TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Sinds de eerste vastgestelde uitbraak van het nieuwe coronavirus (SARS-CoV-2; hierna:
het virus) in Europees Nederland op 27 februari 2020, waart het virus rond in Nederland.
Nadat Nederland er in het voorjaar door gerichte maatregelen en een gemotiveerde bevolking
in is geslaagd de snelle verspreiding van het virus een halt toe te roepen, nam de
verspreiding in de zomer weer toe. Maatregelen zijn daarom ook nu nog hard nodig.
Wij realiseren ons dat de impact van deze maatregelen op de samenleving groot is en
effect heeft op iedereen, jong en oud. Afstand houden en sociale contacten beperken
vraagt veel van iedereen.
Deze ministeriële regeling bevat de maatregelen die vanaf de invoering van de Tijdelijke
wet maatregelen covid-19 (Twm) zullen gelden op basis van hoofdstuk Va van de Wet
publieke gezondheid (Wpg).1 Het gaat om een beleidsneutrale vertaling van de maatregelen in de noodverordeningen
die op het moment van invoering van de Twm zullen worden ingetrokken. Dit betekent
dat deze regeling geen nieuwe maatregelen bevat ter bestrijding van het virus in vergelijking
met de noodverordeningen. Wel zijn sommige bepalingen uit de noodverordening niet
opgenomen, omdat de Wpg die rechtstreeks regelt. Ook zijn soms andere begrippen gebruikt,
omdat dit volgt uit hoofdstuk Va Wpg en is een andere opzet gekozen dan de noodverordeningen.
In bijlage 1 is een transponeringstabel opgenomen die een overzicht geeft van de wijze
waarop maatregelen uit de noodverordeningen al dan niet zijn teruggekeerd in deze
regeling.
Naast de voorschriften in deze ministeriële regeling blijven vanzelfsprekend de basisregels
essentieel: bij klachten thuisblijven en zo spoedig mogelijk testen, drukte vermijden
en anderhalve meter afstand houden, handen wassen en hoesten en niezen in de ellenboog.
Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de systematiek van hoofdstuk Va Wpg (§ 2),
de hoofdlijnen van deze regeling (§ 3), de verhouding tussen Rijk, gemeenten en veiligheidsregio’s
(§ 4), de regeldruk (§ 4a), consultatie en advies (§ 5) en de parlementaire zeggenschap
en inwerkingtreding (§ 6). De specifieke bepalingen en daarin opgenomen maatregelen
worden verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
2. Systematiek van hoofdstuk Va Wpg
Het uitgangspunt van hoofdstuk Va Wpg is dat maatregelen ter bestrijding van de epidemie
van het virus centraal, namelijk bij ministeriële regeling, worden vastgesteld. Dit
betekent dat in beginsel bij ministeriële regeling wordt bepaald welke maatregelen
landelijk, regionaal of lokaal gelden. Op grond van artikel 58e, eerste lid, Wpg kan
in de ministeriële regelingen onderscheid worden gemaakt binnen en tussen gemeenten
en met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, personen
op basis van leeftijd, activiteiten en openbare, publieke en besloten plaatsen, of
gedeelten daarvan, als dit op basis van de beschikbare informatie mogelijk en wenselijk
is. De werkingssfeer van deze ministeriële regeling betreft uitsluitend het Europese
deel van Nederland.
De Wpg bepaalt de bandbreedte waarbinnen bij ministeriële regeling kan worden op-
en afgeschaald ter bestrijding van het virus. Dit betekent dat niet meer beperkingen
kunnen worden opgelegd dan de Wpg toelaat. Daarbij wordt steeds de noodzaak en evenredigheid
afgewogen (artikel 58b, tweede lid, Wpg).
De bepalingen in deze ministeriële regeling gelden in aanvulling op en ter uitwerking
van de bepalingen in de Wpg, met name het tijdelijke hoofdstuk Va. Voorschriften en
bevoegdheden die al bij wet geregeld zijn, zijn niet nogmaals in deze ministeriële
regeling opgenomen. Daarom bevat deze ministeriële regeling geen regels over de zorgplicht
op publieke plaatsen (artikel 58k Wpg) en besloten plaatsen (artikel 58l Wpg) of over
de verschillende aanwijzings- en bevelsbevoegdheden. Hoofdstuk Va Wpg bevat tevens
een aantal wettelijke uitzonderingen, bijvoorbeeld voor situaties waarin de veiligeafstandsnorm
niet van toepassing is (artikel 58f, derde lid, Wpg) en personen die buiten de bepalingen
over groepsvorming vallen (artikel 58g, tweede lid, Wpg). Omdat deze categorieën reeds
in de wet worden genoemd, is het niet nodig om hiernaar te verwijzen in de bepalingen
van deze regeling. Ook de regels over bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving
van de verboden en geboden die in deze ministeriële regeling zijn opgenomen, zijn
te vinden in de Wpg (zie onder andere de artikelen 58u, 64, 64a, 65a en 68bis). De
regels in deze ministeriële regeling moet dus steeds worden bezien in samenhang met
de regels in de Wpg, in het bijzonder het tijdelijke hoofdstuk Va.
3. Hoofdlijnen van deze regeling
3.1. Opzet regeling en hoofdlijnen maatregelen
Met de invoering van de Twm worden de geldende noodverordeningen vervangen door hoofdstuk
Va Wpg en de daarop gebaseerde regelgeving: het Tijdelijk besluit veilige afstand
en ministeriële regelingen.2 Deze ministeriële regeling bevat een vertaling van de maatregelen in de noodverordeningen
naar de systematiek van hoofdstuk Va Wpg. Deze vertaling heeft op een zoveel mogelijk
beleidsneutrale wijze plaatsgevonden.
Om duidelijkheid te bieden over de benutte grondslagen in hoofdstuk Va Wpg is in deze
regeling in beginsel de volgorde van de delegatiegrondslagen in hoofdstuk Va gevolgd:
aanvullende uitzonderingen op de veiligeafstandsnorm van artikel 58f Wpg staan in
hoofdstuk 2, bepalingen over groepsvorming (artikel 58g Wpg) in hoofdstuk 3, bepalingen
over publieke plaatsen (artikel 58h Wpg) in hoofdstuk 4, bepalingen over evenementen
(artikel 58i Wpg) in hoofdstuk 5 en overige regels (artikel 58j Wpg) in hoofdstuk
6.3 Van dit uitgangspunt is afgeweken bij de bepalingen over sport (§ 6.1) en personenvervoer
(§ 6.2), om verspreiding van de desbetreffende bepalingen door de regeling te voorkomen.
Verder is gekozen voor een opzet die het mogelijk maakt om toekomstige bepalingen
op basis van hoofdstuk Va Wpg zo overzichtelijk mogelijk in deze ministeriële regeling
in te voegen.4
De hoofdstukken worden hierna op hoofdlijnen toegelicht. Een specifiekere toelichting
op de verschillende maatregelen volgt in de artikelsgewijze toelichting.
Aanvullende uitzonderingen veiligeafstandsnorm (hoofdstuk 2)
Kern van de maatregelen ter bestrijding van de epidemie is de zogenoemde veiligeafstandsnorm:
iedereen die zich buiten een woning ophoudt, moet anderhalve meter afstand houden
tot andere personen.5 Op dit verbod worden in de wet al uitzonderingen gemaakt voor bijvoorbeeld personen
die op hetzelfde adres woonachtig zijn, zorgverleners, geestelijke bedienaren, mantelzorgers,
de medewerkers van hulpdiensten en voor kinderen tot en met twaalf jaar en hun begeleiders.6 Hoofdstuk 2 bevat aanvullende uitzonderingen voor onder meer kinderen, leerlingen
en personen die podiumkunsten beoefenen. Uitzonderingen voor sport en personenvervoer
zijn te vinden in hoofdstuk 6.
Groepsvorming (hoofdstuk 3)
Hoofdstuk 3 bevat regels over groepsvorming (artikel 58g Wpg). Die houden in de kern
in dat groepsvorming in de buitenlucht wordt beperkt tot een maximum van vier personen
en dat zich per binnenruimte maximaal 30 bezoekers mogen bevinden. Op deze hoofdregels
bestaan uitzonderingen die zijn opgenomen in hoofdstuk 3.
Publieke plaatsen (hoofdstuk 4)
Het vierde hoofdstuk bevat regels over de openstelling van publieke plaatsen, zoals
restaurants, cafés, sportscholen en theaters. De hoofdlijnen zijn dat discotheken
in het geheel gesloten moeten blijven, cafés, bars en restaurants alleen een afhaalfunctie
mogen exploiteren, doorstroomlocaties met een reserveringssysteem moeten werken en
de detailhandel gesloten moet zijn tussen 20.00 uur en 06.00 uur.
Evenementen (hoofdstuk 5)
Hoofdstuk 5 bevat de regels over evenementen. Het evenementenbegrip in hoofdstuk Va Wpg
is ruim: het gaat om voor het publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder
activiteiten in musea en concertzalen, herdenkingsplechtigheden, braderieën, optochten
en uitvaarten. Veel evenementen zijn momenteel verboden; er gelden uitzonderingen
voor onder andere activiteiten in musea en bioscopen. Hoewel sportevenementen ook
onder het evenementenbegrip vallen, zijn regels over sportevenementen opgenomen in
de specifieke paragraaf over sport in hoofdstuk 6.
Bijzondere onderwerpen (hoofdstuk 6)
Hoofdstuk 6 regelt een aantal bijzondere onderwerpen. Paragraaf 6.1 bevat zoveel mogelijk
de regels die van toepassing zijn op sport. De hoofdlijn is dat sporten in groepsverband
wordt beperkt tot maximaal vier personen en bij binnensport een maximum geldt van
dertig sporters per zelfstandige ruimte. Voor personen tot en met zeventien jaar en
topsporters, waaronder voetballers in de Eredivisie, Vrouwen Eredivisie en Eerste
divisie, gelden uitzonderingen. Toeschouwers zijn niet toegestaan bij sportactiviteiten
en kleedkamers en douches zijn in beginsel gesloten.
Specifieke bepalingen over personenvervoer zijn terug te vinden in paragraaf 6.2.
De hoofdregels zijn dat de veiligeafstandsnorm niet geldt in het openbaar vervoer,
dat personen vanaf 13 jaar in het vervoer een mondkapje dragen en dat in het ander
bedrijfsmatig personenvervoer met reserveringen wordt gewerkt. Deze paragraaf bevat
uitzonderingen op de mondkapjesplicht, waaronder in het privévervoer. Voor ander bedrijfsmatig
personenvervoer geldt een reserveringsplicht.
Tot slot bevat hoofdstuk 6 een tweetal overige onderwerpen. Voor contactberoepen geldt
een verplichting om klanten in de gelegenheid te stellen contactgegevens ten behoeve
van bron- en contactopsporing (§ 6.3) achter te laten en paragraaf 6.4 verbiedt alcoholgebruik
tussen 20.00 uur en 06.00 uur op openbare plaatsen.
Overige bepalingen (hoofdstuk 7)
Hoofdstuk 7 bevat een uitzondering op overheidsinterventie ter zake de zorgplicht
voor de beheerders van religieuze en levensbeschouwelijke gebouwen en plaatsen.
3.2. Noodzaak en proportionaliteit
De maatregelen in deze ministeriële regeling moeten op grond van artikel 58b, tweede
lid, Wpg noodzakelijk zijn gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid
(onderdeel a). Voorts moeten ze in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van
de democratische rechtsstaat (onderdeel b). Ten slotte moet de uitoefening van grondrechten
zo min mogelijk worden beperkt en moeten de gevolgen van de maatregelen in een evenredige
verhouding staan tot het doel van de bestrijding van de epidemie (onderdeel c).
Deze vereisten vormen een waarborg dat bij het vaststellen, wijzigen en intrekken
van maatregelen bij ministeriële regeling telkens de vereiste afweging van de verschillende
belangen plaatsvindt en dat daarbij steeds de consequenties voor burgers en ondernemers
worden betrokken. De beoordeling van noodzaak en evenredigheid is dus breder dan de
beoordeling van de invloed op de verspreiding van het virus. Het gaat niet uitsluitend
om de beoordeling van de gevolgen voor de uitoefening van grondrechten, maar ook om
de gevolgen voor andere betrokken belangen, zoals de maatschappelijke en economische
effecten van de maatregelen. Deze ministeriële regeling wordt dan ook vastgesteld
door de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Justitie en Veiligheid
(JenV) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) gezamenlijk, in overeenstemming
met de bewindspersonen die het mede aangaat en in overeenstemming met het gevoelen
van de ministerraad (artikel 58c, eerste lid, Wpg). Hierdoor wordt de evenredigheid
van de maatregelen in een breder kader bezien.
Voor de noodzakelijkheidstoets zoals neergelegd in artikel 58b, tweede lid, Wpg wordt
aangesloten bij de noodzakelijkheidstoets zoals die in de jurisprudentie over het
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM) en andere mensenrechtenverdragen is ontwikkeld.7 Waar het om een beperking van grondrechten gaat, moet zijn voldaan aan de grondwettelijke
eisen en de eisen op grond van Europeesrechtelijke en internationale mensenrechtelijke
verdragen.
Gelet op de vaste jurisprudentie over het EVRM en andere mensenrechtenverdragen kent
de beoordeling van noodzaak verschillende aspecten: elke beperkende maatregel moet
geschikt zijn om het doel te bereiken en er dient geen minder vergaande maatregel
mogelijk te zijn waarmee hetzelfde doel bereikt kan worden (subsidiariteit). Aan de
hand van de actuele stand van het virus, de wetenschappelijke inzichten en de voortgang
van de bestrijding wordt beoordeeld in hoeverre maatregelen noodzakelijk zijn voor
het doel van de bestrijding van de epidemie. Daarnaast moet het met de maatregel gediende
belang in verhouding zijn met de mate waarin beperking van grondrechten aan de orde
is en de voor een of meer belanghebbenden mogelijk nadelige gevolgen (ook aangeduid
als proportionaliteit).
In deze regeling zijn de maatregelen opgenomen die thans in de noodverordeningen zijn
geregeld. Bij de huidige stand van de epidemie zijn verstrekkende maatregelen nodig
om ervoor te zorgen dat het aantal besmettingen daalt. Op dit moment achten wij de
maatregelen die in deze regeling zijn opgenomen noodzakelijk om het aantal contactmomenten
en reisbewegingen van burgers terug te dringen en daarmee de kans op besmetting te
verkleinen en het aantal besmettingen te verlagen. Door minder besmettingen zijn er
onder andere minder ziekmeldingen op werk, kunnen mensen meer sociale contacten hebben
en wordt de druk op de zorg verminderd. Niet alleen maatregelen hebben invloed op
de economie, maar ook het gedrag van mensen ten opzichte van het virus. Uit academische
publicaties8 van gegevens van hoogfrequente transacties blijkt dat de verklaring voor de terugval
van de economische bedrijvigheid voor een groot deel moet worden gezocht in het effect
van de angst voor het virus. Bij minder besmettingen, zal deze angst een minder grote
rol spelen. Om voorgaande medische, sociale en economische redenen is het van belang
maatregelen te nemen.
Een aantal maatregelen uit de modelnoodverordening keert niet terug. Het gaat dan
onder meer om het verbod om op aangewezen gebieden en locaties geluidsapparatuur en
muziekinstrumenten aanwezig te hebben.9 Ook het algehele verbod op gezamenlijk zingen of schreeuwen uit de modelnoodverordening10 wordt niet overgenomen. Hiervoor is geen basis in de Wpg opgenomen. De in bijlage
1 opgenomen transponeringstabel biedt een overzicht van de wijze waarop de bestaande
maatregelen al dan niet zijn teruggekeerd in deze regeling.
De beoordeling van noodzaak en proportionaliteit van de verschillende maatregelen
wordt verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
3.3. Verschillen met de geldende noodverordeningen
Deze ministeriële regeling bevat een zoveel mogelijk beleidsneutrale vertaling van
de maatregelen die zijn opgenomen in de noodverordeningen die bij de invoering van
de Twm komen te vervallen. Een aantal bepalingen uit de noodverordeningen keert echter
niet terug in deze ministeriële regeling, bijvoorbeeld omdat het desbetreffende onderwerp
al in hoofdstuk Va Wpg is geregeld, omdat ze niet langer noodzakelijk worden geacht
of omdat hoofdstuk Va Wpg geen basis biedt voor opneming in deze regeling. In de transponeringstabel
in bijlage 1 is weergegeven waar de bepalingen uit de laatst geldende noodverordeningen
te vinden zijn.
Gehanteerde begrippen
Bij de totstandkoming van hoofdstuk Va Wpg hebben verschillende betrokken organisaties,
zoals VNO NCW, MKB Nederland, het Veiligheidsberaad en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten, aandacht gevraagd voor het belang van eenduidige begrippen die zoveel mogelijk
overeenstemmen met het gewone spraakgebruik. Ook hebben de genoemde organisaties het
kabinet verzocht om in de regelingen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande
noodverordeningen. Met het oog op de uitvoerbaarheid voor de praktijk geldt als uitgangspunt
dat deze regeling de begrippen uit de bestaande modelnoodverordening volgt, tenzij
er goede redenen zijn om van een bestaand begrip af te wijken. Zo is het begrip ‘verificatie
van de gezondheid’ vervangen door het meer gangbare ‘gezondheidscheck’.
4. Verhouding Rijk, gemeenten en veiligheidsregio’s
4.1. Ontheffingen en aanwijzen van plaatsen
Uitgangspunt van hoofdstuk Va Wpg is dat de bestrijding van de epidemie landelijk
beleid vergt.11 De minister van VWS houdt daarom de leiding over die bestrijding en in lijn daarmee
worden maatregelen ter bestrijding van de epidemie (hoofdzakelijk) bij ministeriële
regeling vastgesteld. Voor lokaal maatwerk kan ruimte zijn bij de bestrijding van
het virus. Dit kan bijdragen aan de proportionaliteit van maatregelen. Binnen de Wpg
is lokaal maatwerk op twee manieren mogelijk.
De eerste mogelijkheid betreft het verlenen van een ontheffing. De burgemeester kan
in bijzondere gevallen door middel van een ontheffing afwijken van de landelijk gestelde
regels over groepsvorming, publieke plaatsen en evenementen (artikel 58e, tweede lid,
onder a, Wpg). Daarnaast kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat de burgemeester
bevoegd is ontheffing te verlenen van bij ministeriële regeling vastgestelde regels
over hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, de uitoefening van contactberoepen,
het gebruik van voor het publiek toegankelijke voorzieningen, de bezettingsgraad van
plaatsen waar verblijf wordt geboden aan personen die niet als ingezetene zijn ingeschreven
in de basisregistratie personen (toeristen) en het gebruik of voor consumptie gereed
hebben van alcoholische dranken (artikel 58e, tweede lid, onder b, Wpg). Een ontheffing
ziet op een individueel geval. Het is de burgemeester niet toegestaan om ontheffingen
te verlenen voor bepaalde categorieën zoals festivals of cafés met een bepaald vloeroppervlak.
Dit zou namelijk neerkomen op het verlenen van vrijstellingen. Voordat de burgemeester
overgaat tot het verlenen van een ontheffing vraagt hij advies aan de gemeentelijke
gezondheidsdienst (GGD) (artikel 58e, derde lid, Wpg).
Het afwegingskader van de burgemeester om tot het verlenen van een ontheffing over
te gaan volgt uit artikel 58e, vierde lid, Wpg. Het gaat om een belangenafweging die
ziet op het individuele geval waarbij in ieder geval de aard van de plaats, de aard
van de activiteit en het aantal personen waarop de ontheffing betrekking heeft, moeten
worden meegewogen in de belangenafweging alsmede de gevolgen die de ontheffing heeft
op de mogelijkheid voor personen om de gestelde regels omtrent de veiligeafstandsnorm
in acht te nemen. De burgemeester kan aan een ontheffing voorschriften en beperkingen
verbinden. Tegen het besluit van de burgemeester om al dan niet tot ontheffing over
te gaan, staat voor belanghebbenden bestuursrechtelijke rechtsbescherming open.
De tweede mogelijkheid tot lokaal maatwerk kan bij ministeriële regeling aan de burgemeester
worden toegekend. Hieraan wordt, zoals hierna in paragraaf 4.3 aan de orde komt, nu
geen uitwerking gegeven, in verband met de huidige fase van de bestrijding van het
virus. Het gaat om de mogelijkheid voor de burgemeester om de (gebieden met) plaatsen
in de gemeente aan te wijzen waar de bij ministeriële regeling vastgestelde maatregelen
van toepassing zijn (artikel 58e, vijfde lid, Wpg).12 Dit stelt de burgemeester in staat maatregelen breed in de gemeente in te zetten
of deze juist te beperken tot specifieke plaatsen als dat volgens hem proportioneel
en noodzakelijk is. Een voorbeeld hiervan is het aanwijzen van plaatsen waar een groepsvormingsverbod
geldt of plaatsen waar evenementen niet zijn toegestaan.
4.2. Autonome aanvulling
Gemeentebesturen hebben autonome regelgevende bevoegdheid. Deze bevoegdheid kunnen
zij ook inzetten om regels te stellen ter bestrijding van de epidemie. Te denken valt
aan het afsluiten van straten, gebieden en parken, het verplaatsen van markten en
het verbieden van stadswandelingen, collectanten en straatartiesten vanwege het risico
van opeenhoping van mensen.
De regels die een gemeentebestuur stelt, mogen niet in strijd zijn met de bij of krachtens
de Wpg vastgestelde maatregelen (zie de artikelen 121 en 122 van de Gemeentewet).
Wanneer in een ministeriële regeling bijvoorbeeld wordt bepaald dat alle eet- en drinkgelegenheden
om 22.00 uur gesloten dienen te zijn, dan is het niet denkbaar dat gemeentebesturen
de sluitingstijd op 23.00 uur vaststellen. Wel zal het in sommige omstandigheden toelaatbaar
zijn dat voor de eigen gemeente, gelet op de lokale omstandigheden, strengere regels
worden gesteld.
Hier wordt in de artikelsgewijze toelichting nader op ingegaan.
4.3. Beperkt lokaal maatwerk in de huidige fase
De fase waarin de bestrijding van het virus zich bevindt op het moment van het vaststellen
van deze ministeriële regeling laat lokaal maatwerk slechts in zeer beperkte mate
toe. Vrijwel alle gemeenten zitten in een hoog inschalingsniveau, het aantal besmettingen
ligt hoog, de druk op de zorg is groot en de roep om landelijk optreden is sterk,
ook onder lokale bestuurders. Dit maakt dat op het niveau van het Rijk uniforme maatregelen
moeten worden genomen om het aantal besmettingen terug te brengen. Deze ministeriële
regeling bevat daarom geen aanvullende ontheffingsmogelijkheden voor de burgemeester
op grond van artikel 58e, tweede lid, aanhef en onder b, Wpg. Om dezelfde reden bevat
deze ministeriële regeling evenmin bevoegdheden voor de burgemeester om plaatsen aan
te wijzen waar bepaalde maatregelen gelden (artikel 58e, vijfde lid, Wpg). De maatregelen
die in deze ministeriële regeling worden genomen gelden ook al voor veel plaatsen.
Zo zijn eet- en drinkgelegenheden gesloten en geldt een alcoholverbod vanaf 20.00
uur. Bij wijzigingen van de geldende maatregelen, wordt opnieuw beoordeeld of meer
ruimte voor lokaal maatwerk tot de mogelijkheden behoort.
4a. Regeldruk
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor burgers, bedrijven/instellingen
of professionals, omdat het maatregelenpakket aansluit bij het al geldende maatregelenpakket
op grond van de noodverordeningen. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) kan
zich vinden in de conclusie dat de regeling geen nieuwe regeldruk met zich brengt,
aangezien de maatregelen nu ook al in de noodverordeningen zijn opgenomen. Het ATR
geeft voorts aan dat noodzaak en proportionaliteit van de maatregelen in de toelichting
expliciet zijn gewogen en vervolgens ook helder zijn gemotiveerd.
5. Consultatie en advies
5.1. Inleiding
Een ontwerp van deze regeling is op 28 oktober 2020 gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl
13 en voorgelegd aan verschillende (advies)organen, bestuurlijke partners en andere
instanties. Vanwege het spoedeisende karakter en omdat sprake is van een zoveel mogelijk
beleidsneutrale omzetting van reeds geldende maatregelen gold daarbij een reactietermijn
van een week. De consultatie heeft op verschillende punten geleid tot verduidelijking
van de toelichting en voorts is een aantal artikelen aangepast.
Omdat de communicatie over (onderdelen van) de regeling in verschillende reacties
en adviezen aan de orde komt, wordt daarop in deze inleiding al ingegaan. In de paragrafen
2 tot en met 5 wordt vervolgens ingegaan op de overige ontvangen reacties en adviezen
en de wijze waarop deze in de regeling of toelichting zijn verwerkt.
Publiekscommunicatie
Door verschillende partijen en adviesorganen wordt gewezen op het belang van heldere
en toegankelijke communicatie aan het publiek (waaronder aan veldpartijen). Zoals
ook uit de Lessons Learned Covid-19 brief van de minister van VWS14 is gebleken, is publiekscommunicatie essentieel voor het draagvlak, de naleving en
de handhaving van maatregelen. De communicatie over de Twm en de daarop te baseren
ministeriële regelingen maakt deel uit van de bredere communicatieaanpak. Voor de
informatievoorziening aan en communicatie met het publiek over de epidemie, de maatregelen
die mensen zelf kunnen treffen en de maatregelen die de overheid treft, is de afgelopen
maanden een uitgebreide communicatieaanpak gebruikt. Zo wordt gebruikgemaakt van onder
andere persconferenties en allerlei informatieproducten voor verschillende doelgroepen
die via een veelheid aan communicatiekanalen zijn verspreid. Deze aanpak zal bij de
overgang van de noodverordeningen naar hoofdstuk Va Wpg worden gecontinueerd, waarbij
ook telkens actualisatie plaatsvindt.
Het doel van het kabinet is om de juiste informatie vindbaar te maken op de plekken
waar mensen die informatie zoeken. Daarbij zal de informatie over de concrete maatregelen
steeds – net als nu het geval is – worden geactualiseerd, waarbij ook aandacht is
voor de verduidelijkingen waar het publiek of het veld om vraagt.
De beschikbare informatie wordt bijgehouden op de rijksoverheidswebsite15. Op deze website is onder meer een uitleg van het juridische kader en de geldende
maatregelen en adviezen te vinden. Deze website bevat tevens een aantal relevante
vragen en antwoorden die steeds worden geactualiseerd en aangevuld. Daarnaast worden
alle rijksoverheidspagina’s waar toelichting wordt gegeven op de maatregelen geactualiseerd
na elk kabinetsbesluit en bij de inwerkingtreding van de Twm en de regeling. Momenteel
wordt bezien of er nog meer communicatiemiddelen nodig zijn om de na inwerkingtreding
van de Twm geldende regels, goed uit te leggen.
Naast de toegankelijkheid van de informatie beoogt het kabinet de informatie op een
heldere manier te presenteren en waar nodig toe te spitsen op verschillende thema’s
of onderscheiden doelgroepen, bijvoorbeeld gezondheidszorg of onderwijs. Uit deze
consultatie komt naar voren dat er behoefte bestaat aan nadere duiding van de begrippen
publieke plaats, publieke binnenruimte, erven en besloten plaatsen, binnen de specifieke
context waarin partijen werkzaam zijn (zoals bijvoorbeeld diverse soorten zorglocaties
of vervoer). Aan dit thema zal dan ook nader aandacht worden besteed in de (doelgroepen)communicatie.
Tot slot wordt de nodige aandacht besteed aan het tegengaan van mis- en desinformatie.
Beoogd wordt onjuistheden bij te sturen in de berichtgeving over de epidemie en maatregelen
ter bestrijding daarvan, die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Dit gebeurt
onder meer door goede voorlichting via social media, informatie over het herkennen
van mis- en desinformatie en het verwijzen naar de juiste bronnen.
5.2. Adviescolleges
5.2.1. College voor de rechten van de mens
Het College voor de rechten van de mens (College) benadrukt allereerst het grote belang
van betrokkenheid van de volksvertegenwoordiging, aangezien in het Nederlandse grondwettelijk
systeem het waken tegen ongerechtvaardigde inbreuken op grondrechten hoofdzakelijk
in handen van de volksvertegenwoordiging wordt gelegd. Met het College menen wij dat
de rol van de volksvertegenwoordiging, in het bijzonder de Tweede Kamer, bij het uitvaardigen
van vrijheidsbeperkende maatregelen via algemene maatregelen van bestuur of ministeriële
regelingen op basis van het nu vastgestelde hoofdstuk Va Wpg stevig is verankerd.
Het College ziet geen reden om te twijfelen aan de motieven voor het uitvaardigen
van deze tijdelijke maatregelen. Wij zijn verheugd dat het College ook het nut en
de noodzaak ervan onderschrijft en dat het de uitzonderingen op de veiligeafstandsnorm
logisch, helder, zeer relevant en terecht vindt.
Het College schrijft zich te realiseren dat het heel lastig zal zijn om heel precies
per afzonderlijke maatregel de noodzaak en proportionaliteit te beargumenteren, aangezien
de effectiviteit ervan voor het terugdringen van het virus eigenlijk alleen kan worden
afgemeten aan het totaalpakket van de maatregelen, zonder dat heel exact per onderdeel
bepaald kan worden wat de bijdrage aan het totaal is. Desalniettemin acht het College
een nadere precisering hier op haar plaats, vooral met het oog op de kenbaarheid van
de gemaakte afweging en de overtuigingskracht van de toelichting, aangezien deze van
invloed zou kunnen zijn op de bereidheid van burgers om zich te houden aan de uitgevaardigde
maatregelen. Deze opmerking heeft op verschillende onderdelen aanleiding gegeven tot
aanvulling van de artikelsgewijze toelichting. Dit geldt voor de toelichting op de
uitzondering van kinderen van de veiligeafstandsnorm (artikel 2.1), het verbod op
groepsvorming boven vier personen (artikel 3.1), het verbod op groepsvorming boven
dertig personen (artikel 3.2) en het maximum van dertig bezoekers per zelfstandige
ruimte van een publieke binnenruimte (artikel 4.2).
Het College is verheugd over de uitzondering op de mondkapjesplicht voor mensen met
een beperking of ziekte, maar wijst erop dat het van groot belang zal zijn om heldere
informatie over deze uitzonderingen te verschaffen, opdat personen die een beroep
doen op deze uitzonderingen niet te maken krijgen met afwijzende of negatieve bejegening
door handhavers of derden op het moment dat zij geen mondkapje dragen. Wij onderschrijven
het belang van goede communicatie. Hierop is ingegaan in de inleiding, waarnaar kortheidshalve
wordt verwezen.
5.2.2. Nationale ombudsman
De Nationale ombudsman vraagt aandacht voor de communicatie over de maatregelen aan
burgers en geeft aan dat toegankelijke en begrijpelijke informatie voor burgers absoluut
noodzakelijk is. Hierop is ingegaan in de inleiding, waarnaar kortheidshalve wordt
verwezen.
5.2.3. De Autoriteit Persoonsgegevens
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) maakt in haar advies opmerkingen over de verplichting
voor beroepsbeoefenaren die niet ten minste de veilige afstand kunnen houden (contactberoepen)
om aan klanten toestemming te vragen om hun contactgegevens in voorkomend geval voor
bron- en contactopsporing aan de GGD beschikbaar te mogen stellen. De AP onderschrijft
de wenselijkheid van toestemming en dus vrijwilligheid als grondslag voor deze verwerking.
De bijzondere combinatie van wettelijke verplichting voor de één en vrijwillige opvolging
voor de ander stelt echter bijzondere eisen aan de informatieverstrekking door de
beroepsbeoefenaar. In de praktijk is de kans immers aanzienlijk dat de beroepsbeoefenaar
of klant in veel gevallen verplichte verstrekking van de gegevens ziet als logisch
vervolg op de verplichting van de beoefenaar. Ook vraagt de AP aandacht voor de beveiliging
van de verwerking. De AP adviseert het concept aan te vullen met een concrete waarborg
voor bewustheid van het vrijwillige karakter van de medewerking bij de klant en voor
afscherming van diens gegevens van andere klanten. Naar aanleiding van dit adviespunt
zijn de tekst en de toelichting van artikel 6.8 in die zin aangepast.
De AP adviseert tevens gerichte communicatie-inspanningen op deze punten te verrichten
en te bevorderen. Wij onderschrijven het belang hiervan. Dit onderwerp zal worden
meegenomen in de doelgroepencommunicatie, waartoe wij ook verwijzen naar de inleiding
van deze paragraaf.
Verder adviseert de AP met betrekking tot de reikwijdte van deze verplichting toe
te lichten waarom deze specifiek en (vooralsnog) alleen voor deze beroepen noodzakelijk
is. Het belang van bron- en contactopsporing zou immers ook gediend kunnen zijn met
bijvoorbeeld verplichte uitvraag bij de op beperkte schaal nog toegestane evenementen
met onbekend publiek. Naar aanleiding hiervan is de toelichting op dit punt aangevuld.
De reden om deze verplichting alleen voor te schrijven bij contactberoepen is dat
daar de veilige afstand niet in acht kan worden genomen en dus ook niet geldt. Bij
evenementen geldt de veiligeafstandsnorm onverkort, waardoor deze verplichting niet
strekt tot evenementen.
5.3. Openbaar bestuur
5.3.1. Vereniging voor Raadsleden
De Vereniging voor Raadsleden merkt op dat artikel 4.2 zodanig zou kunnen worden uitgelegd
dat raadsvergaderingen met meer dan dertig personen onmogelijk zijn. Wij kunnen de
zorgen van de Vereniging voor Raadsleden wegnemen. Het maximumaantal van dertig dat
in artikel 4.2 is opgenomen ziet alleen op personen die als publiek aanwezig zijn.
Uit de definitie van publiek in artikel 1.1 volgt eveneens dat de daar werkzame personen
hiervan zijn uitgezonderd. Zoals uit de toelichting op artikel 1.1 blijkt, is het
daarvoor niet relevant of deze personen daar tegen betaling werkzaam zijn. Dit is
verduidelijkt in artikel 1.1. Dat betekent dus dat deze regeling niet in de weg staat
aan doorgang van raadsvergaderingen met meer dan dertig deelnemers aan de beraadslaging.
5.3.2. Interprovinciaal Overleg
Het Interprovinciaal Overleg (IPO) hecht eraan dat de bedoelde wetgeving inderdaad
een tijdelijk karakter heeft en slechts zolang van kracht zal zijn als strikt noodzakelijk.
Dit kunnen wij bevestigen. De Twm heeft een tijdelijk karakter en deze ministeriële
regeling kan niet langer gelden dan de wet waarop zij gebaseerd is. Het gaat hier
om een uiterste vervaldatum; als de noodzaak al eerder ontvalt aan deze regeling of
onderdelen ervan, zal de regeling eerder worden ingetrokken of aangepast (zie ook
artikel 58c, zesde lid, Wpg).
Verder merkt het IPO op dat ondanks de spoedeisendheid van deze regelingen, voldoende
aandacht dient te worden geschonken aan de uitvoerbaarheid van de regeling, de communicatie
hierover, en de (financiële) middelen voor met name de gemeenten om de regeling uit
te voeren. Het kabinet onderschrijft het belang hiervan. In de inleiding van deze
paragraaf is reeds ingegaan op de publiekscommunicatie, waarnaar kortheidshalve wordt
verwezen.
Voor zover het IPO aangeeft de reactie van de Kring van commissarissen van de Koning
in het kader van de onderhavige consultatie te onderschrijven, verwijzen wij naar
de opmerkingen bij deze reactie.
5.3.3. De Kring van commissarissen van de Koning
Het verheugt ons dat de Kring van commissarissen van de Koning (Kring) het nut van
de voorgestelde mondkapjesverplichtingen onderschrijft omdat een verplichting het
belang van de maatregel onderschrijft en dat is wat nu nodig is. De Kring benadrukt
voorts de noodzaak om naast handhaving ook te blijven investeren in maatschappelijke
betrokkenheid en draagvlak voor het coronabeleid. Het kabinet onderschrijft het belang
hiervan. De communicatie is hierbij een belangrijk aspect. Hierop is reeds ingegaan
in de inleiding van deze paragraaf, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
5.3.4. Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Nederlands Genootschap van Burgemeesters
en Wethoudersvereniging
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Nederlands Genootschap van Burgemeesters
(NGB) en de Wethoudersvereniging (WHV) hebben gezamenlijk op de conceptregelingen
gereageerd. Samengevat concluderen wij dat deze partijen kunnen instemmen met de regelingen.
Wel benadrukken deze partijen dat afspraken gemaakt moeten worden over de inwerkingtredingsdatum
en de financiële gevolgen van de regelingen, dat het nodig is de regelingen aan te
scherpen en dat goede communicatie van groot belang is. Vijf aandachtspunten staan
centraal in de consultatiereactie. Deze worden hieronder per categorie besproken.
Voorbereidingstijd
Allereerst wijzen de VNG, het NGB en de WHV op het belang van voldoende voorbereidingstijd
om de transitie van de noodverordeningen naar de systematiek van de Twm uit te voeren.
Gemeenten en veiligheidsregio’s moeten de tijd krijgen om deze transitie vorm te geven.
Het belang van voldoende voorbereidingstijd erkennen wij. Gelijktijdig is het van
belang dat op korte termijn het stelsel van de Twm in werking treedt. Deze wet biedt
namelijk een solide juridische basis om maatregelen te nemen ter bestrijding van het
virus waarbij de democratische legitimatie van de maatregelen is geborgd. Zoals de
Afdeling advisering van de Raad van State heeft bevestigd in haar voorlichting aan
de Tweede Kamer en haar advies op het wetsvoorstel Twm kan het gebruik van noodverordeningen
gelet op hun aard niet te lang duren.16 De inwerkingtreding van de Twm en onderhavige regeling biedt volgens ons enerzijds
voldoende voorbereidingstijd en bevordert anderzijds een spoedige overgang naar de
systematiek van de Twm. Daarbij speelt dat de onderhavige regeling een beleidsneutrale
omzetting van de reeds geldende maatregelen uit de noodverordening bevat. Dit zijn
maatregelen waar de praktijk inmiddels al geruime tijd mee werkt. Van aanvullende
bevoegdheden voor burgemeesters is gelet op de huidige fase van de virusbestrijding
zeer beperkt sprake. Dit is toegelicht in paragraaf 4.3 van het algemeen deel van
deze toelichting.
Wij zetten ons in om gezamenlijk met de gemeenten te werken aan een goede implementatie
van de Twm. Gewerkt wordt aan een aantal initiatieven hiertoe. De minister van BZK
ondersteunt de VNG bij de inrichting van een ondersteuningsstructuur. Via deze ondersteuningsstructuur
wordt onder meer gezorgd voor een helpdeskfunctie bij de VNG waar gemeenten en bestuurders
met vragen terecht kunnen over de Twm en de daarop gebaseerde ministeriële regelingen
waarin maatregelen hun grondslag vinden en voor een goede informatievoorziening over
de werking van de regelgeving (online en via handreikingen). Ook is er gericht aandacht
voor lokale bevoegdheden in de gemeentelijke praktijk (bijvoorbeeld door middel van
webinars, trainingen en impactanalyses).
Verhoudingen tussen Rijk, veiligheidsregio’s en gemeenten
Ten tweede vragen de VNG, het NGB en de WHV om verduidelijking over de verhoudingen
tussen het Rijk, de veiligheidsregio’s en de gemeenten. Zij merken op dat deze ministeriële
regeling geen differentiatiebepalingen bevat waardoor in een toekomstig afschalingsscenario
een wijzigingsregeling nodig is. Gelet daarop wordt gevraagd naar de verhouding tot
de routekaart van de minister van VWS. Ook wordt het kabinet gevraagd om meer duidelijkheid
te bieden over de ontheffingsbevoegdheid voor de burgemeester op grond van artikel
58e, tweede tot en met vierde lid, Wpg in relatie tot de huidige stand van zaken in
de bestrijding van het virus. Verder wordt om voorbeelden gevraagd van concrete situaties
waarin de minister van VWS de bevoegdheden van de burgemeester tijdelijk zal overhevelen
naar de voorzitter van de veiligheidsregio. Tot slot vragen zij om nadere toelichting
over handhaving in besloten plaatsen nu hier een bevoegdheid ligt voor zowel de burgemeester
als de minister van VWS.
Wij willen graag voorop stellen dat de onderhavige regeling een beleidsarme omzetting
van de maatregelen uit de noodverordening naar de systematiek van de Twm bevat. Dit
brengt met zich dat deze regeling inderdaad geen differentiatiebepalingen bevat. De
huidige opdracht op basis waarvan noodverordeningen worden vastgesteld, bevat dergelijke
bepalingen immers ook niet. De huidige cijfers rond het virus zijn helaas zodanig
dat een meer uniforme en centrale aanpak voor de hand ligt. Maar er komt een moment
waarop we kunnen afschalen en een meer regionale of lokale aanpak aan de orde zal
kunnen zijn.
De verhoudingen tussen het Rijk, de veiligheidsregio’s en de gemeenten zijn toegelicht
in paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting. Ook is dit onderwerp uitgebreid
aan de orde gekomen in de memorie van toelichting van de Twm17 en in de parlementaire behandeling van deze wet.18 Hier willen wij benoemen dat het al dan niet verlenen van een ontheffing een bevoegdheid
is die de burgemeester toekomt. Artikel 58e, derde en vierde lid, Wpg bevat hiervoor
het afwegingskader. Binnen het daar genoemde kader staat het gemeenten vrij om beleid
op te stellen voor de behandeling van aanvragen tot een ontheffing. Wij benadrukken
wel dat de figuur van ontheffing expliciet is bedoeld voor bijzondere gevallen. Ontheffingen
dienen als individuele uitzondering op de algemene maatregelen en zijn niet bedoeld
om nieuwe algemene uitzonderingen te maken of een ander regime te laten gelden.19 Bijzondere omstandigheden rondom uitvaarten, het uitreiken van koninklijke onderscheidingen,
herdenkingen en jubilea kunnen reden zijn het verlenen van een ontheffing te overwegen.
Uit het voorgaande volgt dat een ontheffing voor lange duur van de geldende maatregelen
voor de reguliere exploitatie van een bedrijf niet in de rede ligt, nu het in dat
geval niet gaat om een bijzonder geval. Omdat de ontheffingsbevoegdheid, bedoeld in
artikel 58e, tweede lid, onder a, rechtstreeks uit de Wpg voortvloeit en aan de burgemeester
toekomt, past het niet dat het kabinet bepaalt in welk inschalingsniveau de burgemeester
al dan niet gebruik mag maken van zijn ontheffingsbevoegdheid. Het kabinet heeft andere
instrumenten voor dergelijk maatwerk.20 Dit leidt ertoe dat het aan het oordeel van de burgemeester is of het huidige inschalingsniveau
mogelijkheden biedt voor de toepassing van zijn ontheffingsbevoegdheid, waarbij hij
wel de GGD zal moeten consulteren.21 Artikel 58e, vierde lid, eerste zin, Wpg bepaalt bovendien dat de burgemeester verplicht
is een ontheffing te weigeren, indien het belang van de bestrijding van de epidemie
zich daartegen naar zijn oordeel verzet. Wanneer een ontheffing bovenlokale effecten
kan veroorzaken dient verder goede afstemming met andere gemeenten plaats te vinden.
Dit volgt uit artikel 170 van de Gemeentewet. Deze hoofdregel geldt overigens ook
in andere tijden dan tijdens de coronacrisis. Het ligt voor de hand dat een burgemeester
die een ontheffing wil verlenen zijn lokale afweging afstemt in het regionaal beleidsteam.22 Verder kan de minister van VWS in het geval van een dreigend nadelig bovenlokaal
effect besluiten dat de burgemeestersbevoegdheid op de voorzitter van de veiligheidsregio
overgaat, als dat nodig is voor de bestrijding van de epidemie. In de regel zal het
hier gaan om grootschalige evenementen die een toestroom van bezoekers op de been
brengt, die de druk op de infrastructuur en de drukte op straat in andere gemeenten
mogelijk doet toenemen en daarmee de bestrijding van de epidemie in gevaar brengt.
Doorgaans zal hiervan geen sprake zijn bij de hier genoemde kleinschalige aangelegenheden
zoals een uitvaart of een jubileum. Te denken valt wel aan een festival of een sportwedstrijd
met toeschouwers.
De bevoegdheidsverdeling tot handhaving in besloten plaatsen verloopt langs de scheidslijn
van het oordeel of een besloten plaats een ruimte is waar een beroep of bedrijf wordt
uitgeoefend. In die gevallen is de minister van VWS bevoegd tot handhaving. Hierbij
kan worden gedacht aan kantoren of slachterijen. In andere gevallen, zoals verenigingsgebouwen
en loodsen die niet bedrijfsmatig worden gebruikt, is de burgemeester bevoegd tot
handhaving. Voor gevallen waarin wegens ernstige vrees voor onmiddellijke verspreiding
van het virus onmiddellijk dient te worden ingegrepen geldt verder een specifieke
bevelsbevoegdheid voor de burgemeester zodat snel gehandeld kan worden (artikel 58n
Wpg). Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld worden toegepast in de situatie waarin een
groot aantal personen die de veiligeafstandsnorm niet in acht nemen wordt geconstateerd
in een kleine besloten ruimte die wordt gebruikt voor beroep of bedrijf. Het gaat
hier om de excessen waarin snel optreden door de burgemeester noodzakelijk is. Met
deze verdeling is aansluiting gezocht bij de algemene toezichtstaken binnen gemeenten.23
Communicatie
Ten derde roepen de VNG, het NGB en de WHV het kabinet op tot heldere communicatie
over de Twm en de ministeriële regelingen die voor iedereen toegankelijk is. De systematiek
van de Twm maakt het voor leken lastiger om de maatregelen die worden genomen ter
bestrijding van het virus op één plek terug te vinden. Ook dringen deze partijen erop
aan dat het Rijk, het
Veiligheidsberaad en de VNG de maatregelen op eenduidige wijze uitleggen, bijvoorbeeld
in een set van vragen en antwoorden.
Wij zijn het eens met de VNG, het NGB en de WHV dat heldere communicatie over het
systeem van de Twm en de ministeriële regelingen van belang is. In de inleiding van
deze paragraaf is daar aandacht aan besteed. In aanvulling daarop merken wij op dat
de eerdere genoemde ondersteuningsstructuur van de VNG hier, met ondersteuning van
de minister van BZK, een grote rol in kan spelen. Zo kunnen algemene vragen en antwoorden
op de website worden geplaatst. Naast communicatie over de systematiek van de Twm,
is heldere communicatie over de geldende maatregelen van groot belang. Wij merken
wel op dat de ministeriële regeling vijfentwintig noodverordeningen vervangt waarvan
elke voorzitter van de veiligheidsregio bepaalt hoe zij bekend worden gemaakt. De
regeling zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en via www.wetten.nl zal zijn te raadplegen.
Financiële gevolgen
Ten vierde wijzen de VNG, het NGB en de WHV erop dat de financiële gevolgen van de
coronacrisis op allerlei manierenten laste van de gemeenten komen. Thans vindt compensatie
hiervoor plaats via een directe uitkering. Het is volgens hen noodzakelijk dat deze
uitkering in stand blijft en volledige compensatie bevat voor extra taken die gemeenten
krijgen. De VNG, het NGB en de WHV vragen het kabinet met klem om een financieringsparagraaf
in deze regeling op te nemen.
Wat betreft de vergoeding door het Rijk van de (meer)kosten ten gevolge van de uitvoering
van de Twm en de regelingen is het uitgangspunt de Financiële-verhoudingswet. Artikel 2
van de Financiële-verhoudingswet bepaalt dat bij beleidswijzigingen die leiden tot
een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten van gemeenten, aangegeven
dient te worden wat de financiële gevolgen voor de gemeenten zijn. Vervolgens dient
aangegeven te worden via welke bekostigingswijze deze kunnen worden opgevangen.
Tussen de VNG, het Veiligheidsberaad en GGD GHOR Nederland zijn in juli 2020 bestuurlijke
afspraken gemaakt over de (wijze van) bekostiging van de intensivering van de taken
in het kader van de uitbraak van het virus voor 2020 en 2021. De vergoeding van de
meerkosten voor de GGD‑en de Veiligheidsregio’s vindt plaats op basis van artikel
62 Wpg en de artikelen 15 en 16 van het Besluit publieke gezondheid. Wat betreft de
wijze van bekostiging is afgesproken dat deze plaatsvindt via bevoorschotting van
de opgave van de meerkosten door de GGD’s en de veiligheidsregio’s. Finale afrekening
is vervolgens op basis van de goedgekeurde jaarrekeningen van de GGD’s en de veiligheidsregio’s.
Daarnaast zijn ten aanzien van de laboratoriumkosten, de Jeugdgezondheidszorg (JGZ)
en de bron- en contactopsporing nadere afspraken gemaakt tussen het kabinet en de
VNG, het Veiligheidsberaad en GGD GHOR Nederland.
Ten vijfde vragen de VNG, het NGB en de WHV om de bepalingen uit de Twm die zien op
besloten plaatsen te heroverwegen. De vrees bestaat dat horecaondernemers creatief
om zullen gaan met het beperktere regime om regels te kunnen stellen aan de openstelling
van besloten plaatsen.
De bevoegdheden om regels te stellen voor besloten plaatsen volgen direct uit de Wpg.
Met deze regeling kan daar geen verandering in worden gebracht. Het kabinet wil wel
benadrukken dat de eis van een lidmaatschap voor toegang tot een eet- en drinkgelegenheid
niet automatisch betekent dat sprake is van een besloten plaats. Een plaats die voor
eenieder zonder aanzien des persoons openstaat is een publieke plaats.24 In de toelichting is verduidelijkt dat een plaats voor het publiek toegankelijk is
wanneer deze feitelijk voor een in beginsel onbeperkt aantal personen toegankelijk
is. Daarnaast is een plaats voor het publiek toegankelijk wanneer deze weliswaar voor
een bepaalde groep van personen openstaat en aan de toegang voorwaarden worden verbonden,
maar die groep in beginsel een onbeperkt aantal personen kan omvatten. Dat beletselen
gelden voor toegang en verblijf zoals een entreeprijs, minimumleeftijd of verzoek
om identificatie doet hier niet aan af. Als toegang is gekoppeld aan een lidmaatschap
waarbij een ieder het lidmaatschap kan verkrijgen zonder aanziens des persoons, dan
is dit vergelijkbaar met een toegangsbewijs of plaatsbewijs. Iedereen die immers aan
die voorwaarde voldoet, heeft toegang tot die plaats. Daarin verschilt een publieke
plaats van een besloten plaats, waar de toegang openstaat voor specifieke personen
en de identiteit van de aanwezigen bepalend is voor de toegang en het gebruik van
de ruimte. Denk aan de (ruimten van) kantoorgebouwen die toegankelijk zijn voor de
werknemers en de personen met wie zij een afspraak hebben. Gelet hierop, zal een café
of restaurant dat bij entree zijn klanten vraagt een lidmaatschap af te sluiten in
de regel dus gewoon moeten worden gekwalificeerd als publieke plaats. Hiervoor geldt
het verbod op openstelling uit deze regeling. Daarnaast wijzen wij erop dat in de
definitiebepaling van evenement in artikel 58a, eerste lid, Wpg ook een feest op een
andere plaats dan een woning is opgenomen. Horecaondernemers die creatief willen omgaan
met het begrip besloten plaats kunnen vervolgens ook stuiten op het evenementenverbod,
waaronder feesten vallen. De toelichting op het begrip publieke plaatsen is in deze
regeling aangevuld.
5.3.5. Veiligheidsberaad
Het Veiligheidsberaad (VB) constateert terecht dat de regeling in belangrijke mate
een beleidsarme omzetting is van de noodverordeningen. Wij zijn verheugd te horen
dat het deze aanpak steunt. Het kabinet hecht, zoals ook blijkt uit de totstandbrenging
van de Twm en de toelichting op de regeling, aan de coördinerende rol van de voorzitters
van de veiligheidsregio’s en dus ook aan het VB. Adviezen van het VB over concrete
casuïstiek kunnen dan ook belangrijke diensten bewijzen bij met name bestuursrechtelijke
handhaving door burgemeesters, die in de nieuwe situatie een van de handhavingsautoriteiten
zijn. Wij merken naar aanleiding van de reactie van het VB wel op dat, hoezeer de
noodverordeningen ook als uitgangspunt zijn genomen, geen sprake is van een-op-een
overzetten. Bovendien zijn de voorzitters van de veiligheidsregio’s na intrekking
van de noodverordeningen geen regelgever meer. De toekomstige interpretatie voor concrete
vraagstukken zal dus moeten worden bezien in het licht van het nieuwe juridische kader.
Het vertrekpunt daarvan is de Twm. Op basis van de wet, en de totstandbrengingsgeschiedenis
ervan, en met de daar gebruikte begrippen en het daarin vervatte systeem geven wij
de regeling gestalte en daarnaar zal de handhaving zich moeten richten. De interpretatieadviezen
lenen zich ook niet altijd zonder meer voor omzetting in een regeling. Gezien de interpretatieadviezen
van het VB is de toelichting op diverse plaatsen echter wel aangepast. Wij wijzen
op de artikelsgewijze toelichtingen op artikel 1.1 (bij de begrippen doorstroomlocaties
en winkel), 3.2 (educatieve activiteiten) en 4.5 (sluitingstijd winkels).
Het door het VB genoemde begrip ‘huishouden’ is daarvan een treffend voorbeeld. De
regeling kent dat begrip niet, net zo min als de wet dit doet. Het gaat er in het
nieuwe stelsel om of personen ‘op hetzelfde adres woonachtig zijn’. Dit kan inderdaad
ook studentenhuizen omvatten.25 Bij de totstandbrenging van artikel 58f Wpg is uitdrukkelijk aan de orde gekomen
dat dit begrip afwijkt van de noodverordeningen en dat de achtergrond daarvan is gelegen
in het streven de reikwijdte van de uitzondering op de veilige afstand te verbreden
tot meer verschillende samenlevingsnormen.26
Het VB vraagt het kabinet om aandacht te hebben voor het tijdig instellen van een
vraagbaakfunctie onder verantwoordelijkheid van het Rijk, voor veiligheidsregio’s
en gemeenten. Het kabinet is zich ervan bewust dat er behoefte is aan een vraagbaakfunctie.
Zoals nader toegelicht in paragraaf 5.3.3 werkt de minister van BZK samen met de VNG
aan het opzetten van een ondersteuningsstructuur waaronder een helpdeskfunctie. Hierbij
is overigens wel van belang te onderkennen dat juridische uitleg van begrippen na
totstandkoming van wetgeving uiteindelijk door de handhavingsinstanties en de rechter
plaatsvindt en niet door de rijksoverheid.
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft nog aandacht gevraagd voor Waddenveren
en overige veerponten in verband met (thans) artikel 6.7 en de toelichting daarop.
Het artikel en de toelichting zijn aangepast.
5.4. Rechtspraak, Openbaar Ministerie, advocatuur en politie
5.4.1. Raad voor de rechtspraak
Begrip ‘publiek’ en procesdeelnemers
De Raad voor de rechtspraak (Raad) vraagt aandacht voor de definitie van publiek en
de positie van procesdeelnemers. Voor zover het gaat om advocaten, officieren van
justitie, tolken en deskundigen geldt dat zij wel degelijk werkzaam zijn in een rechtszaal.
Dit is in de toelichting op de begripsbepaling van publiek (artikel 1.1) met een voorbeeld
verduidelijkt. De Raad wijst er terecht op dat evenwel niet alle procespartijen in
een rechtszaal werkzaam zijn, zoals bij verdachten en slachtoffers niet het geval
is. Aan artikel 4.2, tweede lid, waar dat in deze regeling kan klemmen, is daarom
een onderdeel toegevoegd voor het onderzoek ter zitting. In de toelichting op die
bepaling zijn ook voorbeelden vermeld.
Begrip ‘instelling voor topsport’
De Raad mist een definitie van het begrip ‘instelling voor topsport’. Omdat het vinden
van een sluitende begripsbepaling niet mogelijk blijkt en het niet de bedoeling is
bepaalde topsporters onterecht uit te sluiten, is gekozen voor een verwijzing naar
de topsportinstellingen in de toelichting.
Begrip ‘erf’
De Raad vraagt het kabinet om de verhouding tussen artikel 3.1, eerste lid, en 3.2,
eerste lid, te duiden wat betreft het gebruik van het begrip erf. De modelnoodverordening,
waar deze regeling een beleidsneutrale vertaling van is, bevat kort gezegd een beperking
tot groepsvorming tot en met vier personen voor openbare plaatsen en de buitenlucht.
Deze maatregel is vertaald naar artikel 3.1. Om het verschijnsel “buitenlucht” te
vangen in regels, is gekozen om de beperking tot groepsvorming expliciet van toepassing
te laten zijn op een erf behorende bij een publieke plaats. Uit de definitie van publieke
plaats in de Wpg volgt immers dat hier onder meer onder moet worden verstaan een voor
het publiek openstaand gebouw als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet
of artikel 176, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba en een daarbij behorend erf. Dit maakt dat zowel een ruimte in een gebouw, als
een erf behorende tot dat gebouw, een publieke plaats kan zijn. Door de beperking
tot groepsvorming in artikel 3.1 alleen van toepassing te verklaren op het erf wordt
duidelijk dat het hier gaat om buitenruimte zoals bijvoorbeeld een terras. Dezelfde
systematiek is gekozen voor een erf behorende bij een besloten plaats. De definitie
van besloten plaats luidt: een andere dan openbare of publieke plaats en een daarbij
behorend erf. Ook hier wordt de groepsvorming alleen beperkt tot het erf.
Daar waar artikel 3.1 juist expliciet van toepassing is op de erven, worden deze in
artikel 3.2 uitgezonderd. Hiermee wordt geregeld dat de beperking tot groepsvorming
tot maximaal dertig personen per zelfstandige ruimte alleen geldt in besloten gebouwen
en voor het publiek openstaande lokalen, voertuigen of vaartuigen. Ook dit is een
vertaling van de maatregelen uit de noodverordening. Woningen zijn expliciet uitgezonderd
van alle beperkingen tot groepsvorming.
Mede naar aanleiding van deze opmerking van de Raad zijn redactionele wijzingen doorgevoerd
in de artikelen 3.1 en 3.2 om onduidelijkheden weg te nemen.
Uitzondering maximaal dertig personen publiek per zelfstandige ruimte
De Raad wijst erop dat, kort gezegd, hoorzittingen in het kader van bezwaar of administratief
beroep niet zijn opgenomen als uitzondering in artikel 4.2 van de regeling. Hij ziet
hierin een afwijking van artikel 2.1, tweede lid, onder f, van de geldende noodverordeningen.
De uitzondering in de noodverordeningen betreft een uitzondering op het verbod op
samenkomsten van meer dan dertig personen voor samenkomsten die noodzakelijk zijn
voor de continuering van de dagelijkse werkzaamheden van organisaties. Deze uitzondering
komt niet terug in artikel 4.2, tweede lid, van de regeling, omdat personen die noodzakelijke
werkzaamheden verrichten in publieke plaatsen, niet onder publiek vallen. Wij kozen
er bovendien voor een onderdeel aan artikel 4.2, tweede lid, toe te voegen voor personen
die direct zijn betrokken bij een onderzoek ter zitting of de hoorzitting in het kader
van bezwaar of administratief beroep. Dat op het aantal mensen dat ter plekke dan
als bezoeker resteert, een maximum van dertig wordt gesteld, brengt de continuering
van de dagelijkse werkzaamheden niet in gevaar.
Reservering per tijdvak
De Raad gaat in op reserveringen voor tijdvakken, waarop artikel 4.3 betrekking heeft.
Wij wijzen erop dat dit artikel geen betrekking heeft op rechtszalen, omdat het ziet
op doorstroomlocaties en rechtszalen dat niet zijn.
Ontheffingen
De Raad wijst er terecht op dat ontheffingen vervallen die zijn gebaseerd op noodverordeningen
en dat als een ontheffing wordt gewenst, deze opnieuw moet worden aangevraagd. Als
de ontheffing niet wordt verleend, kan dit inderdaad effect hebben op de werklast
van de gerechten. Dit kan, zoals de Raad ook opmerkt, worden meegenomen bij de gesprekken
die hij daarover reeds voert met de minister van JenV. Terecht merkt de Raad op dat
beleidsneutraliteit het uitgangspunt is van de regeling. Dit betekent dat de bestaande
noodverordeningen zo veel mogelijk worden omgezet in de regeling. Daarmee is echter
niet gezegd dat onder de noodverordeningen verleende ontheffingen per definitie opnieuw
zullen worden verleend onder het nieuwe regime. Beoordeling van een aanvraag zal moeten
plaatsvinden door de burgemeester binnen het wettelijk kader (artikel 58e, tweede
tot en met vierde lid, Wpg), hetgeen een ander bestuursorgaan is met een ander juridisch
raamwerk dan onder de noodverordeningen het geval is.
Financiële gevolgen
De Raad wijst in zijn advies op de lopende gesprekken met het ministerie van JenV
over de financiële gevolgen van de huidige covid-19-crisis voor de rechtspraak en
over de manier waarop die gevolgen kunnen worden opgevangen. Daarbij zullen, zoals
de Raad stelt, ook eventuele gevolgen van het wetsvoorstel en de ministeriële regelingen
worden betrokken.
5.4.2. Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
Wij danken de Wetenschappelijke Commissie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
(NVvR) voor haar advies. Met tevredenheid stellen wij vast dat volgens de NVvR in
de toelichting voldoende aandacht is besteed aan de grondrechtelijke kwesties die
met deze regeling zijn gemoeid. De NVvR adviseert de leeftijdsgrens van zeventien
jaar, zoals opgenomen in artikel 3.2, te verhogen naar achttien jaar. Naar aanleiding
van deze opmerking is in de toelichting beter uitgelegd waarom aangesloten is bij
de leeftijd van zeventien jaar en niet achttien jaar.
5.4.3. College van procureurs-generaal
Algemene opmerking
Overeenkomstig het advies van het College van procureurs-generaal (College) is een
tweede bijlage bij de toelichting opgenomen, die duidelijk maakt op welke wettelijke
grondslagen de diverse bepalingen in de regeling berusten.
Groepsvorming
Het College vraagt zich af op welke bepaling uit de Twm de bevoegdheid is gebaseerd
om in de artikelen 3.1, tweede lid, 3.2, tweede lid, en 6.2 van de regeling ten opzichte
van artikel 58g, tweede lid, Wpg aanvullende categorieën van uitgezonderde personen
aan te wijzen. De wettelijke grondslag hiervoor is artikel 58e, eerste lid, aanhef
en onder b, c en d, Wpg. Op grond hiervan kan in de ministeriële regeling bij groepsvormingsverboden
onderscheid worden gemaakt tussen personen, op basis van leeftijd, activiteiten en
(gedeelten van) openbare, publieke en besloten plaatsen. De in artikel 3.1, tweede
lid, 3.2, tweede lid, en 6.2 genoemde uitzonderingen geven daar invulling aan. Uit
het oogpunt van duidelijkheid en eenvoud zijn in de formulering van deze bepalingen
soms categorieën van personen aangewezen, terwijl deze aanwijzing in wetstechnische
zin herleidbaar is tot de in artikel 58g, tweede lid, aanhef en onder c en d, Wpg
opgenomen bevoegdheid om activiteiten en gedeelten van plaatsen aan te wijzen.
Aanwijzing van plaatsen
Het College stelt terecht vast dat op grond van artikel 58h Wpg voorwaarden alleen
kunnen gelden voor aangewezen publieke plaatsen. Het vraagt of dit betekent dat alle
publieke plaatsen worden aangewezen als publieke plaatsen in de zin van die bepaling
en, zo ja, waar die aanwijzing dan is geregeld. Naar aanleiding hiervan is de tekst
van de artikelen 4.1 tot en met 4.7 en 6.3 en 6.4 aangepast, net als de tekst van
de artikelen 3.1, 3.2 en 5.1, omdat het gestelde mutatis mutandis ook daarvoor geldt.
Daar waar zonder onderscheid plaatsen of evenementen worden genoemd, hebben wij hiermee
alle desbetreffende plaatsen en evenementen aangewezen. In een aantal bepalingen zijn
slechts bepaalde plaatsen en evenementen aangewezen. Deze differentiatie is mogelijk
op grond van artikel 58e, eerste lid, onder d, Wpg.
5.4.4. Nederlandse orde van Advocaten
De Nederlandse orde van Advocaten (NOvA) heeft een gecombineerd advies gegeven van
de adviescommissies bestuursrecht en strafrecht, waarbij de algemene raad zich aansluit.
Daarvoor zeggen wij de NOvA dank en wij stellen vast dat ondanks de gevraagde spoed,
een uitvoerig advies tot stand is gekomen. Die spoed hangt niet alleen samen met de
– ook door de NOvA onderkende – noodzaak om in het belang van de volksgezondheid snel
en krachtig op te treden. Van belang is eveneens dat de wetgever – en zoals onder
meer ook de Afdeling advisering van de Raad van State bij herhaling heeft onderschreven
– het bestaande juridisch kader tot een einde wil en meent te moeten brengen, waarin
een opdracht van de minister van VWS leidt tot noodverordeningen. Her en der geeft
de NOvA haar opvatting over het wettelijk kader of de wet waarop de regeling is gebaseerd.
Die opvatting nemen wij voor kennisgeving aan. Het wetsvoorstel en het daarin vervatte
systeem zijn immers door de Staten-Generaal met de regering tot stand gebracht en
dienen daarom thans voor ons tot vertrekpunt.
Tegen die achtergrond toetsen wij de begrippen ‘samenkomst’ en ‘groep’, anders dan
de NOvA voorstelt, niet aan de vonnissen die kantonrechters hebben gewezen over dergelijke
in noodverordeningen vervatte begrippen. Er komt een nieuw juridisch kader tot stand,
waarbij het begrip ‘samenkomst’ nog slechts voorkomt in de uit de Wet openbare manifestaties
bekende betekenis van religieuze of levensbeschouwelijke samenkomst en waarbij in
artikel 58a Wpg aan het begrip ‘groep’ betekenis is gegeven.27 Daarover gaan die uitspraken niet.28
Maatwerk en differentiatie
De NOvA pleit voor meer maatwerkbepalingen. Zoals toegelicht in paragraaf 4.3 van
deze toelichting vergt de ernst van de epidemie op dit moment landelijke maatregelen.
Bij wijzigingen van de geldende maatregelen in opvolgende ministeriële regelingen,
wordt opnieuw beoordeeld of meer ruimte voor lokaal maatwerk tot de mogelijkheden
behoort.
Ook vraagt de NOvA meer aandacht voor differentiatie van de maatregelen naar leeftijd,
omdat jonge mensen niet in het ziekenhuis belanden. De maatregelen in deze regeling
zijn niet alleen ingegeven door de druk op de zorg, zoals toegelicht is in paragraaf
3.2. Doordat jongeren andere mensen kunnen besmetten, is het noodzakelijk maatregelen
te nemen die ook voor jongeren gelden. Daar komt bij dat jonge mensen wel ouderen
en zwakkeren kunnen besmetten, bij wie de kans groter is dat een besmetting tot een
ziekenhuisopname leidt. Differentiatie ligt daarom niet in de rede.
Begripsbepaling mondkapje
De NOvA merkt op dat in de begripsbepaling van ‘mondkapje’ een verwijzing naar de
definitie van een persoonlijke beschermingsmiddel mist. Naar aanleiding van deze opmerking
is in de toelichting op het begrip mondkapje verduidelijkt dat een mondkapje een persoonlijk
beschermingsmiddel is, zoals bedoeld in de wet.
De begrippen ‘erf’ en ‘voor het publiek openstaande gebouwen’
De NOvA geeft het kabinet in overweging om het begrip erf nader te definiëren. Daarnaast
kan het volgens haar soms onduidelijk zijn of een gebouw voor publiek openstaat of
niet.
Bij het opstellen van hoofdstuk Va Wpg hebben wij aansluiting gezocht bij begrippen
die sinds jaar en dag worden gebruikt op het terrein van de openbare orde. Dit zijn
de begrippen waarmee de praktijk ervaring heeft. Het begrip “erf” komt al lange tijd
voor in bepalingen in de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht.29 Hiervoor geldt dat de jurisprudentie die is ontstaan rond deze artikelen van overeenkomstige
toepassing zal zijn bij de toepassing van hoofdstuk Va Wpg. Een veel voorkomend voorbeeld
van een erf in de zin van publieke plaats is een terras.30 Een tuin bij een woning of een binnentuin bij een flatgebouw kan worden aangemerkt
als erf behorende tot een woning. In algemene zin kan over de opmerking van de NOvA
over de verduidelijking of een gebouw voor het publiek openstaat of niet worden opgemerkt
dat ook hier aansluiting is gezocht bij de definitie van publieke plaats in de Wpg
en bij het bepaalde in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 176,
eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze artikelen
bevatten de zinsnede “voor het publiek openstaande gebouwen”. Het kabinet waakt ervoor
een poging te wagen om tot een uitputtende lijst voorbeelden te komen welke gebouwen
voor het publiek toegankelijk zijn, omdat dit nu eenmaal afhangt van de omstandigheden
van het geval. Er bestaat veel jurisprudentie over de vraag of een gebouw voor het
publiek openstaat of niet. Ook deze jurisprudentie zal overeenkomstig van toepassing
zijn in het kader van hoofdstuk Va Wpg. Zoals in de memorie van toelichting bij de
Twm is opgenomen31, komt het neer op de vraag of een gebouw voor eenieder zonder aanzien des persoons
openstaat. Een gebouw kan verder zowel publieke als besloten onderdelen hebben. Hierbij
valt te denken aan een kantoor dat alleen open staat voor medewerkers, maar waarin
zich ook een verdieping bevindt met voor het publiek openstaande eet- en drinkgelegenheden.
Vragen gegevens voor bron- en contactopsporing
De NOvA meent ten aanzien van artikel 6.8 dat onduidelijk is hoe deze verplichting
exact vorm dient te krijgen en wat de consequentie is voor de ondernemer als een gast
weigert zijn gegevens te delen. De NOvA vraagt of nu de ondernemer medewerking niet
kan afdwingen, hij dan wel verantwoordelijk is of kan worden gehouden voor hetgeen
hij op grond van de regeling moet doen. Wij merken in reactie hierop op dat de regeling
de ondernemer alleen verplicht de klant de gelegenheid te bieden om de persoonsgegevens
ten behoeve van bron- en contactopsporing achter te laten. Indien de klant deze gegevens
niet wil achterlaten, heeft dit geen gevolgen voor zowel de ondernemer als de klant.
Als er wel persoonsgegevens worden verstrekt, moet de ondernemer zich bij het verwerken
daarvan houden aan de AVG. Om daar meer duidelijkheid over te geven en op verzoek
van de AP, is in de regeling toegevoegd dat bij het vragen van toestemming moet worden
vermeld dat dit vrijwillig is, en dat de ondernemer de gegevens moet verwerken op
een wijze waarop andere klanten daarvan geen kennis kunnen nemen.
Werkingssfeer regeling
De NOvA vraagt zich af hoe de beperking van de werkingssfeer zoals neergelegd in artikel
1.2 van deze regeling zich verhoudt tot de werkingssfeer in de wet. Deze regeling
is niet van toepassing in Caribisch Nederland, omdat voor ieder eiland een aparte
regeling wordt vastgesteld die aansluit bij de lokale omstandigheden. Ook is naar
aanleiding van de reactie van de NOvA verduidelijkt in de toelichting dat deze regeling
van toepassing is op booreilanden, maar niet op zeeschepen op volle zee.
Groepsvorming
De NOvA geeft in overweging om de grootte van de groep te relateren aan de omvang
van de ruimte waar de groep zich op dat moment bevindt. Gelet op advies van het OMT
van 13 oktober 202032 om het groepsvormingsverbod niet te koppelen aan de grootte van de ruimte heeft deze
opmerking niet tot een wijziging geleid.
Verbod openstelling eet- en drinkgelegenheden en vervroegde sluiting detailhandel
De NOvA betwijfelt of de sluiting van de horeca wel evenredig is. De sluiting van
de horeca komt overeen met het advies van het OMT van 13 oktober 202033 en vinden wij op dit moment noodzakelijk gelet op de stand van de epidemie. Het
OMT adviseert te onderzoeken of het mogelijk is dat bepaalde eet- en drinkgelegenheden
wel open kunnen. Deze mogelijkheid wordt op dit moment onderzocht.
Wij zijn het met de NOvA eens dat een volledige sluiting van de detailhandel op dit
moment niet noodzakelijk en proportioneel is. Om die reden is alleen sprake van een
vervroegde sluiting. Ook deze maatregel is in lijn met advisering door het OMT van
bijvoorbeeld 28 september 2020 en 13 oktober 2020.34
Uitzondering betaald voetbal
De NOvA meent dat er geen reden is betaald voetbal door te laten gaan, terwijl andere
sporten dit niet mogen. Er is een afweging gemaakt tussen het beperken van het aantal
reisbewegingen en het aantal contactmomenten en het doorgang laten vinden van sportwedstrijden.
Niet alleen sporters in het betaald voetbal mogen nog sporten, maar ook andere topsporters
in topsportinstellingen toegestaan. Hiermee is het een groot deel van de topsporters
toegestaan te sporten.
Registratieplicht contactberoepen
De NOvA merkt op de bepaling over de registratieplicht voor contactberoepen onvoldoende
duidelijk te vinden. Mede naar aanleiding van deze opmerking is de bepaling aangepast.
Uit de nieuwe bepaling en de toelichting daarop blijkt nu voldoende duidelijk dat
de plicht voor de ondernemer enkel ziet op het vragen om de gegevens en dat niemand
verplicht is die af te geven. De wettelijke plicht voor de ondernemer gaat dan ook
niet verder dan het stellen van de vraag of iemand zich wil laten registreren.
5.4.5. Politie
Gezien het grote belang van uitvoerbare handhaving zijn wij verheugd te lezen dat
de voorgelegde regeling volgens de politie korte, duidelijke en uitlegbare regels
bevat, die niet zijn voorzien van een grote hoeveelheid uitzonderingen. De politie
stelt voor in artikel 1.1 bij de begripsbepaling van ‘ander bedrijfsmatig personenvervoer’
niet alleen luchtvaartuigen nadrukkelijk te benoemen, maar ook schepen en spoorvoertuigen.
Wij zijn het eens met de politie dat het wel apart benoemen van luchtvaartuigen en
niet van andere voer- of vaartuigen inconsistent is. Om die reden is de verwijzing
naar luchtvaartuigen verwijderd uit de begripsbepaling, omdat dit geen toegevoegde
waarde heeft.
5.5. Gezondheidszorg
Op het terrein van de gezondheidszorg is een groot aantal verschillende reacties ontvangen.
Daarop wordt hieronder ingegaan, waarbij de indeling van de regeling is gevolgd.
Voorts heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een toezicht- en handhaafbaarheidstoets
uitgevoerd. In het algemeen merkt de IGJ daarover op dat zij conform hetgeen in de
memorie van toelichting bij de wet is gesteld, de naleving van de in de regelingen
neergelegde normen niet afzonderlijk zal toetsen, maar zal meenemen in de uitvoering
van haar bredere toezichtstaak in het kader van de kwaliteit en veiligheid van zorg
en jeugdhulp. De naleving van de normen die zijn neergelegd in de onderhavige regeling
en voor zover relevant voor de gezondheidszorg, worden in een bredere context – de
kwaliteit en veiligheid van de zorg – beoordeeld. Daarnaast heeft de IGJ een aantal
opmerkingen over specifieke artikelen, die verderop in deze paragraaf aan bod komen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen - Begripsbepalingen
Publieke binnenruimte
In deze regeling is een publieke binnenruimte gedefinieerd als een ‘publieke plaats,
met uitzondering van erven behorend bij een voor het publiek openstaand gebouw’. Een
voor het publiek openstaand gebouw is reeds in de wet gedefinieerd. Verschillende
partijen in de gezondheidszorg vragen, mede aan de hand van diverse praktijksituaties
op het terrein van de zorg en vervoer, of bepaalde plaatsen of ruimten – zoals jeugdzorginstellingen,
verpleeghuizen of kleinschalige woonvormen voor dagbesteding dagopvang of geriatrische
revalidatiezorg, privékamers in zorglocaties, ruimten zoals een ontvangsthal dan wel
behandelruimten of kantoorruimten – als publieke binnenruimte kwalificeren of als
besloten plaats. In aansluiting hierop wordt ook gevraagd het begrip ‘woning’ te verduidelijken.
Naar aanleiding hiervan is de artikelsgewijze toelichting aangevuld, waar mogelijk
aan de hand van een aantal aangedragen voorbeelden. Opgemerkt zij dat de toelichting
zich niet goed leent voor de beoordeling van de diverse praktijksituaties. In de communicatie
richting het veld zal hier dan ook nader aandacht aan worden besteed.
Gezondheidscheck
Uit de begripsomschrijving volgt dat de aan een persoon gevraagde bevestiging, door
die persoon dient te worden gegeven. Gevraagd wordt wat dit betekent voor mensen met
een beperking. In de artikelsgewijze toelichting is verduidelijkt dat deze omschrijving
niet uitsluit dat een persoon die niet in staat is de gestelde vragen zelf te bevestigen,
dit kan laten doen door een ander, zoals zijn begeleider.
Mondkapje
Gevraagd wordt of een (volledig) faceshield al dan niet kan worden aangemerkt als
mondkapje. Uit de begripsbepaling volgt dat een mondkapje naar zijn ontwerp bestemd
is om in ieder geval de mond en de neusgaten volledig te bedekken teneinde de verspreiding
van virussen en andere ziektekiemen tegen te gaan. Uit deze omschrijving volgt reeds
dat een voorwerp zoals een faceshield – dat op enige afstand van de neusgaten en mond
wordt geplaatst – niet als mondkapje kan worden aangemerkt.
Hoofdstuk 2 Aanvullende uitzonderingen op de veilige afstandsnorm
Mantelzorgers
Gevraagd wordt naar de positie van mantelzorgers, aangezien zorgvrijwilligers wel
en mantelzorgers niet in de in hoofdstuk 2 geregelde uitzonderingen zijn genoemd.
Mantelzorgers – en degene jegens wie de mantelzorg worden verricht – zijn reeds in
de wet uitgezonderd van de veiligeafstandsnorm, voor zover zij hun taken niet met
inachtneming van de veilige afstand kunnen uitvoeren (artikel 58f, derde lid, onder
b en c, Wpg). Om die reden zijn zij niet in de regeling genoemd.
Contactberoepen
Voorts is gevraagd naar de positie van medewerkers van dagbesteding. Zij kunnen een
contactberoep hebben. Voor contactberoepen voorziet artikel 2.2 in een uitzondering
op de veiligeafstandsnorm. Dit is verduidelijkt in de artikelsgewijze toelichting.
Hoofdstuk 3 Groepsvorming
Volgens artikel 3.1, eerste lid, is het verboden om zich op een openbare plaats, een
erf behorende bij een publieke plaats of een erf behorende bij een besloten plaats,
niet zijnde een woning, in groepsverband op te houden met meer dan vier personen.
Hierop wordt in het tweede lid een aantal uitzonderingen gemaakt. Groepsvorming buiten
voor zorgverleners en zorgvrijwilligers en voor de personen met een handicap die zij
begeleiden met meer dan vier personen is toegestaan. Een aantal partijen waaronder
de IGJ heeft gevraagd een uitzondering toe te voegen voor personen in zorglocaties,
omdat de beperking tot vier personen voor zorgaanbieders tot problemen kan leiden.
De bepalingen uit de noodverordeningen zijn beleidsneutraal omgezet, deze reactie
is daarom niet overgenomen.
Hoofdstuk 4 Publieke plaatsen
Artikel 4.4 regelt het verbod op openstelling voor het publiek van eet- en drinkgelegenheden
en daarbij behorende dansvoorzieningen, alsmede een aantal uitzonderingen daarop.
Naar aanleiding van diverse vragen over eet- en drinkgelegenheden is de toelichting
op een aantal punten verduidelijkt:
-
– De sluiting van eet- en drinkgelegenheden betekent ook dat catering op locatie niet
is toegestaan, omdat de dranken en etenswaren ter plaatse worden genuttigd.
-
– Wanneer een eet- en drinkgelegenheid onderdeel is van een andere inrichting, zoals
het geval is bij een eethoek in een bioscoop of een koffiezaakje in een bibliotheek,
moet op grond van dit artikel alleen de eet- en drinkgelegenheid, dus het gedeelte
waar de etenswaren of dranken worden genuttigd, gesloten worden voor publiek.
-
– Bedrijfskantines zijn niet opgenomen in de uitzonderingen. Dit is niet nodig omdat
bedrijfskantines niet voor het publiek geopend zijn. Dit volgt uit de definitie van
publiek zoals opgenomen in artikel 1.1 van deze regeling. Bedrijfskantines mogen dus
geopend zijn voor zover alleen medewerkers van het bedrijf hier toegang tot hebben.
-
– Een eet- en drinkgelegenheid is een inrichting waar bedrijfsmatig of anders dan om
niet etenswaren of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Restaurants
in een zorglocatie die alleen voor bewoners en hun bezoekers open zijn, vallen derhalve
niet onder deze begripsbepaling.
Hoofdstuk 5 Evenementen
Artikel 5.1 regelt een verbod op het organiseren van evenementen. De bepaling voorziet
in een uitzondering voor evenementen die behoren tot de reguliere exploitatie van
de daar genoemde ruimten. In de consultatie is opgemerkt dat het houden van evenementen
echter geen reguliere uitoefening van een zaak hoeven te zijn (zoals een bowlinghal,
waar een bedrijfsuitje kan plaatsvinden als evenement). Naar aanleiding van deze reactie
is de toelichting aangevuld en verduidelijkt. Artikel 5.1 regelt dat alleen die activiteiten
nog doorgang mogen vinden die op het normale programma staan van een locatie.
Hoofdstuk 6 Bijzondere onderwerpen
Uitzonderingen op de veiligeafstandsnorm bij topsport en uitzondering op groepsvorming
bij het sporten
In de consultatie is erop gewezen dat bij bepaalde sporten een grote onderlinge afstand
kan worden gehouden. Gevraagd is een uitzondering op te nemen voor het uitoefenen
van sporten waarbij een grote onderlinge afstand eenvoudig is te hanteren, zoals golf
en tennis. Deze opmerking heeft niet tot aanpassing van de regeling geleid. De reden
om beperkingen op te leggen aan sporten is niet alleen gelegen in het niet kunnen
houden van een veilige afstand, maar ook in het beperken van het aantal contactmomenten
en reisbewegingen. Voorts zijn enkele vragen gesteld die geleid hebben tot verduidelijking
van de toelichting.
Personenvervoer
Vervoer en begrip publieke binnenruimte
Naar aanleiding van vragen uit de vervoersbranche is in de toelichting verduidelijkt
dat ook voor publiek toegankelijke voer- en vaartuigen als publieke binnenruimten
kwalificeren. Voertuigen die voor privégebruik worden gebruikt vallen buiten de definitie,
omdat deze immers niet voor het publiek openstaan.
Uitzondering op de veiligeafstandsnorm
Artikel 6.5 voorziet onder voorwaarden in een uitzondering op de veiligeafstandsnorm
in het openbaar vervoer en ander bedrijfsmatig vervoer. In de consultatie is gevraagd
een uitzondering toe te voegen voor vrijwillig vervoer, gelet op de brede praktijk
daarvan op zowel het platteland als in steden voor met name senioren. Vanwege de beleidsneutrale
omzetting van de noodverordeningen is dit niet overgenomen.
Begrip ‘ander bedrijfsmatig personenvervoer’
In de consultatie is opgemerkt dat vele zorgaanbieders zelf het vervoer verzorgen
van cliënten vanaf bijvoorbeeld de thuislocatie naar de zorglocatie of dagbesteding
of vanaf de zorglocatie naar de dagbesteding. Gevraagd is te verduidelijken of dit
soort vervoer wordt aangemerkt als ‘ander bedrijfsmatig vervoer’. Dit is inderdaad
het geval, de toelichting is verduidelijkt op dit punt.
In de toelichting werden taxichauffeurs abusievelijk genoemd als personen die een
contactberoep uitoefenen. In deze regeling vallen zij niet onder het begrip contactberoep.
Op taxichauffeurs zijn de bepalingen over personenvervoer van toepassing.
Uitzondering op de mondkapjesplicht in verband met een beperking
Artikel 6.6 regelt de mondkapjesplicht in het personenvervoer en bevat een uitzondering
daarop voor personen die vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kunnen dragen.
In de consultatie is door diverse partijen verzocht in bepaalde situaties tevens een
uitzondering te maken voor begeleiders van mensen met een auditieve beperking, in
verband met liplezen, of een verstandelijke beperking (zoals autisme). Naar aanleiding
hiervan is aan deze bepaling een uitzondering toegevoegd voor begeleiders van deze
personen (zie artikel 6.6 en de toelichting daarbij).
Een aantal partijen heeft zorgen geuit over mogelijk misbruik van de uitzonderingen
op de mondkapjesplicht, bijvoorbeeld als het gaat om personen die aangeven vanwege
een beperking of ziekte geen mondkapje te kunnen dragen, aangezien geen medische verklaring
vereist is. Wij hebben niet de illusie misbruik volledig te kunnen uitsluiten. Soms
kan echter op het eerste gezicht al duidelijk zijn waarom iemand geen mondkapje kan
dragen. Ook in situaties waarin dit niet het geval is – niet iedere ziekte of beperking
is immers direct zichtbaar – is goed denkbaar dat iemand de uitzondering bijvoorbeeld
via een logische verklaring, een begeleider, voorhanden medicatie of een hulpmiddel
of een telefoontje naar bijvoorbeeld een familielid of bekende aannemelijk maakt.
Ook patiënten- en cliëntenorganisaties kunnen een rol spelen, bijvoorbeeld door een
formulier ter beschikking te stellen waarom iemand geen mondkapje kan dragen. Aangezien
er meer mogelijkheden zijn die minder belastend zijn voor personen met een ziekte
of beperking en voor de zorg, achten wij het niet wenselijk om mensen te verplichten
een medisch bewijs over te leggen. Het is aan degene die een beroep op de uitzondering
doet, om die stelling aannemelijk te maken. Hoe dat gebeurt, kan afhangen van de omstandigheden
van het geval.
Uitzondering op de mondkapjesplicht in verband met identificatie
In de consultatie is gevraagd te verduidelijken hoe de mondkapjesplicht zich verhoudt
tot wettelijke identificatieverplichtingen. Naar aanleiding hiervan is een uitzondering
toegevoegd aan artikel 6.6. Om de vaststelling van de identiteit niet onmogelijk of
erg lastig te maken, wordt bepaald dat personen uitgezonderd zijn van de plicht tot
het dragen van een mondkapje op het moment dat zij zich moeten identificeren, wanneer
hun gevraagd wordt het mondkapje af te zetten.
Gezondheidscheck
In de begripsbepaling van gezondheidscheck waren de te stellen vragen opgenomen. Deze
waren niet toegesneden op kinderen, hetgeen leidde tot de vraag hoe de inhoud van
deze check voor kinderen met een neusverkoudheid zonder koorts zich verhoudt tot de
situatie dat deze kinderen wel naar school mogen. Naar aanleiding van vragen over
de gezondheidscheck voor kinderen is het begrip gezondheidscheck aangepast. De ter
uitvoering van de gezondheidscheck te stellen vragen zijn verplaatst naar de toelichting
waarbij is aanbevolen de meest recente checklists van het RIVM voor de gezondheidscheck
te gebruiken.
Klantgegevens contactberoepen
De beoefenaar van een contactberoep dient klanten in de gelegenheid te stellen bepaalde
gegevens beschikbaar te stellen voor bron- en contactopsporing. Zorgverleners zijn
hiervan uitgezonderd. Naar aanleiding van de consultatie is in de toelichting verduidelijkt
dat zorgverleners, waaronder huisartsen en tandartsen, een contactberoep zijn. Dit
volgt uit de definitie van het begrip contactberoep. Zorgverleners zijn evenwel, zoals
hierboven is aangegeven, uitgezonderd van de genoemde verplichting.
Overig
Zorglocaties
In verschillende bepalingen alsmede in de toelichting werd gesproken over zorginstellingen.
De IGJ heeft verzocht – in lijn met de Twm – de term zorginstelling te vervangen door
zorglocaties. Dit is overgenomen.
5.6. Religieuze en levensbeschouwelijke organisaties
De regeling is ter consultatie voorgelegd aan de Boeddhistische Unie Nederland, het
Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het Centraal Joods Overleg, het Contactorgaan
Moslims en Overheid en de Hindoeraad.
5.6.1. Boeddhistische Unie Nederland
De Boeddhistische Unie Nederland (BUN) heeft ons erop gewezen dat in deze regeling
wordt verwezen naar kerken (kerkgebouwen), moskeeën en synagogen. Wij hebben haar
suggestie overgenomen om hieraan tempels toe te voegen, een equivalent dat niet alleen
voor boeddhisten geldt, maar ook voor hindoes en bijvoorbeeld sikhs. Dit is gebeurd
in de toelichting op artikel 7.1. Op andere plekken is voor het woord kerk een algemenere
term gekozen, namelijk bij de artikelsgewijze toelichting op artikel 1.1 bij het begrip
uitvaart en op artikel 7.1 waar het ging over het onderscheid tussen kerk en staat.
De BUN vraagt voorts waarom in de toelichting wel staat vermeld dat het voor het tegengaan
van de verspreiding van het virus noodzakelijk is dat de veilige afstand ook bij de
belijdenis van godsdienst en levensovertuiging in acht wordt genomen, terwijl niet
wordt gewezen op de noodzaak van andere basisregels om verspreiding van het virus
tegen te gaan, te weten: mondkapjes, hygiëne, ventilatie en niet zingen. De toelichting
betreft artikel 7.1 van de regeling, waarin is bepaald dat in religieuze en levensbeschouwelijke
gebouwen geen gebruik kan worden gemaakt van de aanwijzings- en bevelsbevoegdheid
van de burgemeester uit artikel 58l Wpg, waarmee deze kan bewerkstelligen dat beheerders
van besloten plaatsen ervoor zorgen dat mensen daar de geldende gedragsmaatregelen
in acht kunnen nemen. In de toelichting staat – ter inleiding – de veilige afstand
vermeld, omdat die geldt in religieuze en levensbeschouwelijke gebouwen. Over ventilatie
en niet zingen zijn geen regels opgenomen en de regels over mondkapjes en hygiëne
gelden niet in die gebouwen.
5.6.2. Interkerkelijk Contact in Overheidszaken
Met tevredenheid stellen wij vast dat het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken
(CIO) het overleg met de minister van JenV, die de erediensten in zijn portefeuille
heeft, als bijzonder zinvol en constructief ervaart. Wij hechten eveneens aan dat
overleg, zodat ook in deze periode van bijzondere uitdagingen op het terrein van de
volksgezondheid, zo veel mogelijk recht kan worden gedaan aan religieuze en levensbeschouwelijke
situaties. Het CIO is verbaasd dat geestelijk bedienaren in de toelichting op de desbetreffende
definitie in artikel 1.1 niet als contactberoep worden aangemerkt. Wij wijzen erop
dat die definitie voortvloeit uit artikel 58j, eerste lid, onder b, Wpg. In beide
bepalingen gaat het om een beroep waarbij het niet mogelijk is ten minste de veilige
afstand te houden tot een klant of patiënt. De persoon jegens wie een geestelijk bedienaar
zijn taak uitoefent, wordt niet gezien als ‘klant of patiënt’. Anders dan het CIO
lijkt te veronderstellen, heeft dit voor de geestelijk bedienaren onder het nieuwe
regime geen nadelen. Integendeel, dat zij niet als contactberoep gelden, heeft voor
hen tot gevolg – dit is immers de strekking van artikel 58j, eerste lid, onder b,
Wpg – dat wij de uitoefening van hun beroep niet kunnen verbieden en over die uitoefening
geen regels kunnen stellen. Bij deze concrete regeling (zie artikel 6.8, eerste lid)
betekent dit dat geestelijk bedienaren, anders dan bijvoorbeeld kappers en schoonheidsspecialisten,
mensen voor wie zij werken niet om hun gegevens hoeven te vragen ten behoeve van bron-
en contactopsporing. Naar aanleiding van de daartoe strekkende vraag van het CIO gebruiken
wij de gelegenheid graag nog eens te benadrukken dat uit de artikelen 58f, derde lid,
onder b en c, en 58g, tweede lid, onder b, Wpg al voortvloeit dat – voor zover men
de taak niet op gepaste wijze kan uitoefenen met inachtneming van de veilige afstand
– de veiligeafstandsnorm en het groepsvormingsverbod niet gelden voor geestelijk bedienaren
en degene jegens wie zij hun taak uitoefenen. De regering heeft dit overigens ook
herhaaldelijk naar voren gebracht bij de totstandbrenging van de wet.35 Wettelijke uitzonderingen worden niet nog eens herhaald in een ministeriële regeling
die op een wet is gebaseerd. Om het door het CIO aangeduide misverstand verder te
voorkomen, hebben wij de geestelijk bedienaren toegevoegd aan de voorbeelden van wettelijke
uitzonderingen, die staan vermeld in § 3.1 van de toelichting.
6. Parlementaire zeggenschap en inwerkingtreding
Deze ministeriële regeling wordt in overeenstemming met artikel 58c, tweede lid, Wpg
binnen twee dagen nadat zij is vastgesteld aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Indien binnen die termijn de Tweede Kamer besluit niet in te stemmen met de regeling,
vervalt deze van rechtswege.
Het streven is erop gericht deze regeling per 1 december 2020 gelijktijdig met de
Twm in werking te laten treden.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
De begripsbepalingen in dit artikel komen in aanvulling op de definities in artikel 58a
Wpg. Die definities gelden ook voor deze regeling en worden daarom niet herhaald.
Zo zijn de begrippen onderwijsinstelling, openbare plaats en publieke plaats al in
artikel 58a Wpg gedefinieerd. Voor een toelichting op deze begrippen wordt primair
verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.36
Ander bedrijfsmatig personenvervoer en openbaar vervoer
Voor de definitie van besloten busvervoer, taxivervoer en openbaar vervoer is aangesloten
bij de definities zoals opgenomen in de Wet personenvervoer 2000. Openbaar vervoer
is voor eenieder openstaand vervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus,
trein, metro, tram of via een geleidesysteem voortbewogen voertuig. Geleidesystemen
zijn voorzieningen met behulp waarvan of waarlangs een voertuig zich voort kan bewegen.
Besloten busvervoer is personenvervoer per bus, niet zijnde openbaar vervoer en taxivervoer
is personenvervoer per auto tegen betaling, niet zijnde openbaar vervoer.
Om andere vormen van bedrijfsmatig personenvervoer niet uit te sluiten van de reikwijdte
van deze regeling, is daarnaast bepaald dat bedrijfsmatig vervoer van personen op
andere wijze dan met een bus of taxi ook onder de definitie van ‘ander bedrijfsmatig
personenvervoer’ valt. Hierbij kan gedacht worden aan bedrijfsmatig personenvervoer
per boot of vervoer naar dagbesteding. Vervoer dat wordt ingezet om werknemers te
vervoeren valt hier ook onder. Hierbij kan gedacht worden aan de inzet van busjes
om schilders of personen werkzaam in de bouw te vervoeren.
Voor de toepassing van deze regeling valt onder ander bedrijfsmatig personenvervoer
ook vervoer met een luchtvaartuig als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet
luchtvaart.
Beheerder
Een beheerder is degene die bevoegd is tot het aan een plaats treffen van voorzieningen
of tot het toelaten van personen tot die plaats. Deze definitie is ontleend aan artikel
58k, eerste lid, en artikel 58l, eerste lid, Wpg. Voor de leesbaarheid is gekozen
om de pluraliteit aan verschijningsvormen – soms zal het bijvoorbeeld gaan om de winkelier
of eigenaar van een eenmanszaak, soms om een bedrijfsleider – in deze regeling onder
dit ene woord te brengen.37
Besloten binnenruimte
Bij besloten binnenruimten gaat het om een specifieke categorie besloten plaatsen
als bedoeld in artikel 58a Wpg, te weten de besloten plaatsen met uitzondering van
de daarbij behorende erven. Te denken valt aan kantoorgebouwen, voor het publiek gesloten
gedeelten van gerechtsgebouwen, loodsen, gebouwen van onderwijsinstellingen, gebouwen
van kinderopvangcentra, behandelruimten in zorginstellingen en gebouwen die alleen
voor leden van een vereniging openstaan.
Coffeeshop
Onder coffeeshop worden in deze regeling enkel de door de burgemeester gedoogde coffeeshop
verstaan. De formulering van de begripsomschrijving is ontleend aan artikel 6a, tweede
lid, van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen.
Contactberoep
Contactberoepen zijn beroepen waar de aard van het beroep het niet mogelijk maakt
om de veiligeafstandsnorm, bedoeld in artikel 58f, tweede lid, Wpg in acht te nemen
tot de klant of patiënt. Het kan hier gaan om beroepen waarbij fysiek contact met
de klant noodzakelijk is zoals bij kappers, zorgverleners, nagelstylisten en sekswerkers.
Ook kan het gaan om beroepen waarbij het voor de beoefenaar van het beroep noodzakelijk
is om zich in een afgesloten ruimte te bevinden op beperkte afstand tot de klant,
zoals het geval is bij rijinstructeurs. Uit de zinsnede ‘tot een klant of patiënt’
volgt dat onder contactberoepen als bedoeld in deze regeling niet de geestelijk bedienaren
vallen.
Doorstroomlocatie
Doorstroomlocaties zijn publieke plaatsen die op een manier zijn ingericht die het
rondlopen van publiek uitnodigt en waar dit ook daadwerkelijk gebeurt. Te denken valt
aan detailhandel, markten, bibliotheken, musea, monumenten, presentatie-instellingen38, dierentuinen, pretparken en daarmee vergelijkbare plaatsen, stations en perrons.
Uit de begripsbepaling volgt dat geen sprake mag zijn van personen die voor langere
tijd in dezelfde ruimte aanwezig zijn. Is dat wel het geval, dan is geen sprake van
een doorstroomlocatie. Dit betekent dat sauna’s, zwembaden, speel-, arcade- en gamehallen,
bowlingzalen, snooker-, biljart- en darthallen, sport- en fitnesscholen, skibanen,
ballenbakken, binnenspeeltuinen, bioscopen en drive-inbioscopen en andere gelegenheden
waar mensen voor langere tijd in dezelfde ruimte plegen te zijn niet onder de doorstroomlocaties
vallen.
Eet- en drinkgelegenheid
Een eet- en drinkgelegenheid is een inrichting waar bedrijfsmatig of anders dan om
niet etenswaren of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Te denken valt
aan restaurants, cafés, coffeeshops en shishalounges, maar ook aan gelegenheden in
bioscopen, casino’s, speelhallen, theaters en stripclubs waar etenswaren of dranken
worden genuttigd. Van gebruik ter plaatse is sprake als de verstrekker redelijkerwijs
kan verwachten dat de door hem verstrekte etenswaren of dranken ter plaatse zullen
worden geconsumeerd. Besloten plaatsen zijn uitgezonderd van de definitie van eet-
en drinkgelegenheid. Dit betekent dat bijvoorbeeld bedrijfsrestaurants, kantines in
onderwijsinstellingen of restaurants in zorginstellingen die respectievelijk alleen
voor medewerkers, leerlingen en studenten of bewoners en hun bezoekers open zijn niet
binnen deze begripsbepaling vallen.
Gezondheidscheck
De gezondheidscheck houdt in dat degene die de gezondheidscheck uitvoert, een aantal
vragen aan betrokkene stelt om vast te stellen dat de aanwezige (waarschijnlijk) niet
besmet is met het virus. Er hoeft niet met zekerheid te worden vastgesteld dat de
betrokkene geen ziekteverschijnselen heeft. Voor de gezondheidscheck kunnen de volgende
vragen gesteld worden:
-
1. Heeft betrokkene in de afgelopen 24 uur geen ziekteverschijnselen van covid-19 gehad?
-
2. Heeft betrokkene geen huisgenoot met koorts of benauwdheidsklachten?
-
3. Is in de afgelopen zeven dagen geen covid-19 vastgesteld bij betrokkene?
-
4. Is betrokkene niet op hetzelfde adres woonachtig als een persoon bij wie in de afgelopen
tien dagen covid-19 is vastgesteld?
-
5. Zou betrokkene niet op grond van een dringend advies in quarantaine of isolatie moeten
zijn?
Het verdient aanbeveling de meest recente checklist van het RIVM voor de gezondheidscheck
te gebruiken.39 Wanneer betrokkene zelf niet in staat is de vragen te beantwoorden, vanwege bijvoorbeeld
een verstandelijke beperking, kan diens begeleider de vragen beantwoorden.
Voor kinderen tot en met twaalf jaar geldt een minder zware gezondheidscheck. In dat
geval zijn de volgende vragen van belang:
-
1. Heeft betrokkene naast neusverkoudheidsklachten ook koorts of andere coronaklachten?
-
2. Is betrokkene een huisgenoot is van iemand bij wie covid-19 is vastgesteld in de afgelopen
zeven dagen?
-
3. Heeft een huisgenoot van betrokkene naast milde coronaklachten ook last van koorts
of benauwdheid en er is nog geen negatieve testuitslag?
Instellingen voor beroepsonderwijs, hoger onderwijs en voortgezet onderwijs
Gelet op het brede spectrum aan onderwijs dat Nederland kent, is een drietal definitiebepalingen
opgenomen. Deze sluiten aan bij de desbetreffende sectorwetgeving. Voor het hbo en
universitair onderwijs is dit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,
voor het beroepsonderwijs de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor het voortgezet
speciaal onderwijs de Wet op de expertisecentra. De brede Wet op het voorgezet onderwijs
bevat tot slot het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, hoger en middelbaar algemeen
voortgezet onderwijs, voorbereidend beroepsonderwijs, praktijkonderwijs, en andere
krachtens de wet vastgestelde vormen van voortgezet onderwijs. Het opnemen van een
drietal definities maakt het tevens makkelijker om bepaalde maatregelen vast te stellen
die genomen moeten worden om het virus in het onderwijs te bestrijden binnen bepaalde
leeftijdscategorieën.
Mondkapje
Een mondkapje is een voorwerp dat op grond van zijn ontwerp bestemd is om in ieder
geval de mond en de neusgaten volledig te bedekken teneinde de verspreiding van virussen
en andere ziektekiemen tegen te gaan. Het mondkapje hoeft niet van medische kwaliteit
te zijn, maar dient wel de mond en de neusgaten volledig te bedekken. Een faceshield
of spatscherm valt niet binnen de definitie van het begrip mondkapje, omdat de mond
en neus niet volledig bedekt zijn. Het mondkapje moet verder tot doel hebben de verspreiding
van virussen en andere ziektekiemen tegen te gaan. Dit betekent dat een sjaal of bandana
geen mondkapje is. Het mondkapje is een uitrusting die bestemd is om te worden gedragen
of vastgehouden teneinde de eigen of een andere persoon zoveel mogelijk te beschermen
tegen overdracht van het virus (een persoonlijk beschermingsmiddel als bedoeld in
artikel 58a, eerste lid, Wpg).
Onderwijsactiviteit
Ook een activiteit die niet op een onderwijsinstelling wordt verzorgd, maar wel onder
de verantwoordelijkheid van een onderwijsinstelling wordt verzorgd, valt binnen de
definitie. Een voorbeeld hiervan is een praktijkonderdeel van een vak dat op de werkvloer
van een bedrijf wordt gegeven. Onder een activiteit die rechtstreeks verband houdt
met het onderwijs dient onder meer te worden begrepen: een diploma-uitreiking, een
afstudeerbijeenkomst of een promotie.
Placeren
Bij placeren gaat het om het toewijzen van een zitplaats of het toewijzen van een
vaste plaats waar een activiteit uitgevoerd mag worden. Placeren is in de regel het
toewijzen van een zitplaats (zoals bij een lezing, in een restaurant of in een café)
en alleen dan, wanneer zitten bij de uitoefening van de activiteit niet tot de mogelijkheden
behoort, is placeren het aanwijzen van een vaste plaats waar een activiteit uitgevoerd
mag worden. Hierbij kan gedacht worden aan placering in een sauna of aan het beoefenen
van een sport waarbij zitten niet tot de mogelijkheden behoort op een aangewezen plaats.
Publiek
Onder publiek worden in deze regeling overeenkomstig het normale spraakgebruik de
aanwezige bezoekers verstaan.40 Het gaat daarbij niet om personen die (al dan niet tegen betaling) op die plaats
werkzaam zijn of daar werkzaamheden uitvoeren, maar om personen die naar die plaats
toe zijn gekomen om bijvoorbeeld iets te zien, te horen of te doen. Wat betreft het
uitvoeren van werkzaamheden gaat het niet alleen om mensen die op die plek in dienst
zijn. Zo is bijvoorbeeld ook de journalist die een rechtszaak verslaat of de medewerker
van slachtofferhulp die op de publieke tribune een familie begeleidt, werkzaam in
een rechtszaal, al is die persoon niet in dienst van de Rechtspraak.
Publieke binnenruimte
Bij publieke binnenruimten gaat het om een specifieke categorie publieke plaatsen
als bedoeld in artikel 58a Wpg, te weten de publieke plaatsen met uitzondering van
erven behorend bij een voor het publiek openstaand gebouw. Het gaat daarbij om voor
het publiek openstaande gebouwen, lokalen, voertuigen en vaartuigen. Te denken valt
aan cafés, restaurants, musea, bibliotheken, de voor het publiek openstaande ruimten
en zittingszalen in gerechtsgebouwen ten behoeve van openbare zittingen, winkels,
bioscopen, theaters, overdekte speelhallen, speeltuinen en klimhallen, winkelcentra
en gebouwen in dierentuinen en attractieparken. Ook voor publiek toegankelijke voer-
en vaartuigen zijn publieke binnenruimten, zoals treinen, veerponten, vliegtuigen
en luchtballonnen. Voertuigen die voor privégebruik worden gebruikt vallen buiten
de definitie, omdat deze niet voor het publiek openstaan. Gebouwen en plaatsen als
bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet zijn van het begrip publieke plaats
uitgezonderd in artikel 58a, eerste lid, Wpg.
Het begrip publieke plaats is een breed begrip. Een plaats is voor het publiek toegankelijk
wanneer deze feitelijk voor een in beginsel onbeperkt aantal personen toegankelijk
is, bijvoorbeeld een winkel, bank en buurt- of dorpshuis. Daarnaast is een plaats
voor het publiek toegankelijk wanneer deze weliswaar voor bepaalde personen openstaat,
maar die in beginsel onbeperkt in aantal kunnen zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld worden
gedacht aan personen die in het bezit moeten zijn van een toegangsbewijs of plaatsbewijs
(bijvoorbeeld voor een museum of het openbaar vervoer). Of personen die een bepaalde
leeftijd hebben bereikt (bijvoorbeeld voor een casino of speelautomatenhal). Iedereen
die aan die voorwaarden voldoet, heeft toegang tot die plaats. Daarin verschilt een
publieke plaats van een besloten plaats, waar de toegang openstaat voor specifieke
personen en de identiteit van de aanwezigen wel bepalend is voor de toegang en het
gebruik van de ruimte. Denk aan de (ruimten van) kantoorgebouwen, of de entree van
een bedrijfspand waarin meerdere bedrijven een ruimte huren, die toegankelijk zijn
voor de werknemers en de personen met wie zij een afspraak hebben. Of verpleeghuizen,
waar alleen personeel, bewoners en hun specifieke bezoekers (‘melden bij de receptie’)
of specifieke vrijwilligers welkom zijn en andere mensen niet. Een verpleeghuis of
een langdurigezorginstelling is hierdoor al snel een besloten plaats. De feitelijke
omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de vraag of een plaats voor publiek
toegankelijk is of dat nog steeds sprake is van een besloten karakter. Bepalend is
hoe de betreffende plaats in werkelijkheid overwegend wordt geëxploiteerd. Verenigingen
en sociëteiten kunnen bijvoorbeeld in beginsel een besloten karakter hebben, terwijl
zij alsnog soms voor publiek toegankelijke activiteiten organiseren. Wanneer verenigingen
en sociëteiten meer dan incidenteel niet-leden toelaten, kan sprake zijn van een publieke
plaats. Een vereniging of sociëteit die bijvoorbeeld wekelijks ook niet-leden toelaat,
is al snel voor het publiek toegankelijk. Ook plaatsen die op het eerste gezicht besloten
lijken, kunnen dus publieke plaatsen zijn, afhankelijk van de omstandigheden van het
geval. Dat betekent dat het enkel plaatsen van een bord of aanduiding op de gevel
dat een gebouw ‘besloten’ is, niet voldoende is om dat gebouw te kwalificeren als
een besloten plaats als bedoeld bij de toepassing van de Twm en de regeling.
Uitvaart
Bij een uitvaart gaat het om de laatste plechtigheid voordat iemand wordt begraven,
gecremeerd of waarop de lijkbezorging op andere wijze plaatsvindt, zoals donatie aan
de wetenschap of het zeemansgraf. De uitvaart kan plaatsvinden in bijvoorbeeld een
rouwcentrum, een begraafplaats of een religieus of levensbeschouwelijk gebouw. Ook
het uitstrooien van as valt onder een uitvaart als bedoeld in deze regeling. Hetzelfde
geldt voor een plechtigheid in verband met de lijkbezorging van een menselijke vrucht
die na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken levenloos ter wereld is gekomen
dan wel binnen 24 uur na de geboorte is overleden.
Warenmarkt
Een warenmarkt is een markt die plaatsvindt op gewone marktdagen, als bedoeld in artikel
160, eerste lid, onder g van de Gemeentewet. Hier kunnen alle soorten waren verkocht
worden, zoals boeken, stoffen of levensmiddelen.
Winkel
Een winkel is een publieke plaats waarin goederen plegen te worden verkocht. Voorbeelden
zijn supermarkten, kleding-, kook- en woonwinkels. Een kapper is bijvoorbeeld geen
winkel.
Zorgvrijwilliger
Een zorgvrijwilliger in de zin van deze regeling is een natuurlijke persoon die niet
als mantelzorger zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning verleent. De zorgvrijwilliger
biedt hulp of ondersteuning aan iemand die dit nodig heeft. Dit kan bijvoorbeeld een
ziek persoon zijn, maar ook iemand met een beperking. Anders dan bij mantelzorgers
vloeien de verleende diensten niet rechtstreeks voort uit een tussen personen bestaande
sociale relatie. Zorgvrijwilligers kunnen eventueel een vergoeding ontvangen voor
hun werkzaamheden, maar de vergoeding kan niet gezien worden als tegenprestatie voor
de verrichte arbeid. Wezenlijk kenmerk van een eventuele vergoeding die zorgvrijwilligers
ontvangen, is dat deze niet marktconform is. De vergoeding is zo laag, dat deze niet
in verhouding staat tot het tijdsbeslag en de aard van de verrichte werkzaamheden.
Artikel 1.2 Werkingssfeer
Deze regeling geldt alleen voor het Europese deel van Nederland. Hieronder vallen
ook booreilanden en windparken. Omdat niet expliciet is bepaald dat schepen op zee
onder de werkingssfeer van deze regeling vallen, is dat niet het geval. Gelet op de
specifieke eigenschappen van de openbare lichamen in het Caribische deel van Nederland,
zoals het insulaire karakter en de bijzondere kleinschaligheid, worden voor die openbare
lichamen aparte regelingen vastgesteld, in nauw overleg met de gezaghebbers van Bonaire
en Saba en de regeringscommissaris van Sint Eustatius. Artikel 58e, eerste lid, aanhef
en onder a, Wpg biedt de mogelijkheid om onderscheid te maken met betrekking tot de
openbare lichamen.
Hoofdstuk 2. Aanvullende uitzonderingen veilige afstand
Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene uitzonderingen op de veiligeafstandsnorm,
bedoeld in artikel 58f Wpg, in aanvulling op de uitzonderingen die reeds zijn opgenomen
in het derde lid van dat artikel. Deze aanvullende uitzonderingen zijn mede gemaakt
met het oog op de vereisten van noodzaak en proportionaliteit (artikel 58b, tweede
lid, Wpg) Een uitzondering in relatie tot sport (§ 6.1) en personenvervoer is te vinden
in de desbetreffende paragrafen van deze regeling (§ 6.2).
Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de veiligeafstandsnorm niet van toepassing
is in woningen. Ook gedeelten van zorginstellingen waarin bewoners verblijven, zoals
eigen kamers of appartementen in een verpleeghuis of de kamer in een woonvorm in de
gehandicaptenzorg zijn woningen. Ook geldt de norm alleen indien sprake is van ‘zich
ophouden’ als bedoeld in artikel 58a Wpg. Kortstondige handelingen, zoals andere personen
passeren, een persoon met een beperking helpen met in- of uitstappen of het serveren
en afhalen van borden, vallen daarom niet onder de veiligeafstandsnorm.41
Artikel 2.1 Leerlingen en 18-’ers
In aanvulling op de wettelijke uitzondering voor personen tot en met twaalf jaar en
hun begeleider in artikel 58f, derde lid, onder d, Wpg, zijn ook personen tot en met
zeventien jaar onderling (onderdeel b) en personen tot en met twaalf jaar en andere
personen (onderdeel a) uitgezonderd van de veiligeafstandsnorm. Dit betekent dat kinderen
en jongeren onderling geen afstand tot elkaar hoeven te houden, maar vanaf dertien
jaar wel tot volwassenen.
Ook leerlingen in het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs die
achttien jaar of ouder zijn, hoeven op school geen afstand te houden tot medeleerlingen
(onderdeel c). Er dient op school wel anderhalve meter afstand te worden gehouden
tot het personeel.
De reden dat kinderen zijn uitgezonderd van de veiligeafstandsnorm is dat het virus
zich vooral verspreidt onder volwassenen en van volwassen familieleden naar kinderen.
Verspreiding van het virus onder kinderen of van kinderen naar volwassenen komt minder
vaak voor. Over het algemeen geldt: hoe jonger het kind, des te minder groot de rol
bij de verspreiding van het virus is. Om die reden wordt verschil gemaakt tussen kinderen
tot en met twaalf jaar en jongeren van dertien tot achttien jaar. Dit volgt onder
andere uit het advies van het OMT van 23 juni 2020.
Het tweede lid bepaalt dat de veilige afstand wel geldt voor personen tot en met zeventien
jaar onderling op het moment dat zij zich bevinden in een instelling voor beroepsonderwijs
of een instelling voor hoger onderwijs of een andere besloten ruimte die door een
van deze instellingen voor onderwijsactiviteiten wordt gebruikt. De reden is dat op
die locaties het merendeel van de aanwezigen achttien jaar en ouder zijn en in verband
met de eenduidigheid is ervoor gekozen om de uitzondering voor deze personen niet
op deze locaties te hanteren.
Artikel 2.2 Beroepsmatige werkzaamheden
Uitgangspunt voor arbeid is dat een veilige afstand tussen personen wordt gewaarborgd.
Voor personen die hun beroep uitoefenen geldt een uitzondering voor zover de werkzaamheden
in het kader van de uitoefening van dat beroep noodzakelijk zijn en niet op gepaste
wijze kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand. Met het oog
op arbeidsomstandighedenwetgeving mag slechts in de uitzonderlijke situatie waarbij
het houden van een veilige afstand op geen enkele wijze mogelijk is, worden volstaan
met andere maatregelen die de kans op verspreiding van het virus doeltreffend reduceren.
Deze andere maatregelen kunnen worden vastgelegd in brancheprotocollen of brancheafspraken.
De bescherming van werkenden tegen blootstelling aan het virus blijft daarnaast onverkort
van toepassing en dient te allen tijde effectief ingevuld te worden. Dit houdt in
dat voor situaties waar een veilige afstand niet mogelijk is een deugdelijk onderbouwde
afweging tussen maatregelen wordt gemaakt op basis van doeltreffendheid, in casu effectiviteit
in het voorkomen van blootstelling aan het virus.
Ook degenen jegens wie deze beroepsbeoefenaren hun werkzaamheden uitoefenen zijn uitgezonderd
van de veiligeafstandsnorm. Hierbij kan gedacht worden aan de kapper en diens klant
of de rijinstructeur en degene die rijles volgt.
In die gevallen waar de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) van toepassing is, bijvoorbeeld
bij de werkgever-werknemerrelatie, geldt deze onverkort. Dit betekent dat werkgevers
de aan de werkzaamheden verbonden risico’s voor de gezondheid en veiligheid van de
werknemers moeten inventariseren en evalueren (RI&E) en met gebruikmaking van de arbeidshygiënische
strategie moeten komen tot een pakket doeltreffende maatregelen (plan van aanpak)
om die risico’s te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken (artikel 5 Arbowet).
De zorgplicht van werkgevers is zonder meer van toepassing op het risico van blootstelling
aan het virus. Daarnaast wordt verwezen naar de tijdelijke aanvullende vereisten op
de arbeidsplaats in verband met de bestrijding van de epidemie in artikel 3.2a van
het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). Daar waar geen afstand kan worden
gehouden, kunnen immers nog wel andere maatregelen genomen worden. Gedacht kan worden
aan het inventariseren van specifieke werkzaamheden waar wél afstand kan worden gehouden,
het plaatsen van schermen, het beschikbaar stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen
in de zin van de Arbowet en het nemen van de hierboven genoemde hygiënemaatregelen.
De keuze van de maatregelen zal logischerwijs volgen uit de risico-inventarisatie
en -evaluatie.
Indien de voor een bepaald arbeidsrisico voorgeschreven maatregel niet kan worden
nageleefd, worden maatregelen toegepast die een vergelijkbaar beschermingsniveau bieden.
Ook deze maatregelen kunnen in een brancheprotocol worden opgenomen. Bij de keuze
van de maatregelen wordt de al genoemde arbeidshygiënische strategie gevolgd. Dat
betekent dat blootstelling aan het virus zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron
daarvan wordt voorkomen of beperkt; naar de mate waarin blootstelling niet bij de
bron kan worden voorkomen of beperkt, worden daartoe andere doeltreffende beschermingsmiddelen
in de zin van artikel 1.1, vierde lid, aanhef en onder b, Arbobesluit ter beschikking
gesteld. Het begrip persoonlijke beschermingsmiddelen heeft in de arbeidsomstandighedenwetgeving
dus een andere betekenis dan in de Wet publieke gezondheid.
De veiligeafstandsnorm geldt ook voor andere normadressaten in de zin van de arbeidsomstandighedenwetgeving
zoals zelfstandigen en voor degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn. Daarvoor geldt
hetzelfde als hetgeen hierboven is aangegeven.
Artikel 2.3 Podiumkunsten
Kunst en cultuur zijn van groot belang voor de samenleving. Daarom is in artikel 2.3
een uitzondering opgenomen op de veiligeafstandsnorm voor personen die podiumkunsten
beoefenen, zoals toneelspelen, dansen en muziek maken, of acteren. Het gaat hier om
het uitoefenen van podiumkunsten of het repeteren daarvoor (culturele uiting) en niet
om bijvoorbeeld recreatief dansen in een sportschool of dansen in een discotheek,
bar, club of danscafé, omdat die gesloten moeten blijven (artikel 4.4, eerste lid).
Bij het spelen van muziek zal doorgaans geen reden zijn de veilige afstand niet acht
te nemen. Deze uitzondering zal dan ook zeer beperkt van toepassing zijn.
Bij de beoefening van podiumkunsten gaat het in de eerste plaats om professionals
die ten overstaan van publiek, op een podium, podiumkunstenaanbod verzorgen. Voor
de toepassing van deze regeling vallen daaronder diegenen die artistiek-inhoudelijk
actief en aantoonbaar geïntegreerd zijn in de professionele podiumkunstpraktijk, bijvoorbeeld
doordat zij regelmatig optreden op podia die een relevante programmering hebben in
het genre of de discipline waarbinnen de professional opereert. Wat betreft het begrip
‘podium’ geldt in dit verband, dat het moet gaan om een voorziening die bestemd of
geschikt is voor de presentatie van podiumkunsten, waaronder inbegrepen voorzieningen
in scholen, die het naar hun aard mogelijk maken om er podiumkunsten te presenteren.
Ten aanzien van personen die buiten de kring vallen van vorenbedoelde professionals
in de podiumkunstpraktijk, gaat het om de beoefening van amateurkunst of cultuureducatie
waar actieve participatie van de doelgroep centraal staat, in daarvoor gebruikelijke
presentatie- of repetitieruimten, bijvoorbeeld van verenigingen of centra voor de
kunsten.
Ook bij podiumkunsten is het houden van anderhalve meter afstand verstandig. Het is
echter niet verplicht, voor zover het in het kader van de culturele uiting niet mogelijk
is. Waar de veilige afstand wel in acht genomen kan worden, blijft het houden van
anderhalve meter afstand verplicht.
Artikel 2.4 Zorgvrijwilligers
Zorgvrijwilligers zijn in de zorg, jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning van
groot belang. Veel (thuis)zorginstellingen en welzijnsorganisaties maken gebruik van
zorgvrijwilligers. In sommige instellingen, zoals de bijna-thuis-huizen voor palliatieve
terminale zorg, wordt de zorg zelfs hoofdzakelijk geleverd door zorgvrijwilligers.
Om die reden regelt artikel 2.4 dat de veiligeafstandsnorm niet geldt tussen een zorgvrijwilliger
in de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning en de persoon jegens wie de
vrijwilliger zijn taak uitoefent.
De uitzondering op de veiligeafstandsnorm geldt alleen indien de zorgvrijwilliger
tot taak heeft te helpen bij dagelijkse activiteiten of verzorging en voor zover bepaalde
handelingen van de vrijwilliger ten behoeve van die taakuitoefening niet met inachtneming
van de veilige afstand kunnen worden uitgevoerd. Denk aan hulp bij het eten en drinken
of bij toiletbezoek. Waar de veilige afstand wel in acht genomen kan worden, blijft
het houden van een veilige afstand het uitgangspunt.
Artikel 2.5 Praktijk- en contactonderwijs
Bij praktijk- en contactonderwijs is het soms onmogelijk om de veiligeafstandsnorm
in acht te nemen, bijvoorbeeld als het gaat om praktijkonderdelen van medische opleidingen,
sport-, theater- en dansopleidingen, en andere beroepsopleidingen in het voorgezet
onderwijs of het middelbaar beroepsonderwijs, zoals de kappersopleiding. Op grond
van dit artikel hoeven bij dergelijke onderwijsactiviteiten de deelnemers daaraan
en verzorgers daarvan de veiligeafstandsnorm niet in acht te nemen. Aan deze uitzondering
worden twee cumulatieve voorwaarden gesteld. De onderwijsactiviteit moet niet op een
gepaste wijze kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de veilige afstand. Daarnaast
moet het in de branche waarvoor de student wordt opgeleid, op grond van artikel 2.2
toegestaan zijn om de veiligeafstandsnorm niet te hanteren. Uiteraard geldt de uitzondering
dan alleen voor de onderdelen van een opleiding waarbij afstand houden echt onmogelijk
is. Uitgangspunt blijft dat ook bij onderwijsinstellingen de veilige stand in acht
wordt genomen, voor zover geen andere uitzondering op de veilige afstand geldt. Indien
voor de beroepsmatige werkzaamheden in kwestie brancheafspraken zijn gemaakt, kan
voor het implementeren van (alternatieve) veiligheidsmaatregelen daarbij worden aangesloten.
In ieder geval worden de veiligheidsmaatregelen getroffen die in alle gevallen gelden
voor onderwijsinstellingen, met betrekking tot onder meer het borgen van de naleving
van de veiligeafstandsnorm en de regels voor groepsvorming en hygiënemaatregelen.
Hoofdstuk 3. Groepsvorming
Dit hoofdstuk bevat de maatregelen ter beperking van groepsvorming als bedoeld in
artikel 58g Wpg. Achtergrond is dat de risico’s voor de volksgezondheid bij groepen
groter zijn: een enkele besmetting kan bij (grote) groepen meer besmettingen tot gevolg
hebben. Het maximeren van de toegestane groepsgrootte kan voorkomen dat mensen zich
onverhoopt niet aan de veiligeafstandsnorm kunnen houden en beperkt bovendien de hoeveelheid
potentiële besmettingen die daaruit voort kunnen vloeien.
De verboden in hoofdstuk 3 gelden voor personen die zich in groepsverband ophouden.
Zowel groepsverband als ophouden is gedefinieerd in artikel 58a Wpg. Dit betekent,
kort gezegd, dat sprake moet zijn van een zekere samenhang tussen de personen in de
groep; willekeurige mensen die op een bus of een tram wachten, vormen geen groep zoals
hier wordt bedoeld.42 Veelal zal het gaan om personen die elkaar kennen, maar dit is niet vereist: het
kan ook gaan om personen die, hoewel zij elkaar niet kennen, toch bij elkaar horen,
waarbij tussen hen kennelijk een zekere samenhang bestaat of een omstandigheid bestaat
waardoor zij bij elkaar zijn. Ieder van degenen die een einde aan de verboden toestand
kan maken, is daartoe gehouden.43
Artikel 3.1 Groepsvorming boven vier personen
Op grond van dit artikel is het verboden om zich in groepsverband van meer dan vier
personen op een openbare plaats of een erf behorende tot een publieke plaats of besloten
plaats op te houden.44 Er mogen wel meerdere verschillende groepen van maximaal vier personen aanwezig zijn
op deze plaatsen. Dit verbod geldt niet voor een woning en het daarbij behorend erf,
zoals een tuin of een binnentuin bij een flatgebouw. Evenals in de noodverordeningen
is het maximumaantal personen in een groep in deze situaties bepaald op vier.45 De beperking van groepsvorming tot vier personen sluit aan bij het advies van het
OMT van 13 oktober 202046. Het OMT adviseert buitenshuis de contacten te beperken tot maximaal vier en de groepsvorming
te beperken tot een groepsgrootte van vier personen. Dit advies heeft ook betrekking
op personen van dertien jaar en ouder. Artikel 3.1 sluit hierop aan, met dien verstande
dat groepsvorming door jongeren in verband met georganiseerde jeugdactiviteiten (onderdeel
b) en in het kader van sportbeoefening wel is toegestaan (artikel 6.2).
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op dit groepsvormingsverbod, in aanvulling
op de uitzonderingen in artikel 58g, tweede lid, Wpg.47 Deze zijn ontleend aan de bestaande noodverordeningen; zie daarvoor de transponeringstabel
in bijlage 1.
Onderdeel a van het tweede lid bepaalt dat personen tot en met twaalf jaar zijn uitgezonderd
van dit groepsvormingsverbod. Zoals hiervoor toegelicht, spelen (jonge) kinderen een
kleine rol in de verspreiding van het virus. Om die reden mogen kinderen tot en met
twaalf jaar zich in groepsverband ophouden met meer dan vier personen.
Onderdeel b van het tweede lid maakt een uitzondering op dit groepsvormingsverbod
voor personen tot en met zeventien jaar die deelnemen aan georganiseerde jeugdactiviteiten
en voor personen die deze activiteiten organiseren of begeleiden. Jongeren spelen
een minder grote rol in de verspreiding van het virus, waardoor groepsvorming tussen
jongeren een minder groot risico met zich brengt dan bij volwassenen. Bovendien is
het voor de ontwikkeling van kinderen van belang dat zij deel kunnen nemen aan jeugdactiviteiten.
Voorgaande redenen hebben ertoe geleid dat kinderen en jongeren tot en met zeventien
jaar die deelnemen aan georganiseerde jeugdactiviteiten, zijn uitgezonderd van het
groepsvormingsverbod. Omdat de jeugdactiviteiten geen doorgang kunnen vinden zonder
de personen die de activiteit organiseren of begeleiden, is ook voor hen een uitzondering
gemaakt op dit groepsvormingsverbod.
Op grond van onderdeel c van het tweede lid zijn bezoekers bij een uitvaart uitgezonderd
van dit groepsvormingsverbod. Deze uitzondering is opgenomen, omdat een uitvaart onderdeel
is van het rouwproces en het daarom van belang is dat alle personen die daar behoefte
aan hebben, daarbij aanwezig kunnen zijn. Ook bestaat voor uitvaarten niet de mogelijkheid
deze uit te stellen tot een moment waarop meer personen bijeen mogen komen, waardoor
een uitzondering nodig is.
Ook voor bezoekers bij een huwelijksvoltrekking en een registratie van een partnerschap
geldt een uitzondering op dit groepsvormingsverbod, waarbij een maximum geldt van
dertig personen. Dit is neergelegd in onderdeel d. Onder bezoekers wordt verstaan
het bruidspaar, de getuigen en alle gasten, inclusief kinderen, die aanwezig zijn
bij de huwelijksvoltrekking of de registratie van het partnerschap. Personeel en de
trouwambtenaar tellen niet mee voor de aanwezigen. De uitzondering op het groepsvormingsverbod
voor huwelijksvoltrekkingen en de registraties van partnerschappen betreft alleen
de voltrekking of de registratie als bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
De uitzondering heeft dus geen betrekking op bijvoorbeeld het bruiloftsfeest. Religieuze
huwelijken zijn reeds uitgezonderd op grond van artikel 58g, tweede lid, onder c,
Wpg. Huwelijksvoltrekkingen en de registraties van partnerschappen zijn uitgezonderd,
omdat het altijd mogelijk moet blijven om te kunnen trouwen of een geregistreerd partnerschap
aan te gaan. Gelet op het bijzondere karakter van deze gebeurtenissen, is het toegestaan
om een aantal aanwezigen te hebben bij de plechtigheid.
Ingevolge onderdeel e zijn personen die podiumkunsten beoefenen of acteren uitgezonderd
van dit verbod op groepsvorming. Personen die theater, dans, muziek en muziektheater
beoefenen en personen die acteren zijn uitgezonderd, omdat het anders voor een groot
aantal gezelschappen niet mogelijk is om met het gehele gezelschap op te treden of
te repeteren.
In onderdeel f is geregeld dat dit groepsvormingsverbod ook niet geldt voor groepsverbanden
die noodzakelijk zijn voor de continuering van de dagelijkse werkzaamheden van instellingen,
bedrijven en andere organisaties. Deze uitzondering is opgenomen, omdat het anders
voor sommige instellingen, bedrijven en andere organisaties onmogelijk is de noodzakelijke
werkzaamheden uit te voeren, hetgeen grote economische en sociale gevolgen kan hebben.
Benadrukt wordt dat de uitzondering voor groepsverbanden die noodzakelijk zijn voor
de continuering van de dagelijkse werkzaamheden van instellingen, bedrijven en andere
organisaties terughoudend geïnterpreteerd moet worden. Te denken valt aan werkzaamheden
voor het garanderen van het betalingsverkeer. Activiteiten die ook georganiseerd kunnen
worden zonder een fysieke samenkomst (bijvoorbeeld digitaal) of activiteiten die enkel
gericht zijn op vermaak, voldoen niet aan de eis van noodzakelijkheid en vallen niet
onder deze uitzondering.
Onderdeel g regelt dat zorgverleners of zorgvrijwilligers en de personen met een handicap
die zij begeleiden uitgezonderd zijn van dit verbod op groepsvorming, alsmede de personen
die zij begeleiden onderling. Zorgverleners of zorgvrijwilligers die personen met
een handicap begeleiden, hebben regelmatig meer personen onder hun hoede, bijvoorbeeld
een begeleider en zes personen met een handicap. Bij dagbesteding gaat het daarbij
ook om personen die niet op hetzelfde adres woonachtig zijn, waardoor zij niet onder
de wettelijke uitzondering op het verbod op groepsvorming vallen, zoals opgenomen
in artikel 58g, tweede lid, onder a, Wpg. Een beperking in de groepsgrootte zonder
deze uitzondering zou betekenen dat een deel van de groep niet mee naar buiten kan.
Vaak is voor de groep die achterblijft geen begeleider beschikbaar, wat tot gevolg
heeft dat de gehele groep niet naar buiten kan. Dit is onwenselijk en een uitzondering
is daarom nodig.
In onderdeel h is tot slot bepaald dat ambtenaren die werkzaam zijn in het kader van
de behandeling van een asielaanvraag, opvang, begeleiding, bewaring of gedwongen terugkeer
van vreemdelingen in de uitoefening van hun functie uitgezonderd zijn van dit verbod
op groepsvorming. Ook de personen jegens wij zij hun taak uitoefenen zijn uitgezonderd.
Het is essentieel dat werkzaamheden van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het
Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de Dienst Terugkeer en Vertrek en de Dienst Vervoer
en Ondersteuning doorgang kunnen vinden. Noodzakelijke groepsvorming waaraan gedacht
kan worden is het samenkomen om naar een opvanglocatie te reizen en het samenkomen
in buitenruimtes bij opvanglocaties. Om de achterstanden in de asielketen niet verder
op te laten lopen, is de uitzondering in onderdeel h noodzakelijk.
Artikel 3.2 Groepsvorming boven dertig personen
Dit artikel bevat een verbod op groepsvorming van meer dan dertig personen in besloten
binnenruimten. Voor erven behorend bij besloten plaatsen geldt een maximale groepsgrootte
van vier personen (artikel 3.1). De groepsgrootte van dertig personen per zelfstandige
binnenruimte volgt uit het OMT-advies van 13 oktober 2020.48
Uitzonderingen
De uitzonderingen in het tweede lid zijn ontleend aan de bestaande noodverordeningen;
zie daarvoor de transponeringstabel in bijlage 1.
Op grond van onderdeel d zijn personen op doorstroomlocaties uitgezonderd van dit
groepsvormingsverbod. De reden hiervan is dat personen in doorstroomlocaties slechts
kortstondig daar aanwezig zijn en ook alleen kortstondig met elkaar in aanraking komen.
De kans op besmettingen is daardoor kleiner.
Ook personen die deelnemen aan onderwijsactiviteiten, trainingsactiviteiten of andere
educatieve activiteiten, locaties voor kinderopvang en zorglocaties, zoals jeugdzorginstellingen,
zijn uitgezonderd van dit groepsvormingsverbod. Bij onderwijs-, trainings- en educatieve
activiteiten gaat het om een zekere professionaliteit, namelijk activiteiten die door
instellingen worden verzorgd. Door trainingsinstellingen worden trainingen gegeven
die zijn gericht op de ontwikkeling van mensen, zoals bijscholingscursussen voor de
beroepsuitoefening. Onderwijs, training en educatie zijn van groot belang voor de
ontwikkeling van personen. Fysiek onderwijs wordt hierbij van belang geacht, waardoor
een uitzondering op dit groepsvormingsverbod nodig is bevonden. Congressen vallen
hier niet onder. De uitzondering voor zorglocaties is ingegeven vanuit het belang
om het verlenen van zorg mogelijk te maken. Daarnaast is een uitzondering opgenomen
voor kinderopvang, omdat ook hiervoor geldt dat er geen beperking zou moeten zijn
op de reguliere doorgang van kinderopvang.
Voor een toelichting op de andere uitzonderingen wordt verwezen naar de toelichting
bij artikel 3.1, met dien verstande dat bij uitvaarten het groepsverband niet groter
mag zijn dan honderd personen.
Hoofdstuk 4. Publieke plaatsen
Dit hoofdstuk bevat regels die gelden voor publieke plaatsen als bedoeld in artikel 58h
Wpg, zoals restaurants, cafés, sportscholen, theaters, bioscopen, musea, dierentuinen
en voor het publiek openstaande voer- en vaartuigen. Deze regels zijn gericht tot
de beheerders van de publieke plaatsen, dus niet tot het publiek. Zie voor het begrip
beheerder en het begrip publiek (de toelichting op) artikel 1.1.49
Mensen die zich begeven op publieke plaatsen moeten zich daar kunnen houden aan de
voor hen geldende regels. Artikel 58k Wpg legt daarvoor een zorgplicht bij degene
die bevoegd is om op de publieke plaats voorzieningen te treffen of daar publiek toe
te laten (beheerder). In aanvulling op deze wettelijke zorgplicht bevat dit hoofdstuk
een aantal specifieke verplichtingen voor de beheerders van publieke plaatsen om te
zorgen voor bijvoorbeeld placering en doorstroom van het publiek. Als daaraan niet
wordt voldaan, mag die plaats niet voor publiek open worden gesteld.
Artikel 4.1 Algemene voorwaarden voor openstelling publieke plaatsen
Dit artikel stelt een aantal algemene voorwaarden aan de openstelling van publieke
plaatsen. Op publieke plaatsen komen veel mensen die doorgaans geen contact hebben,
met elkaar in contact. Dit betekent een extra risico op verspreiding van het virus.
Om ervoor te zorgen dat de kans op overdracht van het virus zo klein mogelijk blijft,
maar tegelijkertijd publieke plaatsen (deels) wel de ruimte wordt geboden om open
te blijven, dient de beheerder van een publieke plaats een aantal voorzorgsmaatregelen
te nemen.
De eerste voorzorgsmaatregel betreft de plicht om ervoor te zorgen dat personen die
geplaceerd zijn, daadwerkelijk gebruikmaken van de aangewezen plaats (onderdeel a).
Dit verkleint de kans op verspreiding van het virus. Ten tweede moet de beheerder
bezoekersstromen scheiden, waardoor de aanwezige personen in de publieke plaats zo
min mogelijk met elkaar in contact komen op momenten dat dit niet nodig is (onderdeel
b). Het scheiden van bezoekersstromen strekt zicht ook uit tot het scheiden van stromen
bij sanitaire voorzieningen. Ten derde moet de beheerder van een publieke plaats hygiënemaatregelen
treffen (onderdeel c). Hierbij kan gedacht worden aan het beschikbaar stellen van
desinfecterende handgel voor het publiek en het regelmatig schoonmaken van oppervlakten
die personen (veelvuldig) met hun handen aanraken, zoals stoelen, tafels, winkelmandjes
en liftknoppen.
Artikel 4.2 Maximaal dertig personen publiek per zelfstandige ruimte
In het eerste lid wordt het aantal bezoekers van een publieke binnenruimte per zelfstandige
ruimte gemaximeerd op dertig. Dit geldt alleen voor personen die als publiek in de
ruimte aanwezig zijn en niet voor personen die daar (al dan niet betaald) werkzaam
zijn. Het aantal van dertig personen volgt uit het OMT-advies van 13 oktober 2020.50 In dat advies wordt tevens aangegeven dat het aantal van dertig los moet worden gezien
van de grootte van de locatie, omdat meer mensen tot ongewenste vervoer en verkeersstromen
kunnen leiden. Het OMT ziet namelijk een risico bij het binnenkomen en weggaan: als
er meer mensen komen, kan dit problematisch zijn voor het houden van de veilige afstand.
Hierbij gelden dezelfde uitzonderingen als voor groepsvorming boven dertig personen
(onderdelen a tot en met f) en daarnaast de wettelijke uitzonderingen op groepsvorming
(artikel 58g, tweede lid, onder c, d, e en h, Wpg) die ook van toepassing zijn bij
het verbod op groepsvorming boven dertig personen. Bij vergaderingen van vertegenwoordigende
organen (artikel 58g, tweede lid, onder f en g Wpg) en bijeenkomsten in verband met
de rechtspleging (artikel 58g, tweede lid, onder i Wpg) geldt wel de maximering van
het publiek tot dertig personen. Werknemers, maar ook andere mensen die ter plekke
werkzaam zijn – denk aan gemeenteraadsleden in een raadszaal of advocaten, officieren
van justitie, tolken, journalisten, medewerkers van slachtofferhulp en deskundigen
in een zittingszaal – zijn geen publiek in de zin van deze regeling. Bij publiek gaat
het om de personen die als bezoeker aanwezig zijn. Voor een toelichting op dit begrip
wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1.1.
Voor de uitzonderingen in de onderdelen a tot en met e wordt verwezen naar de toelichting
op artikel 3.2, tweede lid. Alleen de uitzondering voor groepsverbanden die noodzakelijk
zijn voor de continuering van de dagelijkse werkzaamheden van instellingen, bedrijven
en andere organisaties (artikel 3.1, tweede lid, onder f) keert in artikel 4.2, tweede
lid, niet terug, omdat die uitzondering niet bedoeld is voor personen die als publiek aanwezig zijn op een publieke plaats. Personen die werkzaam zijn op een publieke
plaats vallen niet onder het verbod in artikel 4.2, eerste lid.
De laatste uitzondering (onderdeel g) betreft personen die direct zijn betrokken bij
een onderzoek ter zitting of de hoorzitting in het kader van bezwaar of administratief
beroep. Mensen die in een rechtszaal of bijvoorbeeld in een vergaderruimte bij een
bezwaarschriftencommissie werkzaam zijn, vallen om die reden niet onder het begrip
publiek. Deze uitzondering ziet op mensen die daar niet werkzaam zijn, maar wel direct
betrokken zijn bij het onderzoek ter zitting of de hoorzitting in het kader van bezwaar
of administratief beroep. Te denken valt aan verdachten, slachtoffers, getuigen, appellanten,
verzoekers en bezwaarmakers. Niet direct bij dat onderzoek betrokkenen, zoals belangstellenden
op de publieke tribune, gelden als publiek en voor hen geldt de uitzondering niet.
Ook niet als die belangstelling vanwege een specifieke zaak is ingegeven, bijvoorbeeld
omdat men eerder betrokken was bij een opsporingsonderzoek of familie is van een verdachte
of slachtoffer.
Artikel 4.3 Reservering doorstroomlocaties
Voor doorstroomlocaties, zoals musea, gelden uitzonderingen op de beperkingen aan
groepsvorming en op het maximumaantal personen per zelfstandige ruimte van een publieke
binnenruimte tot dertig personen. Op doorstroomlocaties komen mensen in beginsel alleen
vluchtig met elkaar in contact, waardoor een dergelijke maximering achterwege kan
blijven. Wel geldt op grond van artikel 4.3 een reserveringsplicht voor doorstroomlocaties,
met uitzondering van stations (en halteplaatsen, of andere bij het openbaar vervoer
behorende voorzieningen en de daarbij behorende perrons, trappen, tunnels en liften),
winkels en warenmarkten. Voor een toelichting op winkels en levensmiddelenmarkten
wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.
Artikel 4.4 Eet- en drinkgelegenheden
Gelet op de huidige fase van de epidemie is het niet verantwoord om eet- en drinkgelegenheden
voor publiek open te stellen. Ter beperking van het aantal reisbewegingen en ter voorkoming
van bijeenkomsten met wisselende groepen dienen eet- en drinkgelegenheden gesloten
te zijn, evenals daarbij behorende dansvoorzieningen.51 In het advies van 13 oktober 202052 adviseert het OMT over te gaan tot sluiting van de horeca, omdat hiermee groepsvorming
en onbeheersbare vervoersbewegingen voorkomen kunnen worden. De sluiting van eet-
en drinkgelegenheden betekent ook dat catering op locatie niet is toegestaan, omdat
de dranken en etenswaren ter plaatse worden genuttigd. Met het oog op de proportionaliteit
wordt in samenwerking met de horeca onderzocht of het mogelijk is een onderscheid
(segmentering) aan te brengen binnen de eet- en drinkgelegenheden, die handhaafbaar
is, zonder dat groepsvorming en reisbewegingen te veel toenemen. Wanneer een eet-
en drinkgelegenheid onderdeel is van een andere inrichting, zoals het geval is bij
een eethoek in een bioscoop of een koffiezaakje in een bibliotheek, moet op grond
van dit artikel alleen de eet- en drinkgelegenheid, dus het gedeelte waar etenswaren
of dranken worden genuttigd, gesloten worden voor publiek.
Het tweede lid maakt een uitzondering op het verbod voor eet- en drinkgelegenheden
in hotels ten behoeve van de hotelgasten die daadwerkelijk in het hotel overnachten.
Het gaat om mensen die daadwerkelijk overnachten, dus bijvoorbeeld een kamer boeken
maar die leeg laten staan, een reservering na het diner annuleren, inschrijven in
het nachtregister maar niet overnachten of een driepersoonskamer boeken en maar met
één persoon overnachten terwijl er met drie mensen wordt gegeten, geeft geen vrijbrief
voor restaurantbezoek in het hotel. De bedoeling van de uitzondering is het belang
te dienen van mensen die feitelijk in een hotel slapen, afgezet tegen het belang van
de bestrijding van de epidemie, zodat die mensen ook het restaurant van dat hotel
kunnen gebruiken. Er zijn ook uitzonderingen voor eet- en drinkgelegenheden bij uitvaarten,
eet- en drinkgelegenheden in zorglocaties en voor eet- en drinkgelegenheden die zich
bevinden op luchthavens na de securitycheck (airside). Hoewel het verbod op de openstelling
van eet- en drinkgelegenheden alleen geldt voor inrichtingen waar sprake is van verstrekking
van etenswaren of dranken voor gebruik ter plaatse, stelt onderdeel b buiten twijfel
dat afhaal voor gebruik anders dan ter plaatse is toegestaan, op voorwaarde dat de
inrichting tussen 01.00 uur en 07.00 uur gesloten is en de duur van het verblijf van
publiek in de inrichting zoveel mogelijk wordt beperkt. Gebruik anders dan ter plaatse
houdt in dat de etenswaren en dranken niet in de inrichting waar de eet- en drinkgelegenheid
is gevestigd, mogen worden genuttigd. Dit betekent bijvoorbeeld dat de verkochte etenswaren
of dranken in een eet- en drinkgelegenheid in een bioscoop niet mogen worden genuttigd
in de bioscoopzaal. De uitzondering voor uitvaarten in onderdeel c betekent dat in
het kader van een uitvaart (zoals gedefinieerd in artikel 1.1) wel bedrijfsmatig of
anders dan om niet etenswaren of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse.
Op grond van onderdeel d mogen ook eet- en drinkgelegenheden in pret- en dierenparken
geopend zijn, voor zover de etenswaren en dranken niet in de eet- en drinkgelegenheid
worden genuttigd. Dit houdt in dat het eten en drinken niet genuttigd mag worden aan
een tafel of op een stoel die onderdeel is van de eet- en drinkgelegenheid, zoals
op het terras van de eet- en drinkgelegenheid, maar wel elders in de inrichting. Hierbij
kan gedacht worden aan een bankje, dat niet onderdeel is van de eet- en drinkgelegenheid,
in een dierentuin of pretpark. Bedrijfskantines zijn niet opgenomen in de uitzonderingen.
Dit is niet nodig omdat bedrijfskantines niet voor het publiek geopend zijn. Dit volgt
onder andere uit de definitie van publiek zoals opgenomen in artikel 1.1 van deze
regeling. Bedrijfskantines mogen dus geopend zijn voor zover alleen medewerkers van
het bedrijf hier toegang tot hebben.
Uit artikel 58k Wpg volgt dat de beheerders van de hier genoemde inrichtingen er wel
zorg voor dragen dat de aanwezige personen de veiligeafstandsnorm in acht kunnen nemen.53
Voor coffeeshops geldt hetzelfde regime als voor eet- en drinkgelegenheden, ook als
er geen eten of drinken wordt verkocht (derde lid). Dit betekent dat coffeeshops uitsluitend
opengesteld mogen worden voor afhaal (tweede lid, onder b). Als aanvullende voorwaarde
voor de openstelling van coffeeshops voor afhaal is dat de coffeeshop gesloten is
voor publiek tussen 20.00 uur en 07.00 uur.
Artikel 4.5 Sluitingstijd winkels
Op grond van dit artikel moeten winkels gericht op de verkoop van goederen tussen
20.00 uur en 06.00 uur gesloten zijn. Dit verbod geldt niet voor winkels in de levensmiddelenbranche.
Die mogen ook na 20.00 uur nog open zijn, zij het dat ze na 20.00 uur geen alcohol
mogen verkopen (zie artikel 4.7). Met winkels in de levensmiddelenbranche worden winkels
bedoeld die zich in overwegende mate richten op de verkoop van levensmiddelen, zoals
supermarkten, winkels bij tankstations en avondwinkels. Warenhuizen en drogisterijen
horen bijvoorbeeld niet tot de levensmiddelenbranche, omdat zij zich niet in overwegende
mate richten op de verkoop van levensmiddelen. Tabak wordt niet gezien als een levensmiddel;
winkels die hoofdzakelijk gericht zijn op de verkoop van tabak vallen dan ook niet
onder deze uitzondering. Deze maatregel is in lijn met het advies van het OMT van
13 oktober 2020.
Artikel 4.6 Venstertijd supermarkten
Het is belangrijk dat ook ouderen en mensen met gezondheidsproblemen in alle rust
en veilig boodschappen kunnen doen in de supermarkt. In een locatie waar mensen tegelijkertijd
rondlopen, zoals het geval is in een supermarkt, bestaat een groter besmettingsrisico
dan op een plek waar niemand anders is of waar niet of nauwelijks beweging is. De
veilige afstand zal in een supermarkt bijvoorbeeld niet steeds in acht worden genomen.
Iemand kan zich bovendien zorgen maken of dat wel gebeurt. Nog daargelaten dat oudere
en kwetsbare mensen zich niet ongerust moeten hoeven voelen om veilig boodschappen
te doen, is veilig inkopen doen voor hen ook in het belang van de bestrijding van
de gevolgen van het virus. Als een oudere of kwetsbare persoon besmet raakt met het
virus, zijn de gevolgen voor die persoon immers in zijn algemeenheid ernstiger dan
wanneer een jongere of gezonde persoon ziek wordt. Deze bepaling strekt er daarom
toe dat de toegang tot supermarkten, voor korte duur en naar keuze van de winkelier,
namelijk tweemaal daags een uur, wordt beperkt tot oudere en kwetsbare mensen. Deze
maatregel sluit aan bij de adviezen van het OMT van 28 september 2020 en 13 oktober
2020.
Ten overvloede wordt benadrukt dat de bepaling er geenszins toe strekt deze mensen
te verplichten tijdens die uren boodschappen te doen en daarbuiten niet. In deze regeling
is er bewust voor gekozen geen definities te geven van oudere of kwetsbare persoon
en om de beoordeling of daarvan sprake is, over te laten aan die persoon zelf. Leeftijdsgrenzen
zijn hier immers niet scherp te trekken, de ene oudere is de andere niet, en de vraag
of iemand een kwetsbare gezondheid heeft, laat zich niet zomaar beantwoorden. Iemand
moet zich ook niet gehouden voelen over leeftijd of gezondheid met een buitenstaander
in discussie te gaan. De keerzijde hiervan is dat op de winkeliers waar het om gaat,
een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting rust. Zij kunnen bijvoorbeeld
door een advertentie of aanplakbiljet duidelijk maken wanneer de openstelling is gereserveerd
voor oudere en kwetsbare personen of via een medewerker bij de ingang publiek daarop
attenderen.
Artikel 4.7 Verkoop alcoholhoudende drank
Dit artikel bepaalt dat het verboden is tussen 20.00 uur en 06.00 uur bedrijfsmatig
of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken in een publieke plaats.
Dit houdt in dat het tussen die tijden verboden is alcoholhoudende drank te verkopen,
commercieel te verstrekken of commercieel op enige andere wijze aan te bieden. Dit
verbod geldt bijvoorbeeld voor hotels, supermarkten en avondwinkels. Op grond van
artikel 6.9 is het daarnaast verboden op openbare plaatsen alcoholhoudende drank voor
consumptie gereed te hebben of te nuttigen.
Een verbod op de verkoop van alcoholhoudende drank in de avonduren wordt nodig bevonden,
omdat alcohol invloed heeft op de naleving van maatregelen. Alcohol zorgt voor verslechtering
van het onderdrukken (inhiberen) van neigingen in het gedrag, wat tot impulsief gedrag
leidt.54 Doordat mensen minder angstig zijn onder invloed van alcohol, voelen zij zich veelal
meer bereid om zich in risicovolle situaties te begeven.55 Het voorgaande kan ertoe leiden dat belangrijke maatregelen ter bestrijding van de
epidemie, zoals het in acht nemen van de veilige afstand, onvoldoende worden nageleefd
door mensen onder invloed van alcohol. Het verbod is beperkt tot de avonduren, omdat
op die momenten vaak alcohol in grotere hoeveelheden wordt geconsumeerd, waardoor
het risico op niet-naleving van de maatregelen op dat moment het grootst is. Ook is
de consumptie van alcohol vaak een reden om samen te komen met anderen. Juist in deze
fase van de epidemie is het belangrijk om het aantal contactmomenten te verminderen
en drukte op openbare plaatsen te voorkomen. Dit zorgt ervoor dat er minder kans is
op besmettingen en dat de clusters van besmettingen niet te groot worden. Het OMT
adviseert overeenkomstig deze maatregel in het advies van 27 augustus 2020.
Hoofdstuk 5 Evenementen
Dit hoofdstuk bevat bepalingen over evenementen, gebaseerd op artikel 58i Wpg. Dat
artikel maakt het mogelijk om bij ministeriële regeling evenementen aan te wijzen
die niet of slechts onder voorwaarden mogen worden georganiseerd. Tot de voorwaarden
kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen aan
het evenement mag deelnemen. Anders dan onder de noodverordeningen hebben de bepalingen
in deze regeling over evenementen geen betrekking op deelneming aan evenementen. Artikel 58i Wpg
bevat daarvoor geen basis.56
Artikel 5.1 Evenementen
In deze fase van de epidemie is het niet verantwoord dat personen bij elkaar komen
voor vermakelijkheden en daarmee gelijk te stellen gelegenheden. Artikel 5.1 bevat
daarom een verbod op evenementen in brede zin, dat niet beperkt is tot specifieke
categorieën evenementen. Het gaat om elke voor het publiek toegankelijke verrichting
van vermaak en daarnaast onder meer om herdenkingsplechtigheden, feesten, braderieën
en optochten. Voorbeelden van evenementen zijn festivals, lezingen, bioscoop- en theatervoorstellingen
en studentenfeesten. Verwezen wordt verder naar de begripsbepaling in artikel 58a
Wpg en de artikelsgewijze toelichting daarop.57 Deze maatregel sluit aan bij het advies van het OMT van 13 oktober 2020.
Het tweede lid zondert een aantal evenementen uit van het verbod. Het gaat allereerst
om evenementen in publieke binnenruimten en besloten binnenruimten die behoren tot
de reguliere exploitatie van die ruimte (onderdeel a). Dit artikel bepaalt dat alleen
die activiteiten plaats mogen vinden die op het normale programma van een locatie
staan. Zo mogen in een concertzaal wel concerten plaatsvinden, want dat behoort tot
de reguliere exploitatie van een concertzaal. Het kan ook bijvoorbeeld gaan om bioscopen,
filmhuizen, podia voor alle genres van muziek, theaters en hiermee vergelijkbare culturele
instellingen, alsmede bijvoorbeeld bowlinghallen en klimhallen. Dergelijke reguliere
exploitatie is nog steeds toegestaan, zij het alleen tussen 06.00 uur en 01.00 uur.
Evenementen waarvoor deze plaatsen bijvoorbeeld een evenementenvergunning aan moeten
vragen, zijn daarentegen niet uitgezonderd van het verbod op het organiseren van evenementen:
die behoren in elk geval niet tot de reguliere exploitatie.
Musea, presentatie-instellingen, monumenten met een publieksfunctie, casino’s, arcadehallen,
speelhallen en markten vallen eveneens onder de uitzondering in het tweede lid, voor
zover sprake is van verrichtingen van vermaak die behoren tot de reguliere exploitatie
van de onderneming. Zie voor het begrip presentatie-instelling de toelichting op de
definitie van doorstroomlocaties in artikel 1.1.
Voor de evenementen die nog wel zijn toegestaan, geldt een aantal voorwaarden om de
kans op verspreiding van het virus zo klein mogelijk te houden. Allereerst moet gewerkt
worden met een reserveringssysteem waarin alleen reserveringen mogen worden aangenomen
van vier personen of minder. Op deze manier wordt voorkomen dat grote groepen die
elkaar kennen op het evenement aanwezig zijn. Het publiek moet daarnaast geplaceerd
worden in groepen van maximaal vier personen. Door placering in groepen van maximaal
vier personen kunnen de aanwezigen makkelijker voldoende afstand houden tot elkaar
en blijft de groepsgrootte beperkt. Ook moet een gezondheidscheck uitgevoerd worden,
zodat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat mensen met klachten het virus verspreiden.
Verder moet de organisator van een evenement hygiënemaatregelen treffen. Hygiëne speelt
namelijk een belangrijke rol in de bestrijding van het virus. Voor een toelichting
op hetgeen dat onder hygiënemaatregelen moet worden verstaan wordt verwezen naar de
toelichting op artikel 4.1.
Op grond van het vierde lid gelden voor evenementen waarbij sprake is van doorstroom
van publiek deels andere voorwaarden. In doorstroomlocaties moet gereserveerd worden
voor aankomst in een bepaald tijdvak. Daarnaast moeten, net als bij de andere toegestane
evenementen, hygiënemaatregelen getroffen worden. De placeerplicht en de verplichte
gezondheidscheck gelden niet indien sprake is van doorstroom van publiek. Op deze
plekken komen personen slechts kortstondig met elkaar in aanraking, waardoor de kans
op verspreiding van het virus kleiner is. Hierdoor worden deze voorwaarden als disproportioneel
gezien.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat op de uitgezonderde locaties wel de andere
regels voor publieke plaatsen in acht moeten worden genomen, zoals de veiligeafstandsnorm
(artikel 58f Wpg). De beheerder van deze locaties draagt er op grond van artikel 58k
Wpg zorg voor dat de daar aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58f
tot en met 58j Wpg gestelde regels in acht kunnen nemen.
Hoofdstuk 6. Bijzondere onderwerpen
§ 6.1 Sport
Artikel 6.1 Uitzondering veilige afstandsnorm topsport
De veiligeafstandsnorm geldt ook tijdens het sporten, tenzij op grond van de Wpg of
deze regeling een uitzondering geldt. In artikel 2.1, eerste lid, onder b, wordt een
uitzondering op de veiligeafstandsnorm gemaakt voor kinderen tot en met zeventien
jaar, die ook geldt als zij aan het sporten zijn. De grens van zeventien jaar is gekozen,
omdat kinderen en jongeren een kleine rol spelen in de verspreiding van het virus.
De besmettingen en besmettelijkheid neemt toe naarmate kinderen ouder worden, vandaar
dat de grens gesteld wordt op kinderen tot en met zeventien jaar, hetgeen samenvalt
met het bereiken van de volwassen leeftijd. Artikel 6.1 regelt daarnaast dat topsporters
tijdens de beoefening van sport de veilige afstand niet in acht hoeven te nemen. Topsporters
zijn sporters in een instelling voor topsport en voetballers, behorende tot de A-selectie
van clubs die uitkomen in de Eredivisie, de Vrouwen Eredivisie of Eerste divisie.
Daarnaast zijn voetballers die uitkomen in internationale voetbaltoernooien georganiseerd
door de UEFA of de FIFA uitgezonderd en voetballers van vertegenwoordigende elftallen
van de KNVB. Topsporters zijn uitgesloten van de veiligeafstandsnorm, voor zover zij
onderling sport beoefenen, omdat het voor hen anders niet mogelijk is hun professie
uit te oefenen. De instellingen voor topsport zijn te vinden op www.nocnsf.nl/topsportaccommodaties en www.knvb.nl/trainingsaccomodaties.
Artikel 6.2 Uitzonderingen groepsvorming bij het sporten
Dit artikel bevat drie uitzonderingen op de beperkingen aan groepsvorming voor sportactiviteiten.
Onderdeel a regelt een uitzondering voor topsporters en voetballers als bedoeld in
artikel 6.1. In de toelichting op artikel 6.1 wordt uiteengezet wat onder topsporters
wordt verstaan. De uitzondering op de groepsvorming geldt alleen voor zover zij de
professie van topsporter uitoefenen.
Ook mogen personen tot en met zeventien jaar in ruimer groepsverband sporten (onderdeel
b). Verspreiding van het virus onder kinderen en jongeren of van kinderen en jongeren
naar volwassenen komt minder vaak voor. Daarnaast is de (sportieve) ontwikkelingen
van deze groep van belang.
Verder zijn de trainers en begeleiders van sportactiviteiten uitgezonderd (onderdeel
c), zodat het daadwerkelijk mogelijk is sportactiviteiten te organiseren. Begeleiders
zijn bijvoorbeeld het begeleidingsteam om topsporters heen, zoals trainers, fysiotherapeuten,
masseurs en managers. Ook kunnen begeleiders personen zijn die meegaan met bijvoorbeeld
jeugdteams. Een voorbeeld is de elftalleider.
De uitzondering op het groepsvormingsverbod is niet van invloed op de toepasselijkheid
van de veiligeafstandsnorm. Wel is het mogelijk dat ook een uitzondering op de veiligeafstandsnorm
geldt, zoals het geval is voor kinderen tot en met zeventien jaar onderling (artikel
2.1, eerste lid, onder b) en topsporters (artikel 6.1).
Artikel 6.3 Uitgezonderde sportwedstrijden en toeschouwers
Ook sportwedstrijden zijn verboden.58 In dit artikel worden uitzonderingen gemaakt voor een beperkte categorie sportwedstrijden.
Op professioneel niveau mogen alleen wedstrijden van topsporters en voetballers als
bedoeld in artikel 6.1 worden georganiseerd. Deze wedstrijden zijn noodzakelijk voor
topsporters en voetballers om op niveau te blijven. Bijkomend voordeel is dat de wedstrijden
door liefhebbers via tv of internet bekeken kunnen worden (niet als publiek). Voor
amateursport geldt dat alleen wedstrijden van personen tot en met zeventien jaar mogen
worden georganiseerd, mits deze wedstrijden plaatsvinden op de locatie en tussen de
leden van de sportvereniging waar deze personen zijn aangesloten. Dit betekent dat
de wedstrijden tussen verschillende clubs in de reguliere competities niet mogen worden
georganiseerd, maar het wel toelaatbaar is om personen tot en met zeventien jaar wedstrijden
te laten spelen tegen andere personen van dezelfde club voor zover deze wedstrijden
worden georganiseerd op het terrein van deze club.
Dit artikel bevat verder een verbod op het toelaten van publiek tot sportwedstrijden
en andere sportactiviteiten, zoals toeschouwers. Het gaat hierbij zowel om trainingen
als wedstrijden. Het verbod op het toelaten van toeschouwers zorgt voor een afname
aan reisbewegingen en contactmomenten. Beide hebben positieve effecten op het tegengaan
van besmettingen van het virus. De verbodsbepaling is gericht tot degene die bevoegd
is om het publiek toe te laten of te weigeren. Hierbij kan gedacht worden aan de organisator
van een sportwedstrijd of de beheerder van een sportaccommodatie waar trainingen plaatsvinden.
Het OMT adviseert in het advies van 28 september 2020 deze maatregel te nemen.
Artikel 6.4 Douches en kleedkamers
Douches en kleedkamers blijven gesloten. Toiletten kunnen wel geopend blijven. Dit
zijn vaak ruimtes binnen sportaccommodaties waar de veilige afstand niet in acht gehouden
kan worden, waardoor het virus zich gemakkelijker kan verspreiden. Hierop gelden drie
uitzonderingen. De kleedkamers ten behoeve van toepsporters en voetballers als bedoeld
in artikel 6.1 mogen openblijven. Ook wordt een uitzondering gemaakt voor zwemgelegenheden,
omdat het een dergelijk verbod niet proportioneel is voor deze locaties, nu zwemmen
bij uitstek een sport is waar vanuit privacyoogpunt gebruik van een kleedkamer wenselijk
is. Ook geldt een uitzondering voor kleedkamers bij sportaccommodaties die door een
onderwijsinstelling voor onderwijsactiviteiten worden gebruikt. Sommige scholen maken
bijvoorbeeld gebruik van gemeentelijke sportaccommodaties voor het bewegingsonderwijs.
Kinderen en jongeren moeten zich om kunnen kleden voor deze onderwijsactiviteiten.
Deze maatregel sluit aan bij de adviezen van het OMT van 28 september 2020 en 13 oktober
2020.
§ 6.2 Personenvervoer
Artikel 6.5 Uitzondering veiligeafstandsnorm niet-recreatief vervoer en luchtvaartuigen
Openbaar vervoer, ander bedrijfsmatig vervoer en privévervoer hebben een belangrijke
maatschappelijke functie: banen, scholen, ziekenhuizen, winkels en supermarkten moeten
bereikt kunnen worden. Vervoer levert een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid,
de leefbaarheid, de maatschappelijke deelname van personen en de economie. Vaak is
het echter niet mogelijk om in bijvoorbeeld de bus, auto of trein voldoende afstand
te houden tot medepassagiers. Daarom geldt de veiligeafstandsnorm niet in het openbaar
vervoer, ander bedrijfsmatig personenvervoer en vervoer voor privédoeleinden, mits
het gaat om vervoer dat primair de verplaatsing van de ene naar de andere locatie
behelst en het vervoer geen recreatieve activiteit is. Dit betekent dat in een rijdend
tramrestaurant, op een rondvaartboot of tijdens recreatief vervoer met een pleziervaartuig
zoals een sloep of tender, de veiligeafstandsnorm onverkort van toepassing is. Een
rondvaartboot is immers niet primair gericht op de verplaatsing van de ene locatie
naar de andere locatie. De veiligeafstandsnorm is ook van toepassing in situaties
waarin langere tijd wordt stilgestaan met een vervoersmiddel op de openbare weg. In
die situaties is immers sprake van een recreatieve activiteit. De veiligeafstandsnorm
geldt dan ook onverkort in de situatie waarin personen afspreken met vrienden in een
auto om op een parkeerplaats te blijven hangen. Reizigers die zich beroepen op de
uitzondering in het eerste lid zullen desgevraagd op enigerlei wijze aannemelijk moeten
maken dat het vervoer primair de verplaatsing van de ene naar de andere locatie behelst
en dat geen sprake is van een recreatieve activiteit. De veiligeafstandsnorm geldt
ook niet in luchtvaartuigen. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel 6.5.
Het derde lid bevat uitzonderingen voor vervoersmiddelen die kunnen worden aangemerkt
als publieke binnenruimte (het openbaar vervoer) of besloten binnenruimte (een auto).
Er geldt op grond van deze regeling dus geen maximale groepsgrootte of maximaal aantal
personen in het openbaar vervoer en ander bedrijfsmatig personenvervoer.
Artikel 6.6 Mondkapjes in het personenvervoer
Op grond van dit artikel geldt een specifieke plicht voor deelnemers aan het openbaar
vervoer en ander bedrijfsmatig personenvervoer om een mondkapje te dragen. Deze plicht
geldt ook als de veilige afstand in acht kan worden genomen. Het dragen van een mondkapje
is een voorwaarde om aan het vervoer deel te mogen nemen. Personen tot en met twaalf
jaar zijn niet verplicht een mondkapje te dragen in het openbaar vervoer en ander
bedrijfsmatig vervoer. De reden dat jonge kinderen zijn uitgezonderd van de mondkapjesplicht
is dat het virus zich vooral verspreidt onder volwassenen en van volwassen familieleden
naar kinderen. Verspreiding van het virus onder kinderen of van kinderen naar volwassenen
komt minder vaak voor. Over het algemeen geldt: hoe jonger het kind, des te minder
groot de rol bij de verspreiding van het virus is. Ook adviseert de WHO59 overheden geen mondkapjesplicht in te stellen voor kinderen tot vijf jaar en bij
de overweging om een mondkapje te verplichten voor kinderen van zes tot en met elf
jaar het effect van het welbevinden van het kind mee te wegen. Op deze leeftijd heeft,
aldus de WHO, het dragen van een mondkapje een aanzienlijke impact op de psychosociale
ontwikkeling van het kind. Om voorgaande redenen wordt verschil gemaakt tussen kinderen
tot en met twaalf jaar en kinderen van dertien tot achttien jaar.60
Jongeren in het leerlingen- en doelgroepenvervoer zijn uitgezonderd van de plicht
tot het dragen van een mondkapje. Het gaat hier om vervoer van leerlingen van en naar
het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. Personen tot en met
zeventien jaar die deelnemen aan vervoer van en naar de locatie waar personen jeugdhulp
ontvangen of zorglocaties voor jeugd zijn ook uitgesloten. Kinderen en jongeren in
vervoer naar de dagbesteding en naschoolse opvang zijn op grond van voorgaande uitzonderingen
niet verplicht een mondkapje te dragen. Ook personen die het vervoer uitvoeren, zijn
uitgesloten van het dragen van een mondkapje. Te denken valt aan de machinist van
een trein. Deze groep personen is echter alleen uitgezonderd van het dragen van een
mondkapje indien zij zich in een afgesloten ruimte bevinden ten opzichte van de passagiers.
Hierbij valt te denken aan personeel dat de kaartcontrole uitvoert in een trein wanneer
zij verblijven in een besloten ruimte in de trein waar alleen het personeel de sleutel
van heeft.
Het tweede lid, onder d, bepaalt dat mensen die vanwege een beperking of ziekte geen
mondkapje kunnen dragen, opzetten of daarvan ernstig ontregeld raken daartoe niet
verplicht zijn.
Voorbeelden zijn personen die een verminderde arm- of handfunctie hebben en daardoor
geen mondkapje op kunnen zetten, personen van wie de ademhaling te veel belemmerd
wordt vanwege een longaandoening en personen met zintuigelijke beperkingen die gebarentaal
spreken. Ook kan gedacht worden aan personen met (ernstige) brandwonden op hun gezicht
waardoor geen mondkapje gedragen kan worden en personen die vanwege een verstandelijke
beperking of psychische aandoening ontregeld raken als zijzelf een mondkapje dragen.
Bij deze laatste groep is het ook mogelijk dat zij ontregeld raken als hun begeleider
een mondkapje draagt. In dat geval hoeft ook de begeleider geen mondkapje te dragen.
Hetzelfde geldt voor personen die samen zijn met iemand die afhankelijk is van non-verbale
visuele signalen, bijvoorbeeld iemand die afhankelijk is van liplezen. Ook deze personen
hoeven geen mondkapje te dragen. Een verkoudheid wordt onder andere niet gezien als
ziekte of beperking waardoor geen mondkapje gedragen kan worden. Personen die zich
beroepen op een van de uitzonderingen zullen de beperking of ziekte desgevraagd op
enigerlei wijze aannemelijk moeten maken (of hun begeleider indien zij daartoe niet
in staat zijn, bijvoorbeeld vanwege een verstandelijke beperking).
Wanneer een voertuig in ander bedrijfsmatig personenvervoer wordt gebruikt door maximaal
twee personen geldt de verplichting tot het dragen van een mondkapje evenmin (tweede
lid, onder f). Hierbij kan gedacht worden aan de situatie van een taxichauffeur en
één andere persoon als klant.
Ook zijn personen uitgezonderd die gevraagd worden hun mondkapje af te zetten om zich
te identificeren (tweede lid, onder g). Een mondkapjesplicht maakt het moeilijker
om vast te stellen of de persoon die het mondkapje draagt dezelfde is als de persoon
die op een identiteitsbewijs is weergeven. Deze controle kan bijvoorbeeld nodig zijn
bij het reizen in het openbaar vervoer. Om de vaststelling van de identiteit niet
onmogelijk of erg lastig te maken, bepaalt onderdeel g dat deze personen uitgezonderd
zijn van de plicht tot het dragen van een mondkapje op het moment dat zij gevraagd
worden hun mondkapje af te zetten om zich te identificeren. Dit betekent dat de betrokken
persoon direct na de vaststelling van de identiteit het mondkapje weer moet dragen.
Tot slot regelt onderdeel h dat een mondkapje ook niet gedragen hoeft te worden als
dit de goede en veilige uitoefening van werkzaamheden in het kader van beroep of bedrijf
onmogelijk maakt. Wanneer uit arbeidsomstandighedenwetgeving en de daarin vervatte
arbeidshygiënische strategie (artikel 3 Arbowet) onomwonden volgt dat een mondkapje
geen veilig en passend beschermingsmiddel is, moet het mogelijk zijn andere beschermingsmiddelen
te gebruiken, zoals een spatscherm. In die gevallen kan een beroep worden gedaan op
onderdeel g. Dit doet overigens niet af aan het in voorkomend geval moeten treffen
van andere maatregelen, zoals het houden van de veilige afstand waar mogelijk en voldoende
ventileren.
Deze uitzonderingen zijn uitputtend bedoeld. Dit betekent dat wanneer een persoon
bijvoorbeeld aannemelijk maakt geen mondkapje te kunnen dragen vanwege een beperking
of ziekte, de vervoerder in beginsel een uitzondering maakt voor deze persoon.
Artikel 6.7 Reservering ander bedrijfsmatig personenvervoer
De bepalingen uit dit artikel richten zich tot de aanbieder van ander bedrijfsmatig
personenvervoer. De aanbieder dient personen te weigeren indien zij niet hebben gereserveerd.
Ook dient de aanbieder een gezondheidscheck uit te voeren bij aanvang van het vervoer;
zie daarover de toelichting op artikel 1.1. Reservering is noodzakelijk om ervoor
te zorgen dat de aanbieder een goed beeld heeft van de capaciteit die gebruikt zal
worden, waarop de aanbieder vervolgens kan anticiperen. Hierbij kan gedacht worden
aan de situatie waarin een groep personen gebruik maakt van een touringcar. De aanbieder
kan dan maatregelen nemen om het in- en uitstappen geordend te laten verlopen, zodat
personen zoveel mogelijk afstand kunnen houden.
§ 6.3 Contactberoepen
Artikel 6.8 Klantgegevens contactberoepen
Dit artikel verplicht de beoefenaar van een contactberoep om aan klanten te vragen
hun contactgegevens beschikbaar te stellen. Zo kunnen mensen worden benaderd in het
kader van bron- en contactonderzoek indien er in een bepaalde periode een besmetting
bij de beoefenaar dan wel een bezoeker geconstateerd is. Ook draagt dit bij aan effectief
bron- en contactonderzoek door de GGD, een essentieel onderdeel van de bestrijding
van de epidemie.61 Registratie van gegevens vindt alleen plaats als de klant toestemming geeft voor
de verwerking en overdracht van zijn gegevens voor de uitvoering van een eventueel
bron- en contactonderzoek door de GGD. In het OMT-advies van 13 oktober 2020 wordt
een registratie van contactgegevens door beoefenaars van contactberoepen geadviseerd.
De reden om bij contactberoepen een registratieplicht voor te schrijven, en bijvoorbeeld
bij evenementen niet, is dat het bij contactberoepen niet mogelijk is de veilige afstand
tot elkaar te houden. Dit maakt de kans dat een besmetting plaats kan vinden groter
vanwege het directe contact. Bij evenementen geldt de veiligeafstandsnorm wel. Daarom
is het bij evenementen niet nodig bevonden om de contactgegevens van alle bezoekers
te registreren. Een registratie van persoonsgegevens in andere situaties vinden wij
op dit moment dan ook niet proportioneel.
De gegevens waarom gevraagd moet worden zijn de naam, het e-mailadres en het telefoonnummer
van de klant en de datum en tijd waarop de klant binnenkomt. Deze gegevens moeten
veertien dagen bewaard worden door de beoefenaar van een contactberoep en daarna worden
verwijderd.
Eventuele toestemming door bezoekers moet voldoen aan de eisen die de Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG) aan een rechtsgeldige toestemming stelt, waaronder dat de
toestemming vrijelijk gegeven is, ondubbelzinnig en voorts dat de bezoeker vooraf
geïnformeerd wordt over het specifieke gebruik van de gegevens waar hij toestemming
voor geeft. Nu de toestemming vrij moet kunnen worden gegeven, mogen aan het enkele
weigeren ervan geen consequenties worden verbonden. Wanneer beoefenaars persoonsgegevens
van bezoekers verwerken, zijn zij daarbij gebonden aan de regels van AVG.
De AP heeft geadviseerd de regeling aan te vullen met een concrete waarborg voor bewustheid
van het vrijwillige karakter van de medewerking bij de klant. In de praktijk is de
kans immers aanzienlijk dat beroepsbeoefenaar of klant in veel gevallen verplichte
verstrekking van de gegevens ziet als logisch vervolg op de verplichting van de beoefenaar.
Om die reden is in het tweede lid geëxpliciteerd dat bij het vragen naar de gegevens
moet worden gewezen op de vrijwilligheid van het aanleveren van deze gegevens. Dat
kan bijvoorbeeld mondeling of door dit voor te drukken op de briefjes waarmee de gegevens
worden aangeleverd. De AP merkt op dat de lijsten – zoals weleens gebruikt bij een
eerder geldende vergelijkbare verplichting in horeca – waarop elke klant ook de gegevens
van de andere klanten kan zien een duidelijke overtreding zijn van de AVG. Daarom
is in het derde lid verduidelijkt dat de persoonsgegevens niet zichtbaar mogen zijn
voor anderen. Dit kan door bijvoorbeeld de gegevens te laten invullen op individuele
briefjes die dicht worden gevouwen of in een envelop worden gedaan voordat zij worden
ingenomen.
De genoemde verplichtingen gelden niet voor contactberoepen als de verplichtingen
in de weg zouden kunnen staan aan het uitoefenen van het beroep of de veiligheid of
het welzijn van betrokkenen. Dit is het geval bij zorgverleners (zoals huisartsen
en tandartsen), sekswerkers en mantelzorgers. Geestelijke bedienaren worden hier niet
genoemd, omdat zij niet onder contactberoepen als bedoeld in deze regeling vallen
(zie de toelichting op het begrip contactberoep in artikel 1.1).
§ 6.4 Gebruik alcoholhoudende drank
Artikel 6.9 Gebruik alcoholhoudende drank
In aanvulling op het verbod op het verkopen van alcoholhoudende drank (artikel 4.7)
is het niet toegestaan om tussen 20.00 uur en 06.00 uur alcoholhoudende drank voor
consumptie gereed te hebben of te nuttigen op openbare plaatsen, zoals de openbare
weg, openbare plantsoenen en parken en aankomst- en vertrekhalen van luchthaven en
treinstations. Het verbod geldt ook in vaar- en voertuigen die zich op een openbare
plaats bevinden. Nachtbevoorrading en beroepsgoederenverkeer in de nachturen is nog
wel mogelijk, omdat de alcoholhoudende drank op dat moment niet gebruikt wordt of
voor consumptie gereed is. Voor de achtergrond van dit artikel wordt verwezen naar
de toelichting op artikel 4.7.
Hoofdstuk 7 Overige maatregelen
Artikel 7.1 Uitzonderingen op aanwijzings- en bevelsbevoegdheid burgemeester bij religieuze
en levensbeschouwelijke gebouwen en plaatsen
Om verspreiding van het virus tegen te gaan is het noodzakelijk dat de veilige afstand
ook bij de belijdenis van godsdienst en levensovertuiging in acht wordt genomen. De
veiligeafstandsnorm geldt daarom ook voor de aanwezigen bij kerkdiensten en andere
samenkomsten ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging, met
uitzondering van geestelijke bedienaren voor zover deze hun taak niet op gepaste wijze
kunnen uitoefenen met inachtneming van de veilige afstand en voor de personen jegens
wie zij hun taak uitoefenen (artikel 58f, derde lid, aanhef en onder b en c Wpg).
De bepalingen over groepsvorming zijn niet van toepassing (artikel 58g, tweede lid,
aanhef en onder c Wpg). Het wettelijk regime waarborgt dus dat deze samenkomsten voortgang
kunnen blijven vinden, waarbij als voornaamste restrictie geldt dat de veilige afstand
moet worden aangehouden.
De krachtens artikel 58l Wpg geldende zorgplicht voor beheerders van besloten plaatsen
is ook van toepassing op plaatsen waar samenkomsten plaatsvinden ten behoeve van het
belijden van godsdienst of levensovertuiging, zoals kerkgebouwen, moskeeën, tempels
en synagogen. Op grond van artikel 7.1 bestaat ten aanzien van die plaatsen niet de
mogelijkheid voor de burgemeester om aanwijzingen of bevelen te geven op grond van
artikel 58l, tweede tot en met vierde lid, Wpg. Dit hangt samen met de bijzondere
grondwettelijke bescherming die aan de genoemde samenkomsten toekomt en de bijzondere
verhouding tussen religies en levensbeschouwingen, enerzijds, en de staat, anderzijds,
bij overheidsinterventies.62 Naast de ook voor deze samenkomsten reeds geldende anderhalvemeternorm wordt het
thans niet noodzakelijk geacht in deze ministeriële regeling hieraan aanvullende voorwaarden
te stellen.
Wij benadrukken dat de gezamenlijke religieuze organisaties sinds de uitbraak van
het virus zelf hun verantwoordelijkheid hebben genomen voor het treffen van (aanvullende)
maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan. In dit verband kan worden
gewezen op de communiqués die door religieuze organisaties zijn uitgebracht in diverse
fasen van de epidemie. Het meest recente, vierde, communiqué dateert van 5 oktober
2020 en bevat uitgangspunten voor religieuze en levensbeschouwelijke samenkomsten
in de huidige fase van de epidemie.63
8. Slotbepalingen
Artikel 8.1 Inwerkingtreding en verval
De regering streeft ernaar de Twm zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
Deze regeling treedt op grond van artikel 8.1 op hetzelfde tijdstip in werking. Vanwege
de vereiste spoed wordt bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding
afgeweken van de zogeheten vaste verandermomenten. Om die reden zal in elk geval ook
worden afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van drie maanden.64
Op het moment van invoering van de Twm en deze regeling worden de geldende noodverordeningen
ingetrokken. Daarmee vervallen ook eventuele besluiten, zoals ontheffingen, die gebaseerd
zijn op die noodverordeningen. Indien het gewenst is dat vergelijkbare ontheffingen
gelden onder het nieuwe regime, zal dan ook een nieuw besluit genomen moeten worden.
Op grond van artikel 8.1 vervalt deze regeling op het tijdstip waarop hoofdstuk Va
van de Wpg vervalt. Het gaat hier om een uiterste vervaldatum; als de noodzaak al
eerder ontvalt aan deze regeling of onderdelen ervan, zal de regeling eerder worden
ingetrokken of aangepast. In artikel 58c, zesde lid, Wpg is immers geëxpliciteerd
dat maatregelen zo spoedig mogelijk worden gewijzigd of ingetrokken als deze niet
langer noodzakelijk zijn. Uit artikel 58b, tweede lid, Wpg vloeit reeds voort dat
maatregelen niet alleen noodzakelijk moeten zijn maar ook evenredig aan het beoogde
doel. De toepassing van de krachtens hoofdstuk Va Wpg toegekende bevoegdheden – waaronder
het treffen of in stand houden van maatregelen – is ingevolge dat artikellid immers
alleen mogelijk als dit gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid
noodzakelijk is (onder a) en evenredig is aan het beoogde doel (onder c). Dit betekent
dat een maatregel ook wijziging of intrekking behoeft als deze niet meer evenredig
is aan de bestrijding van de epidemie of een directe dreiging daarvan. Ook wat betreft
de onderdelen die voorzien in een beperking van grondrechten zullen deze gelet op
de eisen van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit, worden gewijzigd indien
niet langer aan die eisen is voldaan. Deze regeling zal in voornoemde omstandigheden
dan ook worden ingetrokken, dan wel op onderdelen worden aangepast.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge