TOELICHTING
Algemeen
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op grond van artikel 142 van
de Pensioenwet en artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB)
vrijstelling verlenen van de in artikel 138 van de Pensioenwet en artikel 133 van
de WVB genoemde termijn van tien jaar en van het aantal van zes meetmomenten zoals
genoemd in artikel 140 van de Pensioenwet en artikel 135 van de WVB. De minister kan
de vrijstelling verlenen na overleg met De Nederlandsche Bank (DNB) als sprake is
van een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal pensioenfondsen
niet kan voldoen aan de bij wet gestelde eisen aan het vereist eigen vermogen en het
minimaal vereist eigen vermogen. Van zo’n uitzonderlijke economische situatie is nu
sprake. Ik heb daarom, na overleg met DNB, besloten onder voorwaarden vrijstelling
te verlenen voor de hersteltermijn van tien jaar en van het gestelde aantal van zes
meetmomenten voor pensioenfondsen die van deze regeling gebruik maken.
Vereist eigen vermogen en minimaal vereist eigen vermogen
Omwille van de bescherming van pensioendeelnemers1 zijn in Europese en nationale wetgeving regels gesteld aan de uitvoering van pensioenregelingen.
Deze regels zien op het bestuur van pensioenfondsen en informatieverstrekking aan
de deelnemers, maar ook op het financiële beheer van het pensioenvermogen. Kern van
de regels voor het financiële beheer is dat pensioenfondsen genoeg vermogen bezitten
om pensioenen voor huidige en toekomstige generaties met een hoge mate van zekerheid
te kunnen uitkeren. Deze regels betreffen onder andere de verplichting tot het aanhouden
van een vereist eigen vermogen en een minimaal vereist eigen vermogen.
Vereist eigen vermogen
Pensioenfondsen zijn allereerst verplicht om een vereist eigen vermogen aan te houden. De hoogte van het vereist eigen vermogen is fondsspecifiek en afhankelijk
van bijvoorbeeld het beleggingsbeleid en het deelnemersbestand van een pensioenfonds.
Indien een pensioenfonds niet voldoet aan het vereist eigen vermogen moet het een
herstelplan indienen, waarin het pensioenfonds aangeeft hoe zij van plan is in maximaal
tien jaar wel te voldoen aan het vereist eigen vermogen. Indien de dekkingsgraad van
een pensioenfonds zodanig is gedaald dat herstel tot het vereist eigen vermogen binnen
tien jaar niet mogelijk is (de zogenoemde ‘kritische dekkingsgraad’), zal het pensioenfonds
maatregelen moeten nemen zoals een korting, een premiestijging of een verlaging van
de opbouw. Een eventuele korting mag over maximaal 10 jaar worden uitgesmeerd waarbij
alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is.
|
Minimaal vereist eigen vermogen
Het vereist eigen vermogen kent, voor uitkeringsovereenkomsten, een minimum van ongeveer
104,3%. De Pensioenwet staat toe dat pensioenfondsen gedurende vijf jaar (zes meetmomenten)
minder eigen vermogen hebben. Als een pensioenfonds op het zesde achtereenvolgende
meetmoment te weinig vermogen heeft, moet het een maatregel nemen waardoor de dekkingsgraad
stijgt tot het minimaal vereist eigen vermogen van 104,3%. Dit kan een onvoorwaardelijke
verlaging van de pensioenaanspraken en -rechten zijn. Deze korting mag eventueel gespreid
worden doorgevoerd gedurende de termijn die gebruikt wordt voor het herstelplan.
|
De financiële situatie van een groot aantal pensioenfondsen is kwetsbaar. Eind oktober
schommelde de gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen rond de 100%. Dat betekent
dat een groot aantal pensioenfondsen een dekkingsgraad heeft die ligt onder het minimaal
vereist eigen vermogen. Er bestaan echter grote verschillen in de financiële gezondheid
van pensioenfondsen; sommige fondsen worden geconfronteerd met een dreiging van korting,
andere fondsen staan er financieel beter voor.
Uitzonderlijke economische situatie
De financiële situatie van een groot aantal pensioenfondsen is kwetsbaar. Uit het
onderstaande figuur volgt dat de gemiddelde dekkingsgraad schommelt rond 100%.
Er is veel diversiteit onder de fondsen; sommige fondsen worden geconfronteerd met
een dreiging van korting, andere fondsen staan er financieel beter voor. De gevolgen
van twee financiële crises, de stijging van de levensverwachting, lage premiedekkingsgraden
en de dalende rente hebben de reserves bij veel fondsen laten slinken.
Vaak wordt de lage rente genoemd als oorzaak van de slechte financiële positie van
pensioenfondsen. Dit is echter geen nieuw fenomeen, de rente kent immers al decennialang
een dalende trend en is al jarenlang laag. Dat de nominale lange termijn rente negatief
is geworden is echter wel nieuw. De rente heeft zowel invloed op de berekening van
de verplichtingen van een pensioenfonds, als op de waarde van de bezittingen van een
pensioenfonds. Een tweede oorzaak van de verslechterde financiële positie van pensioenfondsen
is de lage premiedekkingsgraad van pensioenfondsen. De premiedekkingsgraad geeft aan
in hoeverre een pensioenaanspraak kostendekkend wordt ingekocht. In de berekening
van de kostendekkende premie mogen fondsen rekenen met een verwacht rendement, in
plaats van met de risicovrije rentetermijnstructuur, waardoor de premie gedempt wordt
en dus lager kan worden vastgesteld. Veel pensioenfondsen hebben ervoor gekozen de
premie te dempen. De premiedekkingsgraad voor deze pensioenfondsen ligt ver onder
de 100%. Door deze twee oorzaken is de financiële positie van veel fondsen de afgelopen
jaren niet hersteld.
De situatie van de lage rente is dus niet uniek. Wat wel bijzonder is, is dat we in
een situatie van negatieve rentes terecht gekomen zijn wanneer het gaat om rentes
met lange looptijden. Daarbij is de rente niet alleen laag, maar de rente met lange
looptijd kende afgelopen zomer ook een zeer sterke daling. De zeer sterke daling van
de lange termijn rente heeft sinds medio dit jaar de dekkingsgraden snel doen dalen.
De afgelopen maanden kent de rente met lange looptijd een stijgende lijn, hetgeen
de volatiliteit van de rente aangeeft.
Verwachte impact
Als de actuele dekkingsgraad van een pensioenfonds zodanig laag is dat een pensioenfonds
niet meer binnen tien jaar kan toegroeien naar het vereist eigen vermogen, zal het
een korting moeten opnemen in het herstelplan. Die korting mag worden gespreid over
de looptijd van het herstelplan. Indien de korting wordt gespreid moet in verband
met de eis van tijdsevenredig herstel de eerste korting altijd worden doorgevoerd
binnen het eerste hersteljaar van het (geactualiseerde) herstelplan. De in het herstelplan
opgenomen kortingen voor de latere jaren zijn voorwaardelijk. Op basis van de cijfers
per eind oktober 2019 zouden mogelijk 27 pensioenfondsen een voorwaardelijke korting
moeten doorvoeren op basis van het vereist eigen vermogen. Indien al deze pensioenfondsen
op basis van de dekkingsgraad op 31 december 2019 een verlaging zouden moeten doorvoeren,
betekent dit dat ongeveer 7,8 miljoen deelnemers en pensioengerechtigden te maken
zouden krijgen met een verlaging van hun pensioenaanspraken of pensioenrechten.
Als de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds zes achtereenvolgende meetmomenten
onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt en hun actuele dekkingsgraad op dat
laatste moment ook, moet het pensioenfonds de pensioenaanspraken en -rechten zodanig
verlagen dat de dekkingsgraad van het pensioenfonds onmiddellijk stijgt tot het minimaal
vereist eigen vermogen. Deze korting is volledig onvoorwaardelijk, maar kan wel worden
gespreid. Op basis van de cijfers per eind oktober van dit jaar geldt dat, als de
dekkingsgraad op 31 december 2019 niet voldoende is hersteld, drie pensioenfondsen
een onvoorwaardelijke korting op basis van het minimaal vereist eigen vermogen moeten
doorvoeren. Deze drie pensioenfondsen vertegenwoordigen gezamenlijk ongeveer 2 miljoen
deelnemers en pensioengerechtigden.
Pensioenakkoord
Op 5 juni jl. sloten sociale partners en het kabinet een pensioenakkoord om het pensioenstelsel
toekomstbestendig te maken. Een stuurgroep van sociale partners en kabinet is bezig
met de uitwerking van het pensioenakkoord. Op onderdelen zal het nieuwe pensioenstelsel
wezenlijk anders zijn dan ons huidige pensioenstelsel. Zo zullen pensioenverhogingen
en -verlagingen in het nieuwe pensioencontract beter aansluiten bij de recente economische
ontwikkelingen. Daarnaast kent het nieuwe pensioencontract minder zekerheid, daarom
hoeven er geen grote buffers meer opgebouwd te worden. Pensioenaanspraken en -rechten
zullen sneller verhoogd en verlaagd worden. Pensioenverlagingen krijgen daarmee een
ander karakter dan ze op dit moment hebben. In het huidige pensioenstelsel zijn pensioenverlagingen
immers een ultimum remedium: pas als alle andere maatregelen geen soelaas bieden in
het herstel van de financiële positie, worden de pensioenen verlaagd. In het pensioenakkoord
is eveneens afgesproken dat het nieuwe pensioencontract een harde ondergrens zal kennen,
te weten een dekkingsgraad van 90%. Dat is in het nieuwe pensioencontract een ultieme
grens waarvan we het niet wenselijk vinden als pensioenfondsen daaronder zakken.
Tijdelijke vrijstelling
De uitzonderlijke economische situatie door de gevolgen van de negatieve lange termijn
rente en de zeer sterke daling van deze lange termijn rente afgelopen zomer grijp
ik, gegeven de transitie naar een nieuw pensioenstelsel, aan om pensioenfondsen langer
de tijd te geven om hun financiële positie te verbeteren. De afgelopen jaren hebben
pensioenfondsen hun financiële positie niet kunnen herstellen, waardoor zij op dit
moment niet kunnen voldoen aan de eisen die wettelijk gesteld zijn aan het minimaal
vereist eigen vermogen en/of het vereist eigen vermogen. Met het oog op de transitie
naar een nieuw pensioenstelsel, vind ik het belangrijk om de problemen op korte termijn
die samenhangen met de kwetsbare financiële positie van pensioenfondsen in het licht
te zien van de overgang naar een nieuw pensioenstelsel met andere financiële spelregels.
Ik koppel aan de tijdelijke vrijstelling wel enkele voorwaarden omdat het belangrijk
is dat fondsen niet te ver in onderdekking raken en om te borgen dat de belangen van
alle pensioendeelnemers in acht worden genomen.
Concreet betekent dit dat de hersteltermijn om het vereist eigen vermogen te bereiken
voor die pensioenfondsen voor de duur van één jaar verlengd wordt van tien naar twaalf
jaar. Daarnaast zal een eenmalige vrijstelling gelden van het zesde meetmoment voor
het minimaal vereist eigen vermogen voor pensioenfondsen die naar de stand van de
beleidsdekkingsgraad en dekkingsgraad een onvoorwaardelijke korting moeten doorvoeren.
Dit betekent dat fondsen wier (beleids)dekkingsgraad op het zesde meetmoment op 31 december
2019 onder 104,3% ligt, in 2020 geen korting hoeven door te voeren op grond van het
minimaal vereist eigen vermogen. Gebruik van deze regeling ontslaat pensioenfondsen
overigens niet van hun verplichting om – op termijn – te herstellen naar het minimaal
vereist eigen vermogen oftewel een dekkingsgraad van minimaal 104,3%.
Aan het gebruik van de regeling worden de volgende voorwaarden gekoppeld:
-
1. Als de actuele dekkingsgraad van een pensioenfonds dat van deze regeling gebruik wil
maken, lager is dan 90%, dient het pensioenfonds een onvoorwaardelijke korting door
te voeren zodat de actuele dekkingsgraad direct stijgt tot 90%. De onvoorwaardelijke
korting naar 90% mag gespreid worden doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die
wordt gebruikt voor het herstelplan.
Een pensioenfonds, dat gebruik maakt van de regeling, zal overigens ook een korting
moeten doorvoeren op het moment dat het niet in staat is om binnen de wettelijk maximale
hersteltermijn (van in dat geval 12 jaar) te herstellen naar het vereist eigen vermogen.
-
2. Voorts dient een pensioenfonds bij het indienen van het herstelplan te onderbouwen
waarom het pensioenfonds gebruik wil maken van de verlengde hersteltermijnen of de
vrijstelling van het zesde meetmoment. Het fonds legt daarbij uit waarom het vanuit
het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en
pensioengerechtigden gebruik maakt van de vrijstelling. In zijn besluitvorming kan
het pensioenfonds bijvoorbeeld aandacht besteden aan de te verwachte ontwikkeling
van de dekkingsgraad de komende jaren en de eventuele pensioenverlagingen die daarbij
horen. Maar ook aan de gevolgen voor de premie, de opbouw, ambitie en de financiële
positie van het pensioenfonds de komende jaren. Met andere woorden, een pensioenfonds
zal een eigen, evenwichtige en onderbouwde afweging moeten maken ten aanzien van het
gebruik van deze vrijstellingsregeling.
-
3. Tenslotte dient het pensioenfonds informatie over het gebruik en de onderbouwing van
het genomen besluit aan zijn deelnemers en pensioengerechtigden ter beschikking te
stellen dan wel te verstrekken. De informatie zal de gevolgen van het gebruik van
de vrijstellingsregeling voor de deelnemer inzichtelijk maken.
Een pensioenfonds kan evenwel ook besluiten geen gebruik te maken van de regeling
en een (on)voorwaardelijke korting doorvoeren conform de reguliere wetgeving.
Governance
Bij de keuze om gebruik te maken van de vrijstellingsregeling houdt het pensioenfondsbestuur,
conform artikel 105 van de Pensioenwet dan wel artikel 110b van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling evenwichtige belangenafweging in acht. In het vijfde lid van
artikel 8 is specifiek geregeld dat een pensioenfonds moet onderbouwen waarom het
van oordeel is dat het in het belang is van deelnemers, gewezen deelnemers, andere
aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden gebruik maakt van de vrijstellingsregeling.
Bij de termijn voor het herstelplan is dit in aanvulling van de al bestaande verplichting
om te onderbouwen waarom voor een bepaalde looptijd van een herstelplan is gekozen.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat voor zover bij het pensioenfonds sprake is
van een belanghebbendenorgaan dit orgaan betrokken dient te worden bij de vaststelling
van een herstelplan als gevolg van het wettelijke instemmingsrecht van artikel 115c,
negende lid, van de Pensioenwet. Hiermee wordt geborgd dat belanghebbenden, die in
geval van een belanghebbendenorgaan geen zitting hebben in het bestuur, inspraak hebben.
Regeldruk
Indien een pensioenfonds gebruik maakt van de regeling, zal het informatie over de
gevolgen hiervan ter beschikking moeten stellen dan wel moeten verstrekken aan zijn
deelnemers. Dit zal kosten met zich meebrengen. Hiertegenover staat dat wanneer een
pensioenfonds besluit om geen gebruik te maken van de regeling, en daardoor een verlaging
van de pensioenaanspraken en pensioenrechten moet doorvoeren, het pensioenfonds schriftelijk
informatie zal moeten verstrekken over deze verlaging. Gebruik van de regeling leidt
ertoe dat er in veel gevallen geen verlaging van pensioenaanspraken en -rechten doorgevoerd
hoeft te worden, hetgeen daardoor een regeldrukverlagend effect heeft.
Tot slot
Ik ben mij er ten volle van bewust dat de toepassing van deze regeling mogelijk niet
alle kortingen op grond van het minimaal vereist eigen vermogen dan wel het vereist
eigen vermogen kan voorkomen. Eventuele resterende kortingen kunnen lager uitvallen
bij gebruik van deze ministeriële regeling.
Het gebruik van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen van de genoemde termijn
van tien jaar en van het gestelde aantal van zes meetmomenten laat onverlet dat de
overige bepalingen met betrekking tot het herstelplan van toepassing zijn.
De voorliggende regeling is tijdelijk en vervalt met ingang van 30 december 2020.
Artikelsgewijs
In een nieuw artikel 8 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
is de regeling opgenomen waarmee fondsen vrijstelling krijgen van de maximale termijn
van tien jaar voor het opstellen van een herstelplan en van het aantal van zes meetmomenten
voor de maatregel ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV-maatregel).
Op grond van het eerste lid krijgt een fonds vrijstelling van de termijn van tien
jaar indien het fonds op 31 december 2019 een dekkingsgraad heeft waardoor het fonds
niet binnen tien jaar het niveau van het vereist eigen vermogen kan bereiken zonder
kortingen door te voeren, het de voorwaarden die in artikel 8 staan in acht neemt
en een herstelplan indient met een looptijd van maximaal twaalf jaar.
In het tweede lid is geregeld dat een fonds dat op 31 december 2019 bij de jaarlijkse
vaststelling van de beleidsdekkingsgraad voor het zesde opeenvolgende maal een beleidsdekkingsgraad
heeft die ligt onder het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen en die op
dat tijdstip ook een dekkingsgraad heeft onder dat niveau, vrijgesteld wordt van het
aantal van zes vaststellingsmomenten alvorens een MVEV-maatregel moet worden toegepast
en dat, in plaats van het aantal van zes, een aantal van zeven vaststellingsmomenten
geldt voor de MVEV-maatregel. Een fonds wordt vrijgesteld als het een herstelplan
indient met inachtneming van de voorwaarden in artikel 8.
Een fonds moet een MVEV-maatregel toepassen als de beleidsdekkingsgraad die is vastgesteld
op zes achtereenvolgende meetmomenten (voor het herstelplan) ligt onder het minimaal
vereist eigen vermogen en de dekkingsgraad op dat laatste meetmoment ook onder het
minimaal vereist eigen vermogen ligt. Dat voor een fonds dat gebruik maakt van de
vrijstelling een aantal van zeven geldt betekent voor de toepassing van artikel 140
van de Pensioenwet en artikel 135 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling dat
dit fonds indien het op 31 december 2020 voor de zevende opeenvolgende maal een beleidsdekkingsgraad
heeft onder het minimaal vereist eigen vermogen (en een dekkingsgraad onder dat niveau)
de MVEV-maatregel moet toepassen om de dekkingsgraad te brengen op het niveau van
het minimaal vereist eigen vermogen, veelal 104,3%.
Fondsen kunnen van beide vrijstellingen gebruik maken, van een van beide of van geen
van beide.
Voor beide vrijstellingen gelden de voorwaarden in het derde en vierde lid. Een fonds
dat op 31 december 2019 een (niet-gemiddelde) dekkingsgraad heeft waarbij de technische
voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, moet maatregelen nemen
om direct de dekkingsgraad op het niveau te brengen waarbij de technische voorzieningen
wel voor 90% door waarden worden gedekt. Als het bij die maatregelen om kortingen
gaat worden deze direct in de technische voorzieningen verwerkt en ofwel direct doorgevoerd,
ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die
wordt gebruikt voor het herstelplan dat is opgesteld (maximaal twaalf jaar als het
eerste lid van toepassing is en maximaal tien jaar als alleen het tweede lid van toepassing
is).
Het fonds moet een geactualiseerd herstelplan vaststellen en voorleggen aan DNB vóór
1 april2. In dat herstelplan is de kortingsmaatregel tot 90% opgenomen. Zodra het fonds het
besluit tot een onvoorwaardelijke korting heeft genomen (en de daarvoor geldende interne
procedure is gevolgd) wordt deze in de technische voorzieningen verwerkt waardoor
de dekkingsgraad weer 90% wordt. Dit moet gebeuren binnen zes maanden na het meetmoment.
Het doorvoeren of effectueren van de korting in de pensioenaanspraken en pensioenrechten
kan vervolgens direct of evenredig gespreid in de tijd (met inachtneming van de wettelijke
termijnen voor het informeren van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden en
het realiseren van kortingen3). Voor het spreiden van de kortingen kan maximaal de termijn worden gehanteerd die
geldt voor het herstelplan. Bij het spreiden van de kortingen zal de eerste korting
plaatsvinden in het eerste jaar van de looptijd van het herstelplan (uiterlijk 31 december).
De kortingen zijn onvoorwaardelijk en worden dus, ongeacht de dekkingsgraad van het
fonds, in de jaren daarna doorgevoerd.
In het vijfde lid, onderdeel a, is geregeld dat een fonds, in aanvulling op de al
bestaande verplichting om te onderbouwen waarom voor een bepaalde looptijd van een
herstelplan is gekozen, moet onderbouwen waarom het fonds van oordeel is dat het in
het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden
gebruik maakt van de vrijstellingsregeling in het eerste of tweede lid.
In het vijfde lid, onderdeel b, is geregeld dat het fonds informatie over het gebruik
van de regeling en de onderbouwing beschikbaar stelt voor de betrokkenen (bijvoorbeeld
op de website van het fonds) of deze (actief) verstrekt.
In artikel II, eerste lid, is geregeld dat de regeling in werking treedt met ingang
van de dag na de datum van publicatie van de regeling in de Staatscourant. Voor dit
tijdstip is gekozen om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over deze regeling.
In artikel II, tweede lid, is geregeld dat de paragraaf met de vrijstellingsregeling
vervalt met ingang van 30 december 2020. De vrijstellingsregeling is van toepassing
voor een jaar. De vervaldatum 30 december 2020 is gekozen omdat deze regeling niet
van toepassing is op de gevolgen van het vaststellingsmoment 31 december 2020 waarvoor
de normale wettelijke regels van toepassing zijn, met dien verstande dat voor een
fonds dat gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling voor de MVEV-maatregel voor de
toepassing van artikel 140 van de Pensioenwet en artikel 135 van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling een aantal van zeven blijft gelden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees