Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België met betrekking tot de situatie van de grensarbeiders in de context van de COVID-19-gezondheidscrisis

De Staatssecretaris van Financiën deelt het volgende mee.

Op grond van artikel 28, derde lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 5 juni 2001, zoals gewijzigd bij Protocol van 23 juni 2009, kunnen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België in overleg treden om moeilijkheden of twijfelpunten die rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van het Verdrag in onderling overleg op te lossen.

In het licht van de coronacrisis hebben de bevoegde autoriteiten van Nederland en België overeenstemming bereikt over de toepassing, respectievelijk interpretatie, van artikel 15 en artikel 18, zesde lid, van het Verdrag.

De Staatssecretaris van Financiën, Namens deze, De directeur Internationale Zaken en Verbruiksbelastingen

1. Inleiding

Op basis van artikel 28, derde lid, van het op 5 juni 2001 ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, zoals gewijzigd door het Protocol ondertekend op 23 juni 2009 (het ‘Verdrag’), trachten de bevoegde autoriteiten van Nederland en België moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Aangezien de coronavirus (‘COVID-19’)-pandemie een geval van overmacht is en aangezien de maatregelen die genomen zijn als antwoord op de pandemie aanleiding kunnen geven tot grote onzekerheid inzake de fiscale situatie van grensarbeiders, delen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België het standpunt dat een akkoord in onderlinge overeenstemming zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van het Verdrag gewettigd is.

In deze context hebben de bevoegde autoriteiten van Nederland en België overeenstemming bereikt inzake de toepassing, respectievelijk interpretatie, van artikel 15 en artikel 18, zesde lid, van het Verdrag.

2. Thuiswerkdagen

Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, van het Verdrag (Niet-zelfstandige beroepen) mogen werkdagen waarvoor bezoldigingen zijn ontvangen en waarop de dienstbetrekking thuis werd uitgeoefend (‘thuiswerkdagen’) uitsluitend wegens de maatregelen die door de Nederlandse of Belgische regering werden getroffen om de COVID-19-pandemie te bestrijden, geacht worden te zijn doorgebracht in de verdragsluitende Staat waar de grensarbeider de dienstbetrekking zou hebben uitgeoefend zonder de maatregelen ter bestrijding van de COVID-19-pandemie. Deze fictie kan niet worden toegepast op werkdagen die de grensarbeider, los van deze maatregelen, thuiswerkend of in een derde Staat zou hebben doorgebracht. Ze kan in het bijzonder niet worden toegepast door grensarbeiders die, overeenkomstig hun arbeidsovereenkomst, over het algemeen hun dienstbetrekking van thuis uit uitoefenen. Grensarbeiders die gebruikmaken van de fictie zijn verplicht deze op consistente wijze in beide verdragsluitende Staten toe te passen en de nodige gegevens bij te houden (bijvoorbeeld een schriftelijke bevestiging van de werkgever welk deel van de thuiswerkdagen uitsluitend wegens de maatregelen in verband met de COVID-19-pandemie thuiswerkend werd doorgebracht). Deze fictie kan slechts worden toegepast voor zover de bezoldigingen voor de dagen die thuiswerkend werden doorgebracht, daadwerkelijk worden belast door de verdragsluitende Staat waar de grensarbeider de dienstbetrekking zou hebben uitgeoefend zonder de maatregelen die genomen zijn ter bestrijding van de COVID-19-pandemie.

De grensarbeider gaat dienovereenkomstig ermee akkoord dat deze inkomensbestanddelen daadwerkelijk belast worden in de verdragsluitende Staat waar hij de dienstbetrekking zou hebben uitgeoefend zonder de maatregelen die genomen zijn om de COVID-19-pandemie te bestrijden. Deze inkomensbestanddelen worden beschouwd als zijnde ‘daadwerkelijk belast’ wanneer ze opgenomen zijn in de belastinggrondslag die is gebruikt om de belasting te berekenen.

3. Thuisblijven zonder te werken met doorbetaling van salaris

Het is wel te verstaan dat voor artikel 15 van het Verdrag hetzelfde werkpatroon (de verhouding van dagen gewerkt in de werkstaat / totaal gewerkte dagen) wordt toegepast als wanneer de werknemer wel zou hebben gewerkt als:

  • de werknemer één of meer dagen die normaal werkdagen zouden zijn, thuisblijft zonder te werken; en

  • de werknemer nog steeds salaris ontvangt van de werkgever (die al dan niet ondersteund wordt door middel van de Nederlandse ‘Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid’)

De bevoegde autoriteiten van Nederland en België zijn het erover eens dat deze behandeling in lijn is met bestaande interpretatie van het Verdrag en dat deze behandeling het OESO-commentaar bij het OESO-modelverdrag volgt.1

4. Thuisblijven zonder te werken met recht op een Belgische tijdelijke werkloosheidsuitkering

Inwoners van Nederland die in België werken en als gevolg van maatregelen ter bestrijding van de COVID-19-pandemie niet kunnen werken, hebben onder voorwaarden recht op Belgische tijdelijke werkloosheidsuitkeringen. Deze uitkeringen vallen, als de dienstbetrekking in stand blijft, in beginsel onder artikel 18, zesde lid, van het Verdrag. Dit betekent dat deze werkloosheidsuitkeringen mogen worden belast in de staat waar de beloningen genoten ter zake van de daadwerkelijk vervulde dienstbetrekking mogen worden belast. Het gebruikelijke werkpatroon vóór de coronacrisis is hiervoor dus van belang.

5. Duur

Onderdeel 2 van deze overeenkomst is van toepassing gedurende het tijdvak van 11 maart 2020 tot 31 mei 2020. Vanaf 31 mei 2020 wordt de toepassing van deze overeenkomst verlengd tot het einde van de volgende kalendermaand indien beide bevoegde autoriteiten zulks schriftelijk overeenkomen ten minste één week voor de aanvang van de betreffende volgende kalendermaand.

De onderdelen 3 en 4 van deze overeenkomst betreffen een bevestiging van bestaande verdragsinterpretatie door de bevoegde autoriteiten van Nederland en België. Derhalve komen de bevoegde autoriteiten overeen dat op die onderdelen geen vaste start- of einddatum van toepassing is.

Deze overeenkomst treedt in werking op de dag volgend op de dag waarop zij is ondertekend door de bevoegde autoriteiten van Nederland en België. Zij kan unilateraal door elke bevoegde autoriteit worden beëindigd door daarvan kennis te geven aan de andere bevoegde autoriteit. Deze overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten alsmede de verlengingen van de toepassingsperiode van deze overeenkomst zullen worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en in de Nederlandse Staatscourant.

Overeengekomen door de ondergetekende bevoegde autoriteiten op 30 april 2020:

Voor de bevoegde autoriteit van België P. De Vos Adviseur-generaal

Voor de bevoegde autoriteit van Nederland R. Janssen Waarnemend Directeur Internationale Zaken en Verbruiksbelastingen


X Noot
1

Paragrafen 2.6 en 2.16 van het OESO-commentaar bij artikel 15 van het OESO-modelverdrag zoals dat luidt ten tijde van het sluiten van deze overeenkomst.

Naar boven