt dat
er ondeugdelijk verbindingen ontstaan.
Onderdeel MMM (artikel 5.18.0)
In artikel 5.18.0 van de Regeling voertuigen is geregeld dat verwisselbare gedragen
uitrustingsstukken ook aan mobiele machines, landbouw- of bosbouwaanhangwagens en
verwisselbare getrokken uitrustingsstukken gekoppeld mogen worden. In de praktijk
gebeurde dit al. Het was echter nog niet expliciet beschreven.
Onderdeel NNN (artikel 5.18.1)
Artikel 5.18.1 van de Regeling voertuigen is opnieuw ingedeeld ten behoeve van de
overzichtelijkheid.
Het trekken van meerdere aanhangwagens, dat is toegestaan voor MMBS’en en LBT’s, is
niet toegestaan voor MM’s. Dit vanwege het feit dat deze voertuigen in de basis niet
bedoeld zijn voor het vervoer van goederen over de weg. Daarnaast zijn MM’s vaak voorzien
van achterwielbesturing, wat bij het trekken van meerdere aanhangwagens zou leiden
tot meer ongewenst zwenken tijdens rijden. Onderdelen van de MM’s die noodzakelijk
zijn voor het functioneren van het ‘machinedeel’ moeten wel kunnen worden meegenomen
op een aanhangwagen en daarom mag één aanhangwagen worden getrokken.
Door middel van het zevende lid is geregeld dat het niet is toegestaan om met de bepaalde
niet-kentekenplichtige voertuigen een aanhangwagen te trekken. Voor deze voertuigen
geldt geen goedkeurings-, registratie- en rijbewijsplicht en daarom is het ook niet
wenselijk dat daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen.
Het achtste lid is toegevoegd ter verduidelijking dat de lengte van een samenstel
nooit mag worden overschreden.
Onderdeel OOO (artikel 5.18.5)
In artikel 5.18.5 van de Regeling voertuigen met betrekking tot het vereiste gezichtsveld
van de bestuurder zijn de eisen voor MMBS’en en MM’s gelijkgesteld aan die voor bedrijfsauto’s.
Het derde en vierde lid zijn vervallen omdat de gezichtsvelden ook voor deze voertuigen
zijn geregeld in bijlage VIII bij de Regeling voertuigen.
Onderdeel PPP (artikel 5.18.7)
Artikel 5.18.7 van de Regeling voertuigen is aangepast zodat het ook van toepassing
is op ander voertuigsoorten. Daarnaast zijn tekstuele verbeteringen doorgevoerd.
Onderdeel QQQ (nieuw artikel 5.18.7a)
Dit artikel bevat een verbod voor het beroepsmatig en commercieel vervoeren van lading
met MM’s. Dit is ter voorkoming van het ongewenst gebruikt van ‘bedrijfsauto-achtige’
voertuigen voor transport over de weg, bijvoorbeeld een beladen omgebouwde bedrijfsauto’s
of zogenoemde knikdumper. Zonder deze bepaling zou de mogelijkheid openstaan bedrijfsauto’s
op grote schaal om te bouwen en in te zetten als MM. Daarvoor gelden dan minder strenge
eisen, bijvoorbeeld met betrekking tot de APK of het rijbewijs. Dat is onwenselijk,
omdat daarmee een ongelijk speelveld in het commercieel goederenvervoer zou ontstaan.
Op het voornoemde verbod zijn wel uitzonderingen gemaakt. Ten eerste voor zogenoemde
terminaltrekkers. Deze voertuigen vervoeren weliswaar goederen, maar doen dat hoofdzakelijk
op eigen terrein. Het wordt onrechtvaardig geacht voor de enkele keer dat deze voertuig
op de weg komen, dit verbod voor dergelijke voertuigen te laten gelden. Tevens zijn
er uitzonderingen voor het type lading dat wordt vervoerd. Als het gaat om lading
die gerelateerd is aan de functie van de MM, voor zover die functie niet alleen het
vervoeren van goederen is, of het een los (niet volledig en functioneel) verwisselbaar
gedragen uitrustingsstuk, onbeladen afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur
(zoals een container) betreft, geldt het verbod ook niet. Dergelijke vormen van lading
horen bij de MM en leiden niet tot een ongelijk speelveld ten opzichte van bedrijfsauto’s
en commercieel goederenvervoer. Een beladen veldspuit blijft zodoende bijvoorbeeld
toegestaan. Die is immers niet alleen bedoeld voor het vervoeren van goeden, de lading
is gerelateerd aan de functie sproeien.
Onderdeel RRR (artikel 5.18.10)
Wanneer meerdere aanhangwagens worden getrokken die niet afzonderlijk zijn gekentekend,
is het voeren van een kentekenplaat alleen verplicht op het achterste voertuig. De
reden is dat men enkel de houder van het trekkende voertuig hoeft te identificeren.
De maximale rijsnelheid is immers beperkt op 25 km/h indien de getrokken voertuigen
niet zelfstandig gekentekend zijn. Bovendien zouden kentekenplaten op andere dan de
achterste aanhangwagen mogelijk moeilijk leesbaar zijn.
Daarnaast is geregeld dat bij de LBTA’s en de verwisselbare getrokken uitrustingsstukken
die niet zelfstandig gekentekend zijn een kentekenplaat aanwezig dient te zijn van
een willekeurige LBT, MMBS of MM van de houder van het trekkende voertuig. In de land-
en tuinbouw worden veelvuldig verschillende trekkende en getrokken voertuigen gekoppeld
en door dit toe te staan wordt het veelvuldig wisselen van kentekenplaten voorkomen.
Ook hier geldt dat men enkel de houder van het trekkende voertuig hoeft te identificeren.
De maximale rijsnelheid is immers beperkt op 25 km/h indien de getrokken voertuigen
niet zelfstandig gekentekend zijn.
Verder is geregeld in het zesde lid dat wanneer de kentekenplaat nog niet verplicht
is op het trekkende voertuig, deze ook niet verplicht is op de aanhangwagen.
Onderdelen SSS en TTT (artikelen 5.18.12a en 5.18.13)
Er is verplicht gesteld dat wanneer men een verwisselbaar uitrustingsstuk monteert
dat meer dan 1,00 m voor of achter het voertuig uitsteekt, dit uitrustingsstuk voorziet
van een markering. Doel van deze markering is dat andere weggebruikers het verwisselbaar
uitrustingsstuk ook bij nacht of slecht zicht opmerken. Dit komt de verkeersveiligheid
ten goede.
Onderdelen VVV, JJJJ en PPPP (opschriften hoofdstuk 5, afdeling 18, paragraaf 1, onderdeel
C, paragraaf 2 en paragraaf 5, onderdeel B)
In de opschriften is tot uitdrukking gebracht dat de regels in de desbetreffende (onderdelen
van de) paragrafen ook gelden voor MM’s. Daarnaast is het opschrift van paragraaf
1, onderdeel C, redactioneel verbeterd.
Onderdeel WWW (artikel 5.18.20)
De al bestaande regels over de maximale lengte van een samenstel van LBT’s en MMBS’en
met één of meer aanhangwagens zijn ook gaan gelden voor MM’s.
Gebleken is dat bij landbouwvoertuigen in de praktijk samenstellen voorkomen die langer
zijn dan 18,75 meter. Dit wordt veroorzaakt doordat verwisselbare gedragen uitrustingsstukken,
voordat gebruik kan worden gemaakt van de weg, gedemonteerd moeten worden. Deze uitrustingsstukken
worden op een aanhangwagen geladen en deze aanhangwagen wordt gekoppeld aan het motorvoertuig.
Overeenkomstig voertuigtransport is daarom in een nieuwe vierde lid van artikel 5.18.20
van de Regeling voertuigen 20,75 meter als maximale lengte bepaald, indien het gaat
om het vervoer van een uitrustingsstuk dat bestemd is voor het trekkende voertuig
of indien de aanhangwagen leeg is.
Onderdeel XXX (artikel 5.18.21)
Ter voorkoming van ernstig letsel bij ongevallen waarbij een voertuig achter op een
voertuig botst met overstekende lading is overeenkomstig andere voertuigsoorten een
stootbalk verplicht gesteld.
Daarnaast zijn een aantal tekstuele verbeteringen doorgevoerd en is markering van
een uitstekend uitrustingsstuk overeenkomstig artikel 5.18.17a van de Regeling voertuigen
verplicht gesteld.
Onderdeel YYY (artikel 5.18.21a)
In de praktijk werden verwisselbare gedragen uitrustingsstukken ook gekoppeld aan
LBTA’s en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken. Dit is niet verboden, omdat
meerdere aanhangwagens getrokken mogen worden, maar was in artikel 5.18.21a van de
Regeling voertuigen niet expliciet geregeld. Dit is met de onderhavige wijziging in
overeenstemming gebracht.
Daarnaast is geregeld dat de verlichting en kentekenplaat niet mogen worden afgeschermd
en is markering van een uitstekend uitrustingsstuk overeenkomstig artikel 5.18.17a
van de Regeling voertuigen verplicht gesteld.
Gebleken is dat de maximale vooroverbouw van 3,50 meter in de praktijk overschreden
werd door het aanbrengen van de zogenaamde beschermingsinrichtingen aan de voorzijde.
De beschermingsinrichting aan de voorzijde voorkomt letsel bij frontale aanrijden
en is daarom wenselijk. Derhalve is in die gevallen de maximale afstand verruimd tot
4,00 m.
Onderdeel ZZZ (artikel 5.18.22)
In het eerste lid van artikel 5.18.22 van de Regeling voertuigen zijn voor wat betreft
de breedte van LBT’s en MMBS’en en LBTA’s inclusief lading MM’s toegevoegd, zodat
deze eis overeenkomstig MMBS’en van toepassing is op MM’s.
Het toegevoegde derde lid is in lijn met de Europese regelgeving waarbij breedtemarkering
boven 2,55 m verplicht is gesteld voor goedkeuring van voertuigen. Ook in het gebruik
van deze voertuigen is het noodzakelijk dat dergelijke markering aanwezig is. Andere
weggebruikers worden door deze markering geattendeerd op de extra brede voertuigen
of delen of lading ervan.
Onderdelen AAAA en BBBB (artikelen 5.18.23 en 5.18.24)
In de artikelen 5.18.23 en 5.18.24 van de Regeling voertuigen zijn regels gesteld
over de hoogte en aslasten van LBT’s en MMBS’en. Daaraan zijn MM’s toegevoegd, zodat
deze eis overeenkomstig MMBS’en van toepassing is op MM’s.
Onderdelen CCCC tot en met GGGG (artikel 5.18.25 tot en met 5.18.25d)
Door de registratie van (land)bouwvoertuigen worden de technische maximummassa’s voortaan
ook vastgelegd in het kentekenregister. Bij buitenlandse voertuigen kan deze ook aanwezig
zijn op het kentekenbewijs.
In afwijking van de andere voertuigsoorten is er voor LBT’s, MMBS’en en MM’s geen
sprake van één vastgestelde technische grens voor wat betreft de massa en aslasten,
maar is deze grens afhankelijk van de uitrusting van het voertuig op dat moment. Deze
wordt meestal bepaald door de banden die op dat moment zijn gemonteerd en is dus afhankelijk
van het gebruik en daarmee een momentopname.
Het derde lid van artikel 5.18.25 is aangepast zodat de grenzen die bij goedkeuring
golden ook gelden in gebruik. Van de voertuigen van vóór de verplichte registratie
zijn slechts in beperkte gevallen de technische grenzen bekend. Door deze eisen hier
te vermelden wordt voorkomen dat technische grenzen, die reeds bij goedkeuring gesteld
werden, worden overschreden. Daarnaast is het derde lid aangepast zodat, overeenkomstig
rijdende werktuigen, de toegestane maximummassa van MMBS’en en MM’s die zijn ingericht
voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen
of personen 60.000 kg mag bedragen.
In de desbetreffende artikelen zijn MM’s toegevoegd aan de bepalingen, zodat de eisen
overeenkomstig MMBS’en van toepassing is op MM’s.
Onderdeel HHHH (nieuwe artikelen 5.18.25da en 5.18.25db)
Met de nieuwe artikelen 5.18.25da en 5.18.25db van de Regeling voertuigen worden overeenkomstig
ander voertuigsoorten grenzen opgelegd die voorkomen dat voertuigen en koppelinrichtingen
zwaarder worden belast dan technisch toegestaan (zoals af te leiden uit het kentekenregister,
het kentekenbewijs of de constructieplaat).
Onderdeel IIII (artikel 5.18.25e)
Artikel 5.18.25e van de Regeling voertuigen bepaalt dat in het trekkende voertuig
van het zogenoemde wegtreintje maar één passagier mag worden vervoerd als geen passagiers
in de getrokken aanhangwagen(s) worden vervoerd. De verwijzing in dit artikel is overeenkomstig
de gewijzigde begripsbepaling van motorrijtuig met beperkte snelheid aangepast.
Onderdeel KKKK (artikel 5.18.32a0)
In dit nieuwe artikel worden vanuit (voertuig)technisch oogpunt beperkingen opgelegd
met betrekking tot de te rijden maximumsnelheid. Deze beperkingen zijn gevolg van
de techniek en derhalve opgenomen in de Regeling voertuigen, en niet in het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990. Dit is overeenkomstig de regel voor noodwielen
die gebruikt worden bij andere voertuigsoorten (artikel 5.18.32 van de Regeling voertuigen).
In het eerste lid is geregeld dat de laagste maximumconstructiesnelheid in het samenstel
van voertuigen bepalend is.
In het tweede lid wordt geregeld dat, wanneer tijdelijk andere banden gemonteerd zijn,
de maximumconstructiesnelheid van de banden niet mag worden overschreden.
In het derde lid is geregeld dat wanneer voertuigen niet registratieplichtig zijn,
maar wel op de weg mogen komen, de rijsnelheid beperkt blijft op 25 km/h. Dit is reeds
bij de wijzigingswet (impliciet) bepaald, doordat in artikel III van de wijzigingswet
is bepaald dat een voertuig LBT, MMBS of LBTA een kenteken moet voeren als daarmee
harder dan 25 km/h wordt gereden. Ook in samenstellen blijft de maximale rijsnelheid
25 km/h, omdat van het niet-registreerde getrokken voertuig de maximumconstructiesnelheid
zonder kentekenplaat niet is vast te stellen door de handhaver. In het derde lid is
verder geregeld dat bij personenvervoer en tijdens het trekken van meerdere aanhangwagens
met oplooprem vanwege de reactietijd van de remmen maximaal 25 km/h mag worden gereden.
Een hogere rijsnelheid levert een significant verkeersveiligheidsrisico op.
Het vierde lid is bedoeld ter verduidelijking door te bepalen dat de maximumsnelheden
die gelden in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 onverminderd gelden.
Onderdeel LLLL (artikel 5.18.34)
Het vierde lid van artikel 5.18.34 van de Regeling voertuigen ten aanzien van het
niet werken of ontbreken van een ABS-systeem bij aanhangwagens achter LBT’s en MMBS’en
is vervallen. Afhankelijk van het ABS-systeem kan het niet aansluiten van het ABS-systeem
ervoor zorgen dat de aanhangwagen een willekeurige remvertraging levert van een vooraf
ingestelde beladingsgrens (storingsstand). Dit betekent dat een aanhangwagen te hard
of te zacht remt. Dat kan leiden tot onbestuurbare samenstellen. Gezien de hogere
maximale rijsnelheid en de stand der techniek is het niet wenselijk dat aanhangwagens
in een storingstand worden afgeremd. Er wordt voor LBT’s en MMBS’en dus geen uitzondering
meer gemaakt.
In het zevende lid is de vermelding van MM’s toegevoegd, zodat dit lid overeenkomstig
MMBS’en van toepassing is op MM’s. Daarbij is wel een einde voor de genoemde uitzondering
gecreëerd. Voertuigen die na 31 december 2021 in gebruik genomen worden, zullen wel
moeten voldoen aan het eerste lid van artikel 5.18.34 van de Regeling voertuigen.
Dat betekent dat bij samenstellen waarvan de aanhangwagen is voorzien van een reminrichting,
die reminrichting wel in werking moet treden bij de bediening van de bedrijfsrem van
het trekkende voertuig.
Onderdelen MMMM en NNNN (artikelen 5.18.35 en 5.18.36)
In de artikelen 5.18.35 en 5.18.36 van de Regeling voertuigen zijn regels gesteld
over respectievelijk dubbel uitgevoerde rempedalen en parkeerremmen van LBT’s en MMBS’en.
Daaraan zijn MM’s toegevoegd, zodat deze eis overeenkomstig MMBS’en van toepassing
is op MM’s.
Onderdeel OOOO (artikel 5.18.54)
Koppelinrichtingen zijn ontworpen om onder bepaalde condities een veilige verbinding
tot stand te brengen. Het blijkt in de praktijk dat verbindingen worden gemaakt die
niet veilig zijn. Door een maximale speling tussen trekkend voertuig en aanhangwagen
te stellen zal de bestuurder moeten vaststellen of de desbetreffende voertuigen wel
samengesteld kunnen worden.
Daarnaast wordt met de gestelde grens van 3 millimeter speling in de verbinding slijtage
aan één of beide koppelingen beperkt toegestaan.
Onderdeel QQQQ (artikel 5.18.57)
Artikel 5.18.57 van de Regeling voertuigen is gewijzigd omdat in het verleden niet
alle aanhangwagens uitgerust werden met een hulpkoppeling. Ook andere lidstaten van
de Europese Unie hebben deze verplichting niet, wat zou betekenen dat buitenlandse
aanhangwagens in Nederland in overtreding zouden zijn wanneer een hulpkoppeling ontbreekt.
De hulpkoppeling kan in sommige gevallen niet aangebracht worden aan de trekhaak van
het trekkende voertuig. In dat geval kan de hulpkoppeling op een andere wijze aan
de trekinrichting worden gekoppeld. Bijvoorbeeld aan een speciaal aangebracht oog
aan de trekinrichting of klem die aan de schacht van de (afneembare) koppelingskogel
wordt aangebracht. In het uiterste geval volstaat het plaatsen van de hulpkoppeling
over de koppelingskogel, zodat deze rust op de schacht van de koppelingskogel. Aangezien
een negatieve koppelingsdruk niet is toegestaan, zal de hulpkoppeling ook dan in werking
treden.
Verder is in de Europese regelgeving geregeld dat sinds de komst van VN/ECE-reglement
nr. 55 aanhangwagens uitgerust worden met een hulpkoppeling, indien zij geen reminrichting
hebben. Een reminrichting is Europees verplicht voor aanhangwagens met een toegestane
maximummassa vanaf 750 kg.
Ook is geregeld dat een koppeling niet de grond mag raken. Het voorschrift dat de
koppeling niet de grond mag raken bij gebruik van de hulpkoppeling is daarom niet
in overeenstemming met de regelgeving en daarom verwijderd.
Onderdelen RRRR en SSSS (nieuw artikel 5.18.57a en wijziging artikel 5.18.60)
Het vervoer van personen in aanhangwagens werd niet geregeld in de Regeling voertuigen.
Het toestaan van het vervoer van personen in aanhangwagens wordt overgelaten aan de
wegbeheerder. Die kan daarvoor een vergunning afgeven. Zie ook artikel 61b, tweede
lid, onderdeel e, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Omdat regelmatig voertuigen, al dan niet tijdens evenementen, worden ingezet voor
personenvervoer en de maximale rijsnelheid is verhoogd naar 40 km/h voor LBT’s, MMBS’en
en MM’s, is geregeld dat personenvervoer met aanhangwagens, overeenkomstig huidige
situatie, maximaal 25 km/h mag rijden (zie ook artikel 5.18.32a0 van de Regeling voertuigen).
Daarnaast is geregeld dat vanwege het risico van overrijden van passagiers bij in-
en uitstappen het verplicht is dat ruimtes tussen de voertuigen moet zijn afgeschermd.
In artikel 5.18.60 van de Regeling voertuigen is opgenomen dat bij dergelijke voertuigcombinaties
op de achterzijde van de aanhangwagens die ingericht zijn voor het vervoer van personen
de maximale rijsnelheid (25 km/h) kenbaar moet worden gemaakt. Hierdoor weet achterop
komend verkeer dat de voertuigcombinatie niet harder mag rijden.
Onderdelen TTTT en UUUU (artikelen 6.1 en 6.2)
In de artikelen 6.1 en 6.2 van de Regeling voertuigen is geregeld welke wijzigingen
aan voertuigen na ingebruikname keuringsplichtig zijn bij (ingrijpende) wijzigingen
aan de constructie. Met deze wijzigingen wordt beoogd de keuringsplichtige wijzigingen
in overeenstemming te brengen met de Europese regelgeving.
Onderdeel VVVV (artikel 6.3)
In artikel 6.3 van de Regeling voertuigen is opgenomen wanneer bepaalde gegevens van
voertuigen wijzigen ten gevolge van een wijziging keuringsplichtig zijn. Hierbij is
voor (land)bouwvoertuigen opgenomen dat bepaalde wijzigingen niet keuringsplichtig
zijn, omdat deze wijzigingen vaak tijdelijk van aard zijn.
De wijziging van de voertuigomschrijving van MMBS’en en MM’s kan niet anders dan het
gevolg zijn van constructiewijzigingen die aan het voertuig doorgevoerd. Dergelijke
voertuigen dienen dan opnieuw te worden gekeurd. Hierbij dient te worden opgemerkt
dat het wisselen van een uitrustingsstuk niet tot wijziging van een voertuigomschrijving
leidt en niet keuringsplichtig is. Te denken valt bijvoorbeeld aan een maïshakselaar
die tijdelijk wordt uitgerust om een ander product te verwerken.
De wijziging van de maximumconstructiesnelheid is voortaan keuringsplichtig, omdat
dit gevolgen heeft voor diverse technische onderdelen zoals de remmen en banden. Ook
de emissie- en geluidsprestaties zullen wijzigen, waardoor een wijzigingskeuring gewenst
is.
Onderdeel WWWW (artikel 6.4)
De wijziging onder 1 betreft een tekstuele verbetering. De toevoeging van het nieuwe
onderdeel g heeft plaatsgevonden om te zorgen dat ook een wijziging van het laadplatform
van een LBT waardoor die niet meer in overeenstemming zou zijn met de Europese regelgeving
(goedkeuringseisen), keuringsplichtig is.
Onderdeel XXXX (artikel 8.4.24)
De toevoeging aan de definitie van manometer dat die niet alleen een meetinstrument
kan zijn voor het bepalen van de pneumatische druk, maar ook voor het bepalen van
de hydraulische druk, was nodig voor metingen van (snelle) LBT’s en MM’s. Bij andere
voertuigsoorten was er geen sprake van hydraulische aansluitingen. Deze aanpassing
is dus in het bijzonder van belang voor het kunnen uitvoeren van de APK3.
Onderdeel YYYY (artikel 11.9)
Dit artikel regelt de wijze van bepalen van de datum van eerste toelating tijdens
de conversie van het reeds bestaande voertuigpark.
Voor de motorrijtuigen met beperkte snelheid is een sterfhuisconstructie opgenomen.
Vanaf 1 januari 2021 kunnen voertuigen niet meer worden ‘omgekeurd’ tot een MMBS.
Gezien de in het algemeen deel van deze toelichting genoemde ingroeiperiode voor goedkeuring
en registratie van mobiele machines is tot 1 juli 2021 de mogelijkheid nog wel opengelaten
om nieuwe voertuigen als MMBS te registreren. Dit gebeurt dan volgens een met de conversie
voor bestaande voertuigen vergelijkbare systematiek. Daarna is goedkeuring en registratie
als motorrijtuig met beperkte snelheid niet meer mogelijk.
Onderdeel ZZZZ (bijlage I)
In bijlage I bij de Regeling voertuigen is op diverse plaatsen MM’s toegevoegd zodat
deze artikelen ook van toepassing zijn op deze voertuigsoort.
Onderdeel AAAAA (bijlage VIII)
In bijlage VIII bij de Regeling voertuigen zijn op verschillende plaatsen vermeldingen
van MM’s toegevoegd, zodat de desbetreffende eisen overeenkomstig MMBS’en van toepassing
zijn op MM’s. Daarnaast zijn, in aanvulling op wat is geregeld in hoofdstuk 5 van
de Regeling voertuigen, eisen toegevoegd omtrent geluidsniveaus, draagvermogens, snelheidscategorieën
en spiegels. Wat betreft de spiegels is tevens aangesloten bij de internationaal geldende
ISO-norm ISO 5721-2:2014.
Artikel XIV (inwerkingtreding)
Deze regeling treedt grotendeels in werking met ingang van 1 januari 2021, tezamen
met de wijzigingswet en het wijzigingsbesluit. Omdat de publicatie van deze regeling
mogelijk niet vóór 1 januari 2021 kon plaatsvinden, is een voorziening getroffen zodat
het grootste deel van deze regeling zo spoedig mogelijk daarna in werking zou treden
en terugwerkende kracht zou krijgen.
De afwijkende data van inwerkingtreding zijn bij de desbetreffende artikelonderdelen
en in paragraaf 6 van het algemeen deel toegelicht.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga