TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding
Deze Subsidieregeling ondersteunt de lokale implementatie van landelijke afspraken
zoals vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging 2019–2022 en het toekomstperspectief
wijkverpleging van 14 mei 2019, Kamerstuk 23 235, nr. 181.
In het Hoofdlijnenakkoord (HLA) wijkverpleging 2019–2022 worden de uitdagingen en
afspraken van de sector beschreven. Dit zijn landelijke afspraken tussen Zorgverzekeraars
Nederland (ZN), beroepsvereniging verpleegkundigen en verzorgenden (V&VN), branchevereniging
Actiz, branchevereniging Zorgthuisnl, Patiëntenfederatie Nederland (PFN), Vereniging
Nederlandse Gemeenten (VNG) en het ministerie van VWS.
Het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging bevat de volgende onderwerpen:
-
1. De juiste zorg op de juiste plek
-
2. Verstevigen verbinding tussen het medisch en sociaal domein
-
3. Verdere verbetering van contractering en verhoging van de contracteergraad
-
4. Kwaliteit en transparantie
-
5. Arbeidsmarkt
-
6. Terugdringen regeldruk
-
7. E-health en technologie
Na het vaststellen van het Hoofdlijnenakkoord heeft de minister van VWS in 2019 met
de betrokken partijen afspraken gemaakt over het verbeteren van samenwerking in de
wijkverpleging. Dit wordt ook wel het toekomstperspectief genoemd, waarmee naar herkenbare
en aanspreekbare teams van wijkverpleging wordt toegewerkt.
Voor een deel van de doelstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord en het toekomstperspectief
komen de veranderingen bij zorgaanbieders en wijkverpleegkundigen op lokaal niveau
onvoldoende van de grond. Dit kan komen doordat er geen partij wordt aangewezen die
de kosten moet dragen, doordat ontwikkelingen buiten de reikwijdte of bekostiging
van de Zorgverzekeringswet (Zvw)/zorgverzekeraars, gemeenten vallen of buiten de directe
verantwoordelijkheid van zorgaanbieders. Een andere reden is dat het niet rendabel
is om te investeren vanwege hoge ontwikkelkosten. De regeling is opgezet om zorgaanbieders
en via hen het wijkverpleegkundig team te ondersteunen om de gewenste veranderingen
in de praktijk in te voeren.
Doel van de regeling
De Subsidieregeling dient de kwaliteit van de wijkverpleging te verbeteren zoals is
omschreven in het HLA wijkverpleging en het toekomstperspectief wijkverpleging. De
subsidieregeling geeft zorgaanbieders en wijkverpleegkundigen de ruimte om projecten
uit te voeren die nodig zijn om de doelstellingen uit het HLA wijkverpleging en het
toekomstperspectief wijkverpleging te behalen. De Subsidieregeling ondersteunt de
opstartperiode en de eerste periode van implementatie van de projecten. Het is de
bedoeling dat dit de aanvragers op weg helpt, waarbij zij de activiteiten na het vervallen
van de Subsidieregeling zelf voortzetten, bijvoorbeeld vanuit de reguliere bekostiging.
Kern van de regeling
Op grond van de Subsidieregeling kan in de periode van 3 mei 2021 tot en met 31 december
2022 subsidie worden verstrekt aan zorginstellingen die wijkverpleging volgens de
Zvw verlenen. Afhankelijk van het type activiteit vraagt een zorginstelling zelfstandig
subsidie aan, of als onderdeel van een samenwerkingsverband. De zorginstelling treedt
dan op als penvoerder van het samenwerkingsverband. Voor de regeling is een budget
beschikbaar van in totaal € 114 miljoen. Subsidie wordt verstrekt voor het verrichten
van de activiteiten, bedoeld in artikel 3, ter lokale implementatie van bovengenoemde
afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord en het toekomstperspectief wijkverpleging.
Afstemming met het werkveld
Bij het opstellen van de Subsidieregeling heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden
tussen de partijen die het HLA wijkverpleging hebben ondertekend. De activiteiten,
zoals beschreven in artikel 3 van de regeling, zijn tot stand gekomen in samenspraak
met de HLA-partijen en zijn vastgesteld in het Bestuurlijk Overleg van de wijkverpleging.
Eveneens hebben de HLA-partijen tussentijds de kans gekregen om de regeling af te
stemmen met hun achterban om inhoudelijke doelstellingen en uitvoerbaarheid te toetsen
in het werkveld.
(Financiële) gevolgen
Iedere activiteit uit de regeling draagt op een andere manier bij aan verbeteringen
in de wijkverpleging. Door het verbeteren van samenwerking kan de zorg voor cliënten
efficiënter georganiseerd worden. Door het verminderen van administratieve lasten
en het verbeteren van de basisinfrastructuur worden onnodige handelingen beperkt en
kan dit het werkplezier vergroten. De projecten dragen bij aan het verbeteren van
de zorglevering aan cliënten, waardoor het zorggeld uiteindelijk beter zal worden
besteed.
Uitvoering door RVO
Deze regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO),
in mandaat namens de Minister van VWS. Digitale aanvragen voor de regeling kunnen
uitsluitend worden ingediend middels het digitale loket op de website van de RVO.
Op deze website wordt ook de aanvraagprocedure beschreven.
Communicatie
De actuele informatie over de subsidieregeling is op de website van de RVO te vinden.
Daarnaast wordt er via nieuwsberichten en social media gecommuniceerd over de regeling.
De HLA-partijen informeren vervolgens hun achterban.
Subsidiesystematiek
Voor de Subsidieregeling is een bedrag van 114 miljoen beschikbaar in de periode 2021–2022.
Het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen
die worden toegewezen. Als een aanvraag wordt aangevuld, geldt de dag waarop de aanvraag
is aangevuld als de datum van ontvangst. Er geldt een subsidiebedrag per activiteit.
Voor de activiteiten a tot en met f bedraagt de subsidie per activiteit ten minste
€ 25.000 en ten hoogste € 250.000. Voor activiteit g bedraagt de subsidie ten hoogste
€ 25.000. Subsidies voor uitsluitend activiteit g worden niet verstrekt.
De subsidies op grond van deze Subsidieregeling betreffen projectsubsidies als bedoeld
in artikel 1.5, onder c, onder 1°, of onder d, van de Kaderregeling subsidies OCW,
SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling). Op verstrekking van deze subsidie is derhalve
zowel de Kaderregeling als de Subsidieregeling van toepassing. De subsidie wordt verleend
op basis van het activiteitenplan en de begroting bij de aanvraag. De subsidie wordt
vastgesteld op basis van de werkelijke kosten, overeenkomstig artikel 7.7, dan wel
artikel 7.8 van de Kaderregeling.
Gevolgen voor de regeldruk
Bij het opstellen van deze regeling is getracht om de eisen met betrekking tot de
aanvraag en de verantwoording zo te formuleren dat deze zo min mogelijk administratieve
lasten meebrengen voor de aanvragers. Dit is ook met partijen besproken.
Om voor subsidie in aanmerking te komen moet de aanvrager (een zorginstelling of een
penvoerder van een samenwerkingsverband) een aanvraag doen tot verlening vergezeld
van een activiteitenplan en een begroting (1). Afhankelijk van de activiteiten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd, dient de aanvrager ook aanvullende informatie te verschaffen
bij de subsidieaanvraag. Zo dient de aanvrager bij activiteit g als bedoeld in artikel
3, sub g, aan te geven wat de gekozen technologie is, het beoogde doel van de technologie
en dat en hoe de leverancier de technologie landelijk bij maximaal 100 cliënten in
gebruik heeft.
De subsidieontvanger moet een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie
voeren waaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde
rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten
kunnen worden nagegaan (2).
Een subsidieaanvrager heeft een meldingsplicht als bedoeld in artikel 5.7 van de Kaderregeling
als er zich omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn
voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Bij
de melding worden de relevante stukken overlegd. Van deze administratieve last is
dus alleen sprake als er zich omstandigheden voordoen waardoor melding gedaan moet
worden (3).
De subsidieontvanger maakt een openbare samenvatting per activiteit (4).
Na afloop van de subsidieperiode dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de
subsidievaststelling (5). Hieruit moet blijken dat er voldaan is aan de voorwaarden
en de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie. De aanvraag wordt
vergezeld van een activiteitenverslag (6). Indien de aanvraag meer dan € 125.000 bedraagt,
wordt ook een financieel verslag en een accountantsproduct gevraagd (7).
De bovengenoemde administratieve lasten voor het aanvragen van deze subsidie kosten
voor alle aanvragers bij elkaar:
Taak
|
Uitgevoerd door
|
Tarief p/u (in €)1
|
Eenheid (uren)
|
Kosten (in €)
|
Aantal aanvragen
|
Totale kosten (in €)
|
1
|
Hoogopgeleide medewerker
|
54
|
8
|
432
|
360
|
155.520
|
2
|
Administratief personeel
|
39
|
3
|
117
|
360
|
42.120
|
3
|
Hoogopgeleide medewerker
|
54
|
3
|
162
|
360
|
58.320
|
4
|
Hoogopgeleide medewerker
|
54
|
3
|
162
|
360
|
58.320
|
5
|
Hoogopgeleide medewerker
|
54
|
3
|
162
|
360
|
58.320
|
6
|
Hoogopgeleide medewerker
|
54
|
5
|
270
|
360
|
97.200
|
7
|
Hoogopgeleide medewerker
|
54
|
20
|
1.080
|
200
|
216.000
|
|
|
|
|
|
|
Totaal
685.800
|
X Noot
1Bron CBS: bruto uurlonen plus gemiddelde opslag voor werkgeverslasten: 48% (volgens
CBSpublicatie uit 2014 (Arbeid kost in Nederland gemiddeld 33 euro per uur)) + schatting
voor overhead: 25%.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het beperkt gevolgen voor de regeldruk heeft.
Staatssteun
Er is sprake van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag
betreffende werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) als aan de volgende vijf cumulatieve
criteria is voldaan:
-
1. De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;
-
2. De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;
-
3. De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële
weg zou zijn verkregen;
-
4. De maatregel is selectief;
-
5. De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige
beïnvloeding van het handelsverkeer in de Europese Unie.
Zorginstellingen en ZZP’ers (als onderdeel van het samenwerkingsverband) die wijkverpleging
aanbieden zijn te beschouwen als ondernemingen. Indien zij financiële steun ontvangen
van de overheid kan er daarom sprake zijn van staatssteun.
Nagenoeg alle subsidiabele activiteiten in deze regeling worden uitgevoerd door een
interne of externe projectleiders. Deze projectleiders worden ingehuurd op basis van
een marktconform tarief door middel van een open, transparante en non-discriminatoire
procedure. Door het betalen van een marktprijs is er geen voordeel aan de zijde van
de subsidieontvanger. Dit bekent dat er voor deze activiteiten in de Subsidieregeling
niet aan vereiste (3) wordt voldaan zoals hierboven beschreven. Er is daarmee geen
risico op staatssteun.
Activiteit 1 uit de Subsidieregeling als bedoeld in artikel 3, sub a, wordt uitgevoerd
door (het team van) wijkverpleegkundigen zelf. Deze activiteit bestaat uit drie deelactiviteiten:
(a) het inzetten van intervisie, (b) het inzetten van intercollegiale toetsing en
(c) het volgen van de opleiding ‘procesbegeleider intercollegiale toetsing’. De activiteit
kan uitsluitend worden aangevraagd door een zorginstelling zo volgt uit artikel 10,
derde lid.
Voor wat betreft activiteit 1a en 1b zijn deze niet economisch. Deze deel-activiteiten
hebben namelijk betrekking op het samenbrengen en komen van partijen om te spreken
over bestaande kennis. Voor deze activiteiten bestaat er geen markt. Het volgen van
de 3-daagse opleiding ‘procesbegeleider intercollegiale toetsing’ (activiteit c) kwalificeert
wel als een economische activiteit. In theorie levert de subsidie namelijk een economisch
voordeel op voor de werkgever nu de wijkverpleegkundige geen wijkverpleging kan leveren
ten tijde van het volgen van de opleiding. Voor activiteit 1c ontvangt de zorginstelling
slechts een beperkte vergoeding dat verder gemaximeerd is op 50% van de personele
kosten. Bovendien gaat het om een deelactiviteit die een beperkte rol speelt binnen
de overkoepelende activiteit ‘het verbeteren van de deskundigheid van het desbetreffende
team wijkverpleging’. In totaal kan voor de activiteiten 1a–1c een bedrag van maximaal
€ 250.000 door de zorginstelling worden aangevraagd. De risico’s op staatssteun zijn
daarmee minimaal. Om dit risico helemaal af te dichten zou elke zorginstelling een
de-minimisverklaring moeten aanleveren. Dit zeer beperkte risico weegt echter niet
op tegen de extra administratieve lasten voor de zorginstellingen. Het is de wens
om de administratieve lasten bij deze Subsidieregeling zo laag mogelijk te houden.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepaling
In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd. De begrippen die nadere uitleg behoeven,
bijvoorbeeld omdat ze niet zijn toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting,
worden hieronder toegelicht.
Penvoerder
Zowel een zorginstelling als een penvoerder van een samenwerkingsverband kan de subsidie
aanvragen. De penvoerder van een samenwerkingsverband dient dan een subsidieaanvraag
in namens de deelnemende partijen in dat verband. In dat verband kunnen zowel andere
zorginstellingen zitten, als ZZP’ers die wijkverpleging verlenen. Om de risico’s voor
ZZP’ers die wijkverpleging verlenen zo laag mogelijk te houden, kan alleen een zorginstelling
namens het samenwerkingsverband een subsidieaanvraag indienen. Deze zorginstelling
levert wijkverpleging die wordt bekostigd op grond van een zorgverzekering als bedoeld
in de Zvw. Het is vervolgens deze zorginstelling die een subsidierelatie aangaat met
het ministerie van VWS.
Samenwerkingsverband
Een samenwerkingsverband ziet op een verband van zorginstellingen en ZZP’ers die samen
wijkverpleging verlenen dan wel diensten verlenen die daarmee in verband staan. Het
samenwerkingsverband bestaat ten minste uit één zorginstelling. Gezamenlijk dragen
zij zorg voor de realisatie van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd.
Er kan ervoor worden gekozen om de verantwoordelijkheden, rechten en plichten tussen
de penvoerder en de andere partijen binnen het samenwerkingsverband vast te leggen
in een samenwerkingsovereenkomst. De beoogde samenwerking komt bij verschillende activiteiten
naar voren. Bij de activiteit ‘het opzetten van een duurzaam team herkenbare en aanspreekbare
wijkverpleging’ als bedoeld in artikel 3, onder b, bestaat het samenwerkingsverband
uit minimaal één zorginstelling wijkverpleging en optioneel ZZP’ers die wijkverpleging
leveren. Bij het ‘verbeteren van de samenwerking in de keten’ als bedoeld in artikel
3, onder c, van de Subsidieregeling gaat het om bredere samenwerking. In dit samenwerkingsverband
zit minimaal één zorginstelling wijkverpleging. Daarnaast nemen organisaties uit het
medisch en/of sociaal domein deel, welke ook andere zorg dan Zvw-zorg kunnen bieden,
en optioneel ZZP’ers wijkverpleging. Voor de subsidieaanvraag worden niet op voorhand
partijen uitgesloten.
Zorginstelling
Onder een zorginstelling wordt verstaan: (1) een rechtspersoon die bedrijfsmatig zorg
verleent, (2) een organisatorisch verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig
zorg verlenen of doen verlenen alsmede (3) natuurlijke personen die bedrijfsmatig
zorg doet verlenen. Voor de zorginstelling die de aanvraag doet, is het een verplichting
dat wijkverpleging volgens de Zvw wordt geleverd.
Zorgverzekeraar
Voor de definitie van zorgverzekeraar wordt aangesloten bij artikel 1 van de Zorgverzekeringswet.
Verder gaat het binnen de Subsidieregeling om de zorgverzekeraar die preferent is
in de regio waar een zorgaanbieder zorg aanbiedt. Met ‘preferente verzekeraar’ wordt
bedoeld: de zorgverzekeraar (meestal, maar niet noodzakelijkerwijs, degene met het
grootste aandeel verzekerden in de populatie) waarvan de zorgaanbieder het contract
wenst te laten volgen door andere zorgverzekeraars.
Artikel 2. Subsidiabele activiteiten
De Subsidieregeling voorziet in subsidiëring van activiteiten die strekken tot lokale
implementatie van de landelijke afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging
2019–2022 en het toekomstperspectief wijkverpleging. Deze activiteiten zijn subsidiabel
in de periode van 3 mei 2021 tot en met 31 december 2022. Zowel zorginstellingen als
samenwerkingsverbanden (van zorginstellingen en ZZP’ers) komen voor de subsidie in
aanmerking.
Artikel 3. Activiteiten
Artikel 3 beschrijft zeven activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt. Het
gaat om de volgende activiteiten:
A) Deskundigheid van het team wijkverpleging verbeteren
Dit onderdeel komt voort uit het hoofdstuk ‘kwaliteit en transparantie’ van het HLA
wijkverpleging.
Een goede en eenduidige indicatiestelling door de wijkverpleegkundige is van groot
belang aangezien de indicatiestelling het startpunt van de zorg is. Om de indicatiestelling
te verbeteren en kennis te vergroten over bijvoorbeeld nieuwe groepen cliënten in
het kader van de juiste zorg op de juiste plek, wordt intercollegiale toetsing en
intervisie toegepast. Met de opleiding procesbegeleider intercollegiale toetsing1 kunnen wijkverpleegkundigen zelf procesbegeleider worden van intercollegiale toetsingsgroepen.
Zonder procesbegeleiders is het moeilijk om de intercollegiale toetsing van de grond
te krijgen.
Aangezien deze activiteit een verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders is en blijft,
moet de zorgaanbieder 50% van de personele kosten dragen. De andere 50% van de personele
kosten zal door de Subsidieregeling worden gedekt. De zorginstelling is de partij
die de aanvraag doet.
B) Een project ter oprichting van een team herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging
Dit onderdeel komt voort uit het toekomstperspectief wijkverpleging en het sluit aan
bij het hoofdstuk ‘de juiste zorg op de juiste plek’ van het HLA wijkverpleging.
In het toekomstperspectief wijkverpleging is afgesproken dat de partijen van het HLA
de samenwerking in de wijkverpleging gaan verbeteren. Het doel is dat zorgaanbieders
als een herkenbaar en aanspreekbaar team blijvend gaan samenwerken. In de leidraad
herkenbare en aanspreekbare teams wijkverpleging staat beschreven hoe zorgaanbieders en zorgverleners in de wijk de samenwerking gaan
opzetten. De precieze invulling is afhankelijk van de kenmerken van de regio en de
cliëntenpopulatie. Ondersteuning via de Subsidieregeling om uitvoering aan de leidraad
te geven kan het ontstaan van samenwerking in de wijkverpleging versnellen. Het doel
is dat op alle plekken in Nederland herkenbare en aanspreekbare teams wijkverpleging
ontstaan.
Een penvoerder doet namens het samenwerkingsverband de subsidieaanvraag. Hierbij is
het van belang dat de preferente zorgverzekeraar in de regio toestemming geeft voor
het starten van een samenwerkingsproject. Deze zorgverzekeraar heeft namelijk inzicht
in de ontwikkelingen in de regio en voorkomen moet worden dat samenwerkingsverbanden
elkaar in de weg zitten.
C) een project om samenwerking in de keten te verbeteren
Dit onderdeel sluit aan bij de HLA wijkverpleging hoofdstukken ‘De juiste zorg op
de juiste plek’ en ‘verstevigen verbinding tussen het medisch en sociaal domein’.
Samenwerking van de wijkverpleging met organisaties uit het sociaal en medisch domein
draagt bij aan het efficiënter organiseren van zorg voor cliënten. Denk hierbij aan
samenwerking tussen huisartsen, wijkverpleging, ziekenhuizen en gemeenten. Het doel
van de samenwerking kan per project verschillen. Het project kan bijvoorbeeld bijdragen
aan het verbeteren van preventie en vroegsignalering en aan het verminderen van de
instroom naar de Wet Langdurige Zorg (Wlz). Het opzetten van samenwerking van de wijkverpleging
met organisaties uit het sociaal en medisch domein kan ook noodzakelijk zijn voor
het implementeren van de Wet Zorg en Dwang (Wzd).
Via deze regeling krijgen organisaties gezamenlijk de ruimte om een project op te
zetten dat bijdraagt aan samenwerking in de keten. Een penvoerder vraagt namens het
samenwerkingsverband de subsidie aan.
D) een project om levensbrede zelfbeoordelingsinstrumenten voor cliënten in te zetten
Dit onderdeel sluit aan bij het HLA wijkverpleging hoofdstuk ‘de juiste zorg op de
juiste plek’.
In de wijkverpleging is het belangrijk dat cliënten zelfredzaam blijven en hun eigen
regie over hun leven en gezondheid vergroten in plaats van dat zij volledig afhankelijk
worden van de zorg die wijkverpleegkundigen leveren. Er bestaan instrumenten die wijkverpleegkundigen
kunnen inzetten om samen met de cliënt te werken aan het verbeteren van zelfredzaamheid
en eigen regie. Een voorbeeld hiervan is het programma mijnkwaliteitvanleven.nl.
Deze regeling geeft zorginstellingen de ruimte om een activiteitenplan op te stellen
over het inzetten van levensbrede zelfbeoordelingsinstrumenten voor cliënten en dit
plan uit te voeren. Het gaat hierbij om levensbrede instrumenten en niet om instrumenten
die enkel op algemene dagelijkse verrichtingen (ADL) focussen. Daarnaast gaat het
om instrumenten gericht op cliënten en niet op zorgverleners.
E) een project om administratieve lasten te verminderen
Dit onderdeel komt voort uit het HLA wijkverpleging hoofdstuk ‘terugdringen regeldruk’.
Wijkverpleegkundigen ervaren te veel onnodige administratieve lasten. Het schrappen
van administratieve lasten op landelijk niveau blijkt niet voldoende te zijn om deze
ervaringen weg te nemen. Zorgaanbieders en wijkverpleegkundigen moeten zelf nagaan
welke regels en procedures geschrapt, vereenvoudigd of verduidelijkt kunnen worden.
Het doel is dat wijkverpleegkundigen minder administratieve last ervaren.
F) een project om de basisinfrastructuur te verbeteren
In het hoofdstuk ‘E-health en technologie’ van het HLA wijkverpleging staan verschillende
innovaties op het gebied van E-health en gegevensuitwisseling genoemd. Aangezien hier
subsidieregelingen voor bestaan, worden deze onderwerpen niet in deze Subsidieregeling
opgenomen. In het hoofdstuk staat ook: ‘een eerste randvoorwaarde om de mogelijkheden
van ICT in de wijkverpleging te kunnen benutten, is het op peil brengen van de huidige
infrastructuur en apparatuur in de zorgorganisaties.’ Met deze Subsidieregeling willen
we zorginstellingen de basisinfrastructuur laten verbeteren, zodat de basisinfrastructuur
de zorginstelling en de medewerkers ondersteunt om ICT en technologieën eenvoudig
in gebruik te nemen. Door het verbeteren van de basisinfrastructuur kunnen ook andere
doelstellingen uit het HLA wijkverpleging worden behaald. Met de basisinfrastructuur
wordt gedoeld op de technische randvoorwaarden die ingevuld moeten zijn door de zorgorganisaties
om gebruik te kunnen maken van huidige beschikbare technologieën. Hierbij kan gedacht
worden aan een goed Wi-Fi netwerk, het beheer van mobiele devices (MDM) en het creëren
van werkplekken met een acceptabele mobiele en vaste (netwerk) snelheid. Deze vormen
van basisinfrastructuur worden ook verder toegelicht op https://handreiking.coreon.nl/.
Indien de zorginstelling een aanvraag indient voor deze activiteit maakt deze een
activiteitenplan waarin een selectie wordt gemaakt van veranderingen die de zorginstelling
wil doorvoeren. Dit activiteitenplan zal daarna worden geïmplementeerd. De zorginstelling
zorgt dat de veranderingen goed aansluiten op eventuele afspraken in het sociaal domein.
Voor deze activiteit worden eenmalige implementatiekosten van hard- en software vergoed
als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c aanvullend op de personele kosten als
bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b. Daarbij gaat het om eenmalige aanschafkosten
(exclusief lease) en eenmalige kosten voor personeel of externen om de hard- en software
in gebruik te nemen. Denk hierbij aan kosten rondom installatie en het trainen van
personeel. Uit artikel 7, tweede lid, volgt dat doorlopende kosten van hard- en software
zijn niet subsidiabel zijn. Hierbij kan worden gedacht aan abonnementskosten, onderhoudskosten
en reguliere inzet van personeel om hard- en software up to date te houden. Deze kosten
moeten zelf worden gedragen door de subsidieontvanger.
G) Een project om nieuwe technologieën toe te passen
Als de basisinfrastructuur goed is ingericht, is het mogelijk om (nieuwe) technologieën
in gebruik te nemen die bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid
van zorg. Sommige technologieën zijn nieuw voor de sector wijkverpleging. Hierbij
kan worden gedacht aan webportalen, apps, serious gaming, virtual reality, beeldbellen,
robotica en domotica. Onderzocht moet worden of deze nieuwe technologieën daadwerkelijk
meerwaarde hebben ten opzichte van de kwaliteit en toegankelijkheid van de wijkverpleging.
Zolang dit onduidelijk is, wordt de inzet van nieuwe technologie immers veelal niet
gecontracteerd door verzekeraars en aanbieders.
Met nieuwe technologieën worden technologieën bedoeld die landelijk gezien bij minder dan 100
cliënten in gebruik zijn. De technologieën zijn wel dusdanig ontwikkeld dat zij gereed
zijn om in de organisatie te implementeren. De technologie zelf is dus niet meer in
ontwikkeling.
De subsidiabele kosten van deze activiteit zien op de eenmalige implementatiekosten
van hard- en software als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c aanvullend op
de personele kosten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b. Hierbij wordt gedacht
aan eenmalige aanschafkosten (exclusief lease) en eenmalige kosten voor personeel
of externen om de hard- en software in gebruik te nemen. Ook zijn de kosten rondom
installatie en het trainen van personeel subsidiabel. Uit artikel 7, tweede lid, volgt
dat doorlopende kosten van hard- en software niet subsidiabel zijn. Hierbij kan worden
gedacht aan abonnementskosten, onderhoudskosten en reguliere inzet van personeel om
hard- en software up-to-date te houden. Deze kosten moeten zelf worden gedragen door
de subsidieontvanger.
Artikel 4. Activiteitenperiode
Artikel 4 bepaalt de periode waarvoor subsidie kan worden verstrekt. De activiteiten
a) starten tussen 3 mei 2021 en 31 december 2021 en c) worden afgerond tussen 3 mei
2022 en 31 december 2022. Rekening houdende met die start- en beginperiode b) duurt
de projectperiode derhalve ten minste twaalf maanden.
Artikel 5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
Voor subsidieverlening op grond van deze Subsidieregeling is een bedrag van € 114
miljoen beschikbaar. Overschrijding van dit subsidieplafond levert een verplichte
weigeringsgrond op. De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst
van de aanvragen die worden toegewezen. Indien de situatie zich voordoet dat een zorginstelling
of de penvoerder van een samenwerkingsverband een onvolledige aanvraag indient, wordt
deze in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen, conform artikel 4:5 van
de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij geldt de datum van de dag waarop de aanvraag
is aangevuld als datum van ontvangst van de gehele aanvraag.
Artikel 6. Subsidiebedrag
Artikel 6 gaat in op de subsidiebedragen bij de activiteiten waarvoor subsidie wordt
verleend. Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3, onder a tot en met f, wordt
een subsidiebedrag van ten minste € 25.000 en ten hoogste € 250.000 per activiteit
verleend. Bij de activiteit in artikel 3, onder g, wordt ten hoogste een bedrag van
€ 25.000 verleend. Subsidies gelijk aan of minder dan € 25.000 worden niet verstrekt.
Dit volgt uit artikel 9, onder d van de Subsidieregeling. Als een zorginstelling apart
subsidie aanvraagt voor activiteit g, bedoeld in artikel 3, onder g, levert dit namelijk
een verplichte weigeringsgrond op.
Zoals hiervoor overwogen, betreft de subsidie een projectsubsidie als bedoeld in artikel
1.5, onder c, onder 1°, of onder d, van de Kaderregeling.
Artikel 7. Subsidiabele kosten
Artikel 7 bepaalt welke kostenposten bij het uitvoeren van de activiteiten, bedoeld
in artikel 3, wel en niet voor subsidie in aanmerking komen.
Bij de activiteiten onder a komen de personele kosten van uitsluitend de deelnemende
wijkverpleegkundigen, verpleegkundigen en verzorgenden en de verpleegkundigen die
als begeleider optreden voor subsidie in aanmerking. Deze personele kosten zijn tot
een maximum van 50% van de totale personele kosten van activiteit a subsidiabel. Het
subsidiebedrag voor activiteit a zal verder ten minste € 25.000 en ten hoogste € 250.000
bedragen, zo volgt uit artikel 6, eerste lid.
Voor de activiteiten b tot en met g komen naast de personele kosten ook materiële
kosten en overige kosten voor subsidie in aanmerking. Deze kosten zijn tot een maximum
van 75% van die totale kosten van activiteiten b tot en met g subsidiabel. De subsidie
voor de activiteiten b tot en met f zal verder ten minste € 25.000 en ten hoogste
€ 250.000 per activiteit bedragen, zo volgt uit artikel 6, eerste lid. De subsidie
voor activiteit g bedraagt ten hoogste € 25.000, zo volgt uit artikel 6, tweede lid.
Conform artikel 9, onder d, kan een zorginstelling niet uitsluitend of separaat voor
activiteit g subsidie aanvragen.
Onder materiële kosten vallen alle materiële kosten (bijvoorbeeld drukwerkkosten)
die aan de te subsidiëren activiteit moeten worden toegerekend. Onder overige kosten
vallen de directe projectkosten, waarvoor u facturen van anderen ontvangt en in uw
administratie bewaart. Het kan bijvoorbeeld gaan om kosten voor uitbesteding van een
deel van het project, om kosten van het inlenen van personeel of om kosten van voor
het project geleverde materialen of diensten. Onder de overige kosten vallen ook de
kosten voor de inhuur van derden.
Voor de activiteiten a en b tot en met g worden personele kosten vergoed. Personele
kosten zijn loonkosten. Tot loonkosten wordt brutoloon, uitkeringen en werkgeverspremies
gerekend. De personele kosten zien in eerste instantie op de kosten van de subsidieaanvrager.
Deelnemers van het samenwerkingsverband kunnen alleen indirect subsidie krijgen voor
personele kosten indien zij dit met de penvoerder in een samenwerkingsverband regelen.
Tot slot volgt uit artikel 7, eerste lid, onder c, dat het bij de activiteiten onder
f en g gaat om de eenmalige implementatiekosten van hard- en software. Deze kosten
zijn subsidiabel tot 30% van de totale implementatiekosten van activiteiten f en g.
voor activiteit g komen deze eenmalige implementatiekosten van hard- en software dus
bovenop de personele kosten, materiële kosten en overige kosten zo volgt uit artikel
7, eerste lid, onder b. Doorlopende kosten van hard- en software komen niet voor subsidie
in aanmerking. Verdere informatie hierover wordt gegeven in de toelichting bij artikel
3.
Artikel 8. Subsidievoorwaarden
Artikel 8 bepaalt enkele voorwaarden waaronder subsidie wordt verstrekt. Deze voorwaarden
zien op activiteit b, als bedoeld in artikel 3. Hiervoor geldt dat ten behoeve van
eenzelfde wijk slechts eenmaal subsidie wordt verstrekt, voor de zorg van gezamenlijk
ten minste 150 cliënten ten tijde van de aanvraag.
Artikel 9. Weigeringsgronden
In enkele gevallen wordt subsidie geweigerd, zo volgt uit artikel 9.
Namelijk a) indien een zorginstelling of een samenwerkingsverband voor de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd reeds subsidie ontvangt, b) indien op basis van
de informatie bij de aanvraag niet aannemelijk is dat het verrichten van de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd leidt tot een duurzame verandering in de wijze
waarop de wijkverpleging wordt uitgevoerd, en c) indien een zorginstelling voor meer
dan 50% met ZZP’ers werkt, niet een zorginstelling maar een ZZP’er een contractuele
relatie met cliënten heeft of een ZZP’er geen overeenkomst heeft met een zorginstelling
als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Wet kwaliteit klachten en geschillen
zorg, d) indien een zorginstelling uitsluitend subsidie voor activiteit g, bedoeld
in artikel 3 onder g, aanvraagt.
Artikel 10. Aanvraag tot subsidieverlening
Artikel 10 gaat in op de aanvraagtermijn en -procedure. De subsidie wordt aangevraagd
door een zorginstelling, dan wel door de penvoerder van een samenwerkingsverband.
De activiteiten als bedoeld in artikel 3, onder b en c, kan alleen worden aangevraagd
door de penvoerder van een samenwerkingsverband. De penvoerder kan per samenwerkingsverband
een subsidieaanvraag indienen.
De overige activiteiten (artikel 3, onder a en d tot en met g) kan uitsluitend worden
aangevraagd door een zorginstelling.
De aanvraag wordt ontvangen in de periode van 3 mei 2021 tot en met 30 juni 2021,
zo volgt uit artikel 10, lid 4, van de Subsidieregeling.
Conform artikel 3.3 van de Kaderregeling dient de penvoerder bij de aanvraag een activiteitenplan
en begroting te voegen. In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling dient de
aanvrager daarnaast aanvullende informatie te verschaffen, zo volgt uit het zesde
lid. Het zevende lid specificeert welke aanvullende gegevens moeten worden verstrekt
door de penvoerder van een samenwerkingsverband indien deze een subsidieaanvraag indient.
In het bijzonder wijs ik hier op de vereiste samenwerkingsverklaring. Het staat een
samenwerkingsverband dat subsidie aanvraagt uiteraard vrij om daarnaast een samenwerkingsovereenkomst
te sluiten waarin de uitvoering van de door de partners te verrichten activiteiten
nader wordt uitgewerkt.
Artikel 11. Bevoorschotting en betaling
Bij een besluit tot subsidieverlening worden gelijktijdig voorschotten verleend. Deze
voorschotten worden gelijkmatig verspreid over de projectperiode, en worden per kwartaal
uitbetaald aan de subsidieontvanger. Uitbetaling vindt plaats direct opvolgend aan
een toekenning.
Artikel 12. Tussentijds voortgangsrapportage
Artikel 12 stelt als aanvullende verplichting een tussentijdse voortgangsrapportage
aan de subsidieontvanger. Deze tussentijdse voortgangsrapportage ziet op een verslag
dat eenmaal per 12 maanden wordt uitgebracht. Het besluit tot subsidieverlening bepaalt
op welk moment en op welke wijze tussentijds verslag moet worden uitgebracht. De subsidieontvanger
gaat daarbij in op de voortgang en resultaten van haar activiteiten en haar inspanningen
daarvoor.
Artikel 13. Publicatie
Daarnaast geldt als aanvullende verplichting dat een subsidieontvanger een samenvatting
aanlevert van de activiteiten waarvoor zij subsidie heeft verkregen. Deze samenvatting
wordt vervolgens gepubliceerd aan het einde van de subsidieperiode, maar voor deze
verstrijkt. De samenvatting wordt om niet en voor een ieder toegankelijk gemaakt.
Artikel 14. Aanvraag tot vaststelling
Artikel 14 betreft de aanvraag tot vaststelling. Afhankelijk van de hoogte van het
subsidiebedrag legt een subsidieontvanger verantwoording af aan de hand van een activiteitenverslag,
conform artikel 7.7, eerste lid, van de Kaderregeling, dan wel aan de hand van een
activiteitenverslag en een financieel verslag, conform artikel 1.1 en artikel 7.8,
eerste lid, van de Kaderregeling. In het activiteitenverslag gaat de aanvrager in
op a) zijn inspanningen om de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit te voeren
en de bijbehorende doelen te bereiken en b) de acties die hij heeft ondernomen om
de beoogde veranderingen na afloop van de subsidieperiode vast te houden.
De subsidie wordt vastgesteld conform artikel 7.7, tweede lid, dan wel artikel 7.8,
derde lid, van de Kaderregeling.
Artikel 15. Hardheidsclausule
Artikel 15 betreft een hardheidsclausule. Op grond daarvan kan in geval van bijzondere,
zwaarwegende omstandigheden worden afgeweken van één of meer bepalingen uit deze regeling,
als het belang van de desbetreffende bepaling(en) niet zwaarder weegt dan de gesignaleerde
onbillijkheden.
Artikel 16. Inwerkingtreding en vervaldatum
In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving (zoals
opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving), treedt deze
regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst. Hiervoor is gekozen om zorginstellingen en penvoerders
van samenwerkingsverbanden zo snel mogelijk de gelegenheid te geven om de activiteiten
uit de Subsidieregeling uit te voeren.
De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2023.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge