TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
Tot 2050 worden circa 7 miljoen woningen en 1 miljoen gebouwen in Nederland aardgasvrij
gemaakt. Dat is de inzet van de ‘wijkgerichte aanpak’ voor de gebouwde omgeving, als
onderdeel van het Klimaatakkoord dat het kabinet op 28 juni 2019 heeft gepresenteerd.
In het Klimaatakkoord hebben partijen, waaronder de Minister van EZK en de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), afgesproken dat gemeenten als eerste stap in deze
warmtetransitie uiterlijk eind 2021 een Transitievisie Warmte (TVW) vaststellen. Een
TVW is een gemeentelijk beleidsdocument, waarin een gemeente het strategisch beleid
voor het aardgas vrij maken van wijken schetst en globaal het tijdspad geeft waarmee
de gemeente wijk voor wijk aardgasvrij wil worden. Op basis van de TVW maken gemeenten
per wijk een uitvoeringsplan, waarin het beleid uit de TVW wordt uitgewerkt ten behoeve
van de uitvoering.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten bij het voorbereiden, opstellen
en uitwerken van de TVW worden ondersteund door het Expertise Centrum Warmte (ECW).
Het ECW is ondergebracht bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland onder eindverantwoordelijkheid
van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Het ECW is een kenniscentrum, dat
gemeenten ondersteunt bij technische, economische, juridische en duurzaamheids-vraagstukken
die zich voordoen bij de voorbereiding en de uitvoering van een TVW. Het ECW ontwikkelt
hulpmiddelen, zoals een leidraad en factsheets, organiseert informatiebijeenkomsten
en beschikt over een telefonische helpdesk die gemeenten helpt bij specifieke vragen
over de (aanpak van de) warmtetransitie.
2. Doel van deze regeling
In een TVW legt een gemeente beleidskeuzes voor het aardgasvrij maken van gebouwen
en woningen vast. Voor het opstellen en uitwerken van een TVW hebben gemeenten behoefte
aan specifieke technisch-economische kennis waarover zij vaak zelf (nog) niet beschikken.
De warmtetransitie is voor gemeenten immers een relatief nieuw beleidsterrein en de
TVW is een nieuw beleidsinstrument. Veel gemeenten zullen voor de kennis die nodig
is voor het opstellen en het uitwerken van de TVW een beroep willen doen op een externe
adviseur. Het doel van deze regeling is om gemeenten daarin te faciliteren.
Op basis van deze regeling kan een gemeente in aanmerking komen voor een eenmalige
specifieke uitkering voor het inwinnen van extern advies ten behoeve van werkzaamheden
die moeten worden verricht bij de totstandkoming en de uitwerking van de TVW. Het
betreft activiteiten waarvoor in veel gevallen specialistische kennis is vereist waarover
gemeenten vaak zelf (nog) niet beschikken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om kennis
die nodig is voor het verzamelen en verwerken van technisch-economische gegevens,
het analyseren van data met behulp van (reken)modellen en het toepassen van een afwegingskader
om tot een prioritering te komen voor de uitvoering.
Een externe adviseur kan een gemeente ondersteunen bij het uitvoeren van (een deel
van) deze activiteiten. Hiermee draagt deze regeling bij aan twee doelen. Het inschakelen
van externe adviseurs zal ten eerste een positieve bijdrage leveren aan de kwaliteit
van de TVW’s, die dienen als beleidsmatige basis voor het realiseren van de warmtetransitie.
Ten tweede zullen gemeenten leren van de door de adviseurs toegepaste kennis en werkwijzen.
Deze leerervaring zorgt ervoor dat gemeenten in het vervolgproces van de warmtetransitie
minder afhankelijk zijn van externe adviseurs.
Een gemeente kan op basis van deze regeling in aanmerking komen voor een eenmalige
specifieke uitkering voor kosten voor ingewonnen extern advies, gemaakt voor 1 januari
2022.
3. Het externe advies
Op grond van deze regeling kan een gemeente een eenmalige specifieke uitkering aanvragen
voor het inwinnen van extern advies ten behoeve van drie activiteiten in het kader
van de totstandkoming en uitwerking van de TVW. In deze paragraaf worden de drie activiteiten
toegelicht.
A: Het interpreteren van de Startanalyse
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft voor iedere gemeente een Startanalyse
opgesteld. De Startanalyse is een technisch-economische analyse om voor elke buurt
of wijk een eerste globale selectie te kunnen maken in de kansrijke aardgasvrije strategieën.
Een aardgasvrije strategie bestaat uit maatregelen die gericht zijn op vermindering
van de warmtevraag (isolatie) en op het aanleggen, aanpassen of verzwaren van een
energie-infrastructuur waarmee gebouwen duurzaam verwarmd kunnen worden. Voor een
buurt of wijk kunnen uit de Startanalyse meerdere kansrijke aardgasvrije strategieën
naar voren komen.
De resultaten van de Startanalyse worden per gemeente gepubliceerd in een online viewer
en tabellen met data. De rekenmethodes en strategieën worden in een gemeenterapport
toegelicht. Aanvullend op het gemeenterapport wordt ook een datapakket verstrekt.
Met dit datapakket kan een gemeente aanvullende analyses maken met behulp van rekenmodellen
of GIS-tools.
Het gemeenterapport, de achtergronddocumentatie en de online viewer zijn bedoeld om
resultaten van de Startanalyse inzichtelijk te maken. Toch kan het voorkomen dat een
gemeente niet over de kennis beschikt om de resultaten van de Startanalyse te analyseren,
daaruit conclusies te trekken en vervolgacties te bepalen. In dat geval zal een gemeente
een beroep willen doen op een externe adviseur die ervaring heeft met de interpretatie
van het gebruikte rekenmodel Vesta MAIS.
Deze externe adviseur kan voor een gemeente de interpretatie van de resultaten van
de Startanalyse uitvoeren of daarin ondersteunen. Het gaat daarbij onder meer om het
beoordelen van de robuustheid van de resultaten van de Startanalyse en om het maken
van een eerste schifting in haalbare en onhaalbare aardgasvrije strategieën. Daarnaast
is in sommige gevallen advies nodig over de omgang met de schaarste van en onzekerheden
rondom groen gas en waterstof in de gebouwde omgeving. Ook kan het nodig zijn om te
laten beoordelen hoe de resultaten van de Startanalyse zich verhouden tot modelberekeningen
die een gemeente eerder heeft uitgevoerd of heeft laten uitvoeren.
B: Het verrijken van de resultaten van de Startanalyse
Om per wijk of buurt een goede afweging te kunnen maken van de kansrijke aardgasvrije
strategieën en een verstandig tijdspad voor de uitvoering te kunnen bepalen, dient
de Startanalyse te worden geverifieerd en waar nodig bijgesteld te worden aan de hand
van de lokale situatie. De resultaten van de Startanalyse worden in dat geval aangevuld
met lokale data, zodat de technisch-economische afweging van de strategieën die uit
de Startanalyse naar voren is gekomen, beter aansluit op de lokale werkelijkheid.
Dit wordt het verrijken van de Startanalyse genoemd.
Gemeenten kunnen voor het verrijken van de Startanalyse gebruik maken van de ‘Handreiking
voor lokale analyse’ (hierna: de Handreiking) die door het ECW is ontwikkeld. Deze
Handreiking is beschikbaar op de website van het ECW (www.expertisecentrumwarmte.nl).
Door het verrijken van de Startanalyse met lokale data kan een gemeente zelf in kaart
brengen welke aardgasvrije strategieën per buurt of wijk realistisch zijn en wat een
verstandige wijkvolgorde is voor het aardgasvrij maken van de gemeente. De Handreiking
structureert het stapsgewijze proces dat een gemeente daarvoor kan doorlopen. De Handreiking
onderscheidt twee sporen voor deze verrijking. Het eerste spoor heeft betrekking op
het WAT: In dit spoor wordt bepaald met welke strategieën de buurten of wijken van
een gemeente aardgasvrij kunnen worden gemaakt. Het tweede spoor betreft het WANNEER.
In dit spoor wordt bepaald wat een verstandig moment is om een buurt of wijk aardgasvrij
te maken.
Deze twee sporen hangen met elkaar samen en geven in gezamenlijkheid inzicht om te
komen tot een keuze van wijken die voor 2030 van het aardgas af gaan en welke aardgasvrije
strategie of strategieën daarvoor kansrijk zijn.
Voor het eerste spoor (het WAT) beschrijft de Handreiking dat lokale data kan worden
verzameld bij stakeholders. Stakeholders zijn o.a. de netbeheerders, vastgoedbeheerders
en drinkwaterbedrijven. De data die bij deze stakeholders wordt opgehaald wordt vergeleken
met de uitgangspunten die het PBL heeft gehanteerd voor de Startanalyse. Wanneer de
opgehaalde data afwijkt van deze uitgangspunten, kan de Startanalyse daarop worden
aangepast en opnieuw worden doorgerekend. Ook kan de lokale data door (of in opdracht
van) een gemeente kwalitatief of kwantitatief worden geanalyseerd door middel van
een geschikt rekenmodel.
Het tweede spoor heeft betrekking op het bepalen van het tijdspad waarop wijken tot
2050 aardgasvrij worden gemaakt (het WANNEER). De Handreiking beschrijft (prioriteits)criteria
die een gemeente betrekt bij het bepalen van dit tijdspad. Een gemeente bepaalt op
basis van beschikbare informatie over een wijk welke criteria prioriteit hebben. Op
basis van de criteria wordt door een gemeente een afweging gemaakt. De Handreiking
beschrijft dat deze afweging kan worden gemaakt op basis van een model, bijvoorbeeld
een wegingskader.
Vervolgens kan in overleg met de betrokken stakeholders per wijk één of meerdere aardgasvrije
strategieën worden gekozen en een tijdpad worden uitgestippeld om wijken stapsgewijs
aardgasvrij te maken. Het resulterende beleid en de onderbouwing daarvan worden door
de gemeente vastgelegd in de TVW.
Voor het uitvoeren van de activiteiten in het kader van het WAT- en het WANNEER-spoor
is specialistische kennis vereist. Het kwantitatief analyseren van de lokale data
in een rekenmodel, vraagt bijvoorbeeld specialistische kennis over het te hanteren
rekenmodel en de afweging van kosten en baten van de warmtestrategieën. Maar ook het
wegen van de prioriteitscriteria en het onderbouwen van de beleidskeuzes die een gemeente
vastlegt in de TVW kan om specialistische kennis vragen. Als deze kennis (nog) niet
beschikbaar is binnen de gemeentelijke organisatie, dan zal een gemeente daarvoor
een beroep willen doen op een externe adviseur.
C: Het vertalen van het beleid, dat is vastgelegd in een TVW naar een aanpak voor
de uitvoering
Nadat het beleid is vastgelegd in een TVW, vindt het proces plaats van uitwerking
en uitvoering van deze TVW. In het kader van de uitwerking vindt een nadere technisch-economische
analyse plaats op wijk- of buurtniveau om van de aardgasvrije strategieën die zijn
vastgelegd in de TVW tot een definitieve keuze te komen voor de duurzame warmtevoorziening
in een wijk. Ook de mogelijkheden om andere ambities op andere beleidsterreinen mee
te nemen in de uitvoering (zogenaamde meekoppelkansen) worden bij de uitwerking meegenomen.
Een gemeente legt het gekozen aardgasvrije alternatief, de activiteiten die nodig
zijn om dat alternatief te verwezenlijken en een planning voor de uitvoering vast
in een uitvoeringsplan voor een wijk. Bij het uitwerken wordt ook overwogen of het
voor de uitvoering van de beleidskeuzes nodig is om juridisch bindende instrumenten
in te zetten, bijvoorbeeld het bestemmingsplan, een verordening of – na inwerkingtreding
van de Omgevingswet – het Omgevingsplan.
Ook voor deze fase kan een gemeente een beroep willen doen op een externe adviseur.
Daarbij kan het gaan om vraagstukken die spelen ten aanzien van het meekoppelen van
ambities op andere beleidsterreinen, het opstellen van een realistische planning en
de afwegingen die een gemeente maakt over de beschikbare (juridische en financiële)
instrumenten om het uitvoeringsplan te realiseren.
4. Uitvoeringslasten en gemeentelijke lasten
De regeling zal namens de minister worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland. Een aanvraag kan worden gedaan via een digitaal portaal.
De administratieve lasten voor een gemeente als gevolg van deze regeling worden bepaald
door het indienen van een aanvraag, het opstellen van een verslag (artikel 8, onderdeel
c), het deelnemen aan de (telefonische) evaluatie (artikel 8, onderdeel d) en de sisa-verantwoording.
Om de administratieve lasten voor de gemeenten laag te houden en de uitvoeringslast
voor RVO te beperken, is gekozen voor een vast bedrag: de eenmalige specifieke uitkering
voor een gemeente bedraagt 20.660 euro. Dit bedrag is exclusief btw. De verschuldigde
btw kan een gemeente via het BTW-compensatiefonds vergoed krijgen.
De uitvoeringslasten voor gemeenten worden verder beperkt door voor de verantwoording
over de besteding van de uitkering aan te sluiten bij het systeem van single information
single audit (sisa), zoals opgenomen in artikel 17a, van de Financiële-verhoudingswet.
De sisa-verantwoordingswijze sluit aan bij het reguliere jaarrekeningproces van de
gemeente.
5. Subsidietitel Awb
Ingevolge artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de subsidietitel van de Awb niet van
toepassing op subsidies die worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift
dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht
zijn ingesteld. Omdat deze regeling gebaseerd is op artikel 3, eerste lid, van de
Kaderwet EZK- en LNV-subsidies is, gelet op artikel 3, vierde lid, van deze Kaderwet,
deze subsidietitel wel van toepassing op de specifieke uitkeringen die op grond van
deze regeling aan gemeenten worden verstrekt.
6. Artikelsgewijs
Artikel 1
Dit artikel bevat een aantal begripsbepalingen.
Handreiking voor lokale analyse
De Handreiking voor lokale analyse is een door het ECW ontwikkeld document met werkwijzen
en tips om gemeenten te ondersteunen bij het verrijken van de Startanalyse met lokale
data. Voor een nadere toelichting over de Handreiking wordt verwezen naar paragraaf
3 van het algemeen deel van deze toelichting. De Handreiking is beschikbaar op de
website van het ECW.
Startanalyse
De Startanalyse is een door het PBL uitgevoerde technisch-economische analyse op basis
waarvan voor iedere buurt een eerste globale selectie kan worden gemaakt in de aardgasvrije
strategieën die voor een buurt kansrijk kunnen zijn.
Op de website van het ECW is meer informatie beschikbaar over de Startanalyse en de
aardgasvrije strategieën.
Artikel 2
Dit artikel regelt dat gemeenten een eenmalige specifieke uitkering aan kunnen vragen
voor de kosten voor het inwinnen van extern advies voor drie activiteiten die worden
verricht voor het opstellen en het uitwerken van de TVW. Voor een toelichting over
deze activiteiten wordt verwezen naar paragraaf 3 van het algemene deel van deze toelichting.
Artikel 3
De eenmalige specifieke uitkering bedraagt 20.660 euro per gemeente. Dit is een vast
bedrag. Deze uitkering wordt besteed voor de kosten die een gemeente maakt voor het
inwinnen van extern advies. Over het inwinnen van extern advies is een gemeente btw
verschuldigd. Over een adviesopdracht van 20.660 euro wordt 4.340 euro aan btw bij
een gemeente in rekening gebracht. Deze verschuldigde btw kan een gemeente via het
BTW-compensatiefonds vergoed krijgen. Inclusief deze vergoeding op grond van de Wet
op het BTW-compensatiefonds gaat het derhalve om een bedrag van 25.000 euro.
Een bedrag van 25.000 euro is naar verwachting voldoende om advies bij een gekwalificeerde
externe adviseur in te kunnen winnen. Bovendien maakt de hoogte van dit bedrag in
combinatie met de lage administratieve lasten voor gemeenten om een aanvraag in te
dienen, het voor gemeenten aantrekkelijk genoeg een specifieke uitkering aan te vragen.
De minister kan op grond van deze regeling aan een gemeente maximaal één specifieke
uitkering verstrekken. Indien alle gemeenten een beroep doen op deze regeling, dan
wordt in totaal een bedrag van 7.334.300 euro aan specifieke uitkeringen verstrekt,
waarvan 3.305.600 euro in 2020 en 4.028.700 euro in 2021. Deze bedragen zijn als plafond
in artikel 3, derde lid, vastgelegd.
Artikel 4
Specifieke uitkeringen worden alleen op aanvraag verstrekt. Een aanvraag kan worden
ingediend tot en met 1 juni 2021.
Een aanvraag voor een specifieke uitkering dient naast de gegevens van de aanvrager
en de datum van de aanvraag, een omschrijving op hoofdlijnen te bevatten van de activiteiten
waarvoor extern advies wordt ingewonnen en de datum waarop het adviestraject naar
verwachting is afgerond.
De aanvraag kan worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland.
Voorafgaand aan het indienen van de aanvraag kan een gemeente eerst een telefonisch
startgesprek voeren met het ECW. Het voeren van dit startgesprek is geen vereiste
voor het indienen van de aanvraag, maar wordt wel aanbevolen. Het kan er toe bijdragen
dat een gemeente direct een volledige aanvraag indient. Het ECW kan een gemeente ook
behulpzaam zijn bij het formuleren van vragen die aan een externe adviseur worden
voorgelegd.
Artikel 5 Weigeringsgronden
In artikel 5 is bepaald in welke gevallen de aanvraag wordt geweigerd.
Omdat het niet wenselijk is dat uitkeringen worden verstrekt voor reeds verleende
adviezen wordt een aanvraag op grond van onderdeel b geweigerd indien het externe
advies door de gemeente is ingewonnen voordat de aanvraag voor de specifieke uitkering
is ingediend. Dit is het geval als de activiteiten waarvoor het externe advies wordt
ingewonnen, reeds zijn uitgevoerd.
Artikel 6 en 7 Verlening en voorschot
Wanneer de aanvraag voldoet aan de voorwaarden in deze regeling wordt een eenmalige
specifieke uitkering van 20.660 euro verstrekt. Gemeenten ontvangen na het besluit
omtrent de verlening een voorschot van 100%. Het voorschot wordt in één keer uitbetaald.
Artikel 8
Voor een gemeente die op grond van deze regeling een specifieke uitkering ontvangt,
geldt een aantal verplichtingen:
Onderdeel a bepaalt dat de uitkering besteed moet worden aan de aan derden verschuldigde
kosten voor extern advies. Er dient derhalve een opdracht te worden verstrekt aan
een externe adviseur voor het inwinnen van advies. De uitkering kan niet gebruikt
worden ter dekking van loonkosten van de gemeente.
In onderdeel b is bepaald dat de uitkering niet mag worden aangewend om de omzetbelasting
(btw) die een externe adviseur in rekening brengt bij de gemeente, te bekostigen.
Op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds kan een gemeente de verschuldigde
btw vergoed krijgen.
In onderdeel d is bepaald dat een gemeente die een specifieke uitkering ontvangt over
het verleende externe advies een verslag opstelt en dit verslag binnen vier weken
aan het ECW verstrekt. Indien door de externe adviseur een rapport wordt opgesteld
in het kader van de adviesopdracht, dan kan dit rapport dienen als het vereiste verslag.
Onderdeel e bepaalt dat een gemeente meewerkt aan een evaluatie. Deze evaluatie wordt
door het ECW uitgevoerd en bestaat uit een kort (telefoon)gesprek met de contactpersoon
van de gemeente, waarin het verkregen externe advies wordt besproken en ook wordt
ingegaan op de kennis die bij een gemeente is opgedaan, dan wel bij een gemeente nog
ontbreekt.
Door het verstrekken van verslagen aan het ECW (onderdeel d) en de evaluatiegesprekken
(onderdeel e) krijgt het ECW een goed beeld van de kennisvragen die bij gemeenten
leven, de externe adviezen die zijn ingewonnen en de leerervaringen die gemeenten
hebben opgedaan met deze adviezen. Deze informatie is voor het ECW van belang om de
kennisontwikkeling en -deling door het ECW goed aan te laten sluiten bij de vraagstukken
die zich in de praktijk voordoen.
Artikel 9 Verantwoording en ambtshalve vaststelling
Voor de verantwoording wordt aangesloten bij het systeem van single information single
audit (sisa), zoals opgenomen in artikel 17a, van de Financiële-verhoudingswet. Gemeenten
leggen met dit systeem verantwoording af over de besteding van de uitkering. Indien
in deze verantwoording wordt gemeld dat de besteding van de uitkering is afgerond,
neemt de minister na ontvangst ervan ambtshalve een besluit over de vaststelling van
de uitkering.
Uit artikel 4:46, eerste lid, van de Awb volgt dat in het normale geval, waarin het
externe advies is verleend zoals voorzien en de ontvanger van de uitkering aan zijn
verplichtingen heeft voldaan, de eenmalige uitkering overeenkomstig de verlening moet
worden vastgesteld.
In artikel 4:46, tweede lid, van de Awb zijn de gevallen aangegeven waarin de minister
kan besluiten om niet over te gaan tot het vaststellen van de eenmalige uitkering
overeenkomstig de verlening. In deze gevallen kan de minister de uitkering lager vaststellen.
Dit kan ook betekenen dat de uitkering op nihil wordt vastgesteld.
Artikel 4:57 van de Awb biedt een grondslag om onverschuldigd betaalde bedragen terug
te vorderen.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes