Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2021, 46043 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2021, 46043 | ander besluit van algemene strekking |
Rechtskarakter: Aanwijzing in de zin van art. 130 lid 6 Wet RO
Van: College van procureurs-generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen en de korpschef van de politie Registratienummer: 2021A003
Datum inwerkingtreding: 01-12-2021
Publicatie in Stcrt.: PM
Vervallen: Aanwijzing slachtofferrechten (2018A005)
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) (2018A004); Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling (2016A003); Aanwijzing zeden (2016A004)
Wetsbepalingen: Art. 51a t/m 51h Sv; art. 1, vijfde lid, Wettarieven in strafzaken; Besluit slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 2016, 310); Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 29 maart 2017 houdende regels voor de algemene informatievoorziening aan slachtoffers (Stcrt. 2017, 18951); Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 29 maart 2017, houdende regels voor de verstrekking van zaaksinformatie aan slachtoffers (Stcrt. 2017, 18999)
Deze aanwijzing geeft een meer algemene beleidsinvulling aan de taken en bevoegdheden van het Openbaar Ministerie in relatie tot slachtoffers. De aanwijzing bevat regels voor de fasen opsporing en vervolging, ten aanzien van informatieverstrekking, bescherming en individuele beoordeling, schadebehandeling, spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring, inzage en kennisneming stukken, en bevat een paragraaf overige bepalingen.
Het Openbaar Ministerie (OM) staat voor het slachtoffer door hem te ondersteunen in het uitoefenen van zijn rechten: adequate informatievoorziening van begin van de strafzaak tot en met de tenuitvoerleggingsfase, bescherming, succesvolle ondersteuning bij de schadebehandeling en correcte bejegening.
De Europese richtlijn 2012/29/EU inzake vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten (PbEU 2012, L315) (hierna: Richtlijn) moest op 16 november door de lidstaten in wetgeving en praktijk geïmplementeerd zijn. Deze implementatiewetgeving en de ontwikkelingen gedurende de laatste jaren op het gebied van slachtofferrechten zijn aanleiding geweest tot het aanpassen van de bestaande aanwijzing slachtofferzorg. De positie van het slachtoffer gaat er wettelijk en beleidsmatig in de gehele Europese Unie op vooruit. De uit de Richtlijn voortvloeiende rechten komen toe aan het slachtoffer ongeacht het soort delict, de omstandigheden of de lidstaat waar het feit is gepleegd. Ter implementatie van de Richtlijn is het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. Ook is het Besluit slachtoffers van strafbare feiten vastgesteld. (Stb. 2016, 310). Verder is de Wet tarieven in strafzaken aangepast (art. 1, vijfde lid) ten aanzien van de bekostiging van tolken en vertalers.
De definitie van het begrip slachtoffer is tweeledig:
‘degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden’ en ‘familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door een strafbaar feit’ (nabestaanden).
Hiermee vallen nabestaanden onder de definitie van slachtoffer.
Daarnaast bevat art. 51a Sv een definitie van ‘familieleden’. Ook ‘personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn’ worden als familielid aangemerkt. Familieleden van een overleden slachtoffer worden aangemerkt als slachtoffer en kunnen aanspraak maken op alle slachtofferrechten. Familieleden van andere (levende) slachtoffers hebben alleen recht op bescherming en hulp.
Ook de rechtspersoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden wordt gelijkgesteld met het slachtoffer.
Onderstaande bepalingen gelden ook voor de procedure in hoger beroep, tenzij anders vermeld.
Het OM treedt op vanuit zijn rol als magistraat en is onpartijdig. Het OM staat – behalve voor de belangen van individuele burgers (slachtoffers en verdachten) – ook voor collectieve waarden, zoals een eerlijke strafrechtspleging en de integriteit van de samenleving. Het OM is hierover helder in de communicatie met het slachtoffer.
Het OM ondersteunt vanuit zijn taakopvatting het slachtoffer in het uitoefenen van zijn rechten en beoogt maatwerk te leveren. Het OM staat in geval van klassieke vervolging tijdens het requisitoir nadrukkelijk stil bij de gevolgen die het strafbaar feit heeft (gehad) voor het slachtoffer.
Het OM hanteert een eenvormige werkwijze en gelijke processen. Het OM treedt uniform naar buiten en is voorspelbaar in zijn optreden. Er is sprake van tijdige en zorgvuldige handelingen bij alle overdrachtsmomenten van het dossier.
Voor het OM geldt het uitgangspunt dat in de dienstverlening aan het slachtoffer sprake is van actieve wederkerigheid, zodat het slachtoffer zelf – waar mogelijk – een aandeel levert. Alleen een slachtoffer dat kenbaar heeft gemaakt prijs te stellen op berichtgeving vanuit het OM wordt geïnformeerd
De opsporingsinstantie neemt op zorgvuldige wijze de aangifte van een slachtoffer op. Het slachtoffer ontvangt een kopie van de aangifte. Wanneer het opsporingsbelang zich verzet tegen verstrekking kan in plaats van een kopie van de aangifte een schriftelijke bevestiging van het doen van de aangifte verstrekt worden.
Indien het slachtoffer aangifte wil doen en als hij de Nederlandse taal niet beheerst, dan wordt hij ofwel in staat gesteld dit te doen in een taal die hij begrijpt of hij krijgt de nodige taalkundige bijstand. Het slachtoffer dat de Nederlandse taal niet spreekt, ontvangt een kosteloze vertaling van de schriftelijke bevestiging in de taal die hij begrijpt.1
Soms is het in het belang van het slachtoffer om bepaalde gegevens betreffende zijn persoon afgeschermd te houden ten opzichte van de verdachte en anderen. Om die reden moet bij het opnemen van de aangifte het slachtoffer goed geïnformeerd worden over de mogelijke gevolgen van het opnemen van persoonsgegevens in de aangifte en andere stukken die deel uit kunnen gaan maken van het strafdossier. De persoonsgegevens van het slachtoffer kunnen worden weggelaten uit de aangifte zelf, mits deze wel ten tijde van de aangifte afzonderlijk worden geregistreerd en de identiteit van het slachtoffer genoegzaam kan worden vastgesteld. Daarnaast kan – afhankelijk van de omstandigheden – in overleg met de aangever/het slachtoffer gekozen worden voor de volgende modaliteiten.
Van domiciliekeuze is sprake indien het slachtoffer aangifte doet op eigen naam, maar met opgave van een ander adres dan zijn woonadres. De communicatie gericht aan het slachtoffer wordt naar het opgegeven adres verzonden. Opsporingsinstantie en OM zijn bekend met het woonadres van het slachtoffer, maar dit adres wordt niet opgenomen in het strafdossier. Op deze wijze wordt de verdachte, of diens raadsman niet bekend met het woonadres van slachtoffer.
Indien sprake is van angst bij het slachtoffer dat aangifte wil doen voor de persoonlijke veiligheid of de veiligheid van anderen of van ernstige belemmeringen in de uitoefening van aangevers beroep, kan de identiteit van de aangever verdergaand dan door de domiciliekeuze, worden afgeschermd. In dit geval wordt de identiteit van de aangever niet prijsgegeven: naam, geboortedatum en adresgegevens worden niet in de aangifte opgenomen en de aangever zal met een specifieke code worden aangeduid.
Art. 190 lid 3 van het Sv biedt de mogelijkheid om beperkt anoniem aangifte te doen indien een verdergaande beschermingsmaatregel noodzakelijk is. De rechter-commissaris is bevoegd de maatregelen te nemen die hij/zij redelijkerwijs nodig acht om onthulling van de gegevens van het slachtoffer te voorkomen.
De werkgever heeft de mogelijkheid om in plaats van het slachtoffer/werknemer aangifte te doen van een strafbaar feit. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de werkgever een signaal af wil geven aangaande de bejegening van het personeel. Het slachtoffer legt als getuige op naam, of beperkt anoniem, een verklaring af die deel uitmaakt van het dossier.
Opsporingsinstantie en OM dragen er zorg voor dat het slachtoffer vanaf het eerste contact met een bevoegde instantie goed wordt geïnformeerd. Ingevolge art. 51ab Sv jo art. 5 Besluit slachtoffers van strafbare feiten, wordt in een zo vroeg mogelijk stadium informatie aan het slachtoffer verstrekt over onder meer de rechten van het slachtoffer en de beschikbare ondersteuning. De mate waarin informatie aan het slachtoffer wordt verstrekt kan verschillen naar gelang de specifieke behoeften en de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer, evenals de aard van het strafbare feit of het soort strafbare feit.
Zodra sprake is van een verdachte en de zaak wordt door de opsporingsinstantie overgedragen aan het OM, dan stelt het OM het slachtoffer hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. Bij het eerste contact wordt informatie verstrekt aan het slachtoffer over zijn rechten.2 De informatie dient te worden verstrekt aan elk slachtoffer, waarbij de informatie juist, deskundig en begrijpelijk is.
Het slachtoffer dat heeft aangegeven te willen worden geïnformeerd, wordt door het OM van het begin tot het einde van de strafzaak ingelicht.3 Tevens wordt het slachtoffer in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de mogelijkheden tot bemiddeling die voor hem open staan.4 Ook wordt het slachtoffer van ernstige geweldzaken verwezen naar het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor een financiële tegemoetkoming.
Bij het horen van slachtoffers wordt secundaire victimisatie zoveel mogelijk voorkomen.
Voor het horen van minderjarige slachtoffers en slachtoffers met specifieke behoeften gelden bijzondere regels.5
Het OM spant zich in om de afdoeningsbeslissing (sepot, strafbeschikking, dagvaarden) aan slachtoffers van spreekrechtwaardige feiten mondeling toe te lichten. Voorafgaand aan of na afloop van het gesprek wordt de afdoeningsbeslissing schriftelijk bevestigd.
Bij het nemen van een sepotbeslissing moeten de belangen van het slachtoffer uitdrukkelijk worden meegewogen.
Als de strafzaak door het OM wordt geseponeerd, informeert het OM het slachtoffer als hij daarom verzoekt schriftelijk6 over de reden van het sepot en licht deze beslissing gemotiveerd toe. Indien sprake is van een spreekrechtwaardige zaak en het slachtoffer is een natuurlijk persoon, dan licht het OM de reden voor niet (verdere) vervolging ook mondeling toe. Er zal een slachtoffergesprek plaatsvinden als het voornemen bestaat om een ernstig geweldsdelict, ernstig verkeersdelict of ernstig zedendelict af te doen met een sepot.
Het slachtoffer wordt op de mogelijkheid gewezen om een klacht ex art. 12 Sv bij het gerechtshof in te dienen tegen het uitblijven van strafvervolging. Het slachtoffer ontvangt op zijn verzoek informatie om te beslissen of hij beklag zal doen bij het gerechtshof als bedoeld in artikel 12.
Het OM houdt bij aanbieding van een strafbeschikking of transactie zo veel mogelijk rekening met de belangen van slachtoffers. Het OM brengt het slachtoffer tijdig op de hoogte van de datum van het OM-hoorgesprek met de verdachte, zodat het slachtoffer stukken ter onderbouwing van een mogelijk schadeverhaal tijdig kan indienen. Het OM-hoorgesprek met de verdachte is niet openbaar en het slachtoffer kan hier niet bij aanwezig zijn. Het slachtoffer kan wel op andere manieren zijn wensen kenbaar maken. Te denken valt aan de mogelijkheid tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel bij de OM-strafbeschikking. Het OM informeert het slachtoffer over de inhoud van een strafbeschikking en of aan de voorwaarden van de OM-strafbeschikking voldaan is door de bestrafte. Tevens informeert het OM het slachtoffer over de voorwaarden van het transactieaanbod en of daaraan is voldaan. Het OM wijst het slachtoffer uitdrukkelijk op de mogelijkheid om een klacht ex art. 12 Sv bij het gerechtshof in te dienen tegen het uitvaardigen van de strafbeschikking of het aanbieden van een transactie.
Ter voorkoming van onverwachte confrontatie tussen slachtoffer en verdachte/veroordeelde, informeert het OM indien gewenst, slachtoffers op verzoek over het verloop van de opgelegde straf en over het moment dat de verdachte/veroordeelde in vrijheid wordt gesteld, bij verlof en ontsnapping indien van toepassing7. De informatie die wordt verstrekt behelst schorsing of opheffing voorlopige hechtenis, de gevangenisstraf, jeugddetentie, de ISD-maatregel, terbeschikkingstelling of de PIJ (terbeschikkingstelling voor jeugdigen).
De officier van justitie8 biedt het slachtoffer een gesprek aan indien sprake is van een spreekrechtwaardig delict. Het gesprek heeft tot doel het slachtoffer informatie te verschaffen over de gang van zaken ter terechtzitting, de confrontatie met de verdachte, de bewijspositie en over de strafeis. Ook kan worden besproken of bijzondere voorwaarden zullen worden gevorderd zoals een contact- of gebiedsverbod. In geval slachtoffers gebruik willen maken van het uitgebreide spreekrecht, dan ligt er een bijzondere verantwoordelijkheid bij de officier van justitie om het slachtoffer hierover voor te lichten. Slachtoffers die op eigen initiatief vragen om een slachtoffergesprek wordt dit gesprek in beginsel niet onthouden.
Ter zitting zal het OM bij het formuleren van de eis rekening houden met de belangen van het slachtoffer en zo mogelijk bij het eisen van een voorwaardelijke straf het opleggen van voorwaarden vorderen als genoemd in art. 14c, 1 t/m 7 Sr.
Het OM brengt het slachtoffer ook tijdig op de hoogte van de inhoud van de in de strafzaak gewezen tussen- of eindarresten en van de beslissing of het OM cassatie instelt in de strafzaak.
Het strafproces zelf, maar ook de confrontatie met de verdachte tijdens het proces, kunnen een zware belasting vormen voor het slachtoffer. Het OM kan die belasting verminderen door tijdens het strafproces de kernbelangen van het slachtoffer, te weten diens fysieke en geestelijke integriteit en diens persoonlijke levenssfeer, in het oog te houden. Zeggenschap voor het slachtoffer, voorspelbaarheid, proportionaliteit en veiligheid zijn daarbij belangrijke toetsstenen voor het handelen. Door de kernbelangen van het slachtoffer langs deze lijn te beschermen kan worden voorzien in een zo veilig mogelijk strafproces voor het slachtoffer.
Alle slachtoffers, ongeacht leeftijd of delict, worden door een opsporingsambtenaar tijdig individueel beoordeeld.9 Doel van de individuele beoordeling is een systematische bescherming van slachtoffers tegen secundaire victimisatie, herhaald slachtofferschap, intimidatie en vergelding. Met deze individuele beoordeling worden de beschermingsbehoeften van het slachtoffer onderkend, waardoor een passende bescherming kan worden geboden.10 Tijdens de individuele beoordeling dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met de bijzondere kwetsbaarheden van het slachtoffer, het soort strafbaar feit of de aard van het strafbare feit, evenals de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd. De opsporingsinstantie draagt zorg voor de beoordeling waarna het OM deze beoordeling waar nodig kan actualiseren. Waar dit uit de individuele beoordeling als noodzakelijk voortvloeit, worden door de officier van justitie beschermende maatregelen getroffen of gevorderd.
Hierbij gaat het om de bescherming van de fysieke integriteit van het slachtoffer tegen de verdachte alsook tegen handelingen gericht tegen het slachtoffer die nodig zijn in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. Bescherming tegen de verdachte kan geeffectueerd worden door de inzet van beschermingsmaatregelen als contact, gebieds- dan wel locatieverboden. Bij fysiek onderzoek aan het slachtoffer, bijvoorbeeld in het kader van forensisch-medisch onderzoek, betekent het beginsel van proportionaliteit dat niet vaker en uitgebreider dan nodig fysiek onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer wordt verricht.
De geestelijke integriteit van het slachtoffer is vooral kwetsbaar in die situaties waarin het slachtoffer het strafbare feit herbeleeft, bijvoorbeeld in het kader van de aangifte of in confrontaties met de verdachte. Ondervraging van het slachtoffer mogen daarom niet langer duren dan strikt noodzakelijk en zo weinig mogelijk herhaling bevatten. Bij confrontaties met de verdachte moeten al te indringende vragen van de zijde van de verdediging worden voorkomen en dient de correcte bejegening van het slachtoffer door de verdachte of diens raadsman te allen tijde in het oog te worden gehouden.
Bescherming van de privacy van het slachtoffer ten opzichte van de verdachte en de openbaarheid is het uitgangspunt. De persoonlijke gegevens van het slachtoffer mogen alleen indien dit strafvorderlijk strikt noodzakelijk is, kenbaar worden gemaakt aan de verdachte en derden zoals de pers. Bij het opstellen en vrijgeven van de tenlastelegging wordt hiermee rekening gehouden. Bij voorlichting over strafzaken geldt als uitgangspunt dat geen informatie over het slachtoffer wordt vrijgegeven indien deze herleidbaar is tot individuele personen.
Mocht de aard van de zaak en de leeftijd van de slachtoffers daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld bij minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik, dan vordert de officier van justitie behandeling van de strafzaak achter gesloten deuren conform art. 269 Sv.
Het OM ondersteunt het slachtoffer zo goed mogelijk bij het verkrijgen van een vergoeding van zijn materiële en immateriële schade. Als het slachtoffer te kennen heeft gegeven dat hij schade heeft geleden en de wens geuit heeft deze schade te willen verhalen binnen het strafproces, houdt het OM daar rekening mee bij de vervolgings- en afdoeningsbeslissing. Van het slachtoffer wordt verwacht dat hij de omvang van de schade tijdig en onderbouwd bij het OM aanlevert.
Het slachtoffer kan zich als benadeelde partij voegen in het strafproces. Voor de vordering tot schadevergoeding komen slechts die zaken in aanmerking waarbij de schade het rechtstreeks gevolg is van het feit zoals omschreven in de tenlastelegging. Slachtoffers wier zaak ad informandum is gevoegd, kunnen zich eveneens als benadeelde partij voegen in het strafproces. Slachtoffers hebben de mogelijkheid in het strafproces een civiele vordering in te dienen ten aanzien van de ouders van een verdachte onder de 14 jaar. De behandeling van de vordering mag niet leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.11
Het OM brengt de benadeelde partij, als hij heeft aangegeven geïnformeerd te willen worden, tijdig op de hoogte van plaats, datum en tijdstip van de zitting. In het geval de benadeelde partij niet is ingelicht kan het OM verzoeken om de zaak aan te houden om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen de zaak bij te wonen.
Bij het rekwireren van de toewijzing van een civiele vordering dient ten behoeve van natuurlijke personen altijd een schadevergoedingsmaatregel gevorderd te worden. Op grond van art. 36f Sr, kan het OM ook een schadevergoedingsmaatregel vorderen als geen vordering benadeelde partij is ingediend. Dan dient wel duidelijk te zijn dat het slachtoffer schadevergoeding wenst en dat de verdachte naar burgerlijk recht voor de schade aansprakelijk is.
Als in een zaak het slachtoffer niet bekend is of in geval het slachtoffer geen vergoeding van de verdachte/veroordeelde wenst te ontvangen, kan het OM de bijzondere voorwaarde van art. 14c lid 2 sub 4 Sr, eisen om de verdachte/veroordeelde te laten bijdragen aan de zorg voor slachtoffers.
Ingevolge art. 421, lid 1 Sv, is de benadeelde partij die zich niet overeenkomstig art. 51, lid 1 of 2 Sv, in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep. De benadeelde partij mag zijn vordering in hoger beroep niet verhogen en ook geen nieuwe schadeposten opvoeren.
Als de benadeelde partij in eerste aanleg een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, dan duurt deze van rechtswege in hoger beroep voort, voor zover de vordering in eerste aanleg is toegewezen.
Ingevolge art. 421, lid 3 Sv kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen. Op grond van het bepaalde in art. 421, lid 4, Sv kan de benadeelde partij wiens vordering is afgewezen in het geval dat de verdachte en het OM afzien van hoger beroep, zelf in appel gaan bij de civiele rechter. Als de vordering (deels) niet-ontvankelijk is verklaard, en verdachte en OM zien af van hoger beroep, dan kan de benadeelde partij voor het resterend deel naar de civiele rechter.
In de praktijk blijkt dat de voeging van de benadeelde partij in het strafproces soms mislukt. Als een benadeelde partij zich door een omissie van het OM niet heeft kunnen voegen in het strafproces kan hij een verzoek doen om een tegemoetkoming. Voor het toekennen van een tegemoetkoming dient voorts te worden voldaan aan twee voorwaarden. Ten eerste dient de voeging door de benadeelde partij beoogd te zijn geweest en verder zal moeten worden vastgesteld dat de vordering, zo de benadeelde partij zich wel had kunnen voegen, toewijsbaar zou zijn geweest.
Het slachtoffer heeft in de gevallen ex art. 51e Sv de mogelijkheid om ter terechtzitting een mondelinge verklaring af te leggen. Indien het slachtoffer de rechter, de officier van justitie en de verdachte wil informeren, maar geen gebruik wenst te maken van het spreekrecht, kan het slachtoffer een schriftelijke slachtofferverklaring (laten) opstellen. Grondslag voor het toevoegen van een slachtofferverklaring is art. 51b, lid 2 Sv.
Op grond van art. 51b Sv, kan het slachtoffer verzoeken om kennisname van de processtukken die voor hem van belang zijn. Als de zaak nog niet op zitting is aangebracht, is hiervoor de toestemming van de officier van justitie vereist en is verder het bepaalde in art. 51b Sv van toepassing.
Als er geen onderzoek is gedaan of onderzoek heeft niet geleid tot vervolging, dan vallen de betrokken nabestaanden niet onder de werking van titel IIIA, Eerste boek van het Wetboek van Strafvordering en kunnen zij aan die titel niet het recht tot kennisneming van het dossier ontlenen. De officier van justitie is dan in beginsel gehouden aan zijn geheimhoudingsplicht ex artikel 13 Wet op de rechterlijke organisatie. Indien deze nabestaanden vragen om kennisneming van het dossier met betrekking tot hun overleden familielid, kan de officier van justitie dit verzoek inwilligen voor zover dat noodzakelijk is in het kader van een goede taakuitoefening (art. 13 jo. art. 144 Wet op de Rechterlijke Organisatie). Als het dossier persoonsgegevens van anderen dan het overleden familielid bevat, dan dient aan de hand van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) beoordeeld te worden of de persoonsgegevens verstrekt kunnen worden aan de betreffende nabestaanden, zie de Wjsg en Aanwijzing Wjsg.
Het slachtoffer wordt, evenals de verdachte in staat gesteld om, indien sprake is van vrijwillige instemming, deel te nemen aan een proces dat is gericht op het herstellen van de gevolgen van het strafbare feit.12 Herstelbemiddeling vindt plaats onder leiding van een onpartijdige derde.
Het om bevordert dat de politie in een zo vroeg mogelijk stadium het slachtoffer en de verdachte mededeling doet van de mogelijkheden tot bemiddeling. Indien een bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte tot een overeenkomst heeft geleid, houdt het OM met de uitkomst rekening.
Het slachtoffer wordt door het OM geïnformeerd indien de strafzaak voor overdracht aan een buitenlandse autoriteit wordt voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid.13 Alvorens een met redenen omkleed voorstel wordt uitgebracht, wordt het slachtoffer, indien deze zich als benadeelde partij heeft gevoegd, om schriftelijke instemming gevraagd. Wordt deze instemming niet verkregen, dan is een rechterlijke machtiging vereist, die door de officier van justitie wordt gevorderd.
Het slachtoffer mag zich blijkens art. 51c lid 1 Sv zowel tijdens het voorbereidende onderzoek als op de terechtzitting doen bijstaan, nu van belang is dat het slachtoffer vanaf het eerste contact met de autoriteit de zaken begrijpt en begrepen wordt. Het slachtoffer kan zich doen bijstaan door een advocaat, door zijn wettelijk vertegenwoordiger en tevens door een persoon naar keuze. De politie, de officier van justitie, de RC of de rechter kan de bijstand aan een slachtoffer door zijn wettelijk vertegenwoordiger of door een persoon naar keuze, dan wel de vertegenwoordiging van het slachtoffer door een wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde, weigeren in het belang van het onderzoek of het belang van het slachtoffer. Deze weigering moet wel gemotiveerd worden. Bijstand door een advocaat mag niet geweigerd worden.
Indien het slachtoffer de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, kan deze zich op verzoek laten bijstaan door een tolk.14 Dit geldt voor het slachtoffer dat zich als benadeelde partij heeft gevoegd, wil voegen of gebruik wil maken van het spreekrecht of uitsluitend als toehoorder aanwezig wil zijn bij de terechtzitting. In het geval dat bij het OM bekend is dat het slachtoffer ter terechtzitting zal verschijnen of als benadeelde partij een vordering heeft ingediend, dan draagt de officier van justitie zorg voor het oproepen van een tolk. Op verzoek van het slachtoffer verstrekt het OM indien mogelijk kosteloos15 een vertaling van de processtukken. Onderdelen die niet relevant zijn om het slachtoffer in staat te stellen actief deel te nemen, hoeven niet te worden vertaald. In plaats van vertalen kan ook een mondelinge vertaling of samenvatting van de stukken worden verstrekt. Het OM stelt het slachtoffer in de gelegenheid bezwaar te maken over de beslissing geen vertaling te verstrekken. De behandeling van het bewaar mag niet leiden tot een onredelijke verlenging van de strafprocedure.
Het slachtoffer heeft in beginsel het recht om het onderzoek ter terechtzitting bij de wonen, ook indien de zitting krachtens enige wettelijke bepaling achter gesloten deuren plaatsvindt. Het slachtoffer dat de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt wordt de toegang geweigerd, tenzij de voorzitter anders beslist.
Ingevolge art. 51aa Sv draagt het OM zorg voor verwijzing van het slachtoffer naar een instelling voor slachtofferhulp. De verwijzingsplicht geldt tevens jegens nabestaanden, maar niet jegens familieleden van in leven zijnde slachtoffers. De laatste categorie heeft wel toegang tot slachtofferhulp, maar worden niet actief doorverwezen.
De richtlijn Europees Beschermingsbevel beoogt slachtoffers de mogelijkheid te bieden om maatregelen die een slachtoffer beschermen (bv. een contactverbod) en zijn opgelegd in de ene lidstaat, ook in een andere lidstaat te kunnen inroepen. Op verzoek van de te beschermen persoon, kan een Europees Beschermingsbevel worden uitgevaardigd. De beschermingsmaatregelen waarop het Europees Beschermingsbevel van toepassing is zijn het locatieverbod, het contactverbod en het benaderingsverbod.16
Het OM geeft de inbeslaggenomen goederen aan het slachtoffer onverwijld terug zodra dat gegeven de onderzoeksbelangen mogelijk is. Het slachtoffer wordt nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheden om zijn bezittingen terug te krijgen.
Ter bescherming van rechten kan het OM gebruik maken van de mogelijkheid om conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer. Met dit conservatoir beslag wordt beoogd het vermogen van de verdachte veilig te stellen om zodoende de schade-afhandeling voor slachtoffers te vergemakkelijken.
Artikel 17, tweede lid en derde lid, van de richtlijn bevat instructienormen die niet zijn geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving, omdat ze geen opdracht tot regelgeving inhouden, maar nopen tot een handelwijze in de praktijk. De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer van een strafbaar feit dat is gepleegd in een andere lidstaat dan die waar hij woont, bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van zijn woonplaats aangifte kan doen, indien hij dit niet heeft kunnen doen in de lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd of, bij een strafbaar feit dat in het nationale recht van die lidstaat als ernstig wordt aangemerkt, indien hij dat niet wenst te doen in die lidstaat. Verder moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteit waarbij het slachtoffer aangifte doet deze onverwijld toezendt aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd, indien de lidstaat waar aangifte werd gedaan haar bevoegdheid om de procedure aanhangig te maken niet heeft uitgeoefend. Voor informatie over autoriteiten in andere lidstaten of voor contact met die autoriteiten kan het Europees Justitieel Netwerk (EJN17) worden benut. Verder kan gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden die het EU-rechtshulpverdrag biedt (Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (Trb. 2000, 96)).
Het is niet noodzakelijk om de bevestiging te vertalen in de taal die het slachtoffer dagelijks gebruikt. Het is voldoende dat de bevestiging van de aangifte vertaald wordt in een taal die hij of zij begrijpt.
Waar in deze aanwijzing officier van justitie of rechter staat kan respectievelijk ook advocaat-generaal of raadsheer worden gelezen.
Art. 51aa lid 3 onder b Sv; Nota van Toelichting bij art. 10 van het Besluit slachtoffer van strafbare feiten, p. 20.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-46043.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.