Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2021, 11856 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2021, 11856 | Besluiten van algemene strekking |
Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek
Besluit van 3 maart 2021, nr. 2021-38397
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een actualisatie van het besluit van 21 december 2020, nr. 2020-247116 ( Stcrt. 2020, 68989 ) (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 januari 2021, nr. 2021-13914 ( Stcrt. 2021, 5354 )).
In dit besluit zijn nieuwe goedkeuringen opgenomen. Deze zien op de volgende onderwerpen:
• Termijn verkoop voorraad tabaksproducten aan wederverkopers (onderdeel 5.2)
• Gebruikelijk loon 2021 AB-houders (onderdeel 6.3);
• Werkkostenregeling 2021 (onderdeel 6.4);
• Urencriterium (onderdeel 8.2);
• Belastingvrijstelling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (onderdeel 8.5);
• Herinvesteringsreserve: ruiming pelsdieren en overheidsingrijpen (onderdeel 8.8.2).
Daarnaast zijn een aantal bestaande maatregelen verlengd:
• Tijdelijke uitstelbeleid (onderdelen 3, 4 en 5);
• Versoepeling van enkele administratieve handelingen in de loonbelasting (onderdeel 6.1);
• Ter beschikking stellen van zorgpersoneel (onderdeel 9a.1);
• Btw nultarief mondkapjes (onderdeel 9c);
• Btw nultarief COVID-19-vaccins en COVID-19-testkits (onderdeel 9d);
• Heffing over Duitse netto-uitkeringen (onderdeel 10).
Het besluit van 21 december 2020, nr. 2020-247116 ( Stcrt. 2020, 68989 ) (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 januari 2021, nr. 2021-13914 ( Stcrt. 2021, 5354 )) is ingetrokken.
De bijzondere omstandigheden als gevolg van de coronacrisis zijn voor het kabinet aanleiding voor het treffen van economische en fiscale maatregelen. Deze maatregelen zijn aangekondigd als onderdeel van het noodpakket economie en banen dat is beschreven in de brieven van het kabinet aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.
In dit beleidsbesluit geef ik uitvoering aan fiscale maatregelen in de vorm van concrete goedkeuringen. Ook geef ik een toelichting op een bestaande mogelijkheid tot het verlagen van een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting en op de mogelijkheid tot termijnverlenging inzake de herinvesteringsreserve en verwijs ik naar een apart besluit waarin ik regel dat bij een betaalpauze een eigenwoningschuld die onder de fiscale aflossingseis valt, blijft behoren tot de eigenwoningschuld.
De goedkeuringen zien op de volgende onderwerpen:
− Verschuldigdheid van, oninbare vorderingen en teruggaafverzoeken energiebelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie;
− Uitstel van betaling van belastingschulden;
− Mededelingsplicht bodemrecht;
− Verklaring betaalgedrag;
− Melding betalingsonmacht;
− G-rekening;
− Betalingsregeling voor de opgebouwde belastingschuld;
− Betalingsverzuimboeten;
− Termijn verkoop voorraad tabaksproducten aan wederverkopers;
− Bepaalde wettelijke administratieve verplichtingen rondom de loonheffingen;
− Ongewijzigd doorlopen vaste reiskostenvergoedingen en andere vaste vergoedingen in de loonheffingen;
− Gebruikelijk loon;
− Werkkostenregeling;
− Termijn bij gebruikmaking terugwerkende kracht bij geruisloze omzetting, bedrijfsfusie, juridische fusie, splitsing en geruisloze terugkeer;
− Urencriterium;
− Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren & subsidie financiering vaste lasten MKB;
− Continuïteitsbijdragen zorglichamen;
− Verlenging overgangsregelingen zorg- en sociale werkbedrijf-lichamen;
− Herinvesteringsreserve: ruiming pelsdieren en overheidsingrijpen;
− Btw gevolgen van het ter beschikking stellen van zorgpersoneel;
− Btw gevolgen van het gratis verstrekken van medische hulpgoederen en ‑apparatuur;
− Btw-tarief bij online diensten door sportscholen;
− Btw-tarief bij levering van mondkapjes;
− Btw-tarief bij levering van COVID-19-vaccins en COVID-19-testkits;
− Heffing over Duitse netto-uitkeringen;
− Reisaftrek in de inkomstenbelasting;
− Uitstel termijnen Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies;
− Voorkomen van dubbele meldingen vanwege het feit dat niet alle lidstaten gebruikmaken van de mogelijkheid de termijnen voor het melden van constructies te verschuiven.
De goedkeuringen zijn gebaseerd op een redelijke wetstoepassing gegeven de bijzondere omstandigheden veroorzaakt door de coronacrisis en waar nodig op de artikelen 62 tot en met 64 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De beleidsmaatregelen hebben een tijdelijk karakter en zullen daarom worden ingetrokken zodra de omstandigheden dit mogelijk maken.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst
Energiebelasting
Invorderingswet 1990
Leidraad invordering 2008
Opslag duurzame energie- en klimaattransitie
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994
Wet belastingen op milieugrondslag
Wet op de omzetbelasting 1968
Wet inkomstenbelasting 2001
Wet op de loonbelasting 1964
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Bij levering of verbruik van aardgas en elektriciteit zijn energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) verschuldigd. Het tijdstip van verschuldigdheid is geregeld in artikel 56, eerste en derde lid, Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). Hierbij worden vier situaties onderscheiden.
De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. De beschrijving van de vier situaties en de goedkeuring voor (delen van) die situaties zijn hierna in afzonderlijke onderdelen opgenomen (onderdelen 2.1 tot en met 2.4).
Het toepassen van de goedkeuringen in onderdelen 2.1 en 2.2 kan tot een onbedoeld effect leiden bij verzoeken om teruggaaf van EB en ODE. Om dit onbedoelde effect op te heffen is in onderdeel 2.5 een goedkeuring opgenomen.
Op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel a, Wbm zijn voor leveringen van aardgas en elektriciteit in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of een voorschotbedrag wordt ontvangen de EB en de ODE verschuldigd op het tijdstip van de uitreiking van de voorschotnota of de ontvangst van het voorschotbedrag en op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om in de situatie dat de eindfactuur van een klant betrekking heeft op een kalendermaand soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit in gevallen als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel a, Wbm voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, op een later tijdstip worden verschuldigd dan op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen of een eindfactuur wordt uitgereikt.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende 6 voorwaarden:
a. Het tijdvak waarop de eindfactuur betrekking heeft is een kalendermaand;
b. De uitgereikte voorschotnota, het ontvangen voorschotbedrag en de eindfactuur zien op leveringen in de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, augustus 2020 of september 2020;
c. Op de uitgereikte voorschotnota of in het ontvangen voorschotbedrag is voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, augustus 2020 of september 2020 geen bedrag voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, opgenomen;
d. Op de uitgereikte eindfactuur is voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, augustus 2020 of september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, niet in rekening gebracht;
e. Voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 worden de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, uiterlijk in december 2020 via een aanvullende factuur (of facturen) op de eindfactuur alsnog in rekening gebracht en verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvullende factuur (of facturen) wordt uitgereikt;
f. In het geval er uiterlijk in december 2020 geen aanvullende factuur is uitgereikt voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 worden voor die leveringen de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, verschuldigd op 1 januari 2021.
De afnemer/ondernemer kan op basis van de aanvullende factuur eventueel aanspraak maken op aftrek van de daarop in rekening gebrachte btw.
Door deze goedkeuring en de daaraan gestelde voorwaarden wordt bewerkstelligd dat wanneer de eindfactuur van een klant betrekking heeft op een kalendermaand, de energieleverancier de EB en de ODE op een later moment verschuldigd is en deze belastingen dus ook later op aangifte zal afdragen.
Doordat de energieleverancier op de voorschotnota, in het voorschotbedrag en op de eindfactuur geen bedrag opneemt voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, komt dit uitstel van verschuldigdheid ten goede aan de klanten van de energieleveranciers.
Op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel b, Wbm zijn voor leveringen van aardgas en elektriciteit, in gevallen waarin geen voorschotnota wordt uitgereikt of voorschotbedrag wordt ontvangen, maar wel een factuur wordt uitgereikt, de EB en de ODE verschuldigd op het tijdstip van de uitreiking van die factuur. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit in gevallen als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel b, Wbm voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, op een later tijdstip worden verschuldigd dan op het tijdstip van de uitreiking van de factuur.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende 4 voorwaarden:
a. De uitgereikte factuur ziet op leveringen in de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, augustus 2020 of september 2020;
b. Op de uitgereikte factuur is voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020, juni 2020, juli 2020, augustus 2020 of september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, niet in rekening gebracht;
c. Voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 worden de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, uiterlijk in december 2020 via een aanvullende factuur (of facturen) alsnog in rekening gebracht en verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvullende factuur (of facturen) wordt uitgereikt;
d. In het geval er uiterlijk in december 2020 geen aanvullende factuur is uitgereikt voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 worden voor die leveringen de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, verschuldigd op 1 januari 2021.
De afnemer/ondernemer kan op basis van de aanvullende factuur eventueel aanspraak maken op aftrek van de daarop in rekening gebrachte btw.
Door deze goedkeuring en de daaraan gestelde voorwaarden wordt bewerkstelligd dat de energieleverancier de EB en de ODE op een later moment verschuldigd is en deze belastingen dus ook later op aangifte zal afdragen.
Doordat de energieleverancier op de betreffende factuur geen EB en ODE, noch de btw hierover, in rekening brengt, komt dit uitstel van verschuldigdheid ten goede aan de klanten van de energieleveranciers.
Op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel c, Wbm zijn voor leveringen van aardgas en elektriciteit in overige gevallen (er wordt geen voorschotnota uitgereikt, geen voorschotbedrag ontvangen en geen factuur uitgereikt) de EB en de ODE verschuldigd op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit in gevallen als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel c, Wbm voor leveringen in de maanden april 2020 tot en met september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, niet worden verschuldigd op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt, maar op 1 januari 2021.
In een aantal gevallen is de verbruiker op grond van artikel 53, tweede lid, Wbm de EB en de ODE verschuldigd, te weten bij:
– Het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien dit product is verkregen door tussenkomst van een gasbeurs of elektriciteitsbeurs;
– Het verbruik van aardgas of elektriciteit door degene die leveringen aan de verbruiker verricht;
– Het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien het aardgas of de elektriciteit is verkregen op andere wijze dan door een levering.
Artikel 56, derde lid, Wbm bepaalt dat de belasting dan verschuldigd is op het tijdstip waarop het verbruik plaatsvindt. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat met betrekking tot gevallen als bedoeld in artikel 56, derde lid, Wbm voor verbruik in de maanden april 2020 tot en met september 2020 de EB en de ODE niet worden verschuldigd op het tijdstip waarop het verbruik plaatsvindt, maar op 31 december 2020.
Bij levering van aardgas en elektriciteit zijn EB en ODE verschuldigd. In onderdelen 2.1 en 2.2 van dit besluit keur ik voor bepaalde leveringen van aardgas en elektriciteit in de maanden april 2020 tot en met september 2020 goed dat de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, op een later tijdstip worden verschuldigd dan normaal.
Bij beide onderdelen is een van de voorwaarden voor de goedkeuring dat voor leveringen in die maanden de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, uiterlijk in december 2020 via een aanvullende factuur (of facturen) alsnog in rekening worden gebracht. Die belastingen worden verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvullende factuur (of facturen) wordt uitgereikt.
Het toepassen van deze goedkeuringen kan gevolgen hebben voor verzoeken om teruggaaf, bedoeld in de artikelen 67, 68, 69, 70 en 70a Wbm. In het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag is namelijk bepaald dat die verzoeken om teruggaaf moeten worden gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode of het tijdvak.
Het is mogelijk dat voor leveringen van aardgas en elektriciteit in de periode april 2020 tot en met september 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, nog niet in rekening zijn gebracht binnen die termijn. Er kan dan niet tijdig een verzoek om teruggaaf worden gedaan. Dit is een onbedoeld effect van die twee goedkeuringen. Om dit onbedoelde effect op te heffen keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat verzoeken om teruggaaf, als bedoeld in de artikelen 67, 68, 69, 70 en 70a Wbm, kunnen worden gedaan binnen dertien weken na 31 december 2020. Deze goedkeuring geldt voor leveringen van aardgas en elektriciteit in de periode april 2020 tot en met september 2020 waarbij de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, in een aanvullende factuur (of facturen) in rekening zijn gebracht en die factuur (of facturen) bij het verzoek om teruggaaf wordt overgelegd. (In die gevallen heeft de leverancier gebruik gemaakt van de goedkeuring in onderdeel 2.1 of 2.2 van dit besluit).
De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om bij het toepassen van de goedkeuring in onderdeel 2.1 of 2.2 in het geval van zgn. oninbare vorderingen bij de aanvullende factuur (of facturen) geen rekening te hoeven houden met ontvangen bedragen voor voorschotten en (eind)facturen waarop geen bedrag voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, is opgenomen. Hiertoe zijn in onderdeel 2.6 twee goedkeuringen opgenomen.
Bij levering van aardgas en elektriciteit zijn EB en ODE verschuldigd. De in een tijdvak verschuldigd geworden EB en ODE moet op aangifte worden voldaan en binnen 1 maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte zijn betaald.
In onderdelen 2.1 en 2.2 van dit besluit keur ik voor bepaalde leveringen van aardgas en elektriciteit in de maanden april 2020 tot en met september 2020 goed dat de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, op een later tijdstip worden verschuldigd dan normaal.
Bij beide onderdelen is een van de voorwaarden voor de goedkeuring dat voor leveringen in die maanden de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, uiterlijk in december 2020 via een aanvullende factuur (of facturen) alsnog in rekening worden gebracht. Die belastingen worden verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvullende factuur (of facturen) wordt uitgereikt. Dit levert een liquiditeitsvoordeel op voor de klanten van de energieleveranciers.
Als onderdeel 2.1 of 2.2 van dit besluit wordt toegepast, dan bestaat de kans dat de oorspronkelijke factuur wel nog (gedeeltelijk) kan worden betaald, maar de aanvullende factuur niet meer of slechts gedeeltelijk.
Op basis van de bestaande regelgeving kan de energieleverancier op zijn maandelijkse aangifte EB/ODE een vermindering toepassen op de verschuldigde EB en ODE, voor zover komt vast te staan dat een door de belastingplichtige ter zake te ontvangen bedrag niet is en niet zal worden ontvangen (zgn. oninbare vorderingen). Voor de btw geldt eenzelfde regeling. Voor zover de voorschotten en (eind)facturen waarop geen bedrag voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, is opgenomen en de aanvullende factuur (of facturen) voor de EB en ODE, en de btw hierover, oninbaar blijken, kunnen de bestaande regelingen van artikel 92 Wbm en artikel 29 Wet OB worden toegepast. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om onderdeel 2 zodanig aan te vullen dat bij het toepassen van de goedkeuring in onderdeel 2.1 of 2.2 in het geval van oninbare vorderingen ontvangen bedragen volgtijdig mogen worden toegerekend aan voorschotten en (eind)facturen waarop geen bedrag voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, is opgenomen en de aanvullende factuur (of facturen). Dit geldt ook voor de situaties waarbij een aanvullende factuur in 2021 wordt uitgereikt. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring 1 (oninbare vorderingen bij toepassing onderdeel 2.1 van dit besluit)
Ik keur goed dat bij toepassing van onderdeel 2.1 van dit besluit, voor leveringen in kalendermaanden binnen de periode april 2020 t/m september 2020 ontvangen bedragen:
• eerst volgtijdig worden toegerekend aan de in onderdeel 2.1, voorwaarde c, bedoelde voorschotten, en de in onderdeel 2.1, voorwaarde d, bedoelde eindfacturen, en
• vervolgens volgtijdig worden toegerekend aan de in onderdeel 2.1, voorwaarde e, bedoelde aanvullende factuur (of facturen), dan wel aan de in 2021 alsnog uitgereikte aanvullende factuur (of facturen) indien sprake is van de situatie als bedoeld in onderdeel 2.1, voorwaarde f.
Goedkeuring 2 (oninbare vorderingen bij toepassing onderdeel 2.2 van dit besluit)
Ik keur goed dat bij toepassing van onderdeel 2.2 van dit besluit, voor leveringen in kalendermaanden binnen de periode april 2020 t/m september 2020 ontvangen bedragen:
• eerst volgtijdig worden toegerekend aan de in onderdeel 2.2, voorwaarde b, bedoelde facturen, en
• vervolgens volgtijdig worden toegerekend aan de in onderdeel 2.2, voorwaarde c, bedoelde aanvullende factuur (of facturen), dan wel aan de in 2021 alsnog uitgereikte aanvullende factuur (of facturen) indien sprake is van de situatie als bedoeld in onderdeel 2.2, voorwaarde d.
Ondernemers die door bijzondere omstandigheden waarvan de oorzaak buiten hun invloed ligt, tijdelijk in liquiditeitsproblemen zijn gekomen kunnen om uitstel van betaling vragen, het zogenoemde ‘bijzonder uitstel’. Dit is geregeld in artikel 25.6.2a LI. De gevolgen van de coronacrisis geven aanleiding voor een tijdelijk soepeler beleid. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring 1 (drie maanden geen invorderingsmaatregelen)
Ik keur goed dat de ontvanger na ontvangst van een verzoek om uitstel van betaling door een ondernemer van een van de hierna genoemde belastingen, dat is ingediend op of na 12 maart 2020 doch uiterlijk 30 juni 2021, gedurende drie maanden, doch uiterlijk tot en met 30 juni 2021 geen invorderingsmaatregelen treft.
Het verzoek om uitstel kan schriftelijk of digitaal via een daartoe bestemd formulier worden ingediend nadat er een belastingaanslag is opgelegd. Het verzoek om uitstel wordt geacht een verzoek om uitstel van betaling te zijn van alle openstaande en nog op te leggen belastingaanslagen waarop deze goedkeuring betrekking heeft.
Deze goedkeuring geldt voor de volgende belastingen: loonheffingen, omzetbelasting, inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, vennootschapsbelasting, kansspelbelasting, assurantiebelasting, verhuurderheffing, milieubelastingen (energiebelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE), kolenbelasting, afvalstoffenbelasting, belasting op leidingwater), accijnzen en verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
Deze goedkeuring geldt tevens voor belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) die is verschuldigd vanaf 1 mei 2020 door een onderneming die beschikt over een vergunning in de zin van artikel 8 van de Wet BPM.
Deze goedkeuring geldt niet voor de omzetbelasting, de accijnzen, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de kolenbelasting voor zover deze belastingen worden geheven met toepassing van de douanewetgeving ter zake van de invoer.
Er wordt geen uitstel van betaling verleend en verleend uitstel van betaling wordt ingetrokken als de belangen van de Staat zich tegen (verder) uitstel verzetten. Dit is onder meer het geval als de ontvanger vreest voor misbruik van de situatie waardoor verhaalsmogelijkheden in gevaar komen.
Goedkeuring 2 (uitstel langer dan drie maanden)
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de ontvanger uitstel van betaling van belasting verleent voor een periode langer dan drie maanden. De ondernemer kan om deze langere uitsteltermijn vragen in zijn eerste verzoek om uitstel, of kan hier na zijn eerste uitstelverzoek doch uiterlijk 30 juni 2021, alsnog schriftelijk of digitaal via een daartoe bestemd formulier om vragen.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende zes voorwaarden:
a. De bestaande betalingsproblemen maken langer uitstel noodzakelijk.
b. Deze betalingsproblemen zijn hoofdzakelijk door de coronacrisis ontstaan.
c. Er is voor de belastingschuld waarvoor het uitstel wordt gevraagd voldaan aan de aangifteplicht.
d. Het gevraagde uitstel heeft betrekking op een of meer belastingen genoemd in goedkeuring 1.
e. De ondernemer verklaart dat geen bonussen worden uitgekeerd aan de Raad van Bestuur en de directie van de onderneming, geen dividend wordt uitgekeerd en geen eigen aandelen worden ingekocht in de periode vanaf het indienen van het uitstelverzoek totdat het uitstel dat ingevolge deze goedkeuring is verleend wordt ingetrokken of vervalt. Onder bonussen worden mede begrepen winstuitdelingen en andere betalingen die kenmerken van bonussen hebben. Deze voorwaarde ziet niet op bonussen, dividenden en aandelen waarvan de uitbetaling en inkoop na het uitstelverzoek plaatsvindt, maar de daaraan ten grondslag liggende beslissing in 2019 is genomen.
f. Als de totale belastingschuld ten tijde van ontvangst van het verzoek om uitstel € 20.000 of meer bedraagt is een verklaring van een derde-deskundige vereist die voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in goedkeuring 3.
Er wordt geen uitstel van betaling verleend en verleend uitstel van betaling wordt ingetrokken als de belangen van de Staat zich tegen (verder) uitstel verzetten.
Verleend uitstel van betaling op grond van deze goedkeuring wordt ingetrokken per 1 juli 2021, met dien verstande dat de ontvanger de ondernemer in de gelegenheid stelt om de belastingschuld met een betalingsregeling af te lossen (zie hiervoor onderdeel 3.5).
Goedkeuring 3 (verklaring derde-deskundige)
Ik keur goed dat de verklaring van de derde-deskundige, die op grond van goedkeuring 2 is vereist bij een belastingschuld van € 20.000 of meer, door de Belastingdienst wordt geaccepteerd als de verklaring in ieder geval de volgende elementen bevat:
– Een verklaring dat aannemelijk is dat er sprake is van bestaande of op korte termijn te verwachten betalingsproblemen op het moment van het verzoek om uitstel. Bij ‘korte termijn’ valt te denken aan de periode waarin de actuele beperkingen van het kabinet ten aanzien van de betreffende ondernemer gelden.
– Een verklaring dat aannemelijk is dat deze betalingsproblemen hoofdzakelijk door de coronacrisis zijn ontstaan.
– Een liquiditeitsprognose die volgens de derde-deskundige plausibel is. Deze prognose is opgesteld, door de derde-deskundige dan wel de ondernemer zelf, aan de hand van de feiten en omstandigheden die op het moment van het indienen van het verzoek om uitstel van betaling bekend zijn.
In de toelichting bij de verklaring geeft de derde-deskundige aan welke documenten of gegevens door de ondernemer zijn verstrekt. Zo nodig licht hij dit nader toe. Niet vereist is dat de derde-deskundige een zogenoemde assuranceverklaring geeft dat de ondernemer voldoet aan de voorwaarden.
Goedkeuring 4 (samenloop uitstelvormen)
Ik keur goed dat noch het feit dat aan de ondernemer eerder uitstel op grond van het bestaande beleid is verleend, noch het feit dat de ondernemer verzoekt om een andere vorm van uitstel, een belemmering vormt voor het toekennen van uitstel van betaling op grond dit onderdeel.
Goedkeuring 5 (geen verrekening)
Ik keur goed dat de ontvanger gedurende de periode van uitstel, bedoeld in goedkeuring 1 en 2, alsmede de periode van de betalingsregeling, bedoeld in onderdeel 3.5, geen belastingteruggaven (van enige soort) verrekent met de belastingschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend, tenzij de ondernemer hierom verzoekt of de belangen van de Staat worden geschaad.
Deze goedkeuring 5 is niet van toepassing bij de verrekening van rechten bij invoer.
Voornoemde goedkeuringen 1 tot en met 5 gelden in aanvulling op het uitstelbeleid als verwoord in artikel 25.6 LI.
Bij het robuust faciliteren van uitstel van betaling van belasting past een soepelere houding ten aanzien van een aantal aanvullende onderwerpen. Deze soepelere houding komt tot uitdrukking in onderstaande goedkeuringen.
Goedkeuring 1
Ik keur goed dat, in afwijking van artikel 22bis.1, ad 1.B.c LI, de verplichting tot mededeling, bedoeld in artikel 22bis, tweede lid of derde lid IW niet geldt in het geval de derde en de ondernemer in verband met de gevolgen van de coronacrisis nader zijn overeengekomen dat de termijn waar binnen de vordering ter zake waarvan het pandrecht of het eigendomsrecht van de derde geldt dient te worden afbetaald, wordt verlengd.
Goedkeuring 2
Ik keur goed dat in afwijking van artikel 22bis.2, ad a LI de meldingsplicht van het voornemen om rechten op een bodemzaak of bodemzaken uit te oefenen of enigerlei andere handeling te (laten) verrichten waardoor het niet meer als bodemzaak kwalificeert, niet van toepassing is als de betalingsachterstand is veroorzaakt door de gevolgen van de coronacrisis.
Goedkeuring
Ik keur goed dat in afwijking van artikel 35.12.2 LI de ontvanger, indien voldaan wordt aan de overige voorwaarden, een schone verklaring betalingsgedrag afgeeft als voor de nageheven loonheffingen of voor de (door de uitlener verschuldigde) omzetbelasting ingevolge dit besluit geen invorderingsmaatregelen worden genomen of zolang de ondernemer daarvoor uitstel van betaling geniet.
Goedkeuring
Ik keur goed dat voor zover het verzoek om uitstel van betaling op grond van dit besluit betrekking heeft op de verschuldigde belasting die behoorde te zijn afgedragen of voldaan vanaf 12 maart 2020 en uiterlijk op 30 juni 2021, het verzoek in voorkomend geval mede geldt als tijdige melding van betalingsonmacht als bedoeld in artikel 36, tweede lid IW. De melding wordt bovendien rechtsgeldig geacht, tenzij achteraf blijkt dat de betalingsonmacht niet hoofdzakelijk verband houdt met de gevolgen van de coronacrisis.
Goedkeuring 1
Ik keur goed dat in afwijking van artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004, het saldo van de g-rekening dat overeenkomt met de verschuldigde loonheffing en omzetbelasting waarvoor ingevolge dit besluit geen invorderingsmaatregelen worden genomen of uitstel van betaling wordt genoten op verzoek kan worden gedeblokkeerd door de ontvanger. De in de vorige volzin bedoelde verruiming kan worden beperkt in situaties van misbruik of oneigenlijk gebruik.
Goedkeuring 2
Ik keur goed dat uitwinning van de g-rekening achterwege blijft zolang ingevolge dit besluit geen invorderingsmaatregelen worden genomen of uitstel van betaling wordt genoten, tenzij de belangen van de Staat zich daartegen verzetten.
Gelet op de bijzondere omstandigheden van de coronacrisis, vind ik het passend om naast de reguliere betalingsregeling voor ondernemers (in artikel 25.6 LI e.v.), voor de in dit onderdeel bedoelde belastingschulden van ondernemers een meer ruimhartige betalingsregeling toe te staan. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de ontvanger tot 1 oktober 2024 uitstel van betaling verleent voor de volgende belastingschulden:
• Belastingschulden die betaald hadden moeten zijn in de periode van 12 maart 2020 tot 1 juli 2021 en waarvoor ingevolge goedkeuring 1 van onderdeel 3.1 van dit besluit geen invorderingsmaatregelen zijn genomen;
• Belastingschulden van ondernemers die na 31 maart 2021 uitstel van betaling hebben verzocht en waarvoor ingevolge goedkeuring 1 van onderdeel 3.1 van dit besluit geen invorderingsmaatregelen zijn genomen. Hierbij geldt als voorwaarde dat de ondernemer een aanvullend verzoek voor de betalingsregeling indient voor 1 juli 2021 en aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden van goedkeuring 2 van onderdeel 3.1 van dit besluit; of
• Belastingschulden waarvoor ingevolge goedkeuring 2 van onderdeel 3.1 van dit besluit uitstel van betaling is verleend.
• De ondernemer lost de hiervoor bedoelde belastingschulden af voor 1 oktober 2024 met een betalingsregeling. Hierbij geldt de voorwaarde dat de ondernemer na afloop van de in goedkeuring 1 en 2 van onderdeel 3.1 bedoelde periode nieuw opkomende fiscale en andere financiële verplichtingen – waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen – bijhoudt.
Uitgangspunten van de betalingsregeling zijn dat de belastingschuld wordt afgelost in 36 maandelijkse gelijke termijnen en in oktober 2021 aanvangt. De uiterste betaaldatum van de eerste betalingstermijn is 31 oktober 2021. Elke volgende termijn vervalt telkens een maand later. Hiervan kan worden afgeweken als de ondernemer aannemelijk maakt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is in oktober 2021 aan te vangen met het aflossen van zijn coronaschuld, bijvoorbeeld als zijn liquiditeitspositie dat vanwege de beperkende maatregelen van het kabinet nog niet in redelijkheid toelaat. De ondernemer kan in dat geval op een later moment beginnen met aflossen, met dien verstande dat de belastingschuld ook dan uiterlijk 1 oktober 2024 volledig moet zijn afgelost.
Als blijkt dat de ondernemer gedurende het uitstel van betaling dat hem ingevolge dit besluit is toegekend niet (meer) voldoet aan de voorwaarden die gelden voor het op grond van onderdeel 3.1, goedkeuring 2, verleende uitstel van betaling of voor deze betalingsregeling, kan de ontvanger de betalingsregeling als bedoeld in dit onderdeel weigeren of beëindigen. Alvorens de ontvanger de regeling beëindigt, of weigert stelt hij de ondernemer in de gelegenheid om alsnog binnen veertien dagen aan de voorwaarden te voldoen. De betalingsregeling wordt eveneens niet toegekend of ingetrokken als de belangen van de Staat zich tegen de betalingsregeling verzetten.
Voorbeeld 1
Een ondernemer heeft een belastingschuld die het gevolg is van een onbetaalde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak oktober 2019 met een dagtekening van 28 december 2019. Deze belastingschuld had uiterlijk 11 januari 2020 betaald moeten zijn. Op 23 maart 2020 verzoekt de ondernemer om uitstel van betaling op grond van goedkeuring 1 van onderdeel 3.1 van dit besluit. De ondernemer voldoet de door hem aangegeven omzetbelasting niet gedurende de drie maanden waarin geen invorderingsmaatregelen worden genomen. Hij heeft in deze periode geen andere te betalen belastingen. De ondernemer doet geen verzoek om verlengd uitstel van betaling. De ontvanger zal in dit geval op grond van de goedkeuring van dit onderdeel een betalingsregeling toekennen voor de omzetbelastingschulden die gedurende de drie maanden vanaf het verzoek zijn geformaliseerd en de schulden die op aangifte moesten zijn voldaan gedurende de drie maanden. De betalingsregeling geldt in dit geval dus voor de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de maanden februari, maart en april. De betalingsregeling geldt niet voor de schuld als gevolg van de onbetaalde naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak oktober 2019. De ondernemer moet die naheffingsaanslag per omgaande betalen of hiervoor alsnog uitstel van betaling aanvragen op grond van het reguliere beleid van artikel 25 LI.
Voorbeeld 2
Een ondernemer heeft een belastingschuld die het gevolg is van een onbetaalde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak oktober 2019 met een dagtekening van 28 december 2019. Deze belastingschuld had uiterlijk 11 januari 2020 betaald moeten zijn. Op 23 maart 2020 verzoekt de ondernemer om uitstel van betaling op grond van goedkeuring 1 van onderdeel 3.1 van dit besluit. De ondernemer doet ook een verzoek om verlengd uitstel van betaling en krijgt uitstel tot en met 30 juni 2021 toegekend. De ondernemer voldoet de door hem aangegeven omzetbelasting niet gedurende de drie maanden waarin geen invorderingsmaatregelen worden genomen en de daaropvolgende periode waarin hij uitstel van betaling geniet. In dit geval zal ook de schuld als gevolg van de onbetaalde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak oktober 2019 onderdeel van de betalingsregeling zijn. Dit geldt ook voor de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de maanden februari 2020 tot en met mei 2021. Voor deze belastingschulden is immers uitstel van betaling genoten op grond van goedkeuring 2 van onderdeel 3.1 van dit besluit. De over juni 2021 aangegeven omzetbelasting moet de ondernemer tijdig op aangifte voldoen. Deze aangifte moet de ondernemer uiterlijk 31 juli 2021 voldoen. Deze datum ligt na het vervallen van het uitstel.
Ik acht het onwenselijk dat ondernemers waaraan uitstel van betaling vanwege betalingsproblemen als gevolg van de coronacrisis is verleend, worden beboet omdat zij niet (tijdig) aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat verzuimboeten voor betalingsverzuimen begaan in de periode van 12 maart 2020 tot aan de datum waarop het uitstel van betaling van dit besluit eindigt (zie onderdeel 3.1), worden geacht niet te zijn opgelegd. Als een verzuimboete wordt opgelegd, zorgt de ontvanger ervoor dat deze ambtshalve wordt vernietigd. Deze goedkeuring geldt voor alle belastingmiddelen waarvoor de tijdelijke bijzondere uitstelregeling van dit besluit geldt, met dien verstande dat de goedkeuring voor de BPM van toepassing is op betalingsverzuimen die zijn begaan ten aanzien van tijdvakken waarvoor uitstel van betaling is verleend.
De in onderdeel 3.1 van dit besluit opgenomen goedkeuringen met betrekking tot uitstel van betaling van belastingschulden zijn niet van toepassing op de omzetbelasting, de accijnzen, de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de kolenbelasting voor zover deze belastingen worden geheven met toepassing van de douanewetgeving ter zake van de invoer. Voor die gevallen voorziet de douanewetgeving in een eigen regeling. Zie met name de artikelen 110, 112 en 114 van het Douanewetboek van de Unie.
De in onderdeel 3.1 van dit verzamelbesluit opgenomen goedkeuring 5 inzake schorsing van de verrekening van belastingen is niet van toepassing bij de verrekening van rechten bij invoer.
De in onderdeel 4 van dit besluit opgenomen goedkeuring met betrekking tot de verzuimboeten voor betalingsverzuimen begaan in de periode van 12 maart 2020 tot aan de datum waarop het uitstel van betaling op grond van dit besluit eindigt, is in voorkomend geval ook van toepassing op de binnenlandse accijnzen en verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
Per 1 januari 2021 is de accijns op tabaksproducten verhoogd. Tabaksproducten die tegen het dan geldende tarief aan accijns vóór 1 januari 2021 zijn uitgeslagen tot verbruik en die zijn voorzien van een accijnszegel met een tariefcode van vóór 1 januari 2021 mogen op grond van artikel 95a Wet op de accijns tot 1 maart 2021 verkocht worden door de fabrikanten en groothandelaren aan de detaillisten.
Door de bijzondere omstandigheden rondom de coronacrisis en de daarmee samenhangende winkelsluitingen zijn veel verkooppunten van bijzondere tabaksproducten gesloten waardoor deze hun voorraad tabaksproducten niet kunnen verkopen. De voorraden tabaksproducten die vóór januari 2021 zijn uitgeslagen tot verbruik en bestemd zijn voor die verkooppunten zijn mede daardoor bij de fabrikanten en groothandelaren blijven liggen. Deze voorraadvorming is niet terug te voeren op het aanleggen van voorraden in verband met een verhoging van het tarief aan accijns.
Indien deze tabaksproducten niet meer kunnen worden geleverd enkel vanwege de beperking van artikel 95a van de Wet op de accijns zal dat leiden tot vernietiging van nog bruikbare producten onder teruggaaf van de accijns. Die vernietiging dient dan plaats te vinden onder ambtelijk toezicht. Om de extra werkzaamheden die verband houden met het ambtelijk toezicht op de vernietiging van die tabaksproducten te voorkomen tref ik de volgende maatregel.
Goedkeuring
Ik keur goed dat sigaretten en rooktabak die vóór 1 januari 2021 zijn uitgeslagen tot verbruik en waarvan de verpakking is voorzien van de vóór 1 januari 2021 bij de uitslag tot verbruik geldende accijnszegel van 1 maart 2021 tot 1 juni 2021 aan wederverkopers mogen worden verkocht, te koop aangeboden en afgeleverd.
Werkgevers hebben rondom de loonheffingen bepaalde wettelijke administratieve verplichtingen. De huidige bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat werkgevers deze verplichtingen vanwege het thuiswerken van werknemers en de anderhalvemetersamenleving in redelijkheid niet, niet tijdig of niet geheel kunnen nakomen. Dit kan leiden tot een in de wet voorziene sanctie die gelet op de bijzondere omstandigheden niet passend of redelijk is. Dit vind ik ongewenst. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de Belastingdienst een soepel standpunt inneemt in het geval dat een werkgever of werknemer vanwege de coronamaatregelen een wettelijke administratieve verplichting in redelijkheid niet, niet tijdig of niet volledig nakomt en dit voor zover mogelijk herstelt zodra dat kan.
Voorbeeld identificatieplicht nieuwe werknemer
Een werkgever moet voor de eerste werkdag van een werknemer of – als de werknemer op de eerste werkdag wordt aangenomen voor aanvang van de werkzaamheden – de identiteit van de werknemer vaststellen aan de hand van het origineel van een toegelaten identiteitsbewijs en een kopie van het identiteitsbewijs in de loonadministratie opnemen (zie artikel 28, eerste lid, onderdeel f, Wet LB en artikel 7.5 URLB 2011).
Het is in de huidige omstandigheden niet altijd in redelijkheid mogelijk om de identiteit van de werknemer tijdig volgens de wettelijke regeling vast te stellen aan de hand van een origineel identiteitsbewijs. In een dergelijk geval kan de toepassing van het anoniementarief achterwege blijven als de werkgever de identiteit van de werknemer volgens de wettelijke regeling vaststelt zodra hij daar in redelijkheid toe in staat is. Dit laat de verplichting onverlet om een kopie (al dan niet digitaal) van het identiteitsbewijs tijdig op te nemen in de loonadministratie.
Goedkeuring 2 in dit onderdeel ziet op andere vaste vergoedingen. Deze goedkeuring is per 1 januari 2021 vervallen.
Vaste reiskostenvergoeding
Voor reiskosten met een vast en gelijkmatig karakter bestaat de mogelijkheid een vaste onbelaste vergoeding af te spreken, bijvoorbeeld voor het woon-werktraject (zie onderdeel 4 van het besluit van 20 maart 2015, nr. BLKB2015/0188M (Stcrt. 2015, 8385)). Voor veel werknemers leiden de maatregelen rondom de coronacrisis wat betreft de kosten van vervoer tot een verandering van hun reispatroon. Die verandering kan meebrengen dat een werkgever de vaste reiskostenvergoeding moet aanpassen of geheel of gedeeltelijk tot het loon moet rekenen. Dit vind ik in deze bijzondere omstandigheden niet doelmatig en ongewenst. Daarom keur ik voor zoveel nodig het volgende goed.
Goedkeuring 1
Ik keur voor zoveel nodig goed dat een werkgever gedurende het jaar 2020 en de eerste drie maanden van het jaar 2021 voor een vaste reiskostenvergoeding geen gevolgen verbindt aan een wijziging in het reispatroon van een werknemer. De werkgever kan deze goedkeuring ook toepassen voor een vaste reiskostenvergoeding met nacalculatie. Dit betekent dat de werkgever voor deze periode mag blijven uitgaan van de aangenomen feiten waar de vergoeding op gebaseerd is. Als een werkgever een vaste reiskostenvergoeding met ingang van 1 januari of 1 februari 2021 heeft gewijzigd kan hij deze wijziging desgewenst uitstellen tot 1 april 2021. In dat geval kan hij deze goedkeuring ook voor de eerste drie maanden van het jaar 2021 toepassen alsof hij de vaste reiskostenvergoeding ongewijzigd heeft voortgezet.
Andere vaste vergoedingen
Voor andere vaste vergoedingen kunnen de maatregelen rondom de coronacrisis zonder nadere maatregel overeenkomstige gevolgen hebben. Dit vind ik in deze bijzondere omstandigheden ook niet doelmatig en ongewenst. Daarom keur ik voor zoveel nodig het volgende goed.
Goedkeuring 2
Ik keur voor zoveel nodig goed dat een werkgever gedurende het jaar 2020 ook andere vaste vergoedingen ongewijzigd voortzet en daarvoor blijft uitgaan van de aangenomen feiten waar de vergoeding op gebaseerd is.
Toelichting
Deze goedkeuringen gelden niet voor een vergoeding voor extraterritoriale kosten volgens de bewijsregel als bedoeld in artikel 10ea van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Deze goedkeuringen zien alleen op vaste vergoedingen waarop de werknemer uiterlijk op 12 maart 2020 een onvoorwaardelijk recht kreeg.
Voorbeeld
Als een recht op een vaste reiskostenvergoeding afhankelijk was van een keuze van de werknemer (bijvoorbeeld bij een cafetariasysteem) moet deze zijn keuze uiterlijk op 12 maart 2020 hebben gemaakt.
Zogenoemde AB-werknemers, zoals een directeur-grootaandeelhouder van een BV, genieten een gebruikelijk loon. Dit is wettelijk geregeld in de gebruikelijkloonregeling (zie artikel 12a van de Wet LB). De hoogte van het gebruikelijk loon is afhankelijk van de relevante feiten en omstandigheden, zoals de beloning bij vergelijkbare dienstbetrekkingen.
Het is mij gebleken dat de coronacrisis tot knelpunten leidt bij de vaststelling van een gebruikelijk loon.
Een en ander geeft mij aanleiding duidelijkheid vooraf te verschaffen en een tijdelijke goedkeuring uit te brengen. Ik kies daarbij voor een praktisch goed hanteerbaar criterium dat ook recht doet aan het wettelijk uitgangspunt. Bij omzetdalingen mag het gebruikelijk loon in 2020 en 2021 evenredig lager zijn. Daarmee is een verlaging van het gebruikelijk loon in veel gevallen eenvoudig vast te stellen zonder overleg met de inspecteur. De rechtszekerheid wordt hiermee gediend.
Goedkeuring 1
Ik keur onder voorwaarden goed dat het gebruikelijk loon over 2020 wordt bepaald volgens de navolgende berekeningen. Het gaat daarbij om de omzet exclusief de omzetbelasting.
Gebruikelijk loon 2020 = A x B/C
A = het gebruikelijk loon over 2019
B = de omzet over de eerste vier kalendermaanden van 2020
C = de omzet over de eerste vier kalendermaanden van 2019
Goedkeuring 2
Ik keur onder voorwaarden goed dat het gebruikelijk loon over 2021 wordt bepaald volgens de navolgende berekeningen. Het gaat daarbij om de omzet exclusief de omzetbelasting.
Gebruikelijk loon 2021 = A x B/C, mits B/C ≤ 0,70
A = het gebruikelijk loon over 2019
B = de omzet over 2021
C = de omzet over 2019
Voorwaarden
Voor deze goedkeuringen gelden de volgende drie voorwaarden.
a. De rekening-courantschuld of het dividend neemt niet toe als gevolg van het lagere gebruikelijk loon.
b. Als de AB-werknemer feitelijk meer loon heeft genoten dan volgt uit bovenstaande berekeningen, geldt dat hogere loon. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een BV voor de AB-werknemer gebruikmaakt van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Een eventuele uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) vormt geen genoten loon uit de dienstbetrekking en heeft daarom geen gevolgen voor het gebruikelijk loon.
c. Deze goedkeuring geldt niet voor zover de omzet in het jaar 2019, 2020 of 2021 beïnvloed is door andere bijzondere oorzaken, zoals oprichting, staking, fusie, splitsing en bijzondere resultaten.
Deze goedkeuringen kunnen meebrengen dat het loon van de AB-werknemer lager is dan € 46.000 (bedrag voor 2020), € 47.000 (bedrag voor 2021), 75% van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking of het loon van de meestverdienende werknemer (zie artikel 12a van de Wet LB).
Deze goedkeuringen leiden uiteraard niet tot een hoger gebruikelijk loon en laat de wettelijke mogelijkheden onverlet om een lager gebruikelijk loon aannemelijk te maken.
Andere gevallen: maatwerk
Betrokkenen kunnen deze goedkeuringen zonder overleg met de inspecteur toepassen. Desgewenst kunnen betrokkenen in andere gevallen overleggen met de bevoegde inspecteur over de toepassing van de gebruikelijkloonregeling in hun situatie. Dat geldt ook voor situaties die niet (rechtstreeks) onder deze goedkeuringen vallen, maar waar wel knelpunten optreden.
Bij bijzondere situaties passen maatwerkoplossingen. Zo kunnen de voornoemde goedkeuringen bij een verliessituatie van de vennootschap leiden tot een lager gebruikelijk loon. In geval van bijkomende omstandigheden is het mogelijk een (nog) lager gebruikelijk loon vast te stellen.
Via de vrije ruimte van de werkkostenregeling kunnen werkgevers vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen aan hun werknemers geven zonder dat deze belast worden. Werkgevers kunnen zelf bepalen waaraan en óf zij de vrije ruimte willen besteden, voor zover dit gebruikelijk is. Per 1 januari 2021 is de vrije ruimte 1,7% van – kort gezegd – de fiscale loonsom tot en met € 400.000 plus 1,18% van het restant van die loonsom.
Zoals aangekondigd in de kamerbrief van 21 januari 2021 wordt de vrije ruimte voor de eerste € 400.000 van – kort gezegd – de fiscale loonsom per werkgever opnieuw eenmalig en tijdelijk verhoogd naar 3% voor het jaar 2021. Dat biedt mogelijkheden aan werkgevers die daar de financiële ruimte voor hebben om hun werknemers in deze moeilijke tijd extra tegemoet te komen, bijvoorbeeld door het verstrekken van een bloemetje of een cadeaubon. Dit kan ook steun geven aan sectoren die getroffen zijn door de crisis. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Vooruitlopend op wijziging van artikel 31a, derde lid, van de Wet LB keur ik goed dat voor het jaar 2021 in artikel 31a, derde lid, onderdeel a, van de Wet LB ‘1,7%’ en ‘€ 6.800’ gelezen worden als ‘3%’ en ‘€ 12.000’.
Vervallen.
Ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting (als bedoeld in artikel 3.4 Wet IB 2001) kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op verschillende ondernemersfaciliteiten. Op sommige van deze ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve, kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt als aan het zogenoemde urencriterium wordt voldaan. Aan dit urencriterium wordt in het algemeen voldaan wanneer de ondernemer ten minste 1225 uren per kalenderjaar besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming.
Het is denkbaar dat ondernemers door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming(en) kunnen verrichten. Hierdoor kan het voor ondernemers lastig zijn om aannemelijk te maken dat aan het urencriterium is voldaan. Het feit dat ondernemers puur als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, vind ik onwenselijk en onrechtvaardig. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring 1 – 2020
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van het urencriterium zoals bepaald in artikel 3.6 Wet IB 2001, worden ondernemers in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 geacht ten minste 24 uren per week aan de onderneming(en) te hebben besteed.
Ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 maart tot en met 30 september een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming, worden geacht een gelijk aantal uren te hebben besteed in dezelfde periode in 2020 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van zijn administratie bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019.
Goedkeuring 2 – 2021
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van het urencriterium zoals bepaald in artikel 3.6 Wet IB 2001, worden ondernemers in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 geacht ten minste 24 uren per week aan de onderneming(en) te hebben besteed.
Ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 januari tot en met 30 juni een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming, worden geacht een gelijk aantal uren te hebben besteed in dezelfde periode in 2021 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van zijn administratie bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019.
Ook startende ondernemers die arbeidsongeschikt zijn kunnen mogelijk door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming verrichten. Hiervoor acht ik het passend om in lijn met de systematiek van de hiervoor aangegeven versoepeling van het urencriterium ook het verlaagde urencriterium van 800 uren per kalenderjaar in de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid te versoepelen. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het aantal in een kalenderjaar aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen bestede uren in het kader van de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid zoals bepaald in artikel 3.78a Wet IB 2001, worden de betreffende ondernemers, voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 en voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021, geacht ten minste 16 uren per week aan hun onderneming(en) te hebben besteed. De hiervoor genoemde goedkeuring voor ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten is van overeenkomstige toepassing.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet IB 2001 bieden de mogelijkheid om een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting te verminderen.
Ondernemers die in 2020 of 2021 een lagere winst verwachten dan waarmee rekening is gehouden bij het opleggen van de voorlopige aanslag(en), kunnen een verzoek om vermindering indienen bij de inspecteur. De inspecteur zal dit verzoek inwilligen.
Heeft de ondernemer meer belasting betaald dan het bedrag dat is verschuldigd na inwilliging van het verzoek, dan krijgt hij het verschil terugbetaald.
Tot de winst van een onderneming behoren tegemoetkomingen op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS) en subsidies op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 of de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. Deze tegemoetkomingen en subsidies stel ik evenwel vrij van de heffing van inkomstenbelasting (box 1) en vennootschapsbelasting.
Voor een tegemoetkoming die ziet op de periode van 16 maart tot en met 15 juni 2020 of een subsidie die ziet op de periode 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 geldt een wettelijke vrijstelling van de heffing van inkomstenbelasting (box 1) en vennootschapsbelasting (artikel XVII van het Belastingplan 2021).
Inmiddels zijn subsidies mogelijk voor andere periodes dan hiervóór vermeld.
Goedkeuring
Vooruitlopend op wetgeving keur ik met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020 goed dat een subsidie (inclusief opslag) die is verstrekt op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19, is vrijgesteld van de heffing van inkomstenbelasting (box 1) en vennootschapsbelasting, mits ter zake voor de betreffende periode goedkeuring van de Europese Commissie is verkregen.
In de toelichting van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 is opgenomen of voor de betreffende periode goedkeuring van de Europese Commissie is verkregen.
De tegemoetkoming of subsidie kan in de aangifte (inkomsten- of vennootschapsbelasting) worden opgenomen in de rubriek ‘Overige buitengewone baten’ én in de rubriek ‘Overige vrijgestelde winstbestanddelen’. Op die manier wordt geen inkomstenbelasting (box 1) of vennootschapsbelasting geheven over de tegemoetkoming of subsidie.
Zorglichamen zijn onder bepaalde voorwaarden subjectief vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting (artikel 5, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969, hierna ook aan te duiden als de zorgvrijstelling).1
Zorglichamen ontvangen continuïteitsbijdragen ter compensatie van omzetdaling en extra gemaakte kosten als gevolg van de coronapandemie. Met deze continuïteitsbijdragen wordt beoogd de financiële continuïteit van de zorgaanbieders te garanderen en ervoor te zorgen dat de zorginfrastructuur ook na de coronacrisis beschikbaar blijft. In de praktijk is de vraag opgekomen of de continuïteitsbijdragen die zorglichamen ontvangen van invloed zijn op de toepassing van de zorgvrijstelling. Ik vind het niet wenselijk dat bij zorglichamen louter door de ontvangst van continuïteitsbijdragen de zorgvrijstelling over het boekjaar 2020 ter discussie komt te staan en mogelijk niet zou kunnen worden toegepast. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat een continuïteitsbijdrage voor zorglichamen, de vrijgestelde status van deze zorglichamen voor het boekjaar 2020 niet ontneemt als de zorgvrijstelling in het boekjaar 2019 ook van toepassing was op deze zorglichamen. Als voorwaarde geldt hierbij dat er zich buiten de ontvangst van de continuïteitsbijdrage(n) in het boekjaar 2020 geen wijziging in de feiten en omstandigheden heeft voorgedaan resp. voordoet, die tot gevolg heeft dat de zorgvrijstelling niet meer van toepassing is.
Zorglichamen en sociale werkbedrijven zijn onder voorwaarden subjectief vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting.2 Om voor deze vrijstelling – die ook wel wordt aangeduid als de zorgvrijstelling – in aanmerking te komen, moet zijn voldaan aan een werkzaamheden- en winstbestemmingseis. In het besluit van 25 november 2019, nr. 2019-187751 (Stcrt. 2019, 66223), is over deze voorwaarden beleid opgenomen. Onderdeel 7 van dat besluit bevat overgangsregelingen voor bepaalde groepen zorglichamen en sociale werkbedrijven. De termijn van deze overgangsregelingen eindigt op 31 december 2020.
De huidige bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat zorglichamen en/of sociale werkbedrijven niet op tijd aan de voorwaarden van de overgangsregelingen kunnen voldoen. Ik vind dit onwenselijk en keur daarom het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de termijn van de overgangsregelingen die gelden voor zorglichamen en sociale werkbedrijven en die zijn opgenomen in onderdeel 7 van het besluit van 25 november 2019, nr. 2019-187751 (Stcrt. 2019, 66223), wordt verlengd tot en met 31 december 2021.3
De bij een vervreemding van bedrijfsmiddelen behaalde boekwinst kan onder voorwaarden worden opgenomen in een herinvesteringsreserve (artikel 3.54 Wet IB 2001). Een belangrijke voorwaarde is dat een voornemen bestaat om te herinvesteren in een bedrijfsmiddel. Bij herinvestering wordt de herinvesteringsreserve afgeboekt op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel waarin wordt geherinvesteerd.
Wanneer de herinvestering nog niet heeft plaatsgevonden, wordt de herinvesteringsreserve uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen (artikel 3.54, vijfde lid, Wet IB 2001). Op grond van onderdeel b van het vijfde lid geldt dit niet voor zover de aanschaffing of voortbrenging, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd. Daarbij mag ervan worden uitgegaan dat de coronacrisis als bijzondere omstandigheid kwalificeert. Daarbij merk ik op dat nog wel aan de overige voorwaarden, waaronder dat aan de aanschaffing of voortbrenging een begin van uitvoering is gegeven, moet worden voldaan.
Voor de herinvesteringsreserve en voor de doorschuiving van te conserveren inkomen bij staking (artikel 3.64 Wet IB 2001) is van belang of sprake is van vervreemding die een gevolg is van overheidsingrijpen. Als sprake is van overheidsingrijpen dan zijn er ruimere mogelijkheden om een herinvesteringsreserve te vormen en af te boeken. De vraag is voorgelegd of de ruiming van pelsdieren wegens COVID-19 in combinatie met de vervroegde inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij wordt aangemerkt als overheidsingrijpen.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de ruiming van pelsdieren wegens COVID-19 mede in het zicht van de vervroegde inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij voor de toepassing van artikel 3.54 Wet IB 2001 (en daarmee ook voor de toepassing van artikel 3.64 Wet IB 2001) kwalificeert als overheidsingrijpen.
Immers, wanneer de pelsdieren niet geruimd zouden worden vanwege COVID-19, dan zouden de pelsdieren uiterlijk 8 januari 2021 vervreemd worden als gevolg van de vervroegde inwerkingtreding van het verbod om pelsdieren te houden op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij. Die vervreemding zou het gevolg zijn van overheidsingrijpen (artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, Wet IB 2001 juncto artikel 12a, onderdeel a, Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001). Ik acht het, gezien deze specifieke omstandigheden, onwenselijk dat de gevolgen ten aanzien van de herinvesteringsreserve verschillen bij de vervreemding als gevolg van de ruiming wegens COVID-19 en de vervreemding als gevolg van de vervroegde inwerkingtreding van het verbod om pelsdieren te houden. Met deze goedkeuring worden de gevolgen gelijkgetrokken.
In verband met de bestrijding van de coronacrisis is in de zorgsector een situatie ontstaan waarbij meer dan normaliter sprake is van in- en uitlenen van zorgpersoneel. Personeel wordt ingezet waar dat noodzakelijk is om de verzorging en verpleging van zieken landelijk en regionaal te waarborgen. Specifieke medische hulpgoederen moeten landelijk en regionaal voldoende aanwezig zijn en worden gratis (om niet) ter beschikking gesteld aan de zorgsector.
Om te voorkomen dat deze uiterst noodzakelijke inzet ten behoeve van de zorgsector extra administratieve of financiële lasten oplevert uit hoofde van de heffing van btw bij het ter beschikking stellen van personeel en medische hulpgoederen wordt een tweetal tijdelijke goedkeuringen getroffen. Die goedkeuringen kunnen gelet op het tijdelijke karakter van de maatregel met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf 16 maart 2020. De goedkeuring voor het ter beschikking stellen van zorgpersoneel in onderdeel 9a.1 geldt tot en met 30 juni 2021. De goedkeuring voor het gratis verstrekken van medische hulpgoederen en -apparatuur is vervallen met ingang van 1 januari 2021.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat buiten de heffing van btw blijft het ter beschikking stellen van zorgpersoneel dat wordt ingezet voor het verzorgen of verplegen van personen in de hierna bedoelde inrichtingen. De maatregel geldt zowel voor de terbeschikkingstelling door de hierna bedoelde inrichtingen en instellingen onderling als voor de terbeschikkingstelling door ondernemers andere dan de hierna bedoelde inrichtingen en instellingen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende 3 voorwaarden:
a. De goedkeuring geldt voor het ter beschikking stellen van zorgpersoneel aan inrichtingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet OB of aan instellingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet OB, jo Bijlage B behorende bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, posten b-9, b-12, b-13 en b-23;
b. De ondernemer dient op de factuur te vermelden dat gebruik wordt gemaakt van deze goedkeuring en de gegevens die betrekking hebben op de toepassing van de goedkeuring in de administratie vast te leggen;
c. Als voor de terbeschikkingstelling een vergoeding in rekening wordt gebracht moet de vergoeding voor de terbeschikkingstelling beperkt blijven tot de brutoloonkosten van het betrokken personeelslid, eventueel vermeerderd met een administratieve kostenvergoeding van maximaal 5%. In geen geval mag er winst worden beoogd of gemaakt met de terbeschikkingstelling van het zorgpersoneel.
De terbeschikkingstelling van zorgpersoneel die op basis van deze goedkeuring buiten de heffing van omzetbelasting blijft, blijft buiten beschouwing voor het vaststellen van het recht op aftrek van btw van de uitlener.
Bij toepassing van de goedkeuring door ondernemers, anderen dan de hiervóór bedoelde van btw-vrijgestelde inrichtingen en instellingen, blijft de eventuele aftrek van btw voor deze ondernemers in stand. Van btw vrijgestelde ondernemers krijgen hierdoor geen (aanvullend) recht op aftrek van btw, noch vermindert toepassing van de goedkeuring hun eventuele recht op aftrek van btw.
Dit onderdeel is vervallen met ingang van 1 januari 2021.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de gratis (om niet) verstrekking van medische hulpgoederen en medische apparatuur aan de in de vorige goedkeuring bedoelde inrichtingen en instellingen voor het verzorgen of verplegen van personen in die inrichtingen en instellingen of aan huisartsen voor de door hen verrichte gezondheidskundige verzorging van de mens, geen gevolgen heeft voor de heffing of de aftrek van btw bij de ondernemer die deze goederen verstrekt. Toepassing van het Besluit uitsluiting van aftrek omzetbelasting 1968 en heffing van btw op de voet van artikel 3, derde lid, onderdeel a, en artikel 4, tweede lid, van de Wet OB blijven achterwege.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende 4 voorwaarden:
a. De goedkeuring betreft alleen goederen die worden genoemd in de ‘Bijlage Gepubliceerde lijst van de Wereld Douaneorganisatie; indelingen van medische voorzieningen in verband met uitbraak Covid-19’ (bijgevoegd zoals geldend op tijdstip van publicatie van dit beleidsbesluit);
b. Voor de aftrek van btw maken de kosten van de goederen onderdeel uit van de algemene kosten van de ondernemer;
c. Het recht op aftrek van btw voor deze algemene kosten wordt bepaald op basis van de totale omzet van de ondernemer, waarbij de gratis verstrekking van de goederen buiten beschouwing blijft;
d. De ondernemer dient op de factuur te vermelden dat gebruik wordt gemaakt van deze goedkeuring en de gegevens die betrekking hebben op de toepassing van de goedkeuring in de administratie vast te leggen.
In verband met de bestrijding van de coronacrisis zijn sportscholen tijdelijk verplicht gesloten. Sportscholen werken veelal met abonnementen, waarbij hun afnemers voor langere tijd of meerdere keren de gelegenheid wordt geboden tot sportbeoefening.
Om hun afnemers toch nog van dienst te kunnen zijn, bieden sportscholen hun diensten nu in aangepaste vorm online aan. De toepassing van het verlaagde btw-tarief (nu: 9%) is echter gekoppeld aan het ter beschikking stellen van sportaccommodaties. Hiervan is in dit geval geen sprake.
Gelet op de bijzondere situatie en het tijdelijke karakter van de sluiting keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op de sportlessen die sportscholen en dergelijke ondernemers gedurende de verplichte sluiting online aan hun afnemers aanbieden.
Deze goedkeuring kan met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf 15 december 2020 en geldt totdat de verplichte sluiting wordt opgeheven.
Om het risico op overdracht van het coronavirus waar mogelijk te beperken, geldt vanaf 1 juni 2020 een verplichting tot het dragen van een mondkapje in het openbaar vervoer. Die verplichting is met ingang van 1 december 2020 uitgebreid voor onder meer publieke binnenruimten en het onderwijs. De verplichtstelling in het openbaar vervoer is aanleiding geweest voor het treffen van een tijdelijke goedkeuring. Vanwege de bredere verplichtstelling op grond van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 is de goedkeuring verlengd. Deze goedkeuring kan met terugwerkende kracht worden toegepast met ingang van 25 mei 2020 en geldt tot en met 30 juni 2021.
Goedkeuring
Ik keur goed dat geen btw wordt geheven over de levering van mondkapjes.
Als van deze goedkeuring gebruik wordt gemaakt geldt het volgende. Over de levering van mondkapjes (zowel medische als niet-medische) is geen btw verschuldigd. Dit heeft echter geen gevolgen voor de aftrek van btw bij de leverancier (de goedkeuring werkt als een nultarief). Het begrip ‘mondkapjes’ moet naar algemeen spraakgebruik worden uitgelegd.
De levering van vaccins is belast tegen het verlaagde btw-tarief. De levering van testkits is belast tegen het algemene btw-tarief. De dienst bestaande uit het tegen vergoeding vaccineren of testen is belast tegen het algemene tarief, tenzij deze onderdeel is van een vrijgestelde medische dienstverlening zoals bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel c, f of g, Wet OB. De Btw-richtlijn 2006/112 geeft lidstaten nu tijdelijk de mogelijkheid tot introductie van een nultarief voor de levering van COVID-19 vaccins en COVID-19 testkits en de diensten bestaande uit het vaccineren en testen met deze hulpmiddelen. Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid met een tijdelijke goedkeuring. Deze maatregel beoogt te voorkomen dat de btw een belemmering vormt voor de levering en het gebruik van COVID-19 vaccins en testkits.
De goedkeuringen kunnen met terugwerkende kracht worden toegepast met ingang van 21 december 2020 en gelden tot en met 30 juni 2021.
Goedkeuring
Ik keur goed dat geen btw wordt geheven ter zake van de leveringen van COVID-19-vaccins en de dienst bestaande uit het vaccineren met deze vaccins. Hieronder vallen alleen de vaccins die door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) zijn goedgekeurd als COVID-19-vaccins.
Als van deze goedkeuring gebruik wordt gemaakt, geldt het volgende. De levering van COVID-19-vaccins en de dienst van het vaccineren met deze vaccins is belast met 0% btw, tenzij ter zake van het vaccineren een vrijstelling van toepassing is. Als de ondernemer het nultarief toepast, heeft hij recht op aftrek van de hieraan toerekenbare voorbelasting.
Goedkeuring
Ik keur goed dat geen btw wordt geheven ter zake van de levering van COVID-19-in-vitrodiagnostiek en de dienst bestaande uit het afnemen en/of uitvoeren van de test met deze testkits.
Het begrip COVID-19-in-vitrodiagnostiek moet worden uitgelegd als testkits die geschikt zijn voor en gebruikt worden bij de detectie van het SARS-CoV-2-virus. Daarbij moet het gaan om testkits die op het moment van levering voldoen aan hetgeen is voorgeschreven in de op dat moment actuele versie van de LCI-richtlijn COVID-19 van het RIVM4 en meer in het bijzonder in de bij die richtlijn behorende bijlage ‘Aanvullende informatie diagnostiek COVID-195.
Als van deze goedkeuring gebruik wordt gemaakt geldt het volgende. De levering van COVID-19-in-vitrodiagnostiek en de dienst van het testen met deze testkits is belast met 0% btw, tenzij ter zake van het testen een vrijstelling van toepassing is. Als de ondernemer het nultarief toepast, heeft hij recht op aftrek van de hieraan toerekenbare voorbelasting.
Inwoners van Nederland die normaal gesproken in Duitsland werken kunnen als gevolg van aan de coronacrisis gerelateerde maatregelen Duitse socialezekerheidsuitkeringen zoals ‘Kurzarbeitergeld’, ‘Insolvenzgeld’ en ‘Arbeitslosengeld’ ontvangen. Als deze (eventueel in combinatie met bepaalde andere) Duitse uitkeringen in een kalenderjaar € 15.000 of minder bedragen, wijst artikel 17 van het belastingverdrag met Duitsland6 het heffingsrecht over deze Duitse uitkeringen toe aan Nederland.
In de normale situatie is het arbeidsinkomen van deze personen in Duitsland belast. Verder zijn de genoemde uitkeringen gebaseerd op het netto-inkomen, waardoor er door Nederlandse belastingheffing een ongewenste inkomensachteruitgang ontstaat. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de uitkeringen ‘Kurzarbeitergeld’, ‘Insolvenzgeld’ en ‘Arbeitslosengeld’ ontvangen door een inwoner van Nederland in de periode van 11 maart 2020 tot en met 30 juni 2021 worden vrijgesteld. Hierbij wordt de methode van artikel 22, tweede lid, onderdelen a en b, van het belastingverdrag met Duitsland toegepast.
Dit betekent dat de genoemde uitkeringen in de Nederlandse belastinggrondslag worden opgenomen en de belasting vervolgens wordt verminderd met de Nederlandse belasting die naar evenredigheid kan worden toegerekend aan de ontvangen uitkeringen.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende twee voorwaarden:
a. De belastingplichtige maakt voor het eerst aanspraak op ‘Kurzarbeitergeld’, ‘Insolvenzgeld’ of ‘Arbeitslosengeld’ op of na 11 maart 2020.
b. De belastingplichtige kan gegevens overleggen die onderbouwen dat aan de eerste voorwaarde is voldaan.
In het besluit ‘Inkomstenbelasting. Eigenwoningrente; betaalpauze voor rente en aflossing eigenwoningschuld’ van 16 december 2020, nr. 2020-27806 zijn goedkeuringen opgenomen waardoor een eigenwoningschuld die onder de fiscale aflossingseis valt, blijft behoren tot de eigenwoningschuld als met de geldverstrekker een betaalpauze voor rente en aflossing wordt overeengekomen vanwege (dreigende) betalingsproblemen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en de daardoor ontstane aflossingsachterstand op een andere wijze dan waarin wettelijk is voorzien, wordt ingehaald. Daarnaast wordt in dit besluit toegelicht op welk moment de tijdens de betaalpauze verschuldigde rente aftrekbaar is. Dit besluit geldt onder voorwaarden ook voor al vóór 8 mei 20207 overeengekomen betaalpauzes in verband met de uitbraak van het coronavirus. Tijdens een betaalpauze hoeft een belastingplichtige gedurende een bepaalde periode (gedeeltelijk) geen rente en aflossing te betalen. In de kamerbrief Uitbreiding economisch steun- en herstelpakket van 21 januari 2021 is aangekondigd dat de in dit besluit opgenomen goedkeuringen worden verlengd.8 Hierop wordt het besluit van 16 december 2020, nr. 2020-27806 aangepast.
In de inkomstenbelasting bestaat de mogelijkheid van reisaftrek voor woon-werkverkeer dat met het openbaar vervoer wordt afgelegd. Onder voorwaarden kan een forfaitair bepaald bedrag aan reisaftrek in mindering worden gebracht op het loon zoals aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting. Voorwaarden zijn onder meer dat de belastingplichtige ten minste eenmaal per week tussen woning en werk met het openbaar vervoer pleegt te reizen en dit vervoer niet door de werkgever wordt vergoed. De hoogte van de reisaftrek is onder andere afhankelijk van het aantal dagen per week waarin tussen woning en werk wordt gereisd. Voor veel mensen leiden de maatregelen rondom de coronacrisis – waaronder het advies tot thuiswerken – tot een gewijzigd reispatroon, terwijl niet in alle situaties de kosten voor het openbaar vervoer zijn afgenomen. Hierbij valt te denken aan doorlopende abonnementen voor rekening van de belastingplichtige. Het gewijzigde reispatroon leidt in die situaties zonder goedkeurend beleid tot een vermindering van de hoogte van de reisaftrek. Dit acht ik ongewenst.
Goedkeuring
Ik keur voor het belastingjaar 2020 onder voorwaarde goed dat een wijziging in het reispatroon van de belastingplichtige als gevolg van de coronacrisis niet leidt tot een wijziging in de hoogte van de reisaftrek. Voor het voldoen aan de voorwaarden voor de reisaftrek en de berekening van de hoogte van de reisaftrek mag worden uitgegaan van het reispatroon dat zou hebben plaatsgevonden als geen sprake was geweest van de maatregelen ter bestrijding van de coronacrisis.
Voorwaarde
Hieraan verbind ik de voorwaarde dat de goedkeuring uitsluitend geldt voor de periode waarin en voor zover de reiskosten van de belastingplichtige zijn doorgelopen, terwijl hij een gewijzigd reispatroon had waardoor er geen of minder woon-werkverkeer was. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de goedkeuring niet geldt vanaf het moment dat de belastingplichtige geen reiskosten meer heeft. De reisaftrek wordt in dat geval naar evenredigheid berekend.
Vervallen.
Met de Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies is Richtlijn (EU) 2018/8229 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Op basis hiervan geldt vanaf 1 juli 2020 een meldingsplicht voor zulke constructies. Vanwege de belemmeringen die door de COVID-19-pandemie worden veroorzaakt en de genomen maatregelen om het virus te helpen indammen is op Europees niveau geoordeeld dat tijdige naleving van deze verplichting niet goed mogelijk is. Daarom wordt in Richtlijn (EU) 2020/87610 van de Raad van 24 juni 2020 lidstaten de mogelijkheid geboden over te gaan tot uitstel voor het verstrekken en uitwisselen van inlichtingen over meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. Met het oog hierop en om een meer uniforme uitvoering tussen de lidstaten te waarborgen, keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat:
a) in artikel III, onderdeel a, van de Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies ‘31 augustus 2020’ gelezen wordt als ‘28 februari 2021’;
b) in artikel III, onderdeel b, van de Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies ‘vanaf het ogenblik dat die eerste stap is gezet’ gelezen wordt als ‘vanaf het ogenblik dat die eerste stap is gezet of, indien de eerste stap is gezet tussen 1 juli 2020 en 31 december 2020, uiterlijk binnen dertig dagen te rekenen vanaf 1 januari 2021’;
c) de in artikel 3b, tweede en vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen bedoelde termijn van dertig dagen voor het verstrekken van de in die leden bedoelde gegevens en inlichtingen op 1 januari 2021 ingaat indien de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie tussen 1 juli 2020 en 31 december 2020 voor implementatie beschikbaar is gesteld of gereed is voor implementatie of als de eerste stap van de implementatie van de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie in die periode is gezet;
d) het periodieke verslag, bedoeld in artikel 3b, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, uiterlijk op 30 april 2021 door de intermediair, bedoeld in artikel 3b, eerste lid, van dat besluit, voor het eerst wordt verstrekt; en
e) de in artikel 3b, vierde lid, van het Uitvoeringbesluit internationale bijstandsverlenging bij de heffing van belastingen bedoelde termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag dat de intermediair, bedoeld in dat lid, tussen 1 juli 2020 en 31 december 2020 rechtstreeks of via andere personen hulp, bijstand of advies heeft verstrekt met betrekking tot een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie, op 1 januari 2021 ingaat.
Vanwege bovenstaande goedkeuring zal het vanaf 1 januari 2021 mogelijk zijn om meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies te melden aan de Belastingdienst.
Sommige lidstaten hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die in Richtlijn (EU) 2020/876 van de Raad van 24 juni 2020 wordt geboden om de termijnen voor het verstrekken en uitwisselen van inlichtingen over meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies te verschuiven. Door de verschillende deadlines die lidstaten hanteren kunnen situaties ontstaan die niet eerder voorzien waren door de richtlijn en de wetgever.
Het kan voor komen dat een lidstaat zonder uitstel verwacht dat een relevante belastingplichtige, gevestigd in die lidstaat, een melding doet binnen de aldaar geldende termijnen wanneer het een grensoverschrijdende constructie betreft waarbij (alleen) een intermediair is betrokken uit een lidstaat waar wél uitstel van de termijnen bestaat, bijvoorbeeld Nederland.
Om te voorkomen dat een Nederlandse intermediair, op het moment dat de meldplicht in Nederland ingaat, alsnog is gehouden over te gaan tot melding van een constructie die al in een andere lidstaat is gemeld door een relevante belastingplichtige aldaar, waardoor dubbele meldingen komen te bestaan, keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de intermediair, bedoeld in artikel 10h, eerste lid, WIB, is ontheven van de verplichting tot het verstrekken van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10h, tweede lid, WIB, indien hij door middel van een referentienummer aannemelijk kan maken dat die gegevens en inlichtingen op grond van een met artikel 8 bis ter, zesde lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling gedurende de periode tot 1 januari 2021 reeds door een relevante belastingplichtige, bedoeld in artikel 2d, eerste lid, onderdeel e, WIB, in een andere lidstaat zijn verstrekt.
Het volgende besluit is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:
– het besluit van 21 december 2020, nr. 2020-247116 (Stcrt. 2020, 68989) (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 januari 2021, nr. 2021-13914 (Stcrt. 2021, 5354)).
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 12 maart 2020 met dien verstande dat onderdeel 2 terugwerkt tot en met 1 april 2020, onderdeel 8.5 terugwerkt tot en met 1 januari 2020, onderdeel 9a terugwerkt tot en met 16 maart 2020, onderdeel 9b terugwerkt tot en met 15 december 2020, onderdeel 9c terugwerkt tot en met 25 mei 2020, onderdeel 9d terugwerkt tot en met 21 december 2020, onderdeel 10 terugwerkt tot en met 11 maart 2020 en onderdeel 11.2 terugwerkt tot en met 1 januari 2020.
Goedkeuring 2 in onderdeel 6.2 en onderdeel 9a.2 zijn vervallen met ingang van 1 januari 2021.
Goedkeuring 1 in onderdeel 6.2 vervalt met ingang van 1 april 2021.
De onderdelen 4, 6.1, 9a, 9a.1, 9c, 9d en 10 vervallen met ingang van 1 juli 2021, met dien verstande dat onderdeel 4 van toepassing blijft ten aanzien van verzuimboeten die uiterlijk op 30 juni 2021 zijn opgelegd.
De onderdelen 6.3 en 6.4 vervallen met ingang van 1 januari 2022.
Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 3 maart 2021
De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken
Categorie |
Product namen |
Korte informatie |
GS indeling |
---|---|---|---|
I COVID-19 Test kits/instrumenten en apparaten die worden gebruikt in diagnostische tests |
COVID-19 Test kits |
Diagnostische reagentia op basis van polymerasekettingreactie (PCR) nucleïnezuurtest. |
3822.00 |
COVID-19 Test kits |
Diagnostische reagentia op basis van immunologische reacties |
3002.15 |
|
COVID-19 Diagnostische Test instrumenten en apparaten |
Instrumenten gebruikt in klinische laboratoria voor in vitro diagnose |
9027.80 |
|
II. Beschermende kledingstukken en soortgelijke artikelen |
Gezichts- en oogbescherming |
||
□ Textielmaskers, zonder vervangbare filters of mechanische delen, inclusief chirurgische maskers en wegwerpmaskers van niet-geweven textiel |
6307.90 |
||
□ Gasmaskers met mechanische delen of vervangbare filters ter bescherming tegen biologische agentia. Omvat eveneens dergelijke maskers met oogbescherming of gelaatsschermen. |
9020.00 |
||
□ Beschermende brillen |
9004.90 |
||
□ Gelaatsschermen van kunststof (bedekken meer dan de ogen) |
3926.20 |
||
Handschoenen |
|||
□ Handschoenen van kunststof |
3926.20 |
||
□ Chirurgische handschoenen van rubber |
4015.11 |
||
□ Andere handschoenen van rubber |
4015.19 |
||
□ Handschoenen van brei- of haakwerk die geïmpregneerd zijn of bedekt zijn met kunststof of rubber |
6116.10 |
||
□ Handschoenen, andere dan van brei- of haakwerk |
6216.00 |
||
Andere |
|||
□ Wegwerp haarnetjes |
6505.00 |
||
Beschermende kleding voor chirurgisch / medisch gebruik van vilt of gebonden textielvlies, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of gelamineerd (textiel bedoeld bij post 56.02 of 56.03). Hieronder vallen ook gesponnen kledingstukken. |
6210.10 |
||
Andere beschermende kleding van textiel, geïmpregneerd, bekleed, bedekt of gelamineerd met rubber (textiel van de posten 59.03, 59.06 of 59.07). De daadwerkelijke indeling hangt af van het type kledingstuk en of het kleding voor mannen of vrouwen betreft. Voorbeeld: een unisex geweven pak, geïmpregneerd met kunststof, wordt ingedeeld onder 6210.50 – andere kleding, voor dames of voor meisjes. |
6210.20 6210.30 6210.40 6210.50 |
||
Beschermende kledingstukken gemaakt van kunststof in vellen |
3926.20 |
||
III. Thermometers |
Gevuld met vloeistof, met rechtstreekse aflezing |
Omvat eveneens standaard "Mercury-in-glass" klinische thermometer |
9025.11 |
Andere thermometers |
Bijvoorbeeld digitale thermometers of infraroodthermometers voor op het voorhoofd. |
9025.19 |
|
IV. Desinfecteermiddelen / Sterilisatieproducten |
Alcohol oplossing |
Niet gedenatureerd, met een alcoholvolumegehalte van 80% vol of meer |
2207.10 |
Alcohol oplossing |
Niet gedenatureerd, met een alcoholvolumegehalte van 75% vol |
2208.90 |
|
Desinfecterend middel voor de handen |
Vloeibaar of in de vorm van een gel die over het algemeen wordt gebruikt om infectieuze stoffen op de handen, op alcoholbasis, te verminderen. |
3808.94 |
|
Andere desinfecterende bereidingen |
Opgemaakt in vormen of verpakkingen voor de verkoop in het klein, zoals doekjes geïmpregneerd met alcohol of andere ontsmettingsmiddelen. |
3808.94 |
|
Medische, chirurgische of laboratoriumsterilisatoren |
Werkend met stoom of kokend water |
8419.20 |
|
Waterstofperoxide in bulk |
H2O2, ook indien gestold met ureum. |
2847.00 |
|
Waterstofperoxide gepresenteerd als medicijn |
H2O2 opgemaakt voor intern of extern gebruik als geneesmiddel, ook als antisepticum voor de huid. Alleen hier bedoeld indien in afgemeten doses of in vormen of verpakkingen voor de detailhandel |
3004.90 |
|
Waterstofperoxide verwerkt in desinfecterende bereidingen voor oppervlakken reinigen |
H2O2 opgemaakt als reinigingsoplossing voor oppervlakken of apparaten. |
3808.94 |
|
Andere chemische desinfecteermiddelen |
Opgemaakt in verpakkingen voor kleinhandel in ontsmettingsmiddelen of als ontsmettingsmiddelen, die alcohol, benzalkoniumchlorideoplossing of peroxyzuren of andere ontsmettingsmiddelen bevatten. |
3808.94 |
|
V. Andere medische apparaten |
Tomografen die werken met behulp van een machine voor het automatisch verwerken van gegevens (CT) -scanners |
Gebruikt een roterende röntgenmachine om dunne plakjes van het lichaam af te beelden om ziekten zoals longontsteking te diagnosticeren. |
9022.12 |
Extracorporale membraanoxygenatie (ECMO) |
Biedt langdurige cardiale en ademhalings-ondersteuning door bloed uit het lichaam van de persoon te verwijderen en de kooldioxide en zuurstofrijke rode bloedcellen kunstmatig te verwijderen. |
9018.90 |
|
Medische beademingsapparaten (beademingsapparatuur) |
Zorgt voor mechanische ventilatie door ademlucht in en uit de longen te verplaatsen |
9019.20 |
|
Andere apparaten voor zuurstoftherapie, waaronder zuurstoftenten |
Naast volledige zuurstoftherapieapparatuur omvat deze onderverdeling ook herkenbare delen van dergelijke systemen. |
9019.20 |
|
Patiëntbewakingsapparatuur – elektro-diagnostische apparatuur |
Elektrische of elektronische apparatuur voor het waarnemen van een ziekte, aandoening of een of meer medische parameters in de tijd. Dit omvat apparaten zoals pulsoximeters of |
9018.19 |
|
controlestations aan het bed die worden gebruikt voor het continu bewaken van verschillende vitale functies. (Opmerking: dit omvat geen apparaten die specifieker elders worden omvat, bijv. elektrocardiografen (9018.11) of elektronische thermometers (9025.19).) |
|||
VI. Medische verbruiksartikelen |
Watten, gaas, verband en dergelijke artikelen (bijvoorbeeld zwachtels, pleisters, mosterdpleisters) |
Geïmpregneerd of bedekt met farmaceutische stoffen of opgemaakt in vormen of verpakkingen voor de verkoop in het klein voor medisch gebruik |
3005.90 |
Spuiten, met of zonder naalden |
9018.31 |
||
Buisvormige metalen naalden en hechtnaalden |
9018.32 |
||
Naalden, katheters, canules en dergelijke |
9018.39 |
||
Intubatiekits |
9018.90 |
||
Papieren lakens |
4818.90 |
Zie uitgebreid het besluit van 25 november 2019, nr. 2019-187751 (Stcrt. 2019, 66223), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 december 2020, nr. 2020-27575 (Stcrt. 2020-62958).
Artikel 5, eerste lid, onderdeel c, onder 1° en 2°, Wet Vpb 1969 juncto artikel 4 Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971.
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 12 april 2012, zoals gewijzigd bij protocol van 11 januari 2016.
Dit betreft de publicatiedatum van het oorspronkelijke besluit van 6 mei 2020, nr. 2020-85139 (Stcrt. 2020, 26069).
Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft
verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige
grensoverschrijdende constructies (PbEU 2018, L 139).
Richtlijn (EU) 2020/876 van de Raad van 24 juni 2020 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU om te voorzien in de dringende behoefte aan uitstel van bepaalde termijnen voor de verstrekking en uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied vanwege de COVID-19-pandemie (PbEU 2020, L 204).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-11856.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.