TOELICHTING
Algemeen
De regeling wordt gewijzigd vanwege: de vaststelling van nieuwe GGZ-zorgprofielen,
het mogelijk maken van deeltijdverblijf, het verruimen van het individueel gebruik
van een mobiliteitshulpmiddel, het invoeren van het basisbedrag voor de berekening
van het modulair pakket thuis en het persoonsgebonden budget, het mogelijk maken van
overbruggingszorg voor mensen met een indicatie voor een zorgprofiel LVG en SGLVG
en de indexering van tarieven. Deze onderwerpen worden hieronder afzonderlijk toegelicht.
Een concept van de wijziging is voorgelegd aan het Centrum Indicatiestelling zorg,
Zorginstituut Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, de Nederlandse Zorgautoriteit,
GGZ Nederland, Federatie Opvang, RIBW Alliantie, Regionaal Platform de Sleutel tot
Wonen, ActiZ, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Korsakov Kenniscentrum, Ypsilon, Sociale
Verzekeringsbank, Brancheverzekering Kleinschalige Zorg, KenniZ, Vereniging Orthopedagogische
Behandelcentra, Per Saldo, Wij Zijn MIND, Ieder(in), LFB, Patiëntenfederatie Nederland,
Fivoor, Zorgthuisnl, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en Medux. De consultatie
heeft waardevolle voorstellen opgeleverd die naar vermogen zijn verwerkt in de onderhavige
wijziging. Voor de uitvoerders is de regeling uitvoerbaar. Het College (ATR) heeft
naar de regeling gekeken en concludeert dat er geen substantiële gevolgen zijn voor
de regeldruk.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Met deze bepaling wordt een definitie opgenomen van basisbedrag. Dit basisbedrag is beschikbaar voor de kosten van huishoudelijke hulp, persoonlijke
verzorging, verpleging, logeeropvang, individuele begeleiding, begeleiding in groepsverband
en vervoer. Binnen het basisbedrag kan de verzekerde naar behoefte schuiven tussen
zorgvormen en ook kiezen voor een gewenste verhouding tussen persoonsgebonden budget
(pgb) en modulair pakket thuis (mpt), en binnen het mpt voor meerdere aanbieders per
zorgvorm.
Daarnaast is een definitie opgenomen van deeltijdverblijf. In de Regeling wordt hieronder
verstaan: verblijf in de instelling zonder behandeling gedurende gemiddeld 7, 8 of
9 etmalen gedurende een periode van veertien aaneengesloten etmalen overeenkomstig
van tevoren vastgestelde tijdsperioden. Wlz-uitvoerders kopen de etmalen deeltijdverblijf
in als verblijf zonder behandeling. Als de verzekerde op behandeling in de zin van
artikel 3.1.1, eerste lid, onder d van de Wet langdurige zorg (Wlz) is aangewezen,
zal de Wlz-uitvoerder deze voor alle etmalen per week toekennen en bekostigen conform
de regels die gelden voor behandeling binnen het mpt.
Omdat bij verblijf van 7 etmalen de eigen bijdrage verschilt ten opzichte van 8 en
9 etmalen, is er in het Besluit langdurige zorg voor gekozen om alleen verblijf gedurende
gemiddeld 7 etmalen deeltijdverblijf te noemen. Aangezien in de Regeling ten aanzien
van de doelmatigheid dezelfde uitgangspunten gelden voor zowel 7 als 8 of 9 etmalen
verblijf per 14 etmalen, worden in de regeling ook deze varianten beschouwd als deeltijdverblijf.
Onderdeel B
Met deze wijziging wordt geregeld dat het recht van verzekerden op het individueel
gebruik van een mobiliteitshulpmiddel uit de Wlz vanaf 1 januari 2020 wordt verruimd.
Verzekerden hebben recht op het individueel gebruik van een limitatief aantal mobiliteitshulpmiddelen,
dat aansluit aan bij de gebruiksdoelen zoals geformuleerd in artikel 3.1.2 van het
Besluit langdurige zorg. Het gaat om de behoefte om zich te (laten) verplaatsen in
en rondom de instelling voor het behoud of het verbeteren van de zelfredzaamheid,
en in de lokale omgeving voor het aangaan of onderhouden van sociale contacten. In
de praktijk wordt hieronder tevens verstaan het uitoefenen van een sport. Deze mobiliteitshulpmiddelen
worden aangewezen in artikel 2.3 van de Regeling langdurige zorg. Dit artikel wordt
in onderhavige regeling gewijzigd.
-
– Een verzekerde kan recht hebben op het individueel gebruik van een mobiliteitshulpmiddel
vanwege een aandoening, beperking of handicap. De verzekerde heeft recht op het mobiliteitsmiddel
dat als meest doelmatige oplossing kan worden gezien om in diens mobiliteitsbehoefte
te voorzien. Als bijvoorbeeld een aangepaste fiets volstaat, kan de verzekerde geen
aanspraak maken op een scootmobiel. Het zorgkantoor beoordeelt de doelmatigheid.
Artikel 2.3 wordt in onderhavige regeling uitgebreid met een aantal mobiliteitshulpmiddelen
die vanaf 1 januari 2020 vallen onder het individuele gebruik van mobiliteitshulpmiddelen,
bedoeld in artikel 3.1.1., eerste lid, onderdeel e. van de wet. De volgende mobiliteitshulpmiddelen
worden toegevoegd: een scootmobiel, een niet algemeen gebruikelijke fiets, een niet
algemeen gebruikelijke buggy en duwwandelwagen voor minderjarige verzekerden en een
niet algemeen gebruikelijk autostoeltje voor minderjarige verzekerden.
Onder het gebruik van een scootmobiel als bedoeld in artikel 2.3, onderdeel b. worden
zowel standaard scootmobielen als aangepaste scootmobielen gerekend. Onder de mobiliteitshulpmiddelen
genoemd in artikel 2.3, eerste lid, onderdelen c tot en met e, worden alleen verstaan
degenen diegene die niet algemeen gebruikelijk zijn. In de jurisprudentie1 is het begrip algemeen gebruikelijk als volgt ingevuld: het betreft voorzieningen
die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn, niet extreem duur (en daardoor voor
veel mensen financieel onbereikbaar) zijn en niet speciaal zijn bedoeld voor mensen
met beperkingen. Een niet algemeen gebruikelijke buggy of wandelwagen (onderdeel d)
en autostoeltje (onderdeel e) zijn opgenomen vanuit het perspectief van de aandoening,
beperking en handicap van de minderjarige. Indien (pleeg)ouders zelf beperkingen hebben
in het normaal gebruik van het autostoeltje, dient dit autostoeltje dusdanig te worden
aangepast zodat de (pleeg)ouders het kind hier zelfstandig in- en uit kunnen tillen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat vanaf 1 januari 2020 alle Wlz-gerechtigden die
verblijven in een instelling, ook als zij van die instelling geen behandeling krijgen,
op grond van de Wlz recht hebben op het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen.
Tot aan deze datum ontvangen cliënten hun mobiliteitshulpmiddel van de gemeente waarin
zij wonen op grond van de Wmo 2015. Dit is bij een koninklijk besluit, op grond van
artikel 11.1.6, derde lid, Wlz geregeld (Stb. 2019, 438).
Onderhavige wijziging vanaf 1 januari 2020 betekent tegelijkertijd dat deze verzekerden
voor hun mobiliteitshulpmiddelen geen beroep meer kunnen doen op de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Daarmee ontstaat een meer overzichtelijke uitvoeringspraktijk
voor cliënten en zorgverleners; iedereen die recht heeft op een mobiliteitshulpmiddel
uit de Wlz, ontvangt dat van het zorgkantoor en niet meer van de gemeente.
Voor Wlz-gerechtigde cliënten die hun Wlz-zorg thuis ontvangen via een vpt, mpt of
pgb, verandert er niets. Hiertoe behoren ook cliënten die wonen in een geclusterde
woonsetting met een vpt, pgb en/of mpt. Zij kunnen zich nog steeds tot de gemeente
wenden met een behoefte aan een mobiliteitshulpmiddel op voet van de Wmo 2015 en hebben
geen recht op het individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen ten laste van de
Wlz.
Financiële gevolgen
Deze overheveling van mobiliteitshulpmiddelen leidt tot een verschuiving van de kosten
van de Wmo 2015 naar de Wlz. Hierover is door de minister van VWS en de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) bestuurlijk een overheveling afgesproken die oploopt
tot € 14 miljoen in 2024. Op basis van de uitgaven in de Wlz over de eerste 9 maanden
van 2020 wordt dit bedrag eventueel herzien.
Onderdeel C
Door de toevoeging van het tweede lid aan artikel 2.5 wordt het mogelijk voor verzekerden
die vanwege de behoefte aan behandeling van (integrale, multidisciplinaire) gedragsproblematiek
zijn aangewezen op een van de zes zorgprofielen ‘licht verstandelijke gehandicapten’
(LVG), waaronder het zorgprofiel LVG behandeling in een SGLVG behandelcentrum (Sterk
Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapt) om de benodigde zorg en behandeling
tijdelijk te ontvangen via een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis,
of in een intramurale instelling waar geen LVG- of SGLVG-behandeling wordt geboden
en gedeclareerd. Deze mogelijkheid wordt beperkt tot de situatie dat sprake is van
zorg gedurende een periode van maximaal dertien weken en alleen wanneer de verzekerde
op de wachtlijst staat van een dergelijke instelling. Op grond van artikel 3.3.6,
derde lid, van de Wet langdurige zorg (Wlz) kan die termijn van dertien weken worden
verlengd indien er zicht op is dat binnen afzienbare tijd na het aflopen van die termijn
zorg geboden kan worden in de instelling van de voorkeur van de verzekerde c.q. in
een van de klinische SGLVG behandelcentra met een WTZi-toelating voor het leveren
van SGLVG-zorg. Dit in geval van een CIZ-indicatiebesluit voor het zorgprofiel LVG
behandeling in een SGLVG-behandelinstelling.
Met deze wijziging wordt het mogelijk dat behandeling en zorg op basis van een (SG)LVG-profiel
direct na de indicatie van het CIZ geleverd en bekostigd kan worden in afwachting
van opname in een verblijfssetting waar integrale LVG- of SGLVG-behandeling van gedragsproblemen
wordt geboden die past bij het door het CIZ geïndiceerde zorgprofiel.
Onderdeel D
Niet in alle gevallen is het leveren van Wlz-zorg in de thuissituatie doelmatig en
verantwoord. Het eerste lid van artikel 5.1 schrijft voor dat het zorgkantoor en/of
de Wlz-uitvoerder de taak hebben om dit te beoordelen.
Het tweede lid regelt dat voor het persoonsgebonden budget dit basisbedrag beschikbaar
is, verminderd met de kosten van het modulair pakket thuis. De bedragen die voor pgb
en mpt tezamen beschikbaar zijn, zijn opgenomen in Bijlage H.
De verzekerde kan binnen het basisbedrag kiezen voor de gewenste mix van mpt en pgb.
De verzekerde kan ervoor kiezen om dezelfde zorgvorm gelijktijdig af te nemen bij
meerdere aanbieders en meerdere pgb-aanbieders. De Wlz-uitvoerder wijst dan het bijbehorende
bedrag toe aan de verschillende zorgaanbieders.
Per 1 januari 2020 heeft de verzekerde de mogelijkheid om een aanvraag te doen voor
mpt of pgb naast deeltijdverblijf. Deeltijdverblijf is een optie voor verzekerden
die een aantal etmalen verblijf via een vast patroon willen afwisselen met zorg in
de thuissituatie. Het derde lid bepaalt dat voor het organiseren van de zorg thuis
het basisbedrag beschikbaar is naar rato van het aantal etmalen per week waarvoor
de verzekerde geen aanvraag heeft gedaan voor deeltijdverblijf of logeeropvang. Indien
de verzekerde kiest voor week op – week af verblijft men gemiddeld 3,5 etmalen per
week in de instelling. Voor het organiseren van de zorg thuis resteert dan 50% van
het basisbedrag. De zorgaanbieder declareert de kosten van verblijf (zonder dagbesteding
en zonder behandeling) via prestaties waarvoor de NZa maximumtarieven vaststelt.
Het vierde lid waarborgt dat de verzekerde die kiest voor deeltijdverblijf in de gehandicaptenzorg
zelf keuzes kan maken ten aanzien van begeleiding in groepsverband (dagbesteding).
In de Wlz is dit ook het uitgangspunt bij voltijdverblijf. De verzekerde die verblijft
op een woonlocatie van een instelling kan beslissen of men de begeleiding in groepsverband
in natura afneemt bij dezelfde aanbieder, een andere aanbieder of zelf organiseert
met pgb. Het is van belang dat ook bij deeltijdverblijf deze keuzes mogelijk zijn,
zowel voor de etmalen dat men verblijft als de etmalen dat men thuis is. Om deze keuzevrijheid
te realiseren blijven de kosten van begeleiding in groepsverband (inclusief vervoer)
integraal onderdeel van het basisbedrag. Via het vierde lid wordt daarom geregeld
dat voor de etmalen dat als de verzekerde kiest voor deeltijdverblijf er geen verlaging
plaatsvindt op het voor begeleiding in groepsverband beschikbare bedrag. Bij deeltijdverblijf
in de ouderenzorg speelt dit niet aangezien voor begeleiding in groepsverband geen
bedrag is opgenomen in het basisbedrag (zie Bijlage H).
Onderdeel E
De nieuw ingevoegde artikelen worden hieronder afzonderlijk toegelicht:
Artikel 5.1a
In artikel 5.1a is geregeld dat 25% extra kosten thuis (EKT) beschikbaar is om te
voorkomen dat het zorgkantoor of Wlz-uitvoerder het mpt zou moeten weigeren als de
zorg niet doelmatig thuis geleverd kan worden. Dit artikel verheldert dat de verhoging
van 25% betrekking heeft op het gehele basisbedrag. Deze verduidelijking sluit aan
bij de huidige uitvoeringspraktijk.
Gebleken is dat het niet altijd mogelijk is om verantwoorde zorg thuis te leveren
binnen het basisbedrag. Met toepassing van EKT kan de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor
in veel gevallen een aanvraag voor zorg thuis alsnog honoreren. Indien de verzekerde
kiest voor mpt of pgb zonder deeltijdverblijf, heeft de 25% EKT betrekking op het
gehele basisbedrag. Bij gemiddeld 3,5 etmalen deeltijdverblijf (week op- week af),
is de 25% EKT van toepassing op het basisbedrag voor begeleiding in groepsverband
(inclusief vervoer) en de helft van het basisbedrag voor de overige zorgvormen (persoonlijke
verzorging, verpleging, individuele begeleiding en huishoudelijke hulp).
Artikel 5.1b
Voor de kosten van behandeling geldt geen toets op doelmatigheid via het basisbedrag.
De verzekerde kan niet via pgb behandeling inkopen en om die reden zijn er ook geen
pgb-tarieven voor behandeling waarmee de kosten van mpt kunnen worden vergeleken.
De kosten van behandeling hoeven daarom niet te worden gedekt uit het basisbedrag.
Om die reden is in dit artikel opgenomen dat de Wlz-uitvoerder kosten van behandeling
kan toestaan bovenop het basisbedrag.
Bij het beoordelen van de doelmatigheid van het aantal dagdelen behandeling in groepsverband
maakt de Wlz-uitvoerder een afweging of deze noodzakelijk zijn bovenop de dagdelen
begeleiding in groepsverband waarvoor ruimte beschikbaar is in het basisbedrag. Hierover
vindt overleg plaats met de verzekerde. Indien door de gevraagde behandeling in groepsverband
de verzekerde naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder is aangewezen op minder dagdelen
begeleiding in groepsverband, zal de Wlz-uitvoerder hiervoor het beschikbare basisbedrag
voor dit onderdeel neerwaarts bijstellen.
Wlz-uitvoerders hanteren een normatief kader (behandelmodule) als hulpmiddel om de
doelmatigheid van de aanvraag voor behandeling te beoordelen. Dit kader is gebaseerd
op de bedragen die voor behandeling beschikbaar zijn bij het volledig pakket thuis
(vpt) en wordt afgeleid uit een beleidsregel van de NZa. Indien meer behandeling nodig
is om te voorzien in de behoefte kan de Wlz-uitvoerder bezien of er mogelijkheden
zijn om de aanvraag alsnog toe te staan. Allereerst kan de Wlz-uitvoerder een verhoging
van het kader met 25% toestaan. Mocht dat onvoldoende zijn, dan kan het meerdere ten
laste komen van het beschikbare basisbedrag, eventueel verhoogd door toepassing van
artikel 5.1a.
Artikel 5.1c
In bijzondere situaties, niet elders omschreven in de Regeling, is aanvullende ruimte
beschikbaar voor zorg thuis in de vorm van toeslagen. Tot 1 januari 2020 was dit opgenomen
in artikel 5.3, vierde tot en met zevende lid. Hierin is per 1 januari 2020 geen verandering
beoogd.
Artikel 5.1d
Artikel 5.1d geeft de Wlz-uitvoerder of zorgkantoor ruimte voor maatwerkoplossingen
voor kinderen tot 18 jaar. De ruimte voor behandeling of begeleiding in groepsverband
of individuele begeleiding die de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor kan toekennen
moet naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor noodzakelijk zijn in
verband met de ontwikkeling van het kind. Het betreft om die reden altijd een tijdelijke
extra inzet van ruimte. Met het introduceren van deze ruimte kan het zorgkantoor of
Wlz-uitvoerder die al over de nodige informatie beschikt over de zorgvraag van de
verzekerde tot een snel oordeel komen zonder dat de verzekerde een aanvraag voor meerzorg
hoeft te doen.
Artikel 5.1e
Indien de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor op grond van artikel 5.1 tot en met artikel
5.1d een aanvraag niet kan honoreren op grond van doelmatigheid is sprake van een
bijzondere situatie. De verzekerde heeft dan een uitzonderlijk hoge zorgvraag die
de reguliere mogelijkheden van het zorgprofiel overstijgt. In die gevallen kan de
verzekerde een aanvraag doen voor meerzorg als bedoeld in artikel 2.2.
Op grond van artikel 5.1e kan de verzekerde die de zorg thuis wenst te ontvangen toegang
krijgen tot een meerzorgroute, zonder dat de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor hoeft
vast te stellen dat de verzekerde is aangewezen op een hoger zorgvolume dan behoort bij het zorgprofiel. Met het overstijgen van alle mogelijkheden om de
aanvraag in termen van kosten te honoreren na toepassing van EKT en staat immers voldoende vast dat sprake is van
een uitzonderlijke situatie.
De verzekerde die toegang tot meerzorg wenst, moet wel voldoen aan de voorwaarden
genoemd in het eerste of tweede lid van artikel 2.2. Via de meerzorgroute zal de Wlz-uitvoerder
of zorgkantoor per situatie een integrale afweging maken van de redelijkheid van de
noodzakelijke kosten om de Wlz-zorg thuis verantwoord te organiseren.
In het derde en vierde lid is bepaald dat als de Wlz-uitvoerder of zorgkantoor een
aanspraak op meerzorg toekent, men bij het toekennen van het pgb en/of mpt uitgaat
van hogere bedragen dat de bedragen opgenomen in bijlage H. Voor pgb-houders was dit
opgenomen in artikel 5.14, tweede lid.
Artikel 5.1f
Indien de verzekerde na toepassing van artikel 5.1 tot en met artikel 5.1d een zorgvraag
heeft die de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor niet kan honoreren en de voorwaarden
genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid niet van toepassing zijn, kan de Wlz-uitvoerder
of het zorgkantoor beoordelen of de beschikbare bedragen toereikend zijn indien de
verzekerde is aangewezen op dure vormen van begeleiding in groepsverband (dagbesteding)
en behandeling. Artikel 5.1f voorziet dan nog in de mogelijkheid in extra ruimte te
voorzien en een maatwerkoplossing te realiseren. De Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor
kan op grond van dit artikel een aanvullend bedrag toekennen waarmee het prijsverschil
tussen dure begeleiding in groepsverband en het daarvoor beschikbare bedrag kan worden
overbrugd. Ook kan de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor een aanvullend bedrag toekennen
indien een oudere behoefte heeft begeleiding in groepsverband om te voorkomen dat
de noodzakelijke verpleging en verzorging in het gedrang komt. Bij behandeling in
groepsverband en individuele behandeling kan de Wlz-uitvoerder oordelen in redelijkheid
van kosten.
Onderdeel F
Met het wijzigen van artikel 5.1 is artikel 5.2 overbodig geworden. In artikel 5.2
was geregeld dat de verzekerde vrijheid heeft binnen de ruimte die voor de betreffende
bestanddelen beschikbaar is voor het totaal van pgb en modulair pakket thuis. Dit
is nu opgenomen in artikel 5.1. Aangezien uit het nieuwe artikel 5.1 en het schrappen
van de pgb-tarieven op het niveau van de functie-klasse blijkt dat de verzekerde kan
kiezen voor de gewenste mix van modulair pakket thuis en pgb is ook het tweede lid
van artikel 5.2 overbodig geworden.
In het nieuwe artikel 5.2 zijn enkele randvoorwaarden opgenomen voor de toekenning
van pgb, modulair pakket thuis of een combinatie van pgb en modulair pakket thuis
indien de verzekerde de mogelijkheid heeft te kiezen voor deeltijdverblijf. De Wlz-uitvoerder
of het zorgkantoor zal beoordelen of de zorg tijdens de etmalen dat de verzekerde
niet is opgenomen doelmatig en verantwoord in de thuissituatie kan worden geleverd.
Niet bij iedere indicatie kan de verzekerde kiezen voor een combinatie van zorg thuis
en deeltijdverblijf. Verzekerden met een indicatie behorend bij de sector LVG, SGLVG
of GGZ-B of een indicatie heeft voor VV-Herstelgerichte behandeling met verpleging
en verzorging, hebben – indien het geen overbruggingszorg betreft – uitsluitend aanspraak
op zorg met verblijf in de instelling. Verzekerden die op grond van overgangsrecht
aanspraak behielden op zorg met verblijf in een instelling kunnen op grond van dit
overgangsrecht niet in aanmerking komen voor een modulair pakket thuis of pgb, omdat
op grond van deze zzp’s slechts aanspraak is op verblijf in een instelling. Het gaat
om verzekerden met een zzp-indicatie 1VV, 2VV, 3VV, 1VG, 2VG, 1LG, 3LG, 1ZG-aud of
1ZG-vis.
In het derde lid is bepaald dat de Wlz-uitvoerder een aanvraag voor mpt met logeeropvang
op grond van doelmatigheid afwijst indien de verzekerde opteert voor deeltijdverblijf.
Indien een verzekerde die gemiddeld al minimaal 3,5 etmalen per week in de instelling
verblijft ook nog is aangewezen op het ontlasten van de mantelzorg, is blijkbaar een
hoger aantal etmalen verblijf noodzakelijk. Het is dan ondoelmatig naast de kosten
van verblijf ook nog kosten van logeeropvang te honoreren waarin rekening is gehouden
met een lagere bezettingsgraad van de logeervoorziening. Door de combinatie uit te
sluiten wordt tevens voorkomen dat de lage intramurale bijdrage van toepassing is
in situaties waar men gemiddeld 4 etmalen of meer per week in de instelling is opgenomen.
Incidentele logeeropvang naast deeltijdverblijf, bijvoorbeeld vanwege incidentele
afwezigheid van een mantelzorger, is wel mogelijk naast deeltijdverblijf.
Onderdelen G en H
De bepalingen die in artikel 5.3 stonden, zijn nu opgenomen in de artikelen 5.1a en
5.1c. Hierdoor kon de tekst uit artikel 5.3a naar artikel 5.3 verplaatst worden en
vervalt artikel 5.3a.
Onderdelen I, onder 1, J en BB
Het wetsvoorstel Wijziging van de Wet langdurige zorg om toegang tot deze wet te bieden
aan mensen die vanwege een psychische stoornis blijvend behoefte hebben aan permanent
toezicht of 24 uur per dag zorg nabij brengt ook wijzigingen in de Regeling langdurige
zorg met zich mee. Het betreft het opnemen van vijf nieuwe zorgprofielen in bijlage
A en een tweetal aanpassingen van de artikelen 5.5 en 5.6 betreffende het pgb.
De hierboven genoemde wijziging van de Wet langdurige zorg (Wlz) houdt in dat de grondslag
psychische stoornis aan de zorginhoudelijke toegangscriteria van de Wlz wordt toegevoegd.
Dit betekent dat mensen met een psychische stoornis in meer gevallen dan nu een beroep
kunnen doen op zorg vanuit de Wlz. Om voor die zorg in aanmerking te komen dient er,
net als iedere andere cliënt, sprake te zijn van een blijvende behoefte aan permanent
toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het CIZ beoordeelt de aanvraag en
stelt vast of een cliënt aan de zorginhoudelijke toegangscriteria van de Wlz voldoet.
Indien dit het geval is, kent het CIZ het best passende zorgprofiel toe. Er zijn voor
deze nieuwe doelgroep vijf nieuwe zorgprofielen ontwikkeld, die vanaf 1 januari 2021
verzilverd kunnen worden:
-
– GGZ wonen met intensieve begeleiding,
-
– GGZ wonen met intensieve begeleiding en verzorging,
-
– GGZ wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering,
-
– GGZ wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging,
-
– GGZ Beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek met zeer intensieve begeleiding.
Bureau HHM2 heeft in opdracht van het ministerie van VWS deze zorgprofielen ontwikkeld. De inhoudelijke
beschrijving van de zorgprofielen is in samenwerking met zorgaanbieders tot stand
gekomen. Deze ggz-zorgprofielen zijn opgebouwd in lijn met de bestaande Wlz-zorgprofielen.
De ggz-zorgprofielen zijn besproken met diverse stakeholders waarbij in grote lijnen
draagvlak bleek te bestaan voor de vijf ontwikkelde zorgprofielen. Wel bleek de vraag
te leven of deze zorgprofielen dekkend zijn voor alle beoogde Wlz-ggz-cliënten. Bureau
HHM heeft daarom nog een aanvullende toets uitgevoerd om deze vraag te kunnen beantwoorden.3 Hieruit bleek dat de vijf ggz-zorgprofielen in grote mate dekkend zijn voor de beoogde
cliëntgroep. Op basis van suggesties zijn de beschrijvingen van de zorgprofielen aangescherpt.
Het gaat om volledig nieuwe zorgprofielen die zullen bestaan naast de ggz-B-profielen.
Cliënten die op grond van de Wlz-criteria (artikel 3.2.1) toegang krijgen tot de Wlz
krijgen een ggz-profiel. Cliënten die op grond van voortgezet verblijf (artikel 3.2.2)
toegang krijgen, blijven hun ggz-B profiel houden. De zorgprofielen zijn opgenomen
in bijlage A bij artikel 2.1 van deze regeling.
De Wlz kent naast zorg met verblijf ook de mogelijkheid om zorg thuis te ontvangen.
Dit kan via verschillende leveringsvormen, namelijk vpt, mpt of pgb. In bovengenoemd
wetsvoorstel is ervoor gekozen om deze leveringsvormen ook mogelijk te maken voor
cliënten met een psychische stoornis. Voor cliënten die voor de rest van hun leven
zorg vanuit de Wlz krijgen, is het van belang de keuzemogelijkheden om tot passende
zorg te komen zo groot mogelijk te houden.
Wat betreft de leveringsvorm pgb is de afweging gemaakt of pgb voor elk ggz-zorgprofiel
mogelijk moet worden gemaakt. In artikel 5.5 van deze regeling zijn al een klein aantal
zorgprofielen uitgesloten van pgb. Dit zijn zorgprofielen waar het wonen en de zorg
die geleverd wordt, in het teken van behandeling staat. Behandeling en overige zorg
zijn nauw met elkaar verweven. Zorgprofiel ‘GGZ Beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek
met zeer intensieve begeleiding’ is het zwaarste profiel voor cliënten met een psychische
stoornis waarbij sprake is van een hoge mate van behandeling. De aard van het behandeldoel
is als volgt omschreven: ‘voor deze groep is stabilisatie en continuering van de situatie
het uitgangspunt. Deze groep zal permanent begeleiding en behandeling nodig blijven
hebben om verdere/nieuwe terugval te voorkomen. Er is regelmatig sprake van intensivering
van de psychiatrische verpleging, behandeling en begeleiding’. Daarnaast is er bij
dit zorgprofiel altijd sprake van een beveiligde woonsetting. Gezien de zorgprofielen
die nu reeds van pgb zijn uitgesloten en gezien de hoge mate van het permanent aanwezig
zijn van behandeling is het logisch ook dit betreffende ggz-zorgprofiel uit te sluiten
van pgb. Immers ook in dit zorgprofiel is sprake van een grote behandelcomponent.
Het zorgkantoor toetst middels huisbezoeken of de zorgovereenkomst aan de zorgvraag
voldoet. Het pgb kan geweigerd worden als naar het oordeel van het zorgkantoor het
pgb geen verantwoorde oplossing is voor de betreffende cliënt. De kwetsbaarheid van
deze doelgroep maakt dat de vraag speelt of deze cliënten in staat zijn om zelfstandig
een pgb te beheren en kwalitatief goede zorg zelf kunnen inkopen.
In de ontwikkelde zorgprofielen wordt beschreven dat er sprake is van verlies van
zelfregie, forse beperkingen in besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en dat er
begeleiding nodig is bij het beheren van geld en/of het verrichten van administratieve
handelingen. Tevens is door diverse veldpartijen aangedragen dat het ontbreken van
een sociaal netwerk en de hoge mate van verslavingsproblematiek, zou kunnen leiden
tot een oneigenlijk gebruik van de pgb middelen. De inzet van een verplichte gewaarborgde
hulp zal het risico op oneigenlijk gebruik van pgb middelen verminderen.
Gezien de beschrijving in de zorgprofielen en de conclusies van de gesprekken met
veldpartijen, is het noodzakelijk om voor deze doelgroep gewaarborgde hulp verplicht
te stellen bij het toekennen van een pgb. Deze keuze sluit ook goed aan bij de huidige
praktijk in de Wlz. Binnen de Wlz heeft namelijk 92% van de pgb houders een gewaarborgde
hulp.
Consultatie
Er zijn drie reacties ontvangen die betrekking hebben op het toevoegen van vijf nieuwe
zorgprofielen voor de doelgroep cliënten met een psychische stoornis en een tweetal
aanpassingen als het gaat om het pgb voor deze groep cliënten.
De Federatie Opvang en de Ribw Alliantie geven in een gezamenlijke reactie aan blij
te zijn met het feit dat hun aanbevelingen over gewaarborgde hulp bij pgb voor cliënten
met een psychische stoornis zijn overgenomen en het uitzonderen van de mogelijkheid
van pgb als het gaat om het zorgprofiel ‘GGZ beveiligd wonen vanwege extreme gedragsproblematiek
met zeer intensieve begeleiding’.
Ieder(in) ziet in de nieuwe zorgprofielen alleen een beschrijving van ggz-problematiek
en wijst erop dat in de praktijk gedragsproblematiek in combinatie met bijvoorbeeld
een verstandelijke beperking voorkomt. Ieder(in) vraagt wat dit betekent voor de plaatsing
van een cliënt en pleit ervoor om de juiste plek voor de cliënt uitgangspunt te laten
zijn. Dat in de praktijk regelmatig sprake is van een combinatie van een psychische
stoornis met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking is bekend. In reactie op deze
constatering wordt opgemerkt dat in de indicatiestelling door het CIZ per individueel
geval wordt bekeken welk zorgprofiel het best passend is. Dit kan een zorgprofiel
uit de ggz wonen-reeks zijn maar in voorkomende gevallen ook uit de vg-sector.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) wijst op het grote risico dat zorgkantoren zien in
het openstellen van de leveringsvorm pgb voor de kwetsbare doelgroep cliënten met
een psychische stoornis. ZN pleit voor een verdere beperking van het aantal zorgprofielen
waarvoor pgb wordt toegestaan. Verder wijst ZN erop dat zij graag meer handvatten
wil om tot een goede pgb-toewijzing te komen.
De zorgen van ZN en de zorgkantoren over het mogelijk maken van pgb voor deze doelgroep
zijn begrijpelijk en gelden ook voor de andere doelgroepen van de Wlz. Bij de afweging
om al dan niet pgb mogelijk te maken is aansluiting gezocht bij de andere sectoren
met daarbij het uitgangspunt dat het gaat om cliënten die levenslang zorg vanuit de
Wlz krijgen en daarom de keuzemogelijkheden om tot passende zorg te komen zo groot
mogelijk moeten zijn. In de andere sectoren is het pgb niet mogelijk als er sprake
is van een grote mate van behandeling. De vijf nieuwe zorgprofielen voor ggz wonen
zijn hierop beoordeeld en dat heeft ertoe geleid dat alleen het zwaarste ggz zorgprofiel
is uitgesloten van de leveringsvorm pgb. Voor de andere ggz zorgprofielen is, gezien
de kwetsbaarheid van de doelgroep, gekozen voor gewaarborgde hulp.
Zorgkantoren hebben de taak om een maatwerkbeoordeling uit te voeren per verzekerde.
Het zorgkantoor beoordeelt dan of de verzekerde in staat wordt geacht op eigen kracht
of met een vertegenwoordiger de aan het pgb verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde
wijze uit te voeren.
Om de toegang tot het pgb te verbeteren is er door VWS, VNG, ZN en Per Saldo een nieuw
kader voor pgb-vaardigheid ontwikkeld. Middels 10 criteria is beschreven welke taken,
kennis en vaardigheden van belang zijn bij het omgaan met een pgb. Onderdeel van het
kader is een leidraad toetsing die verstrekkers helpt om de geldende criteria te toetsen.
Door het stellen van de juiste vragen kunnen verstrekkers komen tot een goede onderbouwing
voor het al dan niet toekennen van een pgb.
De behoefte aan meer wettelijke mogelijkheden om in voorkomende gevallen het pgb te
weigeren is begrijpelijk, maar dient bezien te worden voor de gehele Wlz-populatie
en niet alleen voor cliënten met een psychische stoornis. Aan zorgkantoren is de uitnodiging
gedaan om met concrete inhoudelijke onderbouwing te komen over waarom bepaalde vraagstukken
daadwerkelijk een knelpunt zijn dat moet worden opgelost. Die gesprekken worden bijvoorbeeld
ook gevoerd vanuit onderwerpen in de Agenda pgb, zoals bij het traject over verantwoordelijkheid
en aansprakelijkheid bij vertegenwoordiging pgb.
De suggesties van ZN voor de toelichting hebben geleid tot enkele tekstaanpassingen,
waarbij het belang van de rol van het zorgkantoor en de gewaarborgde hulp is benadrukt.
Onderdeel I, onder 2
Er zijn 70 mensen met een zorgprofiel LVG wonen met enige behandeling en begeleiding
of LVG wonen met behandeling en begeleiding en een pgb. Die moeten deze mogelijkheid
van pgb behouden. Iemand die vanaf 1 januari 2020 een indicatie voor een van deze
LVG-profielen krijgt, kan geen pgb meer als leveringsvorm kiezen. Hiermee wordt dit
artikel in lijn gebracht met artikel 2.5 van deze regeling. Dat artikel bepaalt dat
zorgprofielen genoemd in artikel 3.2, eerste lid van de regeling alleen mogen worden
verzilverd in een instelling.
Onderdeel K
Onder de AWBZ had het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) de wettelijke taak om
voor het pgb-AWBZ het format van het budgetplan vast te stellen. Deze taak is met
de invoering van de Wlz komen te vervallen. De afgelopen jaren heeft het Zorginstituut
deze taak nog als ‘service’ uitgevoerd. Vanuit de huidige wet- en regelgeving heeft
het Zorginstituut echter geen rol meer bij het pgb-Wlz voor het vaststellen van het
format voor het budgetplan. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft aangegeven deze
verantwoordelijkheid samen met de zorgkantoren over te willen nemen.
Hiertoe is in artikel 5.8, eerste lid, opgenomen dat het zorgkantoor in plaats van
het Zorginstituut het budgetplan vaststelt. Het is niet mogelijk om de taak bij ZN
te beleggen omdat ZN een branchevereniging is en als zodanig geen entiteit in de regelgeving
voor pgb is. De onderliggende werkafspraak is dat de zorgkantoren onder supervisie
van ZN het format zullen vaststellen, waarbij ZN het feitelijke beheer op zich zal
nemen.
Onderdeel L
Met onderdeel L wordt een verwijzing naar artikel 8.12 opgenomen in artikel 5.10.
Onderdelen M en CC
In artikel 5.13 zijn de pgb-tarieven op het niveau van de functie-klassen vervallen.
De pgb-Wlz-bedragen worden nu per zorgprofiel bepaald en zijn opgenomen in Bijlage
H. Het indexeringspercentage is voor het komende jaar vastgesteld op 1,82%.
In 2019 hebben budgethouders die wonen in een kleinschalig wooninitiatief en geïndiceerd
zijn voor een zorgprofiel in sector Verpleging en Verzorging een verhoging van € 4.000
gekregen op hun pgb. Deze ophoging vloeit voort uit het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg
dat ook geldt voor pgb-gefinancierde wooninitiatieven in de VV-sector. Bij de introductie
van deze ophoging is aangegeven dat voor de periode na 2019 onderzocht werd op welke
wijze de toekenning van de kwaliteitsgelden aan het wooninitiatief vorm kan krijgen.
Gebleken is dat het niet nodig is om wijzigingen door te voeren die specifiek zien
op deze kwaliteitsgelden en dat het wenselijker is dat gekeken wordt naar andere vormen
van sturing voor het gehele pgb. Daarom wordt de toekenning van de kwaliteitsmiddelen
in 2020 en verder onder dezelfde voorwaarden voortgezet. Het jaarbedrag is geïndexeerd.
Door het bedrag niet langer slechts voor 1 jaar toe te kennen worden zorgaanbieders
ook beter in staat gesteld om duurzaam extra personeel aan te trekken.
Onderdelen N, AA en CC
Aangezien voor artikel 5.13 de relevante bedragen zijn opgenomen in Bijlage H, is
ervoor gekozen ook de bedragen in het eerste lid van artikel 5.13a op te nemen in
een bijlage (Bijlage I). Het betreft hier de bedragen voor de verzekerden die op grond
van overgangsrecht nog tijdelijk een pgb ontvangen op basis van een indicatie in termen
van functies en klassen. Het tweede en derde lid vervallen aangezien er voor deze
verzekerden geen overheveling van huishoudelijke hulp aan de orde is. Het vierde lid
is ongewijzigd opgenomen in artikel 9.3d.
Onderdeel O
Het eerste lid van artikel 5.14 vervalt, omdat in artikel 5.13 de pgb-bedragen genoemd
in artikel 5.15a zijn geïndexeerd. Voor de verzekerden die op grond van overgangsrecht
nog tijdelijk een pgb ontvangen op basis van een indicatie in termen van functies
en klassen, is dit lid ongewijzigd opgenomen in artikel 9.3d.
Het tweede lid vervalt omdat de strekking daarvan in artikel 5.1e is opgenomen. De
verzekerden die op grond van overgangsrecht nog tijdelijk een pgb ontvangen op basis
van een indicatie in termen van functies en klassen hebben geen indicatie in termen
van een zorgprofiel of zorgzwaartepakket. Voor hen is geen meerzorg aan de orde. De
bepaling is daarom ook niet overgenomen in artikel 9.3d.
Onderdelen P, Q en R
Deze onderdelen betreffen indexatie van bedragen. In artikel 5.15 wordt het garantiebedrag
geïndexeerd en het bedrag genoemd in artikel 5.15a. In artikel 5.17 wordt het bedrag
dat wordt toegekend aan een verzekerde die woont in een kleinschalig wooninitiatief
geïndexeerd.
Onderdelen S en T
De termijnen die zijn vastgesteld ten behoeve van de informatie-uitwisseling tussen
de Wlz-uitvoerder en het CAK in de artikelen 7.12 (aanvang zorg) en 7.14 (bestandsvergelijking
Wlz-uitvoerder – CAK) zagen in de praktijk reeds ook op herzieningen. Dit is verduidelijkt
in deze artikelen. In artikel 7.14 wordt daarmee verwezen naar de gehele taakuitoefening
van het CAK die door de bestandvergelijking meer zorgvuldig kan worden uitgevoerd.
Onderdelen U en V
Het Wlz-kader 2018 is in de voorlopige kaderbrief Wlz 20204 met terugwerkende kracht met € 10 miljoen verhoogd om de geleverde zorg in 2018 volledig
te kunnen bekostigen. Met de onderdelen U en V wordt deze wijziging doorgevoerd in
de Regeling langdurige zorg.
Onderdelen W en X
Het Wlz-kader 2019 is in de voorlopige kaderbrief Wlz 20205 en de definitieve kaderbrief Wlz 20206 verhoogd. Met de onderdelen W en X wordt deze wijziging doorgevoerd in de Regeling
langdurige zorg.
Onderdeel Y
Met onderdeel Y worden de plafondbedragen voor 2020 opgenomen. De basis hiervoor wordt
gevormd in de definitieve kaderbrief Wlz 20207.
Onderdeel Z
Het vangnet Wlz-indiceerbaren vervalt per 1 januari 2020. De betreffende artikelen
kunnen daarom vervallen.
Onderdeel AA
Voor ongeveer 50 mensen die wonen in een ADL-woning zou de zorg en ondersteuning buiten
de woning (en de zorg die zo specifiek is dat de ADL-aanbieder deze binnen de woning
niet kan leveren) per 1 januari 2020 van de Wlz overgaan naar de Zvw en de Wmo.
Om de overgang van deze ongeveer 50 cliënten soepel te laten verlopen wordt het overgangsrecht
met een half jaar verlengd. De zorg buitenshuis (en de zorg die zo specifiek is dat
de ADL-aanbieder deze niet kan leveren) wordt voor hen tot 1 juli 2020 vanuit de Wlz
betaald. Voor de overgang van de Wlz naar Zvw en Wmo zijn nieuwe indicaties nodig.
Zorgverzekeraars Nederland heeft afspraken gemaakt met de Vereniging van Nederlandse
gemeenten over een soepele overgang. Afgesproken is dat een wijkverpleegkundige en
de gemeente samen in gesprek gaan met de cliënt. Na de toekenning van de nieuwe indicaties
zullen de bewoners met een persoonsgebonden budget nieuwe contracten moeten afsluiten.
Dat is nodig omdat de zorg vanuit andere wetten geleverd wordt. Om dit proces zorgvuldig
te doorlopen, is gebleken dat hiervoor meer tijd nodig is.
Aan artikel 9.3d worden daarnaast twee bepalingen uit artikel 5.13a opgenomen die
nog tijdelijk van toepassing moeten blijven.
Artikel II
Alle wijzigingen treden per 1 januari 2020 in werking. Hiermee wordt aangesloten bij
de vaste verandermomenten.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge