TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding en doel
Met deze wijzigingsregeling wordt uitvoering gegeven aan de toezegging van het kabinet
die is gedaan in de Kamerbrief van 19 februari 2020 (Kamerstukken II 2019/2020, 35 334, nr. 48) om € 125 miljoen beschikbaar te stellen voor terreinbeherende organisaties voor
natuurherstel en -verbetering ten behoeve van het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen.
Dit is één van de stappen die het kabinet heeft gezet nadat de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft geoordeeld dat het Programma
Aanpak Stikstof (ECLI:NL:RVS:2019:1604 en ECLI:NL:RVS:2019:1764) niet als basis mag
dienen voor toestemmingverlening van activiteiten die neerslag van stikstof – zogenoemde
stikstofdepositie – veroorzaken op overbelaste stikstofgevoelige habitats en leefgebieden
van soorten in Natura 2000-gebieden. Ten gevolge hiervan kwam de vergunningverlening
op basis van de Wet natuurbescherming voor een groot aantal activiteiten tijdelijk
stil te liggen. Natuurherstel en -verbetering zijn belangrijke voorwaarden om uit
de stikstofproblematiek te geraken. Met de onderhavige regeling wordt subsidieverlening
mogelijk gemaakt ten behoeve van versneld natuurherstel.
Overbelasting door stikstof heeft schadelijke effecten op de natuur. Te veel stikstofdepositie
heeft een vermestende werking en veroorzaakt verzuring van de bodem, waardoor negatieve
effecten kunnen ontstaan voor natuurlijke habitats en habitats van soorten die hier
gevoelig voor zijn. In 139 van de 162 Natura 2000-gebieden zijn habitats en soorten
aanwezig die gevoelig zijn voor stikstof. Om te voorkomen dat schadelijke effecten
op stikstofgevoelige natuur ontstaan of deze schadelijke effecten te verminderen,
is het nodig dat natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd. De gebieden waar het
om gaat, zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel 1. 139 N2000-gebieden met habitats en soorten die gevoelig zijn voor stikstof
Aamsveen
|
Lingegebied & Diefdijk-Zuid
|
Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek
|
Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem
|
Alde Feanen
|
Lonnekermeer
|
Bakkeveense Duinen
|
Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen
|
Bargerveen
|
Maasduinen
|
Bekendelle
|
Manteling van Walcheren
|
Bemelerberg & Schiepersberg
|
Mantingerbos
|
Bergvennen & Brecklenkampse Veld
|
Mantingerzand
|
Biesbosch
|
Markermeer & IJmeer
|
Binnenveld
|
Meijendel & Berkheide
|
Boetelerveld
|
Meinweg
|
Boezems Kinderdijk
|
Naardermeer
|
Borkeld
|
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
|
Boschhuizerbergen
|
Noorbeemden & Hoogbos
|
Botshol
|
Noordhollands Duinreservaat
|
Brabantse Wal
|
Noordzeekustzone
|
Brunssummerheide
|
Norgerholt
|
Bunder- en Elslooërbos
|
Oeffelter Meent
|
Buurserzand & Haaksbergerveen
|
Olde Maten & Veerslootslanden
|
Canisvliet
|
Oostelijke Vechtplassen
|
Coepelduynen
|
Oosterschelde
|
De Bruuk
|
Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving
|
De Wieden
|
Polder Westzaan
|
Deelen
|
Polder Zeevang
|
Deurnsche Peel & Mariapeel
|
Regte Heide & Riels Laag
|
Dinkelland
|
Rijntakken
|
Drentsche Aa-gebied
|
Roerdal
|
Drents-Friese Wold & Leggelderveld
|
Rottige Meenthe & Brandemeer
|
Drouwenerzand
|
Sallandse Heuvelrug
|
Duinen Ameland
|
Sarsven en De Banen
|
Duinen Den Helder-Callantsoog
|
Savelsbos
|
Duinen en Lage Land Texel
|
Schoorlse Duinen
|
Duinen Goeree & Kwade Hoek
|
Sint Jansberg
|
Duinen Schiermonnikoog
|
Sint Pietersberg & Jekerdal
|
Duinen Terschelling
|
Sneekermeergebied
|
Duinen Vlieland
|
Solleveld & Kapittelduinen
|
Dwingelderveld
|
Springendal & Dal van de Mosbeek
|
Eilandspolder
|
Stelkampsveld
|
Elperstroomgebied
|
Strabrechtse Heide & Beuven
|
Engbertsdijksvenen
|
Swalmdal
|
Fochteloërveen
|
Uiterwaarden Lek
|
Geleenbeekdal
|
Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht
|
Geuldal
|
Ulvenhoutse Bos
|
Grevelingen
|
Van Oordt's Mersken
|
Groote Gat
|
Vecht- en Beneden-Reggegebied
|
Groote Peel
|
Veluwe
|
Groote Wielen
|
Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek
|
Haringvliet
|
Vogelkreek
|
Holtingerveld
|
Voordelta
|
IJsselmeer
|
Voornes Duin
|
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske
|
Waddenzee
|
Kampina & Oisterwijkse Vennen
|
Weerribben
|
Kempenland-West
|
Weerter- en Budelerbergen & Ringselven
|
Kennemerland-Zuid
|
Westduinpark & Wapendal
|
Ketelmeer & Vossemeer
|
Westerschelde & Saeftinghe
|
Kolland & Overlangbroek
|
Wierdense Veld
|
Kop van Schouwen
|
Wijnjeterper Schar
|
Korenburgerveen
|
Willinks Weust
|
Krammer-Volkerak
|
Witte en Zwarte Brekken
|
Kunderberg
|
Witte Veen
|
Landgoederen Brummen
|
Witterveld
|
Landgoederen Oldenzaal
|
Wooldse Veen
|
Langstraat
|
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder
|
Lauwersmeer
|
Yerseke en Kapelse Moer
|
Leekstermeergebied
|
Zeldersche Driessen
|
Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux
|
Zouweboezem
|
Lemselermaten
|
Zwanenwater & Pettemerduinen
|
Lepelaarplassen
|
Zwarte Meer
|
Leudal
|
Zwin & Kievittepolder
|
Lieftinghsbroek
|
|
Onderhavige regeling heeft tot doel subsidie te verlenen aan terreinbeheerders van
natuurerfgoed, of deelnemers in een samenwerkingsverband waaraan terreinbeheerders
van natuurerfgoed deelnemen, waarmee op korte termijn natuurherstelmaatregelen kunnen
worden uitgevoerd die leiden tot verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de
oppervlakte van stikstofgevoelige habitats of habitats van soorten in de genoemde
Natura 2000-gebieden. Dit gebeurt met het oog op het versneld behalen van de instandhoudingsdoelen
voor deze habitats en soorten in de relevante Natura 2000-gebieden en daarmee op landelijk
niveau het verbeteren van de staat van instandhouding. Hiermee wordt het doelbereik
vergroot van de doelen die op basis van de Vogel1- en Habitatrichtlijn2 zijn gesteld. Het gaat bij deze maatregelen bijvoorbeeld om de uitvoering, versnelling
en intensivering van natuurherstelmaatregelen zoals het nemen van hydrologische maatregelen
in en rondom natuurgebieden.
Vanwege het staatsteunaspect van deze regeling worden Natura 2000-gebieden aangewezen
als natuurerfgoed in de zin van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening3. In de paragraaf over staatssteun en in het artikelsgewijze deel van deze toelichting
wordt hier nader op ingegaan.
In de Kamerbrief van 24 april 2020 (Kamerstukken II 2019/2020, 35 334, nr. 82) heeft het kabinet aanvullend langjarig € 300 miljoen aangekondigd voor natuurherstel
en -verbetering. Hiertoe is het programma Natuur in oprichting in samenwerking met
provincies. De eenmalige impuls van € 125 miljoen loopt vooruit op het Programma Natuur
door versneld projecten uit te voeren. Voor een deel van de beschikbaar gestelde € 125
miljoen is een opdracht verleend aan Staatsbosbeheer voor de uitvoering van natuurherstelmaatregelen
in de gebieden met stikstofgevoelig areaal die Staatsbosbeheer in beheer heeft, ten
gunste van stikstofgevoelige habitats en habitats van soorten in Natura 2000-gebieden.
Het resterende bedrag van € 81,6 miljoen is beschikbaar voor subsidieverlening op
basis van onderhavige subsidiemodule.
In het algemene deel van de toelichting wordt uitleg gegeven over de achtergrond,
inhoud en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze nieuwe subsidiemodule
voor versneld natuurherstel die met onderhavige regeling aan de Regeling nationale
EZK- en LNV-subsidies wordt toegevoegd. In het artikelsgewijze deel wordt een verdere
toelichting gegeven op de artikelen.
2. Inhoud van de regeling
2.1. Subsidieaanvraag
Op basis van onderhavige regeling kan subsidie worden aangevraagd door een terreinbeheerder
die zeggenschap heeft over stikstofgevoelig areaal in een van de 139 genoemde Natura
2000-gebieden. Een terreinbeheerder kan een partij machtigen een subsidieaanvraag
namens hem in te dienen. De subsidie wordt verleend voor de uitvoering van een project,
bestaande uit één of meer natuurherstelmaatregelen die leiden tot verbetering van
de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige natuurlijke habitats
of habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden. Ook kan subsidie worden aangevraagd
door een deelnemer in een samenwerkingsverband waaraan één of meerdere partijen deelnemen
die zeggenschap hebben over stikstofgevoelig areaal in de Natura 2000-gebieden. Ook
een partij die geen zeggenschap heeft over stikstofgevoelig areaal in een Natura 2000-gebied
kan deelnemen in een samenwerkingsverband en bijvoorbeeld fungeren als penvoerder
van het samenwerkingsverband en als zodanig maatregelen (laten) uitvoeren. Hierbij
kan worden gedacht aan een vertegenwoordigende organisatie die namens een groep terreinbeheerders
een aanvraag indient en maatregelen uitvoert. Het is mogelijk dat de maatregel of
maatregelen waarop een gezamenlijke aanvraag ziet, slechts worden uitgevoerd op een
van de terreinen van de deelnemers in het samenwerkingsverband. Een aanvrager kan
ook een primaire landbouwer zijn die stikstofgevoelig areaal in beheer heeft.
Bij ‘stikstofgevoelig areaal’ gaat het om areaal binnen een Natura 2000-gebied dat
in een door gedeputeerde staten van de provincie waarin het areaal is gelegen vastgesteld
natuurbeheerplan voor het jaar 2020 is aangewezen als natuurbeheertype of landschapselementtype
dat is opgenomen in bijlage 2.15.1. Deze natuurbeheerplannen zijn te vinden op https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/het-natuurbeheerplan/. In een natuurbeheerplan wordt door de provincie, volgens een uniforme systematiek,
opgenomen welk natuurbeheertypen (zogenoemd N-type) een bepaald gebied heeft. Door
het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is vervolgens bepaald welke
natuurtypen als stikstofgevoelig areaal worden beschouwd. Er is nagegaan welke natuurbeheertypen
relevant zijn voor het treffen van herstelmaatregelen ten behoeve van stikstofgevoelige
natuurlijke habitats of habitats van soorten. Er is gekozen om het areaal dat in potentie
geschikt is voor het nemen van herstelmaatregelen ruim te nemen en vooral bij uitsluiting
te werken: indien bepaalde natuurbeheertypen evident niet kunnen bijdragen aan verbetering
en uitbreiding van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten
via natuurherstelmaatregelen dan zijn deze niet in de selectie opgenomen. De natuurtypen
en landschapselementtypen die als gevolg van deze beoordeling kwalificeren als stikstofgevoelig
areaal, zijn opgenomen in bijlage 2.15.1.
De definitie van stikstofgevoelig areaal houdt verband met het identificeren van degene
die in aanmerking komt voor subsidie onder deze regeling en is tevens van belang voor
de bepaling van de maximale hoogte van de subsidie per terreinbeheerder. Dit wordt
in de paragraaf over subsidieverlening uiteengezet. Bij de subsidieverlening van natuurherstelmaatregelen
die ten goede komen aan stikstofgevoelige habitats en habitats van soorten gaat het
om de effecten van de maatregelen op de Natura 2000-habitattypen en soorten en niet
om de natuurbeheertypen.
In het geval er sprake is van erfpacht van een terrein of er een recht van beklemming
op een terrein rust, wordt subsidie aangevraagd door de erfpachter of laatstbedoelde
rechthebbende. Voor de bepaling of en welk zakelijk recht op een terrein rust, wordt
als peildatum 1 december 2020 gehanteerd. Er is gekozen voor deze peildatum ten behoeve
van een goede uitvoering van de regeling. Is een dergelijk zakelijk recht niet van
toepassing, dan kan subsidie worden aangevraagd door de eigenaar van het terrein.
Hiermee wordt voorkomen dat zowel de feitelijk beheerder van een terrein als de eigenaar
(en dus voor hetzelfde terrein) subsidie aanvragen.
2.2. Subsidieverdeling
Voor de verdeling van het beschikbare subsidiebudget is een maximumsubsidiebedrag
vastgesteld per aanvrager. Hiertoe is de hoeveelheid stikstofgevoelig areaal gedeeld
door het beschikbare subsidiebudget van € 81,6 miljoen. Dit betekent dat een aanvrager
maximaal een subsidiebedrag kan ontvangen van € 719 per hectare vermenigvuldigd met
de oppervlakte van het stikstofgevoelige areaal dat hij in beheer heeft. Dit betekent
evenwel niet dat het maximale bedrag dient te worden ingezet op al deze hectares.
Zo is het mogelijk dat een aanvraag wordt ingediend voor de uitvoering van natuurherstelmaatregelen
die zijn gericht op het verbeteringen van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte
van habitats en habitats van soorten op slechts een deel van de hectares in een gebied.
Met deze verdelingssystematiek wordt beoogd dat een terreinbeheerder met een groter
stikstofgevoelig areaal meer subsidie kan aanvragen vanwege de grotere herstelopgave.
Daarmee wordt gestuurd op grotere en samenhangende pakketten aan effectieve natuurherstelmaatregelen
die tevens kosteneffectief zijn. Een aanvrager kan voor meerdere maatregelen (een
pakket) tegelijk één aanvraag indienen. Het is met het oog daarop ook mogelijk dat
verschillende terreinbeheerders in een samenwerkingsverband, een aanvraag indienen
voor maatregelen die in samenhang leiden tot verbetering van de kwaliteit en uitbreiding
van de oppervlakte van stikstofgevoelige habitats en habitats van soorten. Voor het
berekenen van het maximale subsidiebedrag kunnen alleen de deelnemers die zeggenschap
hebben over het stikstofgevoelig areaal hectaren inbrengen. De terreinbeherende deelnemers
hebben zeggenschap over het stikstofgevoelig areaal; zij brengen via de constructie
van het samenwerkingsverband hun arealen in voor de subsidieaanvraag.
Indien de aanvrager een primaire landbouwer is, bedraagt de maximale subsidie € 500.000
overeenkomstig de groepsvrijstellingsverordening landbouw4. Voor overige terreinbeheerders geldt op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening
dat indien sprake is van exploitatiewinst ten gevolge van de subsidieverlening, deze
in mindering dient te worden gebracht van de kosten van een te subsidiëren natuurherstelmaatregel.
Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld de verkoop van hout of riet. In de begroting
die met de aanvraag dient te worden meegestuurd, dient een inschatting van eventuele
exploitatiewinst te worden gemaakt.
Er wordt in de regeling tevens een minimumsubsidiebedrag vastgesteld ter hoogte van
€ 25.000, waarmee eveneens wordt gestuurd op grotere (pakketten van) maatregelen.
Dit bedrag is gelijk aan het bedrag waarbij overeenkomstig artikel 18 van het Kaderbesluit
nationale EZ-subsidies advies kan worden gevraagd aan een adviescommissie over de
subsidieverlening. In de paragraaf over de adviescommissie wordt hier verder op ingegaan.
2.3. Subsidiabele activiteit
Ook in het geval dat in een gebied geen sprake is van overbelasting van een bepaald
stikstofgevoelig habitat of habitat van een soort kan het voorkomen dat er in het
gebied mogelijkheden zijn voor het nemen van maatregelen die gunstig zijn voor de
landelijke staat van instandhouding van het habitat of de soort, waarmee het doelbereik
wordt vergroot. Ook deze maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van stikstofgevoelige
habitats en habitats van soorten komen in aanmerking voor subsidieverlening. Uit de
aanvraag zal moeten blijken dat met het uitvoeren van een natuurherstelmaatregel of
pakket van natuurherstelmaatregelen de kwaliteit van stikstofgevoelige habitats of
habitats van soorten, waarvoor in de Natura 2000-gebieden instandhoudingsdoelen zijn
vastgesteld, verbetert of de oppervlakte daarvan wordt uitgebreid.
Er wordt geen subsidie verleend voor reguliere beheermaatregelen. Het gaat uitdrukkelijk
om natuurherstelmaatregelen waarmee de kwaliteit van de stikstofgevoelige natuur wordt
verbeterd of uitbreiding wordt gerealiseerd. Het kan ook gaan om maatregelen op eenzelfde
locatie waar ook regulier beheer plaatsvindt, waar het tevens nodig is een natuurherstelmaatregel
uit te voeren. Geen gebied en geen situatie zijn gelijk; natuurherstelmaatregelen
en de effectiviteit ervan zullen per gebied verschillen en als zodanig worden beoordeeld.
Er wordt alleen subsidie verleend voor natuurherstelmaatregelen die voldoen aan de
PAS-herstelstrategieën, zoals te raadplegen via www.natura2000.nl, waarvan de effectiviteit wetenschappelijk is aangetoond. Het gaat hierbij bijvoorbeeld
om het gebruik van steenmeel, het inrichten van braakliggend terrein, plaggen en maaien
en hydrologische maatregelen, afhankelijk van het relevante habitattype en de omstandigheden
in een gebied.
Deze regeling ziet op subsidieverlening voor maatregelen die versneld natuurherstel
tot gevolg hebben en dus op korte termijn kunnen worden uitgevoerd. De uitvoering
van een natuurherstelmaatregel dient binnen drie jaar na subsidieverlening gerealiseerd
te zijn. Het is van belang dat zo snel mogelijk na de subsidieverlening van start
wordt gegaan met de uitvoering van de maatregelen. Indien de maatregelen niet op tijd
zijn gerealiseerd, kan dit tot gevolg hebben dat de subsidie lager wordt vastgesteld.
Dit is ook het geval als een maatregel niet tot uitvoering is gekomen, omdat bijvoorbeeld
de grond waarop de subsidieverlening betrekking had, tussentijds is verpacht en de
subsidieontvanger de maatregel niet meer kan uitvoeren.
2.4. Afwijzingsgronden
Er wordt alleen subsidie verleend voor natuurherstelmaatregelen die voldoende bijdragen
aan de doelstelling van de regeling. Tevens dient een project vanwege het staatssteunaspect
van onderhavige regeling te passen binnen de kaders van ofwel de algemene groepsvrijstellingsverordening,
ofwel de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Het kader van de algemene groepsvrijstellingsverordening
is van toepassing indien de aanvrager niet (hoofdzakelijk) actief is in de primaire
landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten. Het staatssteunkader
van de groepsvrijstellingsverordening landbouw is van toepassing indien de aanvrager
(hoofdzakelijk) actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking
en afzet van landbouwproducten. Aangezien de eis dat steun alleen kan worden verstrekt
aan ondernemingen die niet kwalificeren als ‘grote onderneming’ slechts is opgenomen
in de groepsvrijstellingsverordening landbouw, geldt deze afwijzingsgrond alleen voor
ondernemingen die hoofdzakelijk actief zijn in de primaire landbouwproductie, dan
wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.
Steun toegekend in de sector van de primaire landbouwproductie is, op enkele uitzonderingen
na, ingevolge artikel 1, derde lid, onder b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
uitgezonderd van het toepassingsbereik van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Hetzelfde geldt voor steun toegekend in de sector van de verwerking en afzet van landbouwproducten,
ingevolge artikel 1, derde lid, onder c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Indien een onderneming actief is in zowel een van bovenstaande uitgesloten sectoren
als in sectoren die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, is deze
verordening van toepassing op steun ten behoeve van activiteiten in die laatste sectoren
of activiteiten, mits de lidstaten, met passende middelen zoals een scheiding van
de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgen dat de activiteiten
in de uitgesloten sectoren geen uit hoofde van deze verordening verleende steun genieten.
Indien een onderneming mede actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de
verwerking en afzet van landbouwproducten, maar hoofdzakelijk activiteiten verricht
die betrekking hebben op natuurbeheer of natuurherstel, dan zal die onderneming met
een met een scheiding van de activiteiten of uitsplitsing van de kosten moeten aantonen
dat de subsidie uit hoofde van deze regeling niet ten goede komt aan eventuele activiteiten
in de primaire productie van landbouwproducten, dan wel de verwerking en afzet van
landbouwproducten. Om dit te kunnen borgen is in de regeling een verplichting opgenomen
die erop ziet dat dergelijke subsidieontvangers een administratie moeten voeren waaruit
blijkt dat de subsidie niet ten goede komt aan activiteiten in de primaire landbouwproductie,
dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten (artikel 2.15.9, derde lid).
Maatregelen waarvoor al financiering is verstrekt, worden niet gesubsidieerd. Dit
is in lijn met artikel 6 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Ook wordt geen
subsidie verstrekt voor maatregelen die op het moment van de aanvraag al gepland staan
om te worden uitgevoerd binnen het tijdvak van een dan geldend Natura 2000-beheerplan.
Wel kunnen maatregelen worden gesubsidieerd die zijn voorzien voor na die periode
en op basis van deze subsidiemodule versneld kunnen wordt uitgevoerd.
Ook aanvragen die buiten de reikwijdte van de regeling vallen, zullen worden afgewezen.
Ook komen kosten die niet direct verband houden met een uit te voeren natuurherstelmaatregel
niet voor subsidie in aanmerking. Dit volgt uit artikel 10 van het Kaderbesluit nationale
EZ-subsidies.
Voor een verdere toelichting op de afwijzingsgronden wordt verwezen naar de toelichting
op artikel 2.15.7.
2.5. Adviescommissie
Gezien het minimumbedrag van € 25.000 waarvoor subsidie wordt verstrekt, kan zoals
in de paragraaf over de subsidieverdeling vermeld, op basis van artikel 18 van het
Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, advies worden gevraagd aan een adviescommissie over de subsidieverlening. In onderhavige
regeling wordt een adviescommissie ingesteld die elke aanvraag zal beoordelen op effectiviteit
van de maatregelen en tevens op kosteneffectiviteit. Dit houdt in dat wordt beoordeeld
of een natuurherstelmaatregel of pakket van maatregelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd,
voldoende bijdraagt aan verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte
van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden.
Verder beoordeelt de commissie of de kwaliteit van het projectplan voldoende is. Ook
oordeelt de commissie over de aannemelijkheid dat de activiteiten binnen de gestelde
termijn kunnen worden voltooid en of er voldoende vertrouwen bestaat in de technische
en economische haalbaarheid van de activiteiten.
De adviescommissie Natuurherstelmaatregelen bestaat uit adviseurs met specifieke deskundigheid
op het gebied van ecologie en natuurherstel en het kostenaspect van de maatregelen.
2.6. (Informatie)verplichtingen
De effectiviteit van de aanvraag zal onder meer worden beoordeeld aan de hand van
het door de aanvrager ingediende projectplan. Bij het projectplan dient een topografische
kaart te zijn opgenomen waarop de begrenzing is aangegeven van waar de maatregelen
worden uitgevoerd, dan wel indien de locatie van het stikstofgevoelig habitat of habitat
van een soort en een desbetreffende maatregel niet samenvallen, van de locatie waar
een maatregel effect heeft. Dit laatste zal veelal een inschatting zijn. De kaart
dient een schaal te hebben van ten hoogste 1:10.000. De kosteneffectiviteit van de
aanvraag zal door de adviescommissie worden beoordeeld aan de hand van de ingediende
begroting waarbij wordt bekeken of de kosten redelijk en reëel zijn in relatie tot
het effect en het doelbereik van een maatregel. Ingeval van een samenwerkingsverband
kunnen de natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd door zowel de deelnemers die
terreinbeheerder zijn als deelnemers die geen terreinbeheerder zijn. De deelnemer
in het samenwerkingsverband die de maatregelen uitvoert, voert zijn kosten op in het
projectplan/projectbegroting.
Bij de subsidieaanvraag dient voorts te worden aangegeven dat de provincie waarin
de voorgestelde maatregel wordt uitgevoerd, hiervan op de hoogte is gesteld. Dit kan
door middel van het aankruisen van een vinkje op het formulier voor de subsidieaanvraag
dat beschikbaar is op de website www.rvo.nl. Het is aan de aanvrager zelf de benodigde (mate van) afstemming te zoeken met de
desbetreffende provincie over de maatregelen, waarbij het vanzelf spreekt dat rekening
wordt gehouden met bestaande afspraken in lopende gebiedsprocessen. Deze subsidiemodule
doet niet af aan de normale gezagsverhoudingen ten aanzien van natuurbeleid; de provincies
blijven bevoegd gezag en gebiedsregisseur. Verder kan het nodig zijn dat voor de uitvoering
van maatregelen toestemmingen of vergunningen worden verkregen. Het is niet nodig
dat deze al bij de subsidieaanvraag zijn aangevraagd of verkregen. Wel moeten benodigde
toestemmingen of vergunningen aanwezig voordat met de uitvoering van de maatregelen
wordt begonnen.
Overeenkomstig artikel 39 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies wordt bij de
beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd om een of meer voortgangsrapportages
in te dienen, met een maximum van één rapportage per jaar. Wanneer de maatregelen
zijn uitgevoerd, dient de subsidieontvanger bij RVO ver verzoek om subsidievaststelling
in. Overeenkomstig artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies dient dit
uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid
te worden gedaan. Over de wijze waarop subsidievaststelling dient te worden aangevraagd,
informeert RVO bij de beschikking tot subsidieverlening, en tevens is hierover informatie
te vinden op de website www.rvo.nl. Ook andere informatie over bijvoorbeeld het verlenen van voorschotten staat hier
vermeld.
3. Proces en uitvoering
RVO zal deze subsidiemodule uitvoeren. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend
bij RVO met gebruikmaking van de formulieren die door RVO ter beschikking worden gesteld
op de website www.rvo.nl. Ingeval van een samenwerkingsverband dient de penvoerder een aanvraag in overeenkomstig
artikel 20 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Deelnemers in het samenwerkingsverband
machtigen de penvoerder hiertoe met gebruikmaking van een machtigingsformulier dat
door RVO beschikbaar wordt gesteld op de website www.rvo.nl. Door RVO wordt beoordeeld of de aanvraag compleet is en past binnen de kaders die
hieraan in deze regeling zijn gesteld. Indien dit het geval is, legt RVO de aanvraag
voor de (verdere) inhoudelijke beoordeling voor aan de adviescommissie Natuurherstelmaatregelen
die de aanvraag beoordeelt aan de hand van de genoemde afwijzingsgronden en adviseert
over de aanvraag. Dit advies wordt in beginsel overgenomen. RVO verstuurt vervolgens
een beschikking op de aanvraag naar de aanvrager. RVO neemt dit besluit namens de
minister van LNV. RVO heeft een zogenoemde Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets
uitgevoerd op de regeling en deze is akkoord bevonden.
4. Openstelling en budget
De openstellingstermijn van deze regeling is 6 weken. Het budget voor deze openstelling
bedraagt € 81,6 miljoen. De openstellingsperiode en het beschikbare budget worden
opgenomen in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021, die afzonderlijk
wordt gepubliceerd.
5. Staatssteun
Ook de Europese Commissie erkent dat Europa's rijke natuurlijke erfgoed, met inbegrip
van het behoud van biodiversiteit, habitats en soorten, waardevolle voordelen voor
de samenlevingen in de Unie kan bieden (zie onder meer punten 33 en 34 van de Mededeling
van de Commissie betreffende het begrip „staatssteun” in de zin van artikel 107, lid
1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Deze activiteiten
kunnen niet economisch van aard zijn en hoeven dan dus niet als staatssteun te kwalificeren.
Hoewel deze subsidiemodule alleen (een deel van) de kosten dekt die met investeringen
voor versneld natuurherstel voor bepaald stikstofgevoelig areaal samenhangen, is er
zekerheidshalve toch voor gekozen om de subsidie te rechtvaardigen met toepassing
van de artikelen 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 14 van
de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Op basis van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is steun voor
cultuur en instandhouding van het erfgoed verenigbaar met de interne markt in de zin
van artikel 107, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de EU (hierna:
het Verdrag) en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het
Verdrag vrijgesteld, indien wordt voldaan aan de voorwaarden die hieraan zijn gesteld.
Het gaat hierbij overeenkomstig het tweede lid, onderdeel b, van artikel 53 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening, tevens om steun voor natuurerfgoed indien
dit door de bevoegde overheidsinstanties formeel is erkend. In onderhavige regeling
zijn Natura 2000-gebieden aangewezen als natuurerfgoed in de zin van artikel 53 van
de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op basis van deze regeling worden natuurherstelmaatregelen
gesubsidieerd die bijdragen aan de verbetering en het herstel van de stikstofgevoelige
natuur, ter bescherming van deze bijzondere nationale en Europese natuurwaarden. Het
maximale steunbedrag dat op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening kan
worden verleend bedraagt € 150 miljoen euro. Aangezien het subsidieplafond van deze
subsidieregeling € 81.6 miljoen euro bedraagt en daarmee ruimschoots onder dit maximumbedrag
blijft, is dit maximum subsidiebedrag niet in de regeling opgenomen.
Ook ondernemingen die actief zijn in de sector van de primaire landbouwproductie of
de sector van verwerking en afzet van landbouwproducten, kunnen terreinbeheerders
zijn en maatregelen nemen die bijdragen aan het verbeteren van de staat van instandhouding
van stikstofgevoelige natuur. Voor zover een onderneming die hoofdzakelijk in één
van bovenstaande sectoren actief is, hiertoe subsidie aanvraagt, valt deze binnen
de reikwijdte van artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. De gesubsidieerde
natuurherstelmaatregelen hebben immers de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen,
waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van
soorten en habitats, tot doel. Om te voorkomen dat subsidies die op grond van de algemene
groepsvrijstellingsverordening worden verleend, worden besteed aan activiteiten die
vallen onder de groepsvrijstellingsverordening landbouw, is voor subsidieontvangers
die mede actief zijn in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet
van landbouwproducten, maar hoofdzakelijk activiteiten verrichten die betrekking hebben
op natuurbeheer of natuurherstel, de verplichting opgenomen een zodanige administratie
te voeren dat aantoonbaar is dat de subsidie niet ten goede komt aan de activiteiten
die vallen onder de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Tevens is als afwijzingsgrond
opgenomen dat de aanvraag om subsidie wordt afgewezen wanneer een aanvrager die mede
actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten,
niet met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing
van de kosten kan aantonen dat de subsidie uitsluitend ten goede komt aan de natuurherstelmaatregel
of natuurherstelmaatregelen.
De gestelde eisen in de onderhavige subsidiemodule, alsook de algemene eisen uit het
Kaderbesluit nationale EZ-subsidies zorgen ervoor dat de subsidie verleend wordt in
overeenstemming met de eisen uit voormelde artikelen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening
en groepsvrijstellingsverordening landbouw en dat wordt voldaan aan de eisen met betrekking
tot transparantie, stimulerend effect en cumulatie. Ook blijft voormelde subsidiemodule
binnen de daarvoor geldende drempels voor aanmelding van de steun en maximum steunintensiteiten.
In de subsidiemodule wordt verwezen naar de relevante basis in de algemene groepsvrijstellingsverordening
of groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Van de publicatie en openstelling van deze subsidiemodule zal een kennisgeving aan
de Europese Commissie worden gedaan, conform artikel 11, onder a, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en artikel 9, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw.
Indien een subsidie die wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening
wordt gerechtvaardigd, maakt de minister op grond van artikel 1.8 van de Regeling
Nationale EZK- en LNV-subsidies binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening
de volgende gegevens bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, en
-
b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.
Indien een subsidie die wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening
landbouw wordt gerechtvaardigd, maakt de minister op grond van artikel 1.8 van de
Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening
de volgende gegevens bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw, en
-
b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:
-
1°. € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of
-
2°. € 500.000 voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten,
de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen
die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie vallen.
Hierbij gaat het om onder andere de volgende gegevens indien de individuele steun
meer bedraagt dan € 500.000: naam van de begunstigde, soort onderneming, steunelement
(uitgedrukt in hele bedragen), steuninstrument, datum van toekenning, doel van de
steun en de steunverlenende autoriteit.
6. Regeldruk
De gevolgen van deze subsidiemodule voor de regeldruk zijn beperkt. Zo zal het aantal
aanvragen naar verwachting beperkt zijn en rond de 150 liggen. Voorts is bij het opstellen
van onderhavige module aangesloten bij reeds bestaande systemen en processen bij RVO.
Voor het doen van een aanvraag zal RVO voorlichtingsbijeenkomsten organiseren en formats
ontwikkelen ter ondersteuning van de aanvraag. Hiermee kunnen de benodigde capaciteit,
tijd en kosten voor het indienen van een aanvraag worden beperkt. Aanvragers die naar
verwachting de grootste opgave in termen van natuurherstel te vervullen hebben, zijn
bekend met de zogenaamde natuurherstelmaatregelen die op de herstelstrategieën van
het voormalige Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn gebaseerd. In het voorjaar van
2020 is er reeds een inventariserende uitvraag geweest onder enkele natuurbeheerders
of koepelorganisaties om te bezien welke herstelmaatregelen zij ‘op de plank’ hebben
liggen en snel uitgevoerd kunnen worden. Deze informatie kan in grote mate worden
hergebruikt voor het doen van de formele subsidieaanvraag. De module regeling is voorgelegd
aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk, dat heeft besloten om geen formeel advies
uit te brengen omdat de regeldruk op basis van bovenstaande argumenten beperkt zal
zijn.
Artikelsgewijs
Artikel I
A
Met dit artikel wordt een nieuwe titel 2.15 opgenomen in de Regeling nationale EZK-
en LNV-subsidies. Deze titel bevat de subsidiemodule Versneld natuurherstel. Hieronder
worden de artikelen afzonderlijk toegelicht.
De subsidiemodule Versneld natuurherstel wordt opengesteld van 01-02-2021 tot en met
12-03-2021. Subsidieaanvragen kunnen derhalve worden ingediend van -01-02-2021 tot
en met 12-03-2021 om 17:00. Het budget voor deze openstelling bedraagt € 81.600.000.
De openstellingsperiode en het beschikbare budget worden opgenomen in de Regeling
openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021, die afzonderlijk wordt gepubliceerd.
Artikel 2.15.1
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor de subsidiemodule
Versneld natuurherstel.
Met de begripsbepalingen ‘habitat van een soort’, ‘Natura 2000-gebied’ en ‘natuurlijke
habitat’ wordt aangesloten bij de definities uit de Wet natuurbescherming. Met het
aansluiten bij de definities uit de Wet natuurbescherming wordt zoveel mogelijk uniformiteit
in de interpretatie van de begripsbepalingen aangebracht.
Het begrip ‘natuurherstelmaatregel’ wordt gedefinieerd als een niet-productieve investering
in de vorm van een maatregel die is vermeld in het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige
habitats, zoals te raadplegen via www.natura2000.nl. De eis dat het moet gaan om een niet-productieve investering vloeit voort uit artikel
14, derde lid, onder d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw en houdt in
dat de investering niet mag leiden tot een aanzienlijke stijging van de waarde of
de rentabiliteit van het bedrijf. Dit betekent dat maatregelen waarmee de waarde of
de rentabiliteit van een terreinbeheerder of primaire landbouwer wordt verhoogd, niet
onder deze subsidiemodule vallen. Waar het gaat om een niet-productieve investering,
moet deze zijn vermeld in het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats,
dat openbaar toegankelijk is via de website www.natura2000.nl. Dit rapport is opgesteld in het kader van het voormalige programma aanpak stikstof
(PAS) en wordt in het kader van de beoordeling van herstelmaatregelen gebruikt om
te bezien of deze maatregelen kunnen worden toegepast om de negatieve effecten van
stikstof te verminderen of teniet te doen. Het rapport wordt geactualiseerd als er
nieuwe kennis beschikbaar is, waarbij bestaande teksten pas worden vervangen als ze
zijn goedgekeurd door de daarvoor ingestelde internationale reviewcommissie. Opname
van een herstelmaatregel in dit rapport betekent derhalve dat het effect van de maatregel
op het verminderen of teniet doen van negatieve effecten van stikstof, wetenschappelijk
is aangetoond.
Het begrip ‘stikstofgevoelig areaal’ is bepalend voor het kunnen doen van een aanvraag
om subsidie en de maximale hoogte van de subsidie (zie de toelichting op de artikelen
2.15.2, eerste lid, en 2.15.3, derde lid). De definitie van ‘stikstofgevoelig areaal’
houdt in dat het moet gaan om areaal binnen een Natura 2000-gebied dat in een door
gedeputeerde staten van de provincie waarin het areaal is gelegen voor het jaar 2020
vastgesteld natuurbeheerplan, is aangewezen als natuurbeheertype dat is opgenomen
in bijlage 2.15.1. In een natuurbeheerplan wordt door de provincie, volgens een uniforme
systematiek, opgenomen welk Natuurbeheertype (zogenoemd N-type) een bepaald gebied
heeft. Door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is vervolgens
bepaald welke natuurtypen als stikstofgevoelig areaal worden beschouwd. De natuurtypen
die als gevolg van deze beoordeling kwalificeren als stikstofgevoelig areaal, zijn
opgenomen in bijlage 2.15.1.
Ook is een begripsbepaling opgenomen van het begrip ‘stikstofgevoelige natuurlijke
habitats of habitats van soorten’. Dit zijn typen natuurlijke habitats, en habitats
van soorten en leefgebieden van vogelsoorten met een kritische depositiewaarde van
<2400 mol N/ha/jaar en waarvoor in het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied
een instandhoudingsdoelstelling is vastgesteld. Dit begrip is van belang voor het
doel dat de natuurherstelmaatregelen moeten hebben. Deze moeten namelijk leiden tot
verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van de oppervlakte van de typen natuurlijke
habitats of de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden. Er is voor gekozen
om in de aanduiding van het begrip enkel te spreken van ‘habitats van soorten’. Opgemerkt
wordt dat, zoals ook uit de uitleg van dit begrip blijkt, daaronder niet alleen de
habitats van soorten, genoemd in bijlage II van de Habitatrichtlijn maar ook de leefgebieden
van vogelsoorten als bedoeld in artikel 4 van de Vogelrichtlijn vallen. Ten behoeve
van de uitleg van dit begrip is ook een begripsbepaling opgenomen van de begrippen
‘kritische depositiewaarde’ en ‘stikstofdepositie’. Opgemerkt wordt dat verder in
de regeling telkens wordt gesproken over habitats van soorten, waaronder eveneens
leefgebieden van vogelsoorten vallen.
Uit de definitie van ‘terreinbeheerder’ blijkt dat het moet gaan om degene die op
1 december 2020 zeggenschap heeft over stikstofgevoelig areaal krachtens eigendom,
erfpacht of recht van beklemming. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een natuurlijk
persoon of rechtspersoon, met inbegrip van een rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband
van natuurlijke of rechtspersonen. Het hebben van zeggenschap betekent in dit verband
dat de terreinbeheerder in staat moet zijn de natuurherstelmaatregelen daadwerkelijk
uit te voeren. Indien op stikstofgevoelig areaal dat in eigendom is tevens erfpacht
of een recht op beklemming rust, wordt de subsidie verstrekt aan de natuurlijk persoon
of rechtspersoon met het erfpacht of het recht op beklemming (zie artikel 2.15.2,
derde lid).
Artikel 2.15.2
Uit artikel 2.15.2. volgt dat de minister op aanvraag subsidie verstrekt aan een terreinbeheerder
van natuurerfgoed of een deelnemer in een samenwerkingsverband waaraan één of meerdere
partijen deelnemen die terreinbeheerder zijn van natuurerfgoed, voor de uitvoering
van één of meer natuurherstelmaatregelen die leiden tot verbetering van de kwaliteit
of uitbreiding van de oppervlakte van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of habitats
van soorten. De lokaal genomen maatregelen dragen daarmee bij aan verbetering van
de landelijke staat van instandhouding van deze typen natuurlijke habitats of habitats
van soorten.
De subsidie kan worden aangevraagd door natuurlijke personen, rechtspersonen (ook
als zij deel uitmaken van een samenwerkingsverband) die vallen onder de definitie
van terreinbeheerder uit artikel 2.15.1. Subsidie wordt verstrekt voor een project
bestaande uit een of meerdere natuurherstelmaatregelen waarmee de kwaliteit van het
stikstofgevoelige habitat of de soort waar het Natura 2000-gebied voor is aangewezen,
verbetert of de omvang ervan wordt uitgebreid.
Uit het tweede lid volgt dat Natura 2000-gebieden worden aangewezen als natuurerfgoed
als bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening, waardoor de subsidie toegestaan
op grond van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Bij artikel
53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening gaat het immers om de bescherming
van natuurerfgoed. Natura 2000-gebieden zijn beschermingszones die zijn ingesteld
ter bescherming van bijzondere Nederlandse en Europese natuurwaarden. Deze waarden
behoren tot ons natuurlijk erfgoed in de zin van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en dienen als zodanig te worden beschermd. Onder de onderhavige regeling worden natuurherstelmaatregelen
gesubsidieerd die bijdragen aan de bescherming van de stikstofgevoelige habitats of
habitats van soorten binnen deze Natura 2000-gebieden.
Uit het derde lid volgt dat subsidie slechts kan worden aangevraagd door een terreinbeheerder
van natuurerfgoed die stikstofgevoelig areaal in eigendom heeft, indien dit stikstofgevoelig
areaal niet in erfpacht is uitgegeven en op dit stikstofgevoelig areaal geen recht
van beklemming rust. Het wordt namelijk wenselijk gevonden dat voor stikstofgevoelig
areaal éénmaal subsidie wordt verstrekt voor natuurherstelmaatregelen. Deze subsidie
wordt derhalve verstrekt aan de houder van het zakelijke recht, die in het algemeen
beschikt over zeggenschap over de grond, en niet aan de eigenaar van de grond die
beperkt wordt door het zakelijke recht.
Artikel 2.15.3
In dit artikel is voor deze subsidiemodule aangegeven welk maximum subsidiebedrag
voor de subsidiabele kosten gehanteerd wordt. Het eerste lid bepaalt dat de subsidie
100% van de subsidiabele kosten bedraagt. Er is derhalve geen eigen bijdrage door
partijen nodig voor het project. De reden hiervoor is dat versneld natuurherstel,
met name na de eerder gehaalde PAS-uitspraak van de Raad van State, noodzakelijk is
in het algemeen belang.
Het tweede lid bepaalt dat indien de aanvrager niet hoofdzakelijk actief is in de
primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten,
en derhalve de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is, overeenkomstig
artikel 53, zesde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening de subsidie niet
meer bedraagt dan het verschil tussen de subsidiabele kosten (de kosten, bedoeld in
artikel 2.15.4, eerste lid, onderdeel a,) en de exploitatiewinst van de investering.
Dit betekent dat wanneer met een investering exploitatiewinst wordt gerealiseerd,
deze exploitatiewinst in mindering wordt gebracht op de te ontvangen subsidie.
Het derde lid bepaalt dat een aanvrager van subsidie maximaal een subsidiebedrag kan
ontvangen van een vastgesteld bedrag per hectare vermenigvuldigd met de oppervlakte
van het stikstofgevoelige areaal waarover hij zeggenschap heeft. Het koppelen van
het subsidiebedrag aan het aantal hectaren stikstofgevoel areaal is gewenst aangezien
een beheerder van een groot terrein met een groot stikstofgevoelig areaal meer kosten
zal hebben bij het uitvoeren van natuurherstelmaatregelen dan een terreinbeheerder
van een klein stikstofgevoelig areaal. Daarmee wordt gestuurd op grotere en samenhangende
pakketten aan effectieve natuurherstelmaatregelen die tevens kosteneffectief zijn.
Bij grotere beheerders liggen bovendien grotere opgaven en daarmee meer mogelijkheden
om bij te dragen aan natuurherstel. Vanuit het oogpunt van het versnellen van natuurherstel
is het derhalve wenselijk dat grootschaliger projecten worden uitgevoerd die sneller
meer effect sorteren dan een veelheid aan kleinere afzonderlijke maatregelen. Het
maximale subsidiebedrag geldt tevens voor deelnemers in een samenwerkingsverband:
ook zij ontvangen maximaal € 719 vermenigvuldigd met het aantal hectaren stikstofgevoelig
areaal waarover de deelnemer uit het samenwerkingsverband als terreinbeheerder zeggenschap
heeft.
Ingevolge het vierde lid bedraagt de subsidie maximaal € 500.000 indien de aanvrager
hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en
afzet van landbouwproducten. Dit bedrag volgt uit artikel 4, eerste lid, onderdeel
a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Aangezien het maximumbedrag dat
op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening aan steun kan worden verleend,
hoger ligt dan het subsidieplafond van deze subsidieregeling, bestaat geen noodzaak
ter uitvoering van de algemene groepsvrijstellingsverordening een maximum subsidiebedrag
op te nemen voor aanvragers die niet actief zijn in de primaire landbouwproductie.
Artikel 2.15.4
Artikel 2.15.4, eerste lid, definieert de kosten die voor subsidie in aanmerking komen.
Welke kosten dat zijn, is afhankelijk van de vraag of de subsidie wordt verleend onder
de algemene groepsvrijstellingsverordening of de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Wanneer de aanvrager van de subsidie niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie,
dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, wordt de subsidie verleend onder
het steunkader van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit betekent dat uitsluitend
de kosten bedoeld in artikel 53, vierde lid, onderdeel c van de algemene groepsvrijstellingsverordening
voor subsidie in aanmerking komen. Onder dit artikel vallen kosten voor bescherming,
instandhouding, restauratie en herstel van materieel en immaterieel cultureel erfgoed,
met inbegrip van bijkomende kosten voor de opslag onder geschikte omstandigheden,
speciale uitrusting, materialen en de kosten voor documentatie, onderzoek, digitalisering
en publicatie. De natuurherstelmaatregelen vallen onder de kosten voor instandhouding
en herstel van materieel cultureel erfgoed, aangezien de Natura 2000-gebieden zijn
aangewezen als materieel erfgoed in de zin van artikel 53, tweede lid, onderdeel b,
van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Waar het gaat om een aanvrager die hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie,
dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, wordt de subsidie verleend op
grond van artikel 14, zesde lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw. Dit artikel staat lidstaten toe subsidie te verlenen voor uitgaven voor
niet-productieve investeringen die worden gedaan met als doel de verwezenlijking van
agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding
van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke
belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde,
als bepaald in de nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's van de
lidstaten. Specifiek voor deze subsidiemodule geldt dat het dient te gaan om niet-productieve
investeringen die worden gedaan in verband met de staat van instandhouding van de
biodiversiteit van soorten en habitats. De eis dat slechts niet-productieve investeringen
in aanmerking komen voor subsidie, houdt in dat slechts investeringen die niet bijdragen
aan een verhoging van de waarde of de rentabiliteit van een terreinbeheerder of primaire
landbouwer onder deze subsidiemodule vallen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt welke kosten niet voor subsidie in aanmerking
komen. Voor zover het gaat om aanvragers die actief zijn in de primaire landbouw geldt
dat kosten die verband houden met de activiteiten, bedoeld in artikel 14, negende
lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, niet in aanmerking komen voor
subsidie. Het gaat daarbij om kosten in verband met a) de aankoop van productierechten,
betalingsrechten en eenjarige gewassen; b) de aanplant van eenjarige gewassen; c)
afwateringswerkzaamheden; d) investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen,
met uitzondering van steun voor jonge landbouwers gedurende ten hoogste 24 maanden
na de datum van vestiging; en e) de aankoop van dieren, met uitzondering van steun
voor investeringen overeenkomstig artikel 14, derde lid, onderdeel e, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw. Daarnaast zijn op grond van artikel 2.15.4, tweede lid, onderdeel b, kosten
uitgesloten van subsidie die verband houden met regulier beheer van natuurerfgoed.
Het moet tenslotte gaan om versneld natuurherstel – wat niet kwalificeert als regulier
beheer. Het tweede lid, onderdeel c, bepaalt tot slot dat kosten voor verwerving van
grond of afwaardering van grond niet in aanmerking komen voor subsidie. Het doel van
de regeling is immers om maatregelen te subsidiëren die binnen een afzienbare periode
genomen kunnen worden. Aangezien met betrekking tot grondverwerving of afwaardering
van grond meerdere onzekerheden spelen waardoor deze maatregelen niet op korte termijn
genomen kunnen worden, ligt de focus van deze regeling vooral op de inrichting en
het beheer van bestaande gronden.
Artikel 2.15.5
Dit artikel bepaalt op welke wijze het subsidieplafond wordt verdeeld. Dat vindt plaats
op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Dit betekent dat de aanvraag
die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking komt, uiteraard
met inachtneming van het maximale subsidiebedrag als bepaald in artikel 12.15.3. Wanneer
de ingediende aanvraag onvolledig is, krijgt de aanvrager de mogelijkheid de ontbrekende
stukken alsnog aan te leveren. De datum waarop de aanvraag volledig is, is de datum
van binnenkomst.
Artikel 2.15.6
Dit artikel bepaalt de realisatietermijn van de gesubsidieerde projecten, ofwel de
termijn als bedoeld in artikel 23, onderdeel b van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.
Met betrekking tot deze subsidiemodule bedraagt de realisatietermijn drie jaar. Dit
betekent dat het desbetreffende project drie jaar na de subsidieverlening gerealiseerd
moet kunnen zijn. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan
blijkt dat het project niet uiterlijk binnen drie jaar gerealiseerd zou kunnen worden,
wordt de subsidie afgewezen. De grondslag om deze subsidie af te wijzen, bevindt zich
in artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.
Er is voor een termijn van drie jaar gekozen omdat de verwachting is dat de natuurherstelmaatregelen
binnen deze termijn kunnen zijn afgerond. Wanneer voor het uitvoeren van maatregelen
een vergunning of toestemming vereist is, dient de aanvrager deze vergunning of toestemming
derhalve tijdig aan te vragen om te verzekeren dat tijdig van start kan worden gegaan
met de uitvoering van de maatregelen en de maatregelen binnen de realisatietermijn
kunnen worden afgerond.
In het geval dat tijdens de uitvoering van de activiteiten vertraging optreedt, bestaat
de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de verplichting de activiteiten binnen
de termijn van drie jaar uit te voeren. Artikel 37, derde lid van het Kaderbesluit
nationale EZ-subsidies geeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
namelijk de bevoegdheid om in geval van vertraging van de uitvoering van de activiteiten
of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te verlenen van de verplichting om de
activiteiten overeenkomstig het projectplan van de subsidieontvanger uit te voeren.
Artikel 2.15.7
Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden
uit artikel 22 en 23 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, van toepassing zijn.
De afwijzingsgronden a tot en met e zijn het gevolg van de eisen die de algemene groepsvrijstellingsverordening
en de groepsvrijstellingsverordening landbouw aan de subsidie stellen. Allereerst
wordt op grond van onderdeel a, onder 1, de subsidie afgewezen wanneer het project
niet past binnen de doelstelling bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van
de algemene groepsvrijstellingsverordening, indien de aanvrager niet hoofdzakelijk
actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.
Deze doelstelling houdt in dat steun ten goede moet komen aan materieel erfgoed, waaronder
alle vormen van roerend of onroerend cultureel erfgoed en archeologische sites, monumenten,
historische locaties en gebouwen; natuurerfgoed met een rechtstreekse band met cultuurerfgoed
of indien dit door de bevoegde overheidsinstanties van een lidstaat formeel is erkend
als cultuur- of natuurerfgoed. Een aanvraag om subsidie wordt, indien de aanvrager
hoofzakelijk actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en
afzet van landbouwproducten, op grond van onderdeel a, onder 2, tevens afgewezen indien
het project niet past binnen de doelstelling, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel
d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Hierbij gaat het om de verwezenlijking
van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding
van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke
belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde,
als bepaald in de nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's van de
lidstaten, voor zover het om niet-productieve investeringen gaat.
Onderdeel b bevat de afwijzingsgrond dat het project niet in overeenstemming is met
de wetgeving van de Europese Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving
als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Op grond van onderdeel c wordt een aanvraag om subsidie afgewezen indien de verlening
van subsidie in strijd zou zijn met de verboden of beperkingen, bedoeld in artikel
14, elfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Ten behoeve van een
eenduidige uitvoering van deze subsidiemodule is ervoor gekozen om deze afwijzingsgronden
ook te laten gelden voor aanvragers die niet actief zijn in de primaire landbouwproductie,
dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.
Verder wordt de subsidie op grond van onderdeel d afgewezen indien de aanvrager van
de subsidie kwalificeert als grote onderneming en hoofdzakelijk actief is in de primaire
landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten. Deze afwijzingsgrond
geldt alleen voor aanvragers die hoofzakelijk actief zijn in de primaire landbouwproductie,
dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten, aangezien deze eis slechts is
opgenomen in de groepsvrijstellingsverordening landbouw en niet in de algemene groepsvrijstellingsverordening
en het onwenselijk wordt gevonden om deze eis ook te laten gelden voor aanvragers
die onder het staatssteunkader van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen.
In artikel 1.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV- subsidies is een definitie opgenomen
van het begrip ‘grote onderneming’.
Op grond van onderdeel e wordt de aanvraag om subsidie tevens afgewezen indien de
aanvrager mede actief is in de primaire productie van landbouwproducten, dan wel de
verwerking en afzet van landbouwproducten, en niet via een scheiding van de activiteiten
en een uitsplitsing van de kosten kan aantonen dat de subsidie uitsluitend ten goede
komt aan de natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel
2.15.2, eerste lid. Deze scheiding van de activiteiten en uitsplitsing van de kosten
is noodzakelijk om te voorkomen dat subsidie die wordt verleend voor activiteiten
die vallen onder het steunkader van de algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt
aangewend voor activiteiten die vallen onder het steunkader van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw.
Onderdeel f bepaalt dat de minister de aanvraag om subsidie afwijst indien de aanvrager
een publiekrechtelijke rechtspersoon, met uitzondering van een waterschap, is. Deze
afwijzingsgrond geldt in aanvulling op artikel 3, tweede lid, van het Kaderbesluit
nationale EZ-subsidies, waarin de hoofdregel is opgenomen dat geen subsidie wordt
verstrekt aan een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke
regelingen. Uit de onderhavige afwijzingsgrond volgt dat ook geen subsidie wordt verstrekt
aan andere publiekrechtelijke rechtspersonen. De waterschappen vormen een uitzondering
op deze afwijzingsgrond en kunnen wel in aanmerking komen voor subsidie. Omdat in
het kader van deze subsidiemodule behalve subsidiëring aan provincies, gemeenten en
openbare lichamen tevens subsidiëring aan het rijk en andere publiekrechtelijke organisaties,
zoals Staatsbosbeheer, onwenselijk wordt geacht, is de afwijzingsgrond onder e breder
geformuleerd dan artikel 3 van het Kaderbesluit. Subsidiëring van waterschappen moet
echter, net als op grond van artikel 3 van het Kaderbesluit reeds mogelijk is, mogelijk
blijven. Derhalve zijn waterschappen opgenomen als uitzondering op de algemene afwijzingsgrond
voor publiekrechtelijke rechtspersonen.
Op grond van onderdeel g wordt een aanvraag om subsidie tevens afgewezen indien de
natuurherstelmaatregel of natuurherstelmaatregelen als bedoeld in artikel 2.15.2,
eerste lid, onvoldoende bijdraagt of bijdragen aan de doelstelling van deze subsidiemodule,
namelijk de verbetering van de kwaliteit of uitbreiding van het areaal van de typen
natuurlijke habitats of de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden.
Onderdeel h bepaalt dat een aanvraag om subsidie wordt afgewezen indien de natuurherstelmaatregel
of natuurherstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.15.2, eerste lid, is of zijn opgenomen
in een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming
om te worden uitgevoerd in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, van de
Wet natuurbescherming waarin de aanvraag om subsidie is ingediend. Derhalve wordt
geen subsidie verleend indien gedeputeerde staten van de provincie waarin een Natura
2000-gebied gelegen is, reeds een beheerplan hebben vastgesteld waarin instandhoudingsmaatregelen
ter uitvoering zijn opgenomen. De reden voor deze afwijzingsgrond is dat het doel
van deze subsidiemodule is om maatregelen te subsidiëren die bovenop reeds geplande
maatregelen worden getroffen en die zonder subsidie niet gerealiseerd zouden worden.
Op grond van artikel 2.3, vierde lid, eerste volzin, van de Wet natuurbescherming
worden beheerplannen vastgesteld voor een periode van maximaal zes jaar. Dit betekent
dat de maatregelen die ter uitvoering in beheerplannen zijn opgenomen, binnen een
periode van maximaal zes jaar reeds uitgevoerd worden, waardoor er geen noodzaak is
dat de minister deze maatregelen subsidieert ten behoeve van versneld natuurherstel.
Deze afwijzingsgrond geldt in aanvulling op artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit
op grond waarvan geen subsidie wordt verleend voor maatregelen die reeds zijn gesubsidieerd
door een ander bestuursorgaan.
Wanneer de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is, wordt de aanvraag om subsidie
afgewezen op grond van onderdeel i.
Tot slot bepaalt onderdeel j dat de subsidie wordt afgewezen indien de subsidiabele
kosten minder bedragen dan € 25.000 per project. Met dit minimumbedrag wordt ingezet
op grotere (pakketten van) maatregelen, waardoor de beschikbare middelen zo efficiënt
en effectief mogelijk worden ingezet.
Artikel 2.15.8
Er is een Adviescommissie Natuurherstelmaatregelen die tot taak heeft met betrekking
tot alle aanvragen om subsidie de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de
afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 23, aanhef en onderdelen b en d tot en met g
van het besluit en artikel 2.15.7, aanhef en onderdelen g en i. De adviescommissie
is samengesteld uit personen die de maatregelen en de kosteneffectiviteit daarvan
kunnen beoordelen en daarom over deze afwijzingsgronden advies kunnen uitbrengen.
Er wordt aan de adviescommissie geen advies gevraagd over de te beoordelen afwijzingsgronden,
opgenomen in de artikelen 22 en 23, onderdelen a, c en h, van het Kaderbesluit nationale
EZ-subsidies en artikel 2.15.7, onderdelen a tot en met e en g, omdat deze zaken niet
primair tot de expertise van de adviescommissie behoren, alsook omdat deze expertise
al in voldoende mate aanwezig is.
De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden, zodat voldoende
expertise aanwezig zal zijn. De voorzitter en de andere leden van de commissie worden
door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd, zodat na een
aantal beoordelingsrondes een evaluatie kan plaats vinden over hoe de beoordeling
verlopen is en of de samenstelling van de adviescommissie aanpassing behoeft.
Artikel 2.15.9
Dit artikel bevat de verplichtingen voor de subsidieontvanger. Het eerste lid bepaalt
dat indien voor een project een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd als
bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw,
deze beoordeling moet zijn uitgevoerd of de vergunning voor het betrokken investeringsproject
moet zijn verleend vóór de datum waarop het project van start gaat. Deze verplichting
vloeit voort uit artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Vanwege de eenduidigheid is deze verplichting van toepassing op elke aanvrager van
subsidie, ook indien de subsidie wordt verstrekt op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Daarnaast bepaalt het tweede lid dat indien voor een project een toestemming of vergunning
van een bestuursorgaan, anders dan bedoeld in het eerste lid, vereist is, deze toestemming
of vergunning is verleend voor de datum waarop het project van start gaat. De bestaande
bevoegdheden van de provincies blijven derhalve gewaarborgd: waar het gaat om projecten
waarvoor toestemming of een vergunning van een bestuursorgaan vereist is, moet deze
zijn verleend voordat het project van start gaat. Daarbij is het van belang dat de
aanvrager van de subsidie zich rekenschap geeft van de vraag of de uitvoering van
de subsidiabele activiteiten in lijn ligt met de eisen die vanuit de provincies worden
gesteld.
Op grond van het derde lid geldt de verplichting dat indien de subsidieontvanger mede
actief is in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten,
maar als terreinbeheerder hoofdzakelijk activiteiten verricht die betrekking hebben
op natuurbeheer of natuurherstel, de subsidieontvanger een zodanige administratie
voert dat met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of en uitsplitsing
van de kosten aantoonbaar is dat de subsidie niet ten goede komt aan activiteiten
in de primaire landbouwproductie, dan wel de verwerking en afzet van landbouwproducten.
Deze verplichting is opgenomen omdat voorkomen moet worden dat subsidie die wordt
verstrekt onder het staatssteunkader van artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
wordt aangewend voor activiteiten die vallen onder het staatssteunkader van artikel
14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Artikel 2.15.10
In dit artikel zijn informatieverplichtingen opgenomen ten aanzien van de gegevens
die de subsidieaanvraag moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan. Op
grond van het eerste lid bevat de aanvraag om subsidie ten minste de gegevens, bedoeld
in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel
6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Het gaat hierbij om
de volgende gegevens: a) de naam en grootte van de onderneming, b) een beschrijving
van het project of de activiteit, met inbegrip van de start- en einddatum, c) de plaats
van het project of de activiteit, d) een lijst van de in aanmerking komende kosten
en e) de soort overheidsfinanciering (in dit geval: subsidie) en het bedrag daarvan
dat nodig is voor het project of de activiteit.
Op grond van het tweede lid bevat de aanvraag om subsidie daarnaast de minimale informatievereisten
over de subsidieaanvrager, het project en de begroting die nodig zijn om de aanvraag
te kunnen behandelen. Deze vereisten sluiten (grotendeels) aan bij de wijze waarop
andere (vergelijkbare) subsidiemodules in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
zijn vormgegeven.
Het derde lid beschrijft de elementen die in ieder geval moeten worden beschreven
in het projectplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e. Het projectplan moet in
ieder geval de volgende onderdelen bevatten: a) een aanduiding van het Natura 2000-gebied
waar het project betrekking op heeft; b) een kwalitatieve probleemanalyse inclusief
motivering met betrekking tot het project; c) een omschrijving van de te treffen natuurherstelmaatregelen,
inclusief het terrein waarop de natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd en, indien
dit afwijkt, het terrein waarop de natuurherstelmaatregelen effect zullen hebben,
beide weergegeven op een kaart, de frequentie van de natuurherstelmaatregelen en de
tijdplanning waarbinnen de natuurherstelmaatregelen worden gerealiseerd; d) de met
de natuurherstelmaatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij ten minste
wordt ingegaan op: het beoogde habitat, inclusief de oppervlakte en de mate waarin
de natuurherstelmaatregelen bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit of uitbreiding
van het areaal van de typen natuurlijke habitats of de habitats van soorten in de
Natura 2000-gebieden; e) een beschrijving van de risico’s en beheersmaatregelen, inclusief
een beschrijving van de betrokkenheid van andere organisaties bij het project; en
f) een verklaring dat de provincie op wiens grondgebied het project het meeste effect
sorteert is geïnformeerd over het voorgenomen project.
Uit het vierde lid volgt dat voor het maken van de kaart, bedoeld in het tweede derde
lid, onderdeel c, gebruik wordt gemaakt van een topografische kaart met een schaal
van ten hoogste 1:10.000. Op deze kaart moeten de grenzen zijn aangegeven van het
gebied waar de natuurherstelmaatregelen worden uitgevoerd, en, indien dit afwijkt,
het gebied waar de natuurherstelmaatregelen effect hebben.
Tot slot is van belang dat op grond van artikel 19, eerste lid, van het Kaderbesluit
nationale EZ-subsidies een aanvraag om subsidie moet worden ingediend met gebruikmaking
van een middel dat beschikbaar wordt gesteld. Dit middel zal aan het begin van de
openstellingsperiode beschikbaar worden gesteld via www.rvo.nl.
Artikel 2.15.11
De subsidie, bedoeld in artikel 2.15.2., eerste lid, bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd
door artikel 53 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de aanvrager
niet hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw, dan wel de verwerking en afzet
van landbouwproducten, en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw,
voor zover de aanvrager hoofdzakelijk actief is in de primaire landbouw, dan wel de
verwerking en afzet van landbouwproducten. Voor een uitgebreidere toelichting op de
staatssteunaspecten wordt verwezen naar paragraaf 5 van het algemeen deel van deze
toelichting
Artikel 2.15.12
In artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is bepaald dat subsidieregelingen
een vervaltermijn van maximaal vijf jaren bevatten. Artikel 2.15.12 van de Regeling
nationale EZK- en LNV-subsidies geeft invulling aan voormelde bepaling.
Dit artikel bepaalt namelijk dat de subsidiemodule Versneld natuurherstel na vijf
jaar, met ingang van 1 januari 2026, vervalt. Te zijner tijd zal bezien worden of
het wenselijk is de vervaldatum voor de subsidiemodule Versneld natuurherstel te verlengen.
De (mogelijke) ontwerpregeling inzake een dergelijke verlenging zal, overeenkomstig
artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016, aan de Tweede Kamer worden
overgelegd.
B
Met dit onderdeel wordt een bijlage opgenomen in de RNES. Voor een toelichting hierop
wordt verwezen naar toelichting op begrip stikstofgevoelig areaal dat is opgenomen
in artikel 2.15.1.
Artikel II
Dit artikel strekt tot wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies
2020. Met deze wijziging wordt de subsidiemodule Energie-efficiëntie glastuinbouw
opengesteld van 01-12-2020 tot en met 31-03-2021. Het budget voor deze openstelling
bedraagt € 7.000.000.
Artikel III
Artikel I van deze regeling treedt in werking op 1 januari. Dat betekent dat ten aanzien
van de inwerkingtreding uitvoering wordt gegeven aan de systematiek van vaste verandermomenten
van regelgeving die inhoudt dat ministeriële regelingen in werking treden op 1 januari,
1 april, 1 juli of 1 oktober en ten minste twee maanden voorafgaand aan deze datum
gepubliceerd worden. Ten aanzien van het moment van publicatie wordt afgeweken van
deze systematiek. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd doordat deze regeling in het
voordeel is van potentiële aanvragers. Bovendien wordt aan aanvragers voldoende gelegenheid
geboden een aanvraag voor te bereiken en in te dienen, gelet op de datum waarop de
subsidiemodule in 2021 wordt opengesteld.
Artikel II van deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst. Hiermee wordt
afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten van regelgeving. Deze afwijking
wordt tevens gerechtvaardigd door het feit dat deze regeling in het voordeel is van
potentiële aanvragers.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten