Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 25 januari 2019, nr. WJZ/18203642, tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met de invoering van een subsidiemodule voor Thematische Technology Transfer

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de artikelen 2, 4, 5, 16, 17, 19, 25, 30, vierde en vijfde lid, 33, 34, eerste lid, 42 en 44 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.10.1, eerste lid, komt de begripsbepaling ‘achtergestelde vordering’ te luiden:

achtergestelde vordering:

vordering van een startersfonds ten laste van een technostartersvennootschap:

  • a. die het startersfonds heeft verkregen door in het kader van een participatie aan de technostartersvennootschap geld ter leen te verstrekken;

  • b. die met instemming van de crediteur een lagere rang inneemt dan alle andere, niet achtergestelde vorderingen op de debiteur als bedoeld in artikel 277, tweede lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

  • c. waarop de debiteur krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening eerst verplicht is rente en aflossing te betalen nadat alle andere op dat moment bestaande niet achtergestelde vorderingen op de debiteur zijn voldaan;

  • d. terwijl ingevolge de vorenbedoelde akte van geldlening de crediteur afstand heeft gedaan van alle rechten tot verrekening van de rente en aflossing;.

B

Na titel 3.21 wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 3.22. Thematische Technology Transfer

Artikel 3.22.1. Algemene begripsomschrijvingen
  • 1. In deze titel wordt verstaan onder:

    achtergestelde vordering:

    vordering van een thematisch technology transferfonds ten laste van een kennisstarter:

    • a. die het thematisch technology transferfonds heeft verkregen door in het kader van een participatie aan de kennisstarter geld ter leen te verstrekken;

    • b. die met instemming van de crediteur een lagere rang inneemt dan alle andere, niet achtergestelde vorderingen op de debiteur als bedoeld in artikel 277, tweede lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c. waarop de debiteur krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening eerst verplicht is rente en aflossing te betalen nadat alle andere op dat moment bestaande niet achtergestelde vorderingen op de debiteur zijn voldaan;

    • d. terwijl ingevolge de vorenbedoelde akte van geldlening de crediteur afstand heeft gedaan van alle rechten tot verrekening van de rente en aflossing;

    begeleidingskosten:

    kosten die een thematisch technology transferfonds maakt voor de inhoudelijke begeleiding van kennisstarters;

    converteerbare lening:

    geldlening, steeds resulterend in een achtergestelde vordering, van een thematisch technology transferfonds aan een kennisstarter die door het thematisch technology transferfonds geconverteerd kan worden in aandelen in het kapitaal van de kennisstarter;

    desinvesteringsperiode:

    periode waarbinnen een thematisch technology transferfonds de participaties vervreemdt of overdraagt;

    eerste commerciële verkoop:

    eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen;

    fondsbeheerder:

    feitelijke uitvoerder van een fondsplan, zijnde een door het thematisch technology transferfonds daartoe gecontracteerde derde;

    fondspartij:

    onafhankelijke particuliere investeerder die direct of indirect particuliere geldelijke middelen inbrengt in een thematisch technology transferfonds en die tevens direct of indirect als aandeelhouder, hoofdelijk aansprakelijk vennoot, lid of oprichter een belang heeft in het thematisch technology transferfonds;

    fondsperiode:

    periode bestaande uit de investeringsperiode en de desinvesteringsperiode;

    fondsplan:

    fondsplan als bedoeld in artikel 3.22.7, vierde lid;

    informal investor:

    particulier die, al dan niet via een kapitaalvennootschap waarvan hij enig aandeelhouder is, voor eigen rekening en risico participeert en investeert in ondernemingen;

    inkomsten:

    op geld waardeerbare voordelen die een thematisch technology transferfonds heeft verkregen uit een participatie, waaronder dividend, rente, aflossingen, opties, de prijs waartegen de participatie is vervreemd, de prijs waartegen de participatie door de desbetreffende kennisstarter is ingekocht of terugbetaald en de liquidatie-uitkering;

    investeringsbudget:

    financiële middelen die een thematisch technology transferfonds beschikbaar heeft of zal hebben en die bestemd zijn om de verkrijgingprijs van participaties te voldoen;

    investeringsperiode:

    periode gedurende welke een thematisch technology transferfonds activiteiten verricht ter verkrijging van nieuwe participaties;

    kennisoverdracht:

    kennisoverdracht als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 15, onder v, van het O&O&I-steunkader;

    kennisoverdrachtplan:

    kennisoverdrachtplan als bedoeld in artikel 3.22.7, derde lid;

    kennisstarter:

    rechtspersoon die een onderneming drijft in de vorm van een kapitaalvennootschap en die:

    • a. een substantieel deel van zijn activiteiten in Nederland uitvoert;

    • b. voldoet aan de definitie van niet-beursgenoteerde kmo, bedoeld in artikel 2, onderdelen 2 en 76, en bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening en ten tijde van de eerste verstrekking van risicokapitaal door een thematisch technology transferfonds op grond van deze titel niet actief is en is geweest op een markt; en

    • c. voor eigen rekening en risico producten, processen of diensten, niet zijnde adviezen, verkoopt en levert of gaat verkopen en leveren, die zijn gebaseerd op een nieuwe technische vinding of een nieuwe toepassing van bestaande technologie, voortkomend uit onderzoek van een onderzoeksorganisatie;

    managementkosten:

    kosten die een thematisch technology transferfonds maakt voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties, met uitzondering van de begeleidingskosten en de verkrijgingprijs van de participaties;

    netto-inkomsten:

    inkomsten van een thematisch technology transferfonds minus de eventuele marktconforme prestatieafhankelijke beloning voor de fondsbeheerder;

    onafhankelijke particuliere investeerder:

    onafhankelijke particuliere investeerder als bedoeld in artikel 2, onderdeel 72, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    participatie:

    risicokapitaal in de vorm van:

    • a. aandelen in het kapitaal van een kennisstarter die een thematisch technology transferfonds rechtstreeks van de kennisstarter heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen in geld, of door omzetting van een converteerbare lening;

    • b. aandelen in het kapitaal van een kennisstarter als bedoeld onder a in combinatie met een achtergestelde vordering; of

    • c. een uit een converteerbare lening voortvloeiende achtergestelde vordering;

    referentierente:

    referentiepercentage als bedoeld in de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PbEU 2008, C 14), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland, en vermeerderd met vier procentpunten;

    starter:

    natuurlijke persoon die voorbereidingen treft voor de oprichting van een kennisstarter;

    thematisch consortium:

    onderzoeksorganisatie met rechtspersoonlijkheid opgericht door ten minste drie onderzoeksorganisaties die niet tot dezelfde groep behoren ten behoeve van de uitvoering van een kennisoverdrachtplan;

    thematisch technology transferfonds:

    kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die blijkens de akte waarbij zijn statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst waarbij hij is ingesteld uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan kennisstarters die actief zijn binnen één thema teneinde winst te behalen;

    thematisch technology transferplan:

    thematisch technology transferplan als bedoeld in artikel 3.22.7, eerste lid, onderdeel d;

    TTT-samenwerkingsverband:

    TTT-samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.22.2, tweede lid;

    validatieproject:

    validatieproject als bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, onderdeel e.

  • 2. Voor de toepassing van deze titel wordt als financier aangewezen een thematisch technology transferfonds.

Artikel 3.22.2. Subsidieaanvraag
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een TTT-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een thematisch technology transferplan.

  • 2. Een TTT-samenwerkingsverband is een samenwerkingsverband dat bestaat uit:

    • a. ten minste drie onderzoeksorganisaties of een thematisch consortium; en

    • b. een thematisch technology transferfonds.

  • 3. De subsidie voor een onderzoeksorganisatie is bestemd voor het uitvoeren van de volgende activiteiten uit een kennisoverdrachtplan:

    • a. activiteiten ter bevordering van aanwending van kennis binnen het thema waarover de betreffende onderzoeksorganisatie beschikt, met betrekking tot:

      • 1°. het beoordelen in hoeverre deze kennis geschikt is voor economische of maatschappelijke benutting;

      • 2°. het zoeken naar starters, kennisstarters, andere ondernemingen en maatschappelijke organisaties om de onder 1° bedoelde kennis toe te passen en het stimuleren van het gebruik van deze kennis, voor zover deze activiteiten niet bestaan uit advisering op individuele basis;

    • b. het verwerven van rechten van intellectueel eigendom met het oog op het verlenen van gebruiksrechten of latere overdracht daarvan;

    • c. activiteiten ten behoeve van het creëren van spin-offs;

    • d. activiteiten gericht op:

      • 1°. samenwerking en informatiedeling binnen het thematisch consortium of tussen de onderzoeksorganisaties in het TTT-samenwerkingsverband;

      • 2°. openbare bekendheid geven aan het thematisch consortium of aan de samenwerking tussen de onderzoeksorganisaties in het TTT-samenwerkingsverband;

      • 3°. brede verspreiding van de resultaten en tussenresultaten van de gesubsidieerde activiteiten op een niet-exclusieve en niet-discriminerende basis;

    • e. het onfhankelijk uitvoeren van validatieprojecten die bestaan uit activiteiten gericht op het technisch of klinisch verbeteren van een product, procedé of dienst om de resultaten van deze activiteiten over te dragen voor bedrijfsmatige toepassing.

  • 4. De subsidie voor een thematisch technology transferfonds is bestemd voor:

    • a. het verkrijgen van participaties in het kader van het uitvoeren van een fondsplan; en

    • b. de in het kader van het fondsplan, bedoeld onder a, gemaakte managementkosten.

  • 5. De subsidie, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, wordt verstrekt in de vorm van een geldlening op basis van een overeenkomst.

  • 6. De subsidie aan een onderzoeksorganisatie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen acht weken na dagtekening van de beschikking de overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen tussen de Staat en het thematisch technology transferfonds dat deelneemt aan het TTT-samenwerkingsverband.

Artikel 3.22.3. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, bedraagt 100 procent van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste € 2.500.000 per aanvraag en maximaal de helft van de subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid.

  • 2. De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, onderdeel b, bedraagt ten hoogste € 32.000 per octrooiaanvraag.

  • 3. De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, onderdeel e, bedraagt ten hoogste € 25.000 per validatieproject.

  • 4. De geldlening, bedoeld in artikel 3.22.2, vijfde lid, die op grond van de overeenkomst van geldlening geleend kan worden, bedraagt maximaal 90 procent van het investeringsbudget, doch ten hoogste € 5.300.000.

  • 5. De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel b, bedraagt 100 procent van de managementkosten, doch ten hoogste € 200.000.

Artikel 3.22.4. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.22.5. Afwijzingsgronden
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. het thema waarop het thematisch technology transferplan gericht is, onvoldoende aantoonbaar sterk potentieel heeft, vanuit een excellente wetenschappelijke basis, voor innovaties van processen, producten of diensten met een hoge economisch en maatschappelijk toegevoegde waarde;

    • b. het thematisch technology transferplan onvoldoende is onderbouwd;

    • c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat het thematisch technology transferplan naar behoren wordt uitgevoerd;

    • d. uit de aanvraag niet of onvoldoende blijkt hoe de subsidieaanvragers zullen voldoen aan de toepasselijke subsidieverplichtingen, bedoeld in de artikelen 3.22.8 en 3.22.9;

    • e. onvoldoende aannemelijk is dat het thematisch technology transferfonds gedurende de fondsperiode daadwerkelijk beschikt over de middelen die de fondspartij of fondspartijen aan het investeringsbudget bijdraagt of bijdragen;

    • f. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen bij het thematisch technology transferfonds de capaciteiten hebben voor het verkrijgen van participaties en voor het beheer hiervan op een wijze zoals bij participatiemaatschappijen gebruikelijk is;

    • g. de belangen van de Staat kunnen worden geschaad bij de uitvoering van het fondsplan.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, voor het uitvoeren van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, is zes jaar.

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid beslist de minister afwijzend op het deel van een aanvraag dat ziet op subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel b, indien de subsidie voor deze activiteiten niet op grond van de algemene de-minimisverordening verstrekt kan worden.

Artikel 3.22.6. Rangschikking
  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het kennisoverdrachtplan meer gebaseerd is op een helder afgebakend thema, waar de meest relevante en excellente onderzoeksgroepen van de onderzoeksorganisaties binnen het thema aan verbonden zijn en het plan meer bijdraagt aan het realiseren van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken en het creëren van economische impact;

    • b. het thematisch consortium respectievelijk de onderzoeksorganisaties in het TTT-samenwerkingsverband meer in verbinding staat of staan met andere onderzoeksorganisaties of kennisinstellingen, kennisstarters, andere ondernemingen, investeerders en maatschappelijke organisaties rondom het thema;

    • c. het aannemelijker is dat de in het kennisoverdrachtplan beschreven activiteiten bijdragen aan kennisoverdracht en met name het ontstaan van kennisstarters waarin onder andere door het thematisch technology transferfonds in het TTT-samenwerkingsverband met risicokapitaal geïnvesteerd kan worden;

    • d. de kwaliteit van de uitvoering van het kennisoverdrachtplan hoger is, mede gelet op de samenstelling, competenties en het netwerk van het team dat het plan feitelijk uitvoert;

    • e. het thematisch technology transferfonds meer kan steunen op relevante ervaring en deskundigheid;

    • f. het fondsplan meer bijdraagt aan de opbouw van succesvolle kennisstarters; en

    • g. het fondsplan doelmatiger is ingericht.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 3.22.7. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie op grond van deze titel bevat ten minste:

    • a. gegevens over de subsidieaanvragers, waaronder de namen van de organisaties, de nummers waarmee de ondernemingen zijn geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, de post- en bezoekadressen en de rekeningnummers;

    • b. gegevens over het thematisch technology transferfonds als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. gegevens over de contactpersoon bij de penvoerder, waaronder de naam, het telefoonnummer, het e-mailadres en het postadres;

    • d. een thematisch technology transferplan, bestaande uit een kennisoverdrachtplan en een fondsplan met dezelfde thematische focus, en een omschrijving van de samenhang tussen deze twee plannen;

    • e. de gegevens en onderbouwing van het thematisch technology transferplan, waaronder de start- en einddata, de begrotingen en de omvang van de gevraagde subsidie;

    • f. de de-minimisverklaring(en) van de fondspartij(en), ten behoeve van de subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel b.

  • 2. Indien een subsidieaanvrager een thematisch consortium is, bevat de aanvraag voor subsidie tevens:

    • a. de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van de onderzoeksorganisaties die het thematisch consortium hebben opgericht; en

    • b. de statuten van het thematisch consortium.

  • 3. Een kennisoverdrachtplan is een plan van het thematisch consortium respectievelijk de onderzoeksorganisaties in het TTT-samenwerkingsverband, dat bestaat uit een samenhangend geheel van activiteiten die kennisoverdracht bevorderen rondom een thema en dat een looptijd heeft van ten minste vijf jaar.

    In het kennisoverdrachtplan is tevens opgenomen hoe wordt omgegaan met het verwerven en overdragen van rechten van intellectueel eigendom en het verlenen van gebruiksrechten en, in geval het TTT-samenwerkingsverband bestaat uit een thematisch technology transferfonds en drie of meer onderzoeksorganisaties, hoe de onderzoeksorganisaties de daadwerkelijke samenwerking zullen inrichten.

  • 4. Een fondsplan is een plan van het thematisch technology transferfonds tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten, die bestaan uit het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties en het begeleiden van de kennisstarters.

  • 5. De ontvangers van de subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, dienen uiterlijk 12 weken voorafgaand aan een nieuwe projectjaar een jaarplan in, dat een nadere beschrijving bevat van de subsidiabele activiteiten die gedurende het daarop volgende jaar worden verricht ter uitvoering van het kennisoverdrachtplan, inclusief een jaarbegroting.

Artikel 3.22.8. Subsidieverplichtingen onderzoeksorganisaties
  • 1. Een onderzoeksorganisatie investeert alle winst uit de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, opnieuw in de primaire activiteiten, bedoeld in paragraaf 2.1.1, onderdeel 19, onder a, van het O&O&I-steunkader, van de onderzoeksorganisatie.

  • 2. Een onderzoeksorganisatie voert met betrekking tot de financiering van en de kosten en inkomsten uit economische activiteiten een gescheiden boekhouding.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, bevoordelen geen individuele bedrijven.

  • 4. Opdrachtverlening aan een derde voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, of een deel daarvan, vindt plaats op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven.

  • 5. De activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, onderdeel a, onder 2°, zijn voor een ieder zonder onderscheid toegankelijk.

  • 6. De activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, onderdeel c, worden alleen binnen de onderzoeksorganisatie zelf uitgevoerd.

  • 7. De overdracht van of de verlening van gebruiksrechten voor de resultaten van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, gebeurt tegen transparante voorwaarden en marktconforme tarieven, overeenkomstig paragraaf 2.2.2, onderdeel 29, van het O&O&I-steunkader.

  • 8. Indien uit de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, een kennisstarter ontstaat, informeert de onderzoeksorganisatie het thematisch technology transferfonds uit het TTT-samenwerkingsverband daarover uiterlijk bij oprichting van deze kennisstarter.

Artikel 3.22.9. Subsidieverplichtingen thematisch technology transferfonds
  • 1. Het thematisch technology transferfonds boekt een deel van de inkomsten uit participaties over aan de minister, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.22.10.

  • 2. Het thematisch technology transferfonds verricht geen andere activiteiten dan de uitvoering van het fondsplan.

  • 3. Het thematisch technology transferfonds doet uitsluitend vervolginvesteringen in een kennisstarter indien:

    • a. het totale bedrag aan risicofinanciering, bedoeld in artikel 21, negende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet wordt overschreden voor de desbetreffende kennisstarter;

    • b. in de mogelijkheid van vervolginvesteringen is voorzien in het oorspronkelijke ondernemingsplan van de desbetreffende kennisstarter;

    • c. de desbetreffende kennisstarter niet verbonden is geraakt in de zin van artikel 3, derde lid, van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening, met een andere onderneming dan het thematisch technology transferfonds of een onafhankelijke particuliere investeerder die in het kader van artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening risicofinanciering verschaft, tenzij de nieuwe entiteit voldoet aan de definitie van kmo, bedoeld in artikel 2, onderdeel 2 en bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening; en

    • d. de desbetreffende kennisstarter:

      • 1°. nog steeds niet actief is of is geweest op een markt;

      • 2°. minder dan zeven jaar na zijn eerste commerciële verkoop actief is op een markt en het risicokapitaal dat het thematisch technology transferfonds verstrekt als hefboom dient voor aanvullende verstrekking van risicokapitaal door een of meer onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de desbetreffende kennisstarter, zodat bij de vervolginvestering het totale particuliere deelnemingspercentage minimaal 40 procent bedraagt; of

      • 3°. zeven jaar of langer na de eerste commerciële verkoop actief is op de markt en het risicokapitaal dat het thematisch technology transferfonds verstrekt als hefboom dient voor aanvullende verstrekking van risicokapitaal door een of meer onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de desbetreffende kennisstarter, zodat bij de vervolginvestering het totale particuliere deelnemingspercentage minimaal 60 procent bedraagt.

  • 4. Het thematisch technology transferfonds stelt zeker dat het geld dat de kennisstarter verkrijgt als gevolg van een participatie niet wordt gebruikt om bestaande financiële verplichtingen te herfinancieren.

  • 5. In de overeenkomst van geldlening, bedoeld in artikel 3.22.2, vijfde lid, kunnen verplichtingen worden opgenomen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 6. Een fondsplan van een thematisch technology transferfonds is gebaseerd op de uitgangspunten dat:

    • a. het thematisch technology transferfonds participaties verkrijgt gedurende een investeringsperiode van ten hoogste zes jaar, en deze uiterlijk negen jaar na afloop van de investeringsperiode vervreemdt;

    • b. de totale verkrijgingprijs van de participaties die gedurende de fondsperiode in één kennisstarter wordt geïnvesteerd, ten minste € 25.000 en ten hoogste € 1.500.000 bedraagt;

    • c. de gemiddelde totale verkrijgingprijs van de participaties die het thematisch technology transferfonds gedurende de investeringsperiode per kennisstarter investeert, over alle kennisstarters genomen ten hoogste € 750.000 bedraagt;

    • d. voor achtergestelde vorderingen een rente wordt bedongen die ten minste gelijk is aan de referentierente;

    • e. de relatieve omvang van achtergestelde vorderingen zodanig wordt beperkt dat aan het eind van de fondsperiode ten hoogste 50 procent van het totaal van de verkrijgingsprijs van alle participaties betrekking heeft op achtergestelde vorderingen;

    • f. de participaties verkregen worden in kennisstarters waarvan de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven ten minste redelijk zijn;

    • g. bij de beslissing van het thematisch technology transferfonds inzake de verkrijging van een participatie rekening wordt gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende kennisstarter;

    • h. de participaties verkregen worden in kennisstarters waaraan niet eerder door een participatiemaatschappij risicokapitaal in de vorm van aandelen of een aan eigen vermogen gelijk te stellen lening is verstrekt, behoudens indien:

      • 1°. deze participatiemaatschappij een ander thematisch technology transferfonds is en voor zover het totaal aan verkrijgingsprijzen van de participaties die alle thematisch technology transferfondsen gezamenlijk in de kennisstarter investeren, niet boven € 1.500.000 uitkomt;

      • 2°. deze participatiemaatschappij, niet zijnde een thematisch technology transferfonds, een aan eigen vermogen gelijk te stellen lening voor Proof of Concept doeleinden heeft verstrekt, voor zover het totaal aan risicokapitaal dat verstrekt is aan de kennisstarter door alle participatiemaatschappijen en het thematisch technology transferfonds gezamenlijk het totale bedrag aan risicofinanciering, bedoeld in artikel 21, negende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet overschrijdt;

      • 3°. deze participatiemaatschappij een informal investor is;

    • i. de begeleidingskosten jaarlijks in totaal ten hoogste 10 procent bedragen van het investeringsbudget;

    • j. de fondsbeheerder geen vergoeding voor de begeleiding van kennisstarters bedingt die hoger is dan hetgeen in de markt gebruikelijk is, waarbij de betrekking in ieder geval tijdelijk is en de vergoeding berekend is op basis van een uurtarief dat gebaseerd is op het gebruikelijk loon, bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • k. de fondsbeheerder voor zijn werkzaamheden een marktconforme prestatieafhankelijke beloning verkrijgt.

Artikel 3.22.10. Vergoeding
  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het besluit, van het thematisch technology transferfonds aan de Staat bedraagt 90 procent van de netto-inkomsten.

  • 2. Dit percentage wordt naar rato verlaagd, indien de geldlening minder dan 90 procent van het investeringsbudget uitmaakt.

Artikel 3.22.11. Modelovereenkomst

Het model voor de overeenkomst van geldlening, bedoeld in artikel 3.22.2, vijfde lid, is opgenomen in bijlage 3.22.1.

Artikel 3.22.12. Staatssteun
  • 1. De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, bevat geen staatssteun.

  • 2. De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel a, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel b, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.

Artikel 3.22.13. Voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen
  • 1. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat bij alle op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen die betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten, duidelijk wordt gemaakt dat voor de desbetreffende activiteiten subsidie is verkregen van de minister.

  • 2. De subsidieontvanger verleent medewerking aan voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen met betrekking tot de gesubsidieerde activiteiten door de minister of een door de minister aangewezen derde.

  • 3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden tot één jaar na de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld.

Artikel 3.22.14. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 3.22.1 vervallen met ingang van 1 april 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In de tabel behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2019 wordt na de onderste rij met betrekking tot titel 3.16, vroegefasefinanciering, een rij ingevoegd, luidende:

Titel 3.22 Thematische Technology Transfer

3.22.2

   

01-04-2019 t/m 03-06-2019

€ 24.000.000,–

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 januari 2019

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

BIJLAGE 3.22.1, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3.22.11 VAN DE REGELING NATIONALE EZ-SUBSIDIES

Model geldleningsovereenkomst als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies

GELDLENINGSOVEREENKOMST

Overeenkomst tussen:

  • 1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • 2. ‘AANVRAGER_NAAM’, hierna te noemen: thematisch technology transferfonds;

in aanmerking nemende dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat bij brief met kenmerk ‘RVO KENMERK’, aan ‘AANVRAGER_NAAM’ een subsidie in de vorm van een geldlening heeft verleend ter grootte van maximaal € ‘DOSSIER_GECOMMITTEERD’ op grond van artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel a, en vijfde lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies,

Partijen zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a. achtergestelde vordering:

vordering van het thematisch technology transferfonds ten laste van een kennisstarter:

  • 1°. die het thematisch technology transferfonds heeft verkregen door in het kader van een participatie aan de kennisstarter geld ter leen te verstrekken;

  • 2°. die met instemming van de crediteur een lagere rang inneemt dan alle andere, niet achtergestelde vorderingen op de debiteur als bedoeld in artikel 277, tweede lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

  • 3°. waarop de debiteur krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening eerst verplicht is rente en aflossing te betalen nadat alle andere op dat moment bestaande niet achtergestelde vorderingen op de debiteur zijn voldaan;

  • 4°. terwijl ingevolge de vorenbedoelde akte van geldlening de crediteur afstand heeft gedaan van alle rechten tot verrekening van de rente en aflossing;

b. algemene groepsvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

c. begeleidingskosten:

kosten die het thematisch technology transferfonds maakt voor de inhoudelijke begeleiding van kennisstarters;

d. converteerbare lening:

geldlening, steeds resulterend in een achtergestelde vordering, van het thematisch technology transferfonds aan een kennisstarter die door het thematisch technology transferfonds geconverteerd kan worden in aandelen in het kapitaal van de kennisstarter;

e. desinvesteringsperiode:

periode waarbinnen het thematisch technology transferfonds de participaties vervreemdt of overdraagt, genoemd in artikel 2, tweede lid;

f. eerste commerciële verkoop:

eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen;

g. eigen bijdragen:

particuliere geldelijke middelen die direct of indirect door de fondspartijen in het thematisch technology transferfonds zijn of worden ingebracht en die door het thematisch technology transferfonds daadwerkelijk zijn of worden gebruikt voor het verkrijgen van participaties;

h. fondsbeheerder:

feitelijke uitvoerder van het fondsplan, zijnde een door het thematisch technology transferfonds daartoe gecontracteerde derde;

i. fondspartij:

onafhankelijke particuliere investeerder die eigen bijdragen inbrengt in het thematisch technology transferfonds en die tevens direct of indirect als aandeelhouder, hoofdelijk aansprakelijk vennoot, lid of oprichter een belang heeft in het thematisch technology transferfonds;

j. fondsperiode:

periode bestaande uit de investeringsperiode en de desinvesteringsperiode;

k. fondsplan:

plan van het thematisch technology transferfonds tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten die bestaan uit het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties en het begeleiden van de desbetreffende kennisstarters;

l. informal investor:

particulier die, al dan niet via een kapitaalvennootschap waarvan hij enig aandeelhouder is, voor eigen rekening en risico participeert en investeert in ondernemingen;

m. inkomsten:

op geld waardeerbare voordelen die het thematisch technology transferfonds heeft verkregen uit een participatie, waaronder dividend, rente, aflossingen, opties, de prijs waartegen de participatie is vervreemd, de prijs waartegen de participatie door de desbetreffende kennisstarter is ingekocht of terugbetaald en de liquidatie-uitkering;

n. investeringsbudget:

financiële middelen die het thematisch technology transferfonds beschikbaar heeft of zal hebben en die bestemd zijn om de verkrijgingprijs van participaties te voldoen;

o. investeringsperiode:

periode gedurende welke het thematisch technology transferfonds activiteiten verricht ter verkrijging van nieuwe participaties, genoemd in artikel 2, tweede lid;

p. kapitaalvennootschap:
  • 1°. vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB EG L 65), of

  • 2°. kapitaalvennootschap die ten tijde van de eerste verstrekking van risicokapitaal op grond van deze regeling is ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat bij uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op grond van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden, zoals bedoeld in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;

q. kennisstarter:

rechtspersoon die een onderneming drijft in de vorm van een kapitaalvennootschap en die:

  • 1°. een substantieel deel van zijn activiteiten in Nederland uitvoert;

  • 2°. voldoet aan de definitie van niet-beursgenoteerde kmo, bedoeld in artikel 2, onderdelen 2 en 76, en bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening en ten tijde van de eerste verstrekking van risicokapitaal door het thematisch technology transferfonds op grond van titel 3.22 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet actief is en is geweest op een markt; en

  • 3°. voor eigen rekening en risico producten, processen of diensten, niet zijnde adviezen, verkoopt en levert of gaat verkopen en leveren, die zijn gebaseerd op een nieuwe technische vinding of een nieuwe toepassing van bestaande technologie, voortkomend uit onderzoek van een onderzoeksorganisatie;

r. maximale bedrag van de geldlening:

het maximale uit te lenen bedrag onder deze overeenkomst van geldlening, genoemd in artikel 2, eerste lid;

s. minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

t. netto-inkomsten:

inkomsten van het thematisch technology transferfonds minus de eventuele marktconforme prestatieafhankelijke beloning voor de fondsbeheerder;

u. onafhankelijke particuliere investeerder:

onafhankelijke particuliere investeerder als bedoeld in artikel 2, onderdeel 72, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

v. participatie:

risicokapitaal in de vorm van:

  • 1°. aandelen in het kapitaal van een kennisstarter die het thematisch technology transferfonds rechtstreeks van de kennisstarter heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen in geld, of door omzetting van een converteerbare lening,

  • 2°. aandelen in het kapitaal van een kennisstarter als bedoeld onder 1° in combinatie met een achtergestelde vordering, of

  • 3°. uit een converteerbare lening voortvloeiende achtergestelde vordering;

w. participatiemaatschappij:

kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die blijkens zijn statuten of blijkens de overeenkomst waarbij hij is ingesteld tot doel heeft of mede tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan ondernemers teneinde winst te behalen;

x. referentierente:

referentiepercentage als bedoeld in de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PbEU 2008, C 14), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland, en vermeerderd met vier procentpunten;

y. thema:

‘AFBAKENING THEMA’;

z. thematisch technology transferfonds:

kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die blijkens de akte waarbij zijn statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst waarbij hij is ingesteld uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan kennisstarters die actief zijn binnen het thema teneinde winst te behalen;

aa. TTT-samenwerkingsverband:

samenwerkingsverband tussen het thematisch technology transferfonds en ‘NAAM THEMATISCH CONSORTIUM of NAMEN ONDERZOEKSORGANISATIES’.

Artikel 2. Verstrekking lening

  • 1. De Staat verstrekt het thematisch technology transferfonds voor het verkrijgen van participaties in het kader van het uitvoeren van het fondsplan een renteloze geldlening tot een maximaal bedrag van € ‘DOSSIER_GECOMMITTEERD’ met een looptijd van .... jaar, van ‘DOSSIER_AANVANG_DAT’ tot ‘DOSSIER_OORSPR_EINDDAT’ gegeven een investeringsbudget van € ‘BEGROTE_KOSTEN’. Het thematisch technology transferfonds levert voor het verkrijgen van participaties eigen bijdragen aan het investeringsbudget van € ‘BEDRAG_EIGEN_BIJDRAGE’, zijnde ‘PERCENTAGE’ procent van het investeringsbudget.

  • 2. De investeringsperiode loopt van ‘DOSSIER_AANVANG_DAT’ tot en met ‘DOSSIER_AANVANG DAT + maximaal 6 jaar’. De desinvesteringsperiode loopt van ‘DOSSIER_AANVANG DAT + maximaal 6 jaar +1 dag’ tot en met ‘DOSSIER_OORSPR_EINDDAT’. De Staat kan de desinvesteringsperiode – en daarmee de fondsperiode – op verzoek van het thematisch technology transferfonds verlengen indien daarvoor zwaarwegende economische redenen zijn.

  • 3. Het thematisch technology transferfonds kan indien het een betaling dient te verrichten ter verkrijging van een participatie, bedragen onder deze overeenkomst van geldlening opnemen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 ter voldoening van de verkrijgingsprijs van de participatie.

  • 4. Telkens indien het thematisch technology transferfonds inkomsten heeft verkregen uit een participatie boekt het een deel van deze inkomsten over aan de Staat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.

  • 5. Het thematisch technology transferfonds is niet gehouden de uitstaande hoofdsom onder deze overeenkomst van geldlening af te lossen, anders dan door de overboekingen, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het thematisch technology transferfonds dient zeker te stellen dat het geld dat de kennisstarter als gevolg van een participatie verkrijgt, uitsluitend wordt aangewend voor financiering van de verdere groei van de kennisstarter, en niet wordt gebruikt om bestaande financiële verplichtingen te herfinancieren.

  • 7. Het thematisch technology transferfonds kan, bij zwaarwegende economische redenen en na schriftelijke toestemming van de Staat, het totale investeringsbudget vergroten door de eigen bijdragen te verhogen. In het geval de Staat instemt met een verhoging van de eigen bijdragen wordt daartoe tussen de Staat, het thematisch technology transferfonds en de fondspartijen een aanvullende overeenkomst gesloten. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het deel van de inkomsten dat aan de Staat toekomt, bedoeld in artikel 4, tweede lid, bij de verhoging van de eigen bijdragen niet pro rata verlaagd zal worden en dat de extra eigen bijdragen zullen worden terugbetaald uit de netto-inkomsten nadat het deel van de inkomsten dat aan de Staat toekomt, gelijk is aan het opgenomen bedrag onder deze overeenkomst van geldlening, gemeten aan het eind van de fondsperiode.

Artikel 3. Opname van de lening

  • 1. Indien het thematisch technology transferfonds een participatie aangaat na de indiening van de aanvraag om subsidie op grond van titel 3.22 van de Regeling nationale EZ-subsidies en over gaat of over is gegaan tot betaling aan de kennisstarter van de verkrijgingsprijs, kan het thematisch technology transferfonds de Staat verzoeken om tot betaling onder deze overeenkomst van geldlening over te gaan, met in achtneming van het in dit artikel bepaalde en voor zover:

    • a. het totaal van de opgenomen bedragen onder deze overeenkomst van geldlening niet hoger is dan het maximale bedrag van de geldlening;

    • b. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5; en

    • c. de verkrijgingsprijs voor het in artikel 2, eerste lid, bedoelde percentage wordt gefinancierd uit de eigen bijdragen.

  • 2. Het thematisch technology transferfonds doet het verzoek om betaling met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage 1 bij deze overeenkomst van geldlening is gevoegd, onder bijvoeging van de overeenkomst tot verkrijging van de participatie en van andere bescheiden als bedoeld in dat model.

  • 3. De Staat verricht de betaling binnen twee weken na ontvangst van het verzoek om betaling, onder de voorwaarden dat:

    • a. de Staat van oordeel is dat het thematisch technology transferfonds voldoet aan alle ingevolge deze overeenkomst van geldlening voor hem geldende verplichtingen. Het thematisch technology transferfonds voldoet in ieder geval niet aan deze verplichtingen, indien sprake is van faillietverklaring van of het verlenen van surseance van betaling aan het thematisch technology transferfonds, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend of sprake is van het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren; en

    • b. uiterlijk twee weken na betaling door de Staat een bewijs wordt verstrekt waaruit blijkt dat het thematisch technology transferfonds de verkrijgingsprijs betaald heeft, waarbij het in artikel 2, eerste lid, bedoelde percentage is gefinancierd uit de eigen bijdragen.

  • 4. De Staat bericht het thematisch technology transferfonds na afloop van de investeringsperiode welk bedrag op grond van deze overeenkomst van geldlening is opgenomen. Gedurende de desinvesteringsperiode mag het thematisch technology transferfonds de participaties uitbreiden die verkregen zijn gedurende de investeringsperiode, met inachtneming van het bepaalde in deze overeenkomst van geldlening.

Artikel 4. Overboeking van inkomsten uit participaties

  • 1. Indien het thematisch technology transferfonds inkomsten heeft, wordt daarvan gedurende de fondsperiode het deel dat aan de Staat toekomt, overgeboekt aan de Staat:

    • a. indien dit deel gelijk of meer is dan € 20.000, binnen één maand;

    • b. indien dit deel minder is dan € 20.000, binnen één maand nadat het deel dat aan de Staat toekomt door nieuwe inkomsten de € 20.000 overschrijdt; doch in ieder geval

    • c. éénmaal per half kalenderjaar.

  • 2. Het deel van de inkomsten dat aan de Staat toekomt betreft ‘PERCENTAGE’ van de netto-inkomsten.

  • 3. Telkens indien het thematisch technology transferfonds een bedrag overboekt aan de Staat, informeert het de Staat over de aard van de inkomsten met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model, dat als bijlage 2 bij deze overeenkomst van geldlening is gevoegd, onder bijvoeging van bescheiden als genoemd in het model, waaronder in geval van inkomsten uit vervreemding van de participatie de overeenkomst tot vervreemding van de participatie.

  • 4. Indien het thematisch technology transferfonds inkomsten heeft uit een participatie die niet bestaan uit een geldsom, maakt het deze inkomsten te gelde voor het verloop van de desinvesteringsperiode.

  • 5. Zodra de in het vierde lid bedoelde inkomsten te gelde zijn gemaakt, boekt het thematisch technology transferfonds het in overeenstemming met het in het tweede lid bepaalde deel van deze gelden over aan de Staat.

  • 6. Indien de in het vierde lid bedoelde inkomsten naar hun aard niet direct te gelde gemaakt kunnen worden, worden deze inkomsten voor verloop van de desinvesteringsperiode gewaardeerd aan de hand van een taxatie van twee door de Staat goedgekeurde onafhankelijke deskundigen. Na de waardebepaling boekt het thematisch technology transferfonds het in overeenstemming met het in het tweede lid bepaalde deel van deze inkomsten over aan de Staat.

  • 7. Op verzoek van de Staat verstrekt het thematisch technology transferfonds een accountantsverklaring inhoudende dat het thematisch technology transferfonds bij de verkrijging, het behoud of de beëindiging van de participatie waaruit inkomsten aan de Staat zijn overgeboekt, in overeenstemming met deze overeenkomst van geldlening heeft gehandeld.

Artikel 5. Verkrijging van participaties

  • 1. Het thematisch technology transferfonds hanteert bij het verkrijgen van participaties in kennisstarters de volgende voorwaarden:

    • a. de participaties worden verkregen gedurende een investeringsperiode van ten hoogste zes jaar, en worden vervreemd gedurende een desinvesteringsperiode van ten hoogste negen jaar;

    • b. de totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de fondsperiode in één kennisstarter wordt geïnvesteerd, bedraagt ten minste € 25.000 en ten hoogste € 1.500.000;

    • c. de gemiddelde totale verkrijgingsprijs van de participaties die een thematisch technology transferfonds gedurende de investeringsperiode per kennisstarter investeert, bedraagt over alle kennisstarters genomen ten hoogste € 750.000;

    • d. voor achtergestelde vorderingen wordt een rente bedongen die ten minste gelijk is aan de referentierente;

    • e. de relatieve omvang van achtergestelde vorderingen wordt zodanig beperkt dat aan het eind van de fondsperiode ten hoogste 50 procent van het totaal van de verkrijgingsprijs van alle participaties betrekking heeft op achtergestelde vorderingen;

    • f. de participaties worden verkregen in kennisstarters waarvan de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven ten minste redelijk zijn;

    • g. bij de beslissing van het thematisch technology transferfonds inzake de verkrijging van een participatie wordt rekening gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende kennisstarter.

  • 2. Bij of in verband met het verkrijgen van een participatie verstrekt het thematisch technology transferfonds geen andere goederen dan geld.

  • 3. Het thematisch technology transferfonds neemt geen participatie in een kennisstarter, indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de kennisstarter zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan.

  • 4. Het thematisch technology transferfonds neemt geen participatie in een kennisstarter, indien een andere participatiemaatschappij aan deze kennisstarter reeds risicokapitaal in de vorm van aandelen of een aan eigen vermogen gelijk te stellen lening verstrekt heeft, behoudens indien:

    • a. deze participatiemaatschappij een ander thematisch technology transferfonds is en voor zover het totaal aan verkrijgingsprijzen van de participaties die de thematisch technology transferfondsen gezamenlijk in de kennisstarter investeren, niet boven de € 1.500.000 uitkomt;

    • b. deze participatiemaatschappij, niet zijnde een financier, een aan eigen vermogen gelijk te stellen lening voor Proof of Concept doeleinden heeft verstrekt, voor zover het totaal aan risicokapitaal dat verstrekt is aan de kennisstarter door alle participatiemaatschappijen en het thematisch technology transferfonds gezamenlijk het totale bedrag aan risicofinanciering, bedoeld in artikel 21, negende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet overschrijdt; of

    • c. deze participatiemaatschappij een informal investor is.

  • 5. Het thematisch technology transferfonds verkrijgt alleen participaties in kennisstarters die actief zijn binnen het thema.

  • 6. Het thematisch technology transferfonds verkrijgt of behoudt geen participatie in de vennootschap van een kennisstarter indien een fondspartij, de fondsbeheerder of diens medewerkers, bestuurders of andere betrokkenen bij het thematisch technology transferfonds een bedrijf uitoefent dat gelijk of verwant is aan het bedrijf van de kennisstarter, terwijl tussen beide bedrijven of personen een afnemers- of een aandeelhoudersrelatie bestaat.

  • 7. Het thematisch technology transferfonds kan uitsluitend vervolginvesteringen in een kennisstarter doen indien:

    • a. het totale bedrag aan risicofinanciering, bedoeld in artikel 21, negende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet wordt overschreden voor de desbetreffende kennisstarter;

    • b. in de mogelijkheid van vervolginvesteringen was voorzien in het oorspronkelijke ondernemingsplan van de desbetreffende kennisstarter;

    • c. de desbetreffende kennisstarter niet verbonden is geraakt in de zin van artikel 3, derde lid, van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening, met een andere onderneming dan het thematisch technology transferfonds of een onafhankelijke particuliere investeerder die in het kader van artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening risicofinanciering verschaft, tenzij de nieuwe entiteit voldoet aan de definitie van kmo, bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening; en

    • d. de desbetreffende kennisstarter:

      • 1°. nog steeds niet actief is of is geweest op een markt;

      • 2°. minder dan zeven jaar na zijn eerste commerciële verkoop actief is op een markt, en het risicokapitaal dat het thematisch technology transferfonds verstrekt als hefboom dient voor aanvullende verstrekking van risicokapitaal door een of meer onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de desbetreffende kennisstarter, zodat bij de vervolginvestering het totale particuliere deelnemingspercentage minimaal 40 procent bedraagt; of

      • 3°. zeven jaar of langer na de eerste commerciële verkoop actief is op de markt en het risicokapitaal dat het thematisch technology transferfonds verstrekt als hefboom dient voor aanvullende verstrekking van risicokapitaal door een of meer onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de desbetreffende kennisstarter, zodat bij de vervolginvestering het totale particuliere deelnemingspercentage minimaal 60 procent bedraagt.

Artikel 6. Vervreemding van participaties

  • 1. Het thematisch technology transferfonds vervreemdt een participatie niet eerder dan twee jaar na de verkrijging ervan, tenzij de Staat desgevraagd met een vervreemding binnen deze termijn heeft ingestemd.

  • 2. Het thematisch technology transferfonds draagt er zorg voor dat een vervreemding van een participatie gebeurt tegen een marktconforme prijs.

  • 3. Indien het thematisch technology transferfonds een participatie geheel of voor een deel vervreemdt aan één van zijn fondspartijen, de fondsbeheerder of diens medewerkers, bestuurders of andere betrokkenen bij het thematisch technology transferfonds, draagt het er zorg voor dat ten minste een derde deel van de participatie wordt vervreemd aan onafhankelijke derden dan wel dat de prijs waartegen de vervreemding plaatsvindt, gebaseerd is op een taxatie van twee door de Staat goedgekeurde onafhankelijke deskundigen.

  • 4. Het thematisch technology transferfonds staat er voor in dat indien een kennisstarter waarin een participatie is verkregen een activa/passiva transactie verricht waarbij de verkrijger één van de fondspartijen, fondsbeheerder of diens medewerkers, bestuurders of anderen betrokkenen bij het thematisch technology transferfonds is, ten minste een derde deel van de participatie wordt vervreemd aan onafhankelijke derden dan wel dat de prijs waartegen de vervreemding plaatsvindt, gebaseerd is op een taxatie van twee door de Staat goedgekeurde onafhankelijke deskundigen.

Artikel 7. Fondsbeheer algemeen

  • 1. Het thematisch technology transferfonds garandeert dat gedurende de fondsperiode de kwaliteit en de tijdsbesteding van het fondsbeheer in overeenstemming zijn met hetgeen is aangegeven in het fondsplan.

  • 2. Het thematisch technology transferfonds voert het fondsplan uit, voert daarbij een actief en winstgericht beleid voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties en begeleidt in dat kader kennisstarters waarin een participatie is verkregen. Het thematisch technology transferfonds houdt hierbij rekening met het belang van de Staat als verstrekker van de geldlening.

  • 3. Het thematisch technology transferfonds verricht geen andere activiteiten dan de uitvoering van het fondsplan.

  • 4. Het thematisch technology transferfonds hanteert een expliciete gedragslijn om het ontstaan van belangenverstrengeling te voorkomen en neemt ook de in dit verband noodzakelijke maatregelen.

  • 5. Desgewenst kan een door de minister daartoe gemachtigde persoon als toehoorder deelnemen aan een overleg van een orgaan van het thematisch technology transferfonds over de uitvoering van het fondsplan.

  • 6. Het thematisch technology transferfonds staat er voor in dat de fondspartijen, de fondsbeheerder of diens medewerkers, bestuurders of andere betrokkenen bij het thematisch technology transferfonds gedurende de fondsperiode geen vervolginvesteringen doen in participaties van het thematisch technology transferfonds buiten het thematisch technology transferfonds om, tenzij hiervoor schriftelijke toestemming door de Staat is gegeven.

  • 7. Het thematisch technology transferfonds staat er voor in dat fondspartijen, de fondsbeheerder of diens medewerkers, bestuurders of andere betrokkenen bij het thematisch technology transferfonds geen medewerking verlenen aan investeringen door een ander dan het thematisch technology transferfonds in een kennisstarter waarin het thematisch technology transferfonds een participatie heeft verkregen, indien deze investeringen niet tegen marktconforme voorwaarden plaatsvinden.

  • 8. Het thematisch technology transferfonds staat er voor in dat de fondsbeheerder van kennisstarters die in verband met participaties worden begeleid, geen vergoeding bedingt voor deze begeleiding die hoger is dan hetgeen in de markt gebruikelijk is, waarbij de betrekking in ieder geval tijdelijk is en de vergoeding berekend is op basis van een uurtarief dat gebaseerd is op het gebruikelijk loon, bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964.

  • 9. Het thematisch technology transferfonds richt het beheer zodanig in dat de begeleidingskosten van kennisstarters jaarlijks in totaal ten hoogste 10 procent van het investeringsbudget bedragen.

  • 10. De fondsbeheerder verkrijgt voor zijn werkzaamheden in het kader van de uitvoering van het fondsplan een marktconforme prestatieafhankelijke beloning. Hiertoe sluiten het thematisch technology transferfonds, de fondspartijen en de fondsbeheerder een overeenkomst.

  • 11. De Staat bespreekt ten minste tweejaarlijks gedurende de investeringsperiode de voortgang van het fondsplan met het thematisch technology transferfonds en de fondsbeheerder. Gedurende de desinvesteringsperiode voert de Staat ten minste eenmaal per twee jaar een voortgangsgesprek met het thematisch technology transferfonds en de fondsbeheerder.

Artikel 8. Administratie, rapportageverplichtingen en informatieverstrekking

  • 1. Het thematisch technology transferfonds draagt ervoor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen over de verkrijging, het behoud en de beëindiging van participaties, over de inkomsten uit deze participaties, over de ondernemingsresultaten van de desbetreffende kennisstarters en over de kosten van het fondsbeheer.

  • 2. Het thematisch technology transferfonds informeert de Staat steeds binnen één maand na afloop van de eerste twee kwartalen van een boekjaar schriftelijk:

    • a. over de voorstellen voor participaties die in de voorafgaande periode van zes maanden zijn ontvangen van kennisstarters en over de besluitvorming die hierover bij het thematisch technology transferfonds heeft plaatsgevonden;

    • b. over de voortgang, inkomsten en vervreemding met betrekking tot de participaties onder beheer.

  • 3. Het thematisch technology transferfonds brengt steeds binnen zes maanden na afloop van een boekjaar aan de Staat schriftelijk verslag uit over de uitvoering van het fondsplan, met in het bijzonder een overzicht van de verkregen en de vervreemde participaties, de verkrijgingsprijzen per participatie met daarbij een uitsplitsing van de verhouding van eigen bijdragen en opnamen onder deze overeenkomst van geldlening, de bij een kennisstarter in rekening gebrachte begeleidingskosten en de inkomsten, welk verslag vergezeld gaat van een controleverklaring, inclusief eventuele managementletters, die is opgesteld overeenkomstig een model dat als bijlage 3 bij deze overeenkomst van geldlening is gevoegd, en met gebruikmaking van een controleprotocol dat als bijlage 4 bij deze overeenkomst van geldlening is gevoegd.

  • 4. Na afloop van de looptijd van deze overeenkomst van geldlening brengt het thematisch technology transferfonds binnen een door de Staat te stellen termijn een eindverslag uit omtrent de uitvoering en de resultaten van het fondsplan.

  • 5. De Staat bericht het thematisch technology transferfonds na afloop van de looptijd van deze overeenkomst van geldlening of het thematisch technology transferfonds naar zijn oordeel bij het verkrijgen en beëindigen van participaties in overeenstemming met deze overeenkomst van geldlening heeft gehandeld.

  • 6. Het thematisch technology transferfonds verstrekt desgevraagd en op elk moment alle gegevens en bescheiden aan de Staat over het beheer van het fonds, de verkregen participaties en de voorgenomen wijzigingen, bedoeld in artikel 9.

  • 7. De Staat heeft gedurende de looptijd van deze overeenkomst van geldlening het recht op elk moment een audit te laten uitvoeren naar de nakoming van de bepalingen van deze overeenkomst van geldlening en uit titel 3.22 van de Regeling nationale EZ-subsidies door het thematisch technology transferfonds. Het thematisch technology transferfonds is gehouden mee te werken aan die audit door de Staat en verleent hierbij bij voorbaat de Staat of een door de Staat ingeschakelde derde volledige toegang tot zijn administratie. Het thematisch technology transferfonds bedingt bij aanvang van de participatie dat de kennisstarter eveneens aan de audit meewerkt door de Staat en bij voorbaat de Staat of een door de Staat ingeschakelde derde toegang verleent tot alle documentatie die ziet op de verkrijging van de participatie en de betaling van de verkrijgingsprijs.

Artikel 9. Melding en instemming bij wijziging fondsplan en zeggenschap

  • 1. Het thematisch technology transferfonds meldt onverwijld schriftelijk aan de Staat iedere voorgenomen wijziging in het fondsplan en/of de uitvoering daarvan, waaronder begrepen wijzigingen in het fondsbeheer, de begroting, de planning, de uitvoering en financiering van de activiteiten, alsmede iedere niet naleving van de verplichtingen in deze overeenkomst van geldlening en overige omstandigheden die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de uitvoering en naleving van deze overeenkomst van geldlening.

  • 2. Het thematisch technology transferfonds meldt onverwijld schriftelijk aan de Staat iedere wijziging in de directe of indirecte zeggenschap over het thematisch technology transferfonds, de fondspartijen of de fondsbeheerder, dan wel een voornemen daartoe.

  • 3. Het thematisch technology transferfonds meldt onverwijld schriftelijk aan de Staat ieder voornemen, bestuursbesluit of aandeelhoudersbesluit van het thematisch technology transferfonds of een van de fondspartijen, de fondsbeheerder, bestuurders of andere betrokkenen bij het thematisch technology transferfonds aangaande de indiening bij de rechtbank van een (eigen) verzoek tot verlening van surseance van betaling, een (eigen) verzoek tot faillietverklaring of een (eigen) verzoek tot van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren of het over gaan tot ontbinding of beëindiging van de overeenkomst van samenwerking.

  • 4. Het thematisch technology transferfonds voert tijdens de looptijd van deze overeenkomst van geldlening geen wijziging als bedoeld in het eerste en tweede lid door, tenzij de Staat desgevraagd hiermee schriftelijk heeft ingestemd.

Artikel 10. Fondsbeheerder

  • 1. De fondsbeheerder dient, gelet op artikel 19, deze overeenkomst mede te ondertekenen en is gehouden:

    • a. de verplichtingen van het thematisch technology transferfonds na te komen, zoals opgenomen in de artikelen 2, zesde en zevende lid, 3, eerste en tweede lid, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 16, 17 en 19; en

    • b. diens medewerkers te verplichten eveneens te handelen conform het bepaalde in onderdeel a.

  • 2. De inschakeling van een fondsbeheerder door het thematisch technology transferfonds laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van het thematisch technology transferfonds voor de nakoming van alle bepalingen uit deze overeenkomst en uit titel 3.22 van de Regeling nationale EZ-subsidies.

Artikel 11. Belangenverstrengeling

Het thematisch technology transferfonds verklaart dat het een ‘right of first refusal’ heeft ten aanzien van investeringsproposities van de fondspartijen en de fondsbeheerder met betrekking tot kennisstarters.

Artikel 12. Opschorting, opzegging en boetebepaling

  • 1. De Staat is gerechtigd haar verplichtingen voortvloeiend uit deze overeenkomst van geldlening op te schorten conform het bepaalde in artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is de Staat gerechtigd deze overeenkomst van geldlening schriftelijk (partieel) op te zeggen, indien:

    • a. de minister de beschikking tot subsidieverlening ter uitvoering waarvan deze overeenkomst van geldlening is gesloten wijzigt of intrekt;

    • b. de minister de beschikking tot subsidieverlening aan een onderzoeksorganisatie in het TTT-samenwerkingsverband op grond van titel 3.22 van de Regeling nationale EZ-subsidies wijzigt of intrekt;

    • c. het thematisch technology transferfonds tekortschiet of voldoende aannemelijk is dat het thematisch technology transferfonds tekort zal schieten bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening;

    • d. ten aanzien van het thematisch technology transferfonds of een van de fondspartijen, fondsbeheerder, bestuurders, of andere betrokkenen bij het thematisch technology transferfonds een (eigen) verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening van surseance van betaling, een (eigen) verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;

    • e. het thematisch technology transferfonds wordt ontbonden of de overeenkomst van samenwerking wordt beëindigd;

    • f. titel 3.22 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar is met de regels van de Europese Unie ten aanzien van staatssteun.

  • 3. Een opzegging op grond van het tweede lid, onderdeel c, geschiedt uitsluitend nadat de Staat het thematisch technology transferfonds op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te herstellen binnen een redelijke termijn, tenzij nakoming reeds blijvend onmogelijk is.

  • 4. Als gevolg van een opzegging kan het thematisch technology transferfonds geen aanspraak meer maken op rechten uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening en kan de Staat van het thematisch technology transferfonds het totale bedrag dat hij overeenkomstig artikel 3 aan het thematisch technology transferfonds heeft betaald, verminderd met het bedrag dat het thematisch technology transferfonds overeenkomstig artikel 4 aan hem heeft overgeboekt, direct opeisen.

  • 5. Bij een opzegging als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, kan de Staat, bovenop het onder het vierde lid bedoelde bedrag, een boete van maximaal 50 procent van dat bedrag in rekening brengen.

  • 6. Indien deze overeenkomst van geldlening conform het bepaalde in dit artikel door de Staat wordt opgezegd, sluiten de Staat, het thematisch technology transferfonds en de fondspartijen een overeenkomst teneinde de wijze van afwikkeling van deze overeenkomst van geldlening vast te stellen.

Artikel 13. Geschillen

  • 1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst van geldlening zal bij uitsluiting worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.

  • 2. Op deze overeenkomst van geldlening is Nederlands recht van toepassing.

Artikel 14. Adressering schriftelijke stukken

Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst van geldlening bestemd voor de Staat worden gericht aan:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Afdeling Kredieten, Garanties en Risicokapitaal (KGR)

Postbus 93144

2509 AC Den Haag

Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst van geldlening bestemd voor het thematisch technology transferfonds worden gericht aan:

‘NAAM THEMATISCH TECHNOLOGY TRANSFERFONDS’

‘ADRES THEMATISCH TECHNOLOGY TRANSFERFONDS’

Artikel 15. Betalingen

Alle betalingen in verband met deze overeenkomst van geldlening door het thematisch technology transferfonds geschieden door overmaking van de betreffende bedragen naar het door de minister ter beschikking gestelde bankrekeningnummer onder vermelding van ‘PROJECTNUMMER TTT TOEKOMSTFONDS...’.

Artikel 16. Documenten

Door ondertekening van deze overeenkomst van geldlening verklaren het thematisch technology transferfonds en de fondspartijen dat zij alle relevante documenten met betrekking tot de investeringswijze en financiële uitvoering van het thematisch technology transferfonds hebben overgelegd aan de Staat en eventuele toekomstige relevante documenten ter goedkeuring zullen voorleggen aan de Staat.

Artikel 17. Rechtsgeldigheid

Deze overeenkomst van geldlening gaat boven enige andere overeenkomst tussen en met de partijen in het thematisch technology transferfonds.

Artikel 18. Expiratie

Indien het thematisch technology transferfonds op ‘DOSSIER_OORSPR_EINDDATUM’, of zoveel eerder, aan alle verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening heeft voldaan sluiten de Staat, het thematisch technology transferfonds en de fondspartijen een overeenkomst om de beëindiging van deze overeenkomst van geldlening vast te stellen. Indien het deel van de inkomsten dat aan de Staat toekomt niet ten minste gelijk is aan het totaal aan bedragen dat is opgenomen op grond van artikel 2, derde lid, dient het thematisch technology transferfonds eerst een schriftelijk verzoek in bij de Staat tot kwijtschelding van het resterende bedrag van de lening, alvorens een vaststellingsovereenkomst kan worden aangegaan.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Deze overeenkomst van geldlening treedt in werking door de ondertekening daarvan door het thematisch technology transferfonds en de fondspartijen, die deze overeenkomst van geldlening mede ondertekenen gelet op de artikelen 2, eerste en zevende lid, 3, derde lid, onderdeel b, 4, zevende lid, 5, zesde lid, 6, derde en vierde lid, 7, zesde, zevende en tiende lid, 9, 11, 12, 13, 16, 17 en 18 en dit artikel 19 en de fondsbeheerder, die deze overeenkomst van geldlening mede ondertekent gelet op artikel 10.

Aldus is overeengekomen en in tweevoud ondertekend te .......... op ‘00 MAAND JAAR’

De Staat der Nederlanden

namens deze: de Minister van Economische Zaken en Klimaat,

namens deze: (naam bevoegde ambtenaar)

Plaats: .........

Handtekening: .........

Naam: .........

‘AANVRAGER_NAAM’

(na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))

Plaats:

Handtekening:

Naam:

Medeondertekening in verband met het bepaalde in artikel 19

‘Fondsbeheerder_NAAM’

(na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))

Plaats:

Handtekening:

Naam:]

<<Medeondertekening in verband met het bepaalde in artikel 19

‘Fondspartij 1_NAAM’ (na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))

Plaats:

Handtekening:

Naam:

<<‘Fondspartij 2_NAAM’ (na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))

Plaats:

Handtekening:

Naam:

‘Fondspartij 3_NAAM’ (na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))

Plaats:

Handtekening:

Naam: >>

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1.1. Doel en aanleiding

Nederland heeft onderzoeksorganisaties van wereldformaat. In het Global Competitiveness Report 2017–20181 van het World Economic Forum staat Nederland vierde op de ranglijst van kwaliteit van onderzoeksorganisaties. Het is de ambitie van het kabinet dat het excellente wetenschappelijk onderzoek van de onderzoeksorganisaties ook daadwerkelijk benut wordt om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken en economische groei te realiseren.2

Op dit moment gebeurt dit echter nog te weinig. Ten eerste blijkt uit de eindevaluatie van het Valorisatieprogramma 2010-2018 (Dialogic, juni 20183) dat onderzoeksorganisaties vaak geen structureel budget beschikbaar hebben voor kennisoverdrachtactiviteiten en dat er nog te weinig thematisch samengewerkt wordt tussen onderzoeksorganisaties bij kennisoverdracht. Er is bovendien een gebrek aan financiering voor startups die gebruik maken van de beschikbare kennis, door de hoge investeringsrisico’s. Het ontbreken van passende financieringsmogelijkheden is een belangrijk obstakel voor daadwerkelijke kennisbenutting.

Blijkens de eindevaluatie van het Valorisatieprogramma van Dialogic en het adviesrapport ’Benutting van octrooien op resultaten van wetenschappelijk onderzoek’4 van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, zijn er goede mogelijkheden om de bestaande kennisoverdrachtstructuren verder uit te bouwen. Aangegeven wordt dat er nog veel potentie bestaat als het gaat om activiteiten waarbij onderzoek, onderwijs en toepassing sterker in elkaar grijpen en activiteiten die ten goede komen aan een gezamenlijke thematische aanpak in de vorm van één kennisoverdrachtnetwerk.

Gelet op bovenstaande wordt, als onderdeel van het instrumentarium van het Toekomstfonds, de subsidiemodule Thematische Technology Transfer (TTT) toegevoegd aan de Regeling nationale EZ-subsidies (RNES). Hiermee ondersteunen de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die medeverantwoordelijk is voor het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds, thematische samenwerking van onderzoeksorganisaties op het gebied van kennisoverdracht en worden investeerders gestimuleerd om investeringen te doen in startups die gebruik maken van kennis van onderzoeksorganisaties binnen datzelfde thema (de ‘kennisstarters’).

Knowledge Transfer Offices (KTO’s) faciliteren reeds de kennisoverdracht vanuit onderzoeksorganisaties naar bedrijven en maatschappelijke organisaties. De TTT-subsidiemodule stimuleert thematische samenwerking op het gebied van kennisoverdracht tussen onderzoeksorganisaties. De thematische samenwerking draagt bij aan het versnellen van het benutten van maatschappelijke en economische kansen van wetenschap om de volgende redenen:

  • Wanneer onderzoeksorganisaties de krachten bundelen neemt de kans toe dat ideeën uitgewerkt worden op de plek waar ze de beste ondersteuning vinden. Samenwerking biedt bovendien de gelegenheid om van elkaars activiteiten te leren.

  • Goede verbindingen tussen de onderzoeksorganisaties onderling kunnen ook helpen om ideeën uit te werken die vragen om expertise uit meerdere onderzoeksorganisaties (de zogenaamde cross-overs).

  • Samenwerking rondom een bepaald thema door meerdere onderzoeksorganisaties kan de benodigde massa bieden die nodig is voor investeerders om daar omheen te bouwen aan expertise en een netwerk.

Behalve de thematische samenwerking van onderzoeksorganisaties, is de samenwerking tussen onderzoeksorganisaties en investeerders cruciaal om kennisoverdracht succesvol te laten zijn. Door de krachten van onderzoeksorganisaties en investeerders te bundelen, draagt de TTT-subsidiemodule eraan bij dat:

  • er meer financiering beschikbaar komt voor kennisstarters in de risicovolle, eerste ontwikkelingsfase;

  • investeerders en onderzoeksorganisaties elkaar beter weten te vinden: door het vereiste van de gebundelde aanvraag van de onderzoeksorganisaties en het investeringsfonds voor de TTT-subsidiemodule, kunnen barrières op het gebied van werkcultuur, organisatie en incongruentie van expertise worden weggenomen;

  • onderzoeksorganisaties, onderzoekers en studenten in een eerder stadium inzicht krijgen in hetgeen de markt vraagt, wat leidt tot kansrijkere kennisstarters.

1.2. Hoofdlijnen van het instrument

De TTT-subsidiemodule kent twee pijlers: een subsidie voor onderzoeksorganisaties voor gezamenlijke kennisoverdrachtactiviteiten rondom een bepaald thema (pijler 1) en een subsidie in de vorm van een geldlening aan een thematisch technology transferfonds (hierna: TTT-fonds) voor het doen van investeringen in kennisstarters (pijler 2). De subsidies moeten gebundeld aangevraagd worden. Hiertoe dienen de subsidieaanvragers, te weten het TTT-fonds en de onderzoeksorganisaties, een samenwerkingsverband aan te gaan: een zogenoemd TTT-samenwerkingsverband. Het TTT-samenwerkingsverband dient bij de aanvraag een thematisch technology transferplan (hierna: TTT-plan) in, dat bestaat uit een kennisoverdrachtplan voor pijler 1 en een fondsplan voor pijler 2 met dezelfde thematische focus, en waarin de samenhang tussen de beide plannen omschreven wordt. Hieronder wordt eerst ingegaan op de twee pijlers (paragrafen 1.2.1 en 1.2.2) en daarna op de samenhang tussen de twee pijlers door de gebundelde subsidieaanvraag (paragraaf 1.2.3).

1.2.1. Pijler 1

Het doel van pijler 1 is dat onderzoeksorganisaties hun krachten bundelen voor een thematische inzet op kennisoverdracht. Op bepaalde thema’s5 is de wetenschap in Nederland van wereldniveau. De kennis is echter vaak verspreid over verschillende onderzoeksorganisaties en door samen te werken op het gebied van kennisoverdracht kan een versnelling worden gerealiseerd ten behoeve van het realiseren van economische en maatschappelijke doelen.

Daarom kunnen onderzoeksorganisaties die thematisch samenwerken op het gebied van kennisoverdracht subsidie aanvragen voor het uitvoeren van een kennisoverdrachtplan. De samenwerking kan twee vormen hebben: het gaat ofwel om ten minste drie onderzoeksorganisaties die in daadwerkelijke samenwerking een kennisoverdrachtplan uitvoeren (hierna aangeduid als samenwerkende onderzoeksorganisaties) of het betreft een onderzoeksorganisatie met rechtspersoonlijkheid die is opgericht door ten minste drie onderzoeksorganisaties voor het uitvoeren van een kennisoverdrachtplan (een zogenoemd ‘thematisch consortium’). In beide gevallen zijn de subsidieontvangers dus onderzoeksorganisaties. In het kennisoverdrachtplan is beschreven op welke wijze rondom een thema wordt samengewerkt aan kennisoverdracht en wordt onderbouwd hoe de samenwerking op een thema bijdraagt aan het realiseren van economische en maatschappelijke doelen. Met behulp van een subsidie van maximaal € 2.500.000 kan door het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties voor een periode van minimaal vijf jaar en maximaal zes jaar worden samengewerkt aan kennisoverdracht. De subsidiabele activiteiten worden nader omschreven bij de artikelsgewijze toelichting van artikel 3.22.2, derde lid.

De activiteiten in het kennisoverdrachtplan dienen bij te dragen aan het oprichten van kennisstarters. De activiteiten die kunnen worden gesubsidieerd vanuit pijler 1 vinden echter plaats binnen onderzoeksorganisaties, vóór de daadwerkelijke oprichting van de kennisstarter. Er kan vanuit pijler 1 dus geen subsidie worden verleend voor activiteiten ter ondersteuning van de aldus gecreëerde kennisstarter. De kennisstarter moet zijn eigen financiering rond krijgen. Gezien de hoge investeringsrisico’s, is in deze fase nauwelijks financiering in de markt beschikbaar. Het TTT-fonds (pijler 2) kan dan uitkomst bieden.

1.2.2. Pijler 2

Het doel van pijler 2 is de beschikbaarheid van risicofinanciering voor kennisstarters te vergroten door onafhankelijke particuliere investeerders te stimuleren om middels een TTT-fonds te investeren in kennisstarters in hun vroegste ontwikkelingsfase. Het fondsplan dient dezelfde thematische focus te hebben als het kennisoverdrachtplan van het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties binnen het TTT-samenwerkingsverband. Een TTT-fonds dient te investeren in kennisstarters die, met gebruikmaking van kennis van onderzoeksorganisaties, binnen dit thema nieuwe producten, procedés of diensten ontwikkelen met het oog op marktintroductie. Het fonds is echter niet verplicht (enkel) te investeren in kennisstarters die voortkomen uit de activiteiten van pijler 1. Dat betekent dus dat het fonds ook kan investeren in kennisstarters die niet voortkomen uit de activiteiten van pijler 1, zolang deze passen binnen de thematische focus van het fondsplan en zij gebruik maken van kennis van onderzoeksorganisaties. Het TTT-fonds is ook niet verplicht om kennisstarters die afkomstig zijn uit activiteiten van pijler 1 te voorzien van financiering. Het fonds dient namelijk onafhankelijke, winst gedreven financieringsbeslissingen te nemen.

Via de subsidiemodule kunnen TTT-fondsen maximaal € 5.300.000 subsidie in de vorm van een geldlening krijgen voor de verkrijgingsprijs van participaties in kennisstarters. Het TTT-fonds is niet verplicht rente te betalen over de lening, maar moet wel een deel van de netto-inkomsten die worden gegenereerd vanuit de participaties afdragen aan de Staat. Daarnaast kunnen TTT-fondsen maximaal € 200.000 subsidie ontvangen voor de managementkosten van het TTT-fonds (in de vorm van subsidie à fonds perdu).

Pijler 2 heeft als uitgangspunt zoveel mogelijk aan te haken bij de commerciële praktijk. De beslissing om te investeren in een kennisstarter wordt genomen door de fondsbeheerder en niet door de overheid. Het fonds moet – binnen bepaalde algemene randvoorwaarden – daarom zelf bepalen in welke kennisstarter hij wil investeren, hoeveel en hoelang. Een TTT-fonds moet bij de aanvraag van de subsidie aantonen dat hij voldoet aan de gestelde criteria (opgenomen in de artikelen 3.22.5, 3.22.6 en 3.22.9). Tevens dient het fonds uiteraard de subsidieverplichtingen van de subsidiemodule en de bepalingen van de geldleningsovereenkomst na te komen.

1.2.3. Gezamenlijke aanvraag en beoordeling

De stimulering van een wisselwerking tussen onderzoeksorganisaties en investeerders is een kernpunt van de TTT-subsidiemodule. Daarom is een voorwaarde dat een thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties met het TTT-fonds dient of dienen samen te werken. De subsidieaanvraag voor de activiteiten onder pijler 1 en de activiteiten onder pijler 2 kan daarom alleen gedaan worden door deelnemers in een samenwerkingsverband dat bestaat uit ten minste drie samenwerkende onderzoeksorganisaties of een thematisch consortium én een TTT-fonds: het eerder genoemde TTT-samenwerkingsverband. De deelnemers aan het TTT-samenwerkingsverband dienen bij aanvraag een TTT-plan in, bestaande uit het kennisoverdrachtplan van de samenwerkende onderzoeksorganisaties of het thematisch consortium en het fondsplan van het TTT-fonds, die beide dezelfde thematische focus kennen. Daarnaast is hierin de samenhang tussen beide plannen beschreven. Zo moet duidelijk worden omschreven hoe het kennisoverdrachtplan bijdraagt aan het ontstaan van kennisstarters waarin door (onder meer) het TTT-fonds geïnvesteerd kan worden.

Een samenwerkingsverband is in artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (hierna: Kaderbesluit) beschreven als een ‘geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap’. Het gaat dus om een samenwerkingsverband dat is opgericht ten behoeve van het verrichten van de activiteiten uit pijler 1 (kennisoverdracht) en pijler 2 (investeringen). De subsidieaanvraag wordt ingediend door een penvoerder (artikel 20 Kaderbesluit), die een van de deelnemers in het samenwerkingsverband is. Voor samenwerkingsverbanden zijn in het Kaderbesluit nog andere specifieke bepalingen opgenomen die met name gericht zijn op lagere administratieve lasten voor de aanvragers (zie de artikelen 29, 36, 39, tweede lid, en 51 van het Kaderbesluit).

Hoewel er dus sprake is van een samenwerkingsverband, is er een duidelijk verschil tussen de subsidiabele activiteiten voor het TTT-fonds enerzijds en de subsidiabele activiteiten voor de samenwerkende onderzoeksorganisaties of het thematisch consortium anderzijds. De subsidie voor een onderzoeksorganisatie (een thematisch consortium of een van de samenwerkende onderzoeksorganisaties) is bestemd voor het voor eigen rekening en risico uitvoeren van de subsidiabele activiteiten uit het kennisoverdrachtplan, terwijl de subsidie voor het TTT-fonds bestemd is voor het voor eigen rekening en risico uitvoeren van de subsidiabele activiteiten uit het fondsplan. Het gaat derhalve om twee verschillende projecten, die door verschillende subsidieontvangers worden uitgevoerd, en waarvoor eigen subsidieverplichtingen gelden, maar waartussen een samenhang moet bestaan.

De aanvragen voor subsidie voor de uitvoering van de TTT-plannen, die niet afgewezen worden op basis van de afwijzingsgronden opgenomen in artikel 3.22.5 van de RNES en de artikelen 22, 23 en 24 van het Kaderbesluit, worden op volgorde van rangschikking gehonoreerd. Indien een aanvraag wordt gehonoreerd, ontvangen alle subsidieontvangers (te weten alle samenwerkende onderzoeksorganisaties of het thematisch consortium en het TTT-fonds) een eigen beschikking tot subsidieverlening, die conform artikel 29 van het Kaderbesluit verzonden wordt aan de penvoerder. Deze subsidies kunnen op verschillende momenten vastgesteld worden. Dit is van belang, nu de looptijd van het kennisoverdrachtplan maximaal zes jaar bedraagt, en de looptijd van het fondsplan in beginsel vijftien jaar. De subsidie aan een onderzoeksorganisatie zal dus hoogstwaarschijnlijk eerder vastgesteld worden dan de subsidie aan het fonds.

Wanneer subsidie wordt toegekend aan de deelnemers in het samenwerkingsverband, blijft de samenhang tussen het kennisoverdrachtplan en het fondsplan (zoals opgenomen in het ‘overkoepelende’ TTT-plan) uiteraard van belang. Dit betekent ook dat wanneer bijvoorbeeld de subsidie aan het TTT-fonds wordt gewijzigd conform het bepaalde in artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dit gevolgen kan hebben voor de beschikking(en) aan het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties binnen het TTT-samenwerkingsverband, en andersom. Door het wijzigen van de subsidiebeschikking in de ene pijler, kan wellicht de subsidieontvanger van de andere pijler ook niet meer alle activiteiten uitvoeren conform het aangeleverde plan. Dat kan dan grond zijn voor de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de minister) om ook die beschikking te wijzigen conform het in artikel 4:48 Awb bepaalde. Wat de gevolgen van wijziging van de beschikking van de ene pijler zijn voor de beschikking van de betrokken partij uit de andere pijler, hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden en dient dan ook van geval tot geval beoordeeld te worden.

Hieronder wordt de samenhang tussen de twee pijlers schematisch weergegeven:

1.3. Afweging ten opzichte van overige instrumenten

De TTT-subsidiemodule kent overeenkomsten met het voormalige Valorisatieprogramma (2010-2018), de seed capital subsidiemodule (opgenomen in titel 3.10 van de RNES) en de Vroegefasefinanciering (VFF, opgenomen in titel 3.16 van de RNES). De wijze waarop de TTT-subsidiemodule zich verhoudt tot deze instrumenten, wordt hieronder toegelicht.

In de eerste plaats is de combinatie van de activiteiten van onderzoeksorganisaties (pijler 1) en investeerders (pijler 2) uniek. Juist de samenwerking op het snijvlak van onderzoek, onderwijs en markt, kan leiden tot een meer succesvolle kennisoverdracht.

Pijler 1 sluit deels aan bij de activiteiten die ook het Valorisatieprogramma ondersteunde. De TTT-subsidiemodule geeft invulling aan de aanbeveling in de Eindevaluatie van het Valorisatieprogramma voor de ontwikkeling van een nieuw programma gericht op het verder uitbouwen van de reeds ontwikkelde valorisatie-infrastructuur. De TTT-subsidiemodule (zowel pijler 1 als 2) is een invulling van actielijn 2 uit de evaluatie: de ondersteuning van een gecentraliseerde thematische kennisoverdrachtsfunctie, waarbij er verschillende activiteiten voor kennisoverdracht (netwerkactiviteiten, IP-beheer, het vinden en combineren van kennis, investering in en begeleiding van kennisstarters) worden uitgevoerd.

Pijler 2 toont raakvlakken met de seed capital subsidiemodule. Vanwege het hoge risicoprofiel van kennisstarters, investeren startersfondsen onder de seed capital subsidiemodule echter grotendeels in bedrijven die al verder zijn in hun technologische ontwikkeling. De ondernemingen waarin door startersfondsen binnen de seed capital subsidiemodule wordt geïnvesteerd, mogen maximaal zeven jaar na de eerste commerciële verkoop actief op de markt zijn. In onderhavige subsidiemodule is echter vereist dat de initiële investering van TTT-fondsen in een kennisstarter gedaan wordt vóórdat deze op de markt actief is (dus voor de eerste commerciële verkoop). Hiermee wordt geborgd dat TTT-fondsen wel in de vroegste, meest risicovolle, fase instappen. Gelet op deze zeer vroege fase en de hoge risico’s die daarbij horen, bedraagt de subsidie maximaal 90 procent van het investeringsbudget van de TTT-fondsen (in tegenstelling tot 50 procent bij seedfondsen) om zo het gebruik van het instrument te stimuleren.

Pijler 2 bedient een soortgelijke doelgroep als de Vroegefasefinanciering. Het belangrijkste verschil tussen de TTT-subsidiemodule en de Vroegefasefinanciering (VFF) is dat de VFF een individuele MKB’er of start-up een eenmalige stimulering geeft voor de eerste stappen naar de markt. De TTT-subsidiemodule beoogt daarentegen de ondersteuning van kennisoverdracht van onderzoeksorganisaties naar onder andere door een TTT-fonds ondersteunde kennisstarters, om zo rondom een thema een versnelling te realiseren in het bereiken van gezamenlijke maatschappelijke en economische doelen.

1.4. Beoogde effecten

De subsidiemodule zal binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling worden geëvalueerd. Het doel van de subsidiemodule wordt bereikt bij succesvolle kennisoverdracht. De effectiviteit van pijler 1 en 2 zal worden bepaald aan de hand van een aantal indicatoren die kwantitatief goed meetbaar zijn zoals het aantal verkregen, respectievelijk verkochte, octrooien, de verleende gebruiksrechten, het aantal door de TTT-fondsen ondersteunde kennisstarters, hun gerealiseerde omzet en de omvang van de private investering in kennisstarters. De maatschappelijke impact is moeilijker kwantitatief vast te stellen en kan ook verschillen per thema. Dit zal dan ook kwalitatief moeten worden geëvalueerd. De maatschappelijke impact van goede kennisbenutting kan immers veel meer inhouden dan het aantal octrooien en spin-off bedrijven.

Overigens zullen de meeste maatschappelijke en economische effecten zich pas op de lange termijn manifesteren. Het gaat bij pijler 2 grotendeels om een subsidie (ten behoeve van het investeringsbudget) waarbij binnen 15 jaar duidelijk is welke (financiële) opbrengsten voortkomen uit de gedane investeringen. Bij de evaluatie van de subsidiemodule zal dan ook rekening worden gehouden met de benodigde tijdspanne om effecten te kunnen meten. Tevens is het goed om bij de evaluatie te bezien of alle administratieve vereisten voor de aanvragers nog relevant en proportioneel zijn.

1.5. Staatssteun

Bij pijler 1 is geen sprake van staatssteun. De subsidie wordt verstrekt aan ten minste drie samenwerkende onderzoeksorganisaties, of aan een thematisch consortium (een onderzoeksorganisatie met rechtspersoonlijkheid die is opgericht door ten minste drie onderzoeksorganisaties). Het gaat, conform artikel 1 van het Kaderbesluit, altijd om onderzoeksorganisaties als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 15, onder ee, van het O&O&I-steunkader, bedoeld in artikel 1.1 van de RNES. De subsidiabele activiteiten zijn activiteiten die vallen onder de begrippen ‘kennisoverdracht’ en ‘onafhankelijke O&O’, bedoeld in paragraaf 2.1.1, onderdeel 19, onder a en b, van het O&O&I-steunkader. Overeenkomstig deze paragraaf valt overheidsfinanciering van deze niet-economische activiteiten niet onder artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Wel moet daarvoor aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Deze zijn in onderhavige subsidiemodule verwerkt, de belangrijkste staan in artikel 3.22.8 vermeld en worden daar ook nader toegelicht.

De subsidie die aan het TTT-fonds (pijler 2) wordt verstrekt, is wel aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU. Deze staatssteun is echter geoorloofd. De subsidie aan het TTT-fonds in de vorm van een geldlening voor het verkrijgen van participaties, is geoorloofd op grond van artikel 21 (risicofinancieringssteun) van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV), bedoeld in artikel 1.1 van de RNES. Met de bepalingen met betrekking tot de subsidie aan het fonds wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 21 en hoofdstuk I van de AGVV. De openstelling zal separaat ter kennisneming aan de Europese Commissie worden toegezonden, conform artikel 11, onder a, van de AGVV.

De subsidie aan het TTT-fonds voor de managementkosten wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening, bedoeld in artikel 1.1 van de RNES. De uiteindelijke begunstigden van deze steun zijn of is de fondspartij(en), die de managementkosten anders hadden moeten dragen. Daarom dienen bij de aanvraag, conform artikel 3.22.7, eerste lid, onderdeel f, de-minimisverklaringen, waaruit blijkt of de begunstigde nog de-minimissteun kan ontvangen, van de fondspartij(en) te worden overlegd (en niet van het TTT-fonds).

1.6. Regeldruk

Deze regeling heeft gevolgen voor de regeldruk. Deze regeldrukparagraaf is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR), maar is niet geselecteerd voor formele advisering door ATR.

De kosten voor regeldruk zijn naar schatting per indiening van een aanvraag voor een TTT-project € 36.580 voor aanvraag, € 79.152 voor uitvoering en € 20.540 voor vaststelling en afwikkeling. Ervan uitgaande dat er 3 aanvragen van TTT-samenwerkingsverbanden (pijlers 1 en 2 gecombineerd) worden toegekend bij 5 aanvragen, bedraagt de totale regeldruk daarmee (afgerond) 2 procent van het beschikbare budget van € 24.000.000.

1.7. Uitvoering

Deze subsidiemodule wordt namens de minister uitgevoerd door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), een dienst van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, in samenwerking met de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Hierover zijn afspraken tussen RVO.nl en NWO gemaakt. De aanvraag wordt ingediend bij RVO.nl en daar in de administratieve systemen opgeslagen en gemonitord. Bij de beoordeling van de aanvragen zullen NWO en RVO.nl gezamenlijk tot een analyse komen van de samenhang tussen pijler 1 en 2 en het deel dat betrekking heeft op pijler 1, die daarna wordt samengevoegd met de analyse van het fondsdeel van de aanvraag die door RVO.nl wordt opgesteld. Dit zal resulteren in een advies over de rangschikking van alle ingediende aanvragen voor de minister. Om dit proces goed te laten verlopen zullen de gegevens met NWO gedeeld worden. RVO.nl en NWO nemen daarbij de wettelijke kaders over gegevensbescherming in acht.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A (artikel 3.10.1)

Per abuis was in de begripsbepaling ‘achtergestelde vordering’, zoals opgenomen in titel 3.10 van de RNES (seed capital subsidiemodule), een foutieve verwijzing naar het Burgerlijk Wetboek opgenomen. Daarnaast was de aanduiding van de onderdelen in de opsomming niet conform aanwijzing 3.59 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Met onderdeel A is dit gecorrigeerd.

Artikel I, onderdeel B (titel 3.22)

Artikel 3.22.1 (begripsbepalingen)

Dit artikel bevat de omschrijving van de begrippen die in deze titel worden gebruikt. In enkele gevallen verwijst die omschrijving naar een definitie uit een ander kader, bijvoorbeeld een staatssteunkader. Waar nodig worden hieronder de begrippen nader toegelicht, voor zover niet al elders in de artikelsgewijze toelichting toegelicht.

De fondsbeheerder is een door het TTT-fonds aangenomen derde deskundige die feitelijk het fondsplan uitvoert. De fondsbeheerder verricht namens de fondspartij(en) diverse samenhangende werkzaamheden en dient een marktconforme, resultaatafhankelijke beloning te krijgen (artikel 3.22.9, zesde lid, onderdeel k). Naast het management van het TTT-fonds bestaande uit het verkrijgen, behouden en beëindigen van de participaties begeleidt de fondsbeheerder ook de desbetreffende kennisstarters.

De fondspartij is een onafhankelijke particuliere investeerder die direct of indirect particuliere middelen inbrengt in het fonds en tevens direct of indirect als aandeelhouder, hoofdelijk aansprakelijk vennoot, lid of oprichter een belang heeft in het fonds. Doordat gesproken wordt van ‘direct of indirect’ wordt de mogelijkheid aan de fondspartij geboden om de eigen bijdrage via een zogenaamde houdstermaatschappij in te brengen in het TTT-fonds. De fondspartij heeft in dat geval als aandeelhouder, hoofdelijk aansprakelijk vennoot, lid of oprichter een belang in de houdstermaatschappij en alleen indirect in het TTT-fonds.

Conform artikel 2, onderdeel 72, van de AGVV wordt onder een onafhankelijke particuliere investeerder verstaan: ‘een particuliere investeerder die geen aandeelhouder is van de in aanmerking komende onderneming waarin hij investeert, met inbegrip van business angels en financiële instellingen, ongeacht hun eigendomsstructuur, voor zover zij het volledige risico van hun investering dragen. Bij de oprichting van een nieuwe onderneming worden particuliere investeerders, met inbegrip van de oprichters, beschouwd als onafhankelijk van die onderneming.’

Inkomsten zijn gedefinieerd als de op geld waardeerbare voordelen die een thematisch technology transferfonds heeft verkregen uit een participatie, waaronder dividend, rente, aflossingen, opties, de prijs waartegen een participatie is vervreemd, de prijs waartegen de participatie door de kennisstarter is ingekocht of terugbetaald en de liquidatie-uitkering. Deze definitie is van belang omdat het TTT-fonds een percentage van de netto-inkomsten (zijnde de inkomsten minus de eventuele prestatieafhankelijke beloning voor de fondsbeheerder) aan de Staat afdraagt. Het gaat dus om alle inkomsten die verkregen worden uit een participatie. Dit zijn echter mogelijk niet alle inkomsten van het TTT-fonds; het fonds mag immers ook een vergoeding vragen aan kennisstarters voor begeleiding van de betreffende kennisstarter. Dit zijn inkomsten voor het fonds waarover niet aan de Staat hoeft te worden afgedragen.

In de definitie van kennisstarter wordt tot uitdrukking gebracht wat de doelgroep van pijler 2 is. Het betreft alleen innovatieve bedrijven die gebruik maken van kennis van onderzoeksorganisaties en die ten tijde van de eerste participatie door het TTT-fonds op grond van deze titel nog niet actief zijn of zijn geweest op de markt, dat wil zeggen vóór de eerste commerciële verkoop. De betrokken ondernemers hebben onvoldoende eigen geld beschikbaar om hun nieuwe onderzoeken, ideeën of concepten naar de markt te brengen en private financiers willen momenteel nauwelijks in deze risicovolle beginfase instappen.

Tevens dient de onderneming te voldoen aan de definitie van een niet-beursgenoteerde middelgrote, kleine of micro-onderneming (kmo) zoals gehanteerd in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Een onderneming wordt als zodanig aangemerkt als het aantal werknemers en de omzet of het balanstotaal onder bepaalde grenswaarden blijven. Indien een andere onderneming in de betreffende onderneming overheersende zeggenschap heeft of ten minste over 25% van het kapitaal of de stemrechten daarin beschikt, is in beginsel voor de toepassing van de definitie het aantal werknemers en de omzet of het balanstotaal van beide ondernemingen bepalend.

Conform de definitie van kennisoverdracht uit het O&O&I-steunkader, is kennisoverdracht ‘een proces voor het verwerven, verzamelen en delen van expliciete en impliciete kennis, met inbegrip van vaardigheden en competenties voor zowel economische als niet-economische activiteiten zoals onderzoekssamenwerking, consultancy, licentiëring, het creëren van spin-offs, publicaties en mobiliteit van onderzoekers en andere bij die activiteiten betrokken medewerkers. Naast wetenschappelijke en technologische kennis omvat dit ook andere vormen van kennis zoals kennis over het gebruik van normen en regels waarin deze zijn vastgelegd, en over voorwaarden voor het functioneren onder reële omstandigheden en methoden voor organisatie-innovatie, alsmede het beheer van kennis met betrekking tot het identificeren, verwerven, beschermen, verdedigen en exploiteren van immateriële activa’. Voor deze subsidiemodule zijn alleen de kennisoverdrachtactiviteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, subsidiabel.

Artikel 3.22.2 (subsidieaanvraag)

In het eerste en tweede lid van artikel 3.22.2 is opgenomen aan wie de subsidie verstrekt kan worden. De minister verstrekt de subsidie aan deelnemers in een TTT-samenwerkingsverband. Ingevolge het tweede lid bestaat een TTT-samenwerkingsverband uit een TTT-fonds en ten minste drie onderzoeksorganisaties óf een thematisch consortium (een onderzoeksorganisatie met rechtspersoonlijkheid, opgericht door ten minste drie onderzoeksorganisaties voor het uitvoeren van een kennisoverdrachtplan). Let wel, in het geval meerdere onderzoeksorganisaties tot dezelfde groep behoren, worden deze als één onderzoeksorganisatie aangemerkt.

Conform artikel 1 van het Kaderbesluit, gaat het om een onderzoeksorganisatie als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 15, onder ee, van het O&O&I-steunkader. Het moet gaan om een entiteit (zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen, agentschappen voor technologieoverdracht, innovatie-intermediairs, entiteiten voor fysieke of virtuele onderzoeksgerichte samenwerking), ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht. Wanneer dit soort entiteit ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering van, de kosten van en de inkomsten uit die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd. Ondernemingen die een beslissende invloed op dit soort entiteit kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouder of lid van de organisatie, mogen geen preferente toegang tot de door deze entiteit verkregen onderzoeksresultaten genieten. Op voorhand is niet aan te geven of organisaties, zoals HBO-instellingen of particuliere kennisinstellingen, kwalificeren als onderzoeksorganisatie. Per geval zal moeten worden beoordeeld of de organisatie voldoet aan de definitie van onderzoeksorganisatie zoals opgenomen in het O&O&I-steunkader.

Een TTT-fonds is conform artikel 3.22.1, eerste lid, een kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die blijkens de akte waarbij zijn statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst waarbij hij is ingesteld uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan kennisstarters die actief zijn binnen één thema teneinde winst te behalen. Het gaat dus om een zogenaamd ‘closed end fund’: een fonds dat is opgericht specifiek voor dit doel.

De subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers in het TTT-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een TTT-plan. Dit is een plan bestaande uit een kennisoverdrachtplan van de samenwerkende onderzoeksorganisaties of het thematisch consortium en een fondsplan van het TTT-fonds, en een omschrijving van de samenhang tussen deze twee plannen (zie artikel 3.22.7, eerste lid, onderdeel d). Overeenkomstig artikel 3 van het Kaderbesluit dienen de activiteiten uit het TTT-plan waarvoor de subsidie versterkt wordt, voor eigen rekening en risico van de subsidieontvangers te worden uitgevoerd, en ten goede te komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen.

Uit het kennisoverdrachtplan moet blijken wat de subsidieaanvragers voor pijler 1 kunnen en willen realiseren. Dit plan dient een integrale visie en bijbehorende ambities op het gebied van kennisoverdracht op een specifiek thema te bevatten. Het plan beschrijft de activiteiten die worden uitgevoerd door de samenwerkende onderzoeksorganisaties of het thematisch consortium ten behoeve van kennisoverdracht en hoe deze activiteiten samenhangen met de activiteiten uit het fondsplan van het betrokken TTT-fonds. In het derde lid van artikel 3.22.2 is opgenomen welke activiteiten van een onderzoeksorganisatie, te weten ofwel een van de samenwerkende onderzoeksorganisaties ofwel een thematisch consortium, uit een kennisoverdrachtplan voor subsidie in aanmerking komen. Deze activiteiten worden hieronder nader toegelicht. Het mag ook gaan om activiteiten waar derden marktconform voor worden ingehuurd, zolang dit maar voor rekening en risico van de onderzoeksorganisatie gebeurt.

De voorzieningen om kwalitatief hoogwaardige kennis op te sporen en de potentie in te schatten (screenen) en de kennis beschikbaar te stellen voor potentiële afnemers (scouten) worden momenteel door de betreffende KTO’s van elke onderzoeksorganisatie apart vormgegeven. Middels de activiteiten van onderdeel a wordt het gezamenlijk screenen van wetenschappelijk onderzoek op valoriseerbare resultaten alsmede het actief zoeken naar potentiële afnemers en het gebruik van de resultaten door deze afnemers gestimuleerd. Daarbij dient de nadruk te liggen op het combineren en benutten van kennis ten behoeve van de realisatie van gezamenlijke ambities binnen het thema. Juist daarin moet de meerwaarde van het betreffende thematisch consortium of de daadwerkelijke samenwerking liggen. Onderdeel a, onder 1°, richt zich op de beoordeling van de geschiktheid van kennis en omvat de inspanningen om te achterhalen welke kennis, die binnen een thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties rondom een thema aanwezig is, zich leent voor maatschappelijke of economische benutting, en daarmee ook het ‘gereed maken van die kennis voor benutting’. Voor het stimuleren van het gebruik van de kennis, bedoeld in onderdeel a, onder 2°, is voorlichting in algemene zin subsidiabel, maar bijvoorbeeld niet het adviseren van een reeds gestarte ondernemer over de wijze waarop hij bepaalde kennis het beste kan valoriseren. De begunstigde van de subsidie onder pijler 1 is namelijk een onderzoeksorganisatie, en niet de organisatie of (startende) ondernemer die de kennis van de onderzoeksorganisatie wil overnemen.

Onderdeel b behelst de verkrijgingskosten van rechten van intellectuele eigendom (IE). Alleen de kosten van het aanvragen van IE-rechten (kosten registratie en opstellen aanvraag) zijn subsidiabel, niet de kosten van het beheer en de handhaving van die rechten. De voorwaarde dat het moet gaan om IE-rechten die worden verkregen met het oog op het verlenen van gebruiksrechten of een latere overdracht, is opgenomen om te borgen dat alleen verkrijging van IE-rechten gesubsidieerd wordt die bijdraagt aan de doelstellingen van deze subsidiemodule: namelijk het vermarkten van de kennis. Uitgangspunt bij overdracht is dat voor het IE-recht een marktconforme prijs wordt verkregen (zie ook artikel 3.22.8, zevende lid).

Onderdeel c ziet op de ondersteuning van (de medewerkers of studenten van de) onderzoeksorganisatie bij het verkrijgen van kennis, met inbegrip van vaardigheden en competenties, die nodig zijn voor het creëren van spin-off bedrijven die passen binnen het betreffende thema. Voor het uitwerken van de eerste plannen en ideeën tot een levensvatbaar bedrijf moeten vaak kosten worden gemaakt, terwijl er nog geen sprake is van een bedrijf. In die fase kan ondersteuning ten behoeve van de voorbereiding van de spin-off de slaagkans vergroten.

Om de samenwerking tussen de samenwerkende onderzoeksorganisaties of binnen het thematisch consortium mogelijk te maken, ondersteunt de minister ook activiteiten die zich specifiek richten op de samenwerking en informatiedeling (onderdeel d, onder 1°), het naar buiten toe bekendheid geven aan het thematisch consortium of de samenwerking tussen de onderzoeksorganisaties (onderdeel d, onder 2°) en de brede verspreiding van de (tussen-) resultaten van de activiteiten van het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties op een niet-exclusieve en niet-discriminerende basis (onderdeel d, onder 3°). Er wordt daarnaast van uitgegaan dat het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties zich inspannen om te handelen volgens de principes van open science, dat wil zeggen ‘open as possible, closed as necessary’.

Onderdeel e ziet op valorisatieprojecten die gericht zijn op het technisch of klinisch verbeteren van producten, procedés of diensten die nog niet volledig zijn uitontwikkeld en waarvan de werking in technologische zin nog niet geheel vaststaan. Deze activiteiten kunnen mede demonstratie-, test- of validatiewerkzaamheden omvatten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden. Van belang is dat de activiteiten onafhankelijk worden uitgevoerd met als hoofddoel het aanbrengen van technische of klinische verbeteringen om vervolgens de resultaten daarvan over te dragen ten behoeve van commercieel gebruik, bijvoorbeeld door een spin-off onderneming. Ook daarbij geldt dan dat deze resultaten marktconform overgedragen dienen te worden (zie artikel 3.22.8, zevende lid).

In het vierde lid is opgenomen voor welke activiteiten uit het fondsplan het TTT-fonds subsidie kan aanvragen. In het fondsplan is het participatiebeleid van het TTT-fonds neergelegd. Daarbij gaat het onder meer om de doelgroep waarin het fonds wil investeren (zoals het thema waarin de kennisstarters actief zijn, hun levensfase en de geografische focus), de investeringsstrategie (hoe worden kennisstarters benaderd en, na een investeringsbeslissing, begeleid en de mate waarin naast aandelenkapitaal achtergestelde leningen worden verstrekt), de exit-strategie, de opzet en kosten van het fondsbeheer en de waarborgen voor een behoorlijke handelwijze.

De minister kan een TTT-fonds ten eerste subsidie verstrekken in de vorm van een geldlening voor het verkrijgen van participaties in het kader van het uitvoeren van het fondsplan (vierde lid, onderdeel a, en vijfde lid). De lening wordt renteloos verstrekt en het TTT-fonds is niet verplicht tot aflossing of terugbetaling, daargelaten de onder artikel 3.22.10 toegelichte regeling voor de overboeking van inkomsten uit participaties.

Daarnaast kan een TTT-fonds subsidie krijgen voor de in het kader van het fondsplan gemaakte managementkosten (vierde lid, onderdeel b). Dit is een subsidie zonder terugbetalingsverplichting. De minister komt tegemoet in de dekking van de managementkosten omdat de Staat de grootste geldverschaffer is. Normaliter zouden deze kosten in het geheel door de fondspartij(en) gedragen moeten worden, terwijl deze in dit geval slechts (minimaal) tien procent bijdragen aan het investeringsbudget. Om het gebruik van dit instrument te stimuleren, is daarom besloten een mogelijkheid op te nemen voor subsidie voor de managementkosten.

De managementkosten zijn gedefinieerd als ‘kosten die een thematisch technology transferfonds maakt voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties, met uitzondering van de begeleidingskosten en de verkrijgingprijs van de participaties’. Dat betekent dus dat de subsidie niet gebruikt mag worden voor het verkrijgen van de participaties of voor de kosten die het TTT-fonds maakt voor het begeleiden van de kennisstarters. De verkrijgingsprijs van de participaties wordt immers gesubsidieerd middels de subsidie in de vorm van een geldlening, bedoeld in artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel a, en vijfde lid. De begeleidingskosten van de kennisstarter zullen op een andere manier bekostigd moeten worden, ofwel doordat het TTT-fonds of de fondsbeheerder dit voor eigen rekening doet, dan wel door deze in rekening te brengen bij de betreffende kennisstarter. Er zijn in deze subsidiemodule overigens wel beperkingen in de hoogte van de begeleidingskosten aangebracht, zie hiervoor de artikelen 3.22.9, zesde lid, onderdelen i en j. De prestatieafhankelijke beloning voor de fondsbeheerder, voor zover aan de orde, valt uiteraard ook niet onder de definitie ‘managementkosten’.

De beschikking tot verstrekking van een subsidie in de vorm van een lening voor het TTT-fonds voor het verkrijgen van participaties, zal conform artikel 30 van het Kaderbesluit worden verleend onder de opschortende voorwaarde dat het TTT-fonds binnen acht weken een overeenkomst tot geldlening met de minister heeft gesloten. De subsidiebeschikking krijgt eerst haar werking als de overeenkomst gesloten is. Wordt de overeenkomst niet tijdig gesloten, dan betekent dit dat er geen subsidie voor het TTT-fonds is verleend.

Het zou onwenselijk zijn als het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties, die gezamenlijk met het TTT-fonds de subsidie heeft of hebben aangevraagd, en waarvan de aanvraag gezamenlijk gerangschikt en toegekend is, dan alsnog subsidie zou(den) verkrijgen. Daarom is in het zesde lid opgenomen dat ook de subsidiebeschikking aan een onderzoeksorganisatie in het TTT-samenwerkingsverband verleend wordt onder dezelfde opschortende voorwaarde dat er binnen acht weken een overeenkomst gesloten wordt met het TTT-fonds uit hetzelfde TTT-samenwerkingsverband.

Artikel 3.22.3 (hoogte subsidie)

In het eerste lid is opgenomen hoeveel de subsidie voor de activiteiten uit pijler 1 maximaal bedraagt. Een onderzoeksorganisatie kan een subsidie van 100 procent van de subsidiabele kosten krijgen. In totaal kan per aanvraag (dus voor alle samenwerkende onderzoeksorganisaties gezamenlijk of het thematisch consortium) maximaal € 2.500.000 subsidie verkregen worden voor de activiteiten uit pijler 1. De maximale subsidie is daarnaast ook gekoppeld aan de subsidie van het TTT-fonds binnen het TTT-samenwerkingsverband: de hoogte van de subsidie voor de activiteiten uit pijler 1 mag in totaal maximaal de helft bedragen van de subsidie die het TTT-fonds ontvangt voor de activiteiten uit pijler 2. Dit om te borgen dat er een goede balans bestaat tussen de subsidie voor pijler 1 (de kennisoverdrachtsactiviteiten) en de subsidie voor pijler 2 (het fondsdeel) binnen een TTT-samenwerkingsverband.

Tot slot zijn er beperkingen aangebracht in de subsidie die door onderzoeksorganisaties verkregen kan worden voor bepaalde activiteiten. Ingevolge het tweede lid kan maximaal € 32.000 aan subsidie verkregen worden per octrooiaanvraag. Dit bedrag zal veelal voldoende zijn voor het opstellen van een aanvraag en de registratie van het octrooirecht. Aangezien de TTT-subsidiemodule gericht is op kennisoverdracht, is het uitgangspunt dat het octrooieren geschiedt ten dienste daarvan.

Het verbeteren van een product, procedé of dienst kan nodig zijn om kennis over te dragen aan private partijen. Het bedrag voor dergelijke validatieprojecten is op grond van het derde lid beperkt tot € 25.000 per validatieproject, aangezien het niet bedoeld is om grootschalige onderzoeksprojecten mee te financieren, noch om bedrijfsmatige activiteiten mee te financieren, waarvoor een particuliere investeerder verantwoordelijk is.

In het vierde en vijfde lid is opgenomen hoeveel subsidie een TTT-fonds maximaal kan verkrijgen voor de activiteiten die het uitvoert. De subsidie in de vorm van een geldlening voor het verkrijgen van participaties, bedraagt maximaal 90 procent van het investeringsbudget, en ten hoogste € 5.300.000 (vierde lid). De subsidie voor de in het kader van het fondsplan gemaakte managementkosten bedraagt 100 procent van de managementkosten, tot een maximum van € 200.000 (vijfde lid).

Artikel 3.22.4 (verdeling subsidieplafond)

De minister verdeelt het subsidieplafond op basis van de rangschikking van de aanvragen voor TTT-projecten waarop niet afwijzend is beschikt. De rangschikkingscriteria zijn opgenomen in artikel 3.22.6.

Artikel 3.22.5 (afwijzingsgronden)

In dit artikel zijn de afwijzingsgronden voor een aanvraag opgenomen, aanvullend op de afwijzingsgronden zoals opgenomen in de artikelen 22, 23 en 24 van het Kaderbesluit. De afwijzingsgronden opgenomen in het eerste lid van dit artikel gelden voor de aanvraag van het TTT-samenwerkingsverband voor de uitvoering van het TTT-projectplan, dat wil zeggen voor alle subsidiabele activiteiten. Wanneer bijvoorbeeld een afwijzingsgrond die betrekking heeft op het fondsplan van het TTT-fonds van toepassing is, betekent dit dat de gehele aanvraag, ook dat deel van de aanvraag dat ziet op de activiteiten van de samenwerkende onderzoeksorganisaties of het thematisch consortium, afgewezen zal worden.

Onderdeel a, geeft aan waar het thema, waarop het kennisoverdrachtplan van het thematisch consortium en het fondsplan van het TTT-fonds gericht zijn, minimaal aan moet voldoen, om in aanmerking te komen voor subsidie.

Bij de aanvraag dienen de deelnemers aan het TTT-samenwerkingsverband een TTT-plan in. Dit plan, met het daarin opgenomen kennisoverdrachtplan en fondsplan, dient voldoende onderbouwd te zijn om te kunnen beoordelen of het een redelijke kans van slagen heeft (onderdeel b). Indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat het TTT-plan naar behoren wordt uitgevoerd, wordt de aanvraag eveneens afgewezen (onderdeel c). In de aanvraag dient ook voldoende onderbouwd te zijn hoe de subsidieaanvragers gaan voldoen aan de verplichtingen die voor hen gelden (onderdeel d). Voor de onderzoeksorganisaties (waaronder een thematisch consortium) zijn deze opgenomen in artikel 3.22.8 en voor het TTT-fonds in artikel 3.22.9. De aanvraag dient de minister immers voldoende vertrouwen te geven dat de subsidieaanvragers de subsidieverplichtingen kunnen naleven.

Het onderdeel e ziet toe op de financiële draagkracht van het TTT-fonds. Voorkomen moet worden dat de minister de beschikbare middelen committeert aan een TTT-fonds dat uiteindelijk zelf niet de benodigde middelen beschikbaar heeft (zijnde minimaal 10 procent van het investeringsbudget). Met het oog hierop dient het TTT-fonds dan ook aannemelijk te maken dat het beschikt of zal kunnen beschikken over de benodigde middelen.

Het onderdeel f houdt verband met de notie dat het investeren in kennisstarters niet mogelijk is zonder dat het TTT-fonds de goede deskundigheid, ervaring en netwerken in huis heeft. De fondsmanagers kunnen deze ervaring bijvoorbeeld hebben opgedaan door het beheren van andere fondsen of het doen van eerdere (vergelijkbare) investeringen.

Eveneens wordt de aanvraag afgewezen indien de belangen van de Staat kunnen worden geschaad bij de uitvoering van het fondsplan (onderdeel g). Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarin het TTT-fonds wordt ingericht op een wijze die niet afdoende rekening houdt met het belang van de Staat als verstrekker van de geldlening aan het TTT-fonds, bijvoorbeeld wanneer het TTT-fonds ingericht is om al bestaande investeringen van de fondspartij(en) via het TTT-fonds verder te financieren.

De subsidieaanvraag wordt ook afgewezen als onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten uit het kennisoverdrachtplan binnen 6 jaar kunnen worden voltooid (tweede lid juncto artikel 23, onderdeel b, van het Kaderbesluit).

Tot slot is in het derde lid opgenomen dat het deel van de aanvraag dat ziet op subsidie aan het TTT-fonds voor de gemaakte managementkosten, afgewezen wordt indien het TTT-fonds niet de daartoe benodigde de-minimisverklaring(en) van de fondspartij(en) kan aanleveren, bijvoorbeeld omdat een fondspartij al eerder de-minimissteun heeft ontvangen en er geen ruimte meer is om deze subsidie eveneens onder de-minimisverordening weg te zetten. In dat geval zal het TTT-fonds de managementkosten volledig zelf moeten dragen.

Artikel 3.22.6 (rangschikkingscriteria)

In het eerste lid van dit artikel zijn de rangschikkingscriteria opgenomen voor de rangschikking van de aanvragen voor subsidie voor het uitvoeren van een TTT-plan.

Onderdeel a betreft onder meer een afbakening van het thema. De TTT-subsidiemodule ondersteunt activiteiten ten behoeve van kennisoverdracht rondom een afgebakend thema op nationaal niveau. Bij de afbakening van het thema dient het volgende te worden onderbouwd:

  • Het merendeel van de onderzoeksgroepen van de onderzoeksorganisaties die aan het kennisoverdrachtplan zijn verbonden, is excellent. Om een zo groot mogelijke maatschappelijke en economische impact te realiseren, is het nodig dat de kennisbasis nationaal en internationaal hoogstaand is. Het voordeel van thematische krachtenbundeling is maximaal als zoveel mogelijk onderzoeksgroepen die in Nederland werken aan het thema betrokken zijn bij het kennisoverdrachtplan.

  • Er is aantoonbaar meerwaarde om thematisch samen te werken ten behoeve van het realiseren van gezamenlijke maatschappelijke en economische doelen. De maatschappelijke vraagstukken waar het consortium door samenwerking een bijdrage aan kan leveren, dienen helder te worden omschreven, evenals de economische potentie van de kennisbasis.

De verbondenheid van het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties met het ecosysteem van bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere onderzoeksorganisaties en kennisinstellingen, bedoeld in onderdeel b, draagt bij aan het vergroten van de maatschappelijke en economische impact van het kennisoverdrachtplan. Verbondenheid met deze partijen geeft een beeld van de absorptiecapaciteit van de kennis van de onderzoeksorganisaties bij de markt en de maatschappij. Met name de betrokkenheid van HBO- en MBO-instellingen bij het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties kan van grote meerwaarde zijn voor de uitvoering van het kennisoverdrachtplan.

Onderdeel c gaat concreter in op de potentie van het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties om middels de activiteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, de aanwezige kennis rondom een thema te benutten. Hiervoor moet worden aangetoond hoe en in welke mate de thematische samenwerking bijdraagt aan nieuwe bedrijvigheid. Wat zijn de marktkansen en risico’s? Is er een reële onderbouwing van het aantal en de kwaliteit van kennisstarters dat uit het de activiteiten kan voortkomen? In het kennisoverdrachtplan moet het aannemelijk worden gemaakt dat uit de activiteiten uit dit plan kennisstarters voort kunnen komen, die private financiering aan kunnen trekken.

De verbinding met het TTT-fonds is hier van belang. Er kan geen sprake zijn van exclusiviteit voor het TTT-fonds ten aanzien van investeringsmogelijkheden. De kennisstarter die ontstaat uit de gesubsidieerde activiteiten is vrij om (ook) risicokapitaal bij derden aan te trekken. Wel is, zoals verder toegelicht wordt bij de artikelsgewijze toelichting onder artikel 3.22.8, achtste lid, een verplichting opgenomen voor onderzoeksorganisaties om het TTT-fonds te informeren over kennisstarters die ontstaan uit de gesubsidieerde activiteiten. Gelet op de zeer beperkte beschikbaarheid van risicokapitaal in deze vroege ontwikkelingsfase, is het ook van belang de fondsbeheerder van het TTT-fonds te betrekken bij de screening- en scoutingactiviteiten, bedoeld in artikel 3.22.2, derde lid, onderdeel a (tegen marktconforme tarieven en transparante voorwaarden, zie artikel 3.22.8, vierde lid). Zo kan er een leadflow ontstaan vanuit het consortium naar het TTT-fonds. Er dienen in het TTT-plan duidelijke afspraken te zijn gemaakt over de samenwerking tussen het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties en het gelieerde TTT-fonds, waarbij het uitgangspunt is dat de onderzoeksorganisaties de niet-economische activiteiten uitvoeren, en het fonds de economische activiteiten financiert.

Onderdeel d gaat over de kwaliteit van het kennisoverdrachtplan en het team dat de activiteiten die erin beschreven staan uitvoert. De kwaliteit wordt hoger beoordeeld indien:

  • er een goede balans is tussen een centrale regie van de kennisoverdrachtactiviteiten en de beschikbare capaciteit bij de Knowledge Transfer Offices (KTO’s) van de betrokken onderzoeksorganisaties. De betrokkenheid van KTO’s van onderzoeksorganisaties is nodig als ‘voelsprieten’: zij kennen de onderzoekers, de projecten en de netwerken in hun onderzoeksorganisaties het best. Een centrale regie van de kennisoverdrachtactiviteiten is noodzakelijk om onderzoekers en projecten actief aan elkaar te verbinden en de verbinding te slaan met markt en maatschappij, inclusief het TTT-fonds. Het kennisoverdrachtplan dient te onderbouwen hoe de verbinding tussen onderzoeksorganisaties maatschappelijke en economische meerwaarde vertegenwoordigt, hetgeen ook tot uiting dient te komen in de gezamenlijke uitvoering van activiteiten uit het kennisoverdrachtplan;

  • de samenstelling, competenties en het netwerk van het team meer vertrouwen biedt in een goede uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. Zo is het van belang dat de bestaande netwerken van de teamleden aansluiten bij de netwerken die relevant zijn voor de uitvoering van het kennisoverdrachtplan.

Op basis van onderdeel e wordt beoordeeld in welke mate het TTT-fonds kan steunen op relevante ervaring en deskundigheid. De opzet van het fonds moet blijkens onder meer de statuten transparant te zijn; er mogen geen indicaties zijn dat fondspartijen niet betrouwbaar zijn. De fondsbeheerder moet beschikken over relevante ervaring, deskundigheid en netwerk, zowel voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties als voor het begeleiden van de betreffende kennisstarters.

Onderdeel f gaat over de mogelijkheden van het TTT-fonds voor de opbouw van succesvolle kennisstarters. Dit criterium valt uiteen in enkele onderliggende criteria, te weten de kwaliteit van het fondsplan, de mate van zekerheid dat het fondsplan ook daadwerkelijk zal worden uitgevoerd – met inbegrip van de bij de private partijen beschikbare middelen – en het effect van het fondsplan in relatie tot het doel van dit instrument. Daarnaast is de samenhang tussen pijler 1 en 2 hierbij van belang. De activiteiten die worden uitgevoerd onder pijler 1 moeten leiden tot investeringsmogelijkheden voor met name het TTT-fonds. In het TTT-plan moet worden aangetoond op welke wijze de fondsbeheerder samenwerkt met het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties om op basis van de aanwezige kennis investeringskansen te identificeren. Een duidelijke taakverdeling is van belang, waarbij wederom het vereiste is dat de niet-economische activiteiten worden uitgevoerd onder pijler 1 en de economische activiteiten in het TTT-fonds.

Bij het doelmatigheidscriterium (onderdeel g) gaat het onder meer om de prijs-kwaliteitsverhouding en de omvang van de managementkosten en de begeleidingskosten van het TTT-fonds.

Conform het tweede lid weegt elk rangschikkingscriterium even zwaar bij de rangschikking.

Artikel 3.22.7 (informatieverplichtingen)

In het eerste lid van dit artikel is opgenomen welke informatie bij een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een TTT-plan aangeleverd moet worden. Ten eerste dienen bepaalde gegevens van alle deelnemers uit het TTT-samenwerkingsverband aangeleverd te worden (onderdeel a). De subsidie die verstrekt wordt aan het TTT-fonds voor het verkrijgen van participaties, wordt verstrekt onder de AGVV. Daarom dienen, in aanvulling op het eerste lid, voor het TTT-fonds ook de gegevens van artikel 6, tweede lid, van de AGVV opgenomen te zijn (onderdeel b). Het TTT-samenwerkingsverband verstrekt daarnaast de gegevens van de contactpersoon bij de penvoerder (onderdeel c). Bij de aanvraag worden tevens het TTT-plan en de gegevens en onderbouwing daarvan aangeleverd (onderdelen d en e), met daarin in ieder geval een kennisoverdrachtplan en een fondsplan en een omschrijving van de samenhang tussen de twee plannen. De subsidie voor de managementkosten (artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel b) wordt verleend onder de de-minimisverordening, en daartoe dient het TTT-fonds dan ook de de-minimisverklaring(en) van de fondspartij(en) aan te leveren (onderdeel f).

Wanneer een thematisch consortium deel uitmaakt van het TTT-samenwerkingsverband, dienen ook de gegevens van de onderzoeksorganisaties die het thematisch consortium hebben opgericht, en de statuten van het consortium verstrekt te worden aan de minister (tweede lid). Uit de statuten moet onder meer blijken hoe de thematische samenwerking is ingericht.

In het derde en vierde lid is opgenomen wat een kennisoverdrachtplan en het fondsplan inhouden. Dit is grotendeels reeds toegelicht onder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.22.2. In het kennisoverdrachtplan dient opgenomen te zijn hoe omgegaan wordt met IE-rechten. Wanneer het TTT-samenwerkingsverband bestaat uit een TTT-fonds en ten minste drie onderzoeksorganisaties, zijn er geen statuten waarin de samenwerking geregeld is. Daarom dient in dat geval het kennisoverdrachtplan tevens inzichtelijk te maken hoe de onderzoeksorganisaties de daadwerkelijke samenwerking zullen inrichten (op welke wijze wordt er samengewerkt, wie is hier bij betrokken en waar vindt de samenwerking plaats, etc.).

In het vijfde lid is een informatieverplichting opgenomen die geldt voor de subsidieontvangers van pijler 1. Op basis hiervan dienen deze subsidieontvangers uiterlijk 12 weken voorafgaand aan het nieuwe projectjaar een jaarplan in te dienen, waarin een nadere beschrijving is opgenomen van de subsidiabele activiteiten die gedurende het daarop volgende jaar zullen worden verricht ter uitvoering van het kennisoverdrachtplan. Daarbij dienen ook de kosten van de desbetreffende activiteiten vermeld te worden. Deze verplichting is opgenomen om de voortgang te monitoren en een passende voorschotbetaling te doen.

Artikel 3.22.8 (subsidieverplichtingen onderzoeksorganisaties)

De subsidieverplichtingen die in dit artikel vermeld staan gelden voor de onderzoeksorganisaties (waaronder dus het thematisch consortium, dat zelf ook een onderzoeksorganisatie is) en vloeien grotendeels voort uit het O&O&I-steunkader. In dit steunkader wordt aangegeven onder welke voorwaarden activiteiten van onderzoeksorganisaties als niet-economische activiteiten worden beschouwd, en er dus geen sprake is van staatssteun bij subsidiëring van dergelijke activiteiten. Kort samengevat worden de primaire activiteiten van een onderzoeksorganisatie zoals het verrichten van onafhankelijk onderzoek- en ontwikkelingswerk (waaronder validatieprojecten), het breed verspreiden van de resultaten uit die activiteiten en andere vormen van kennisoverdracht niet als economische activiteiten aangemerkt, mits aan een aantal verplichtingen wordt voldaan. Deze worden in dit artikel opgesomd.

Als eerste geldt de verplichting dat alle winst uit gesubsidieerde activiteiten van de onderzoeksorganisaties opnieuw in de primaire activiteiten van de betrokken onderzoeksorganisaties wordt geïnvesteerd (eerste lid). Indien een onderzoeksorganisatie tevens economische activiteiten uitoefent dient zij ten aanzien van deze activiteiten een gescheiden boekhouding te voeren (tweede lid).

Ook het derde tot en met zevende lid van dit artikel zijn erop gericht te voorkomen dat er, eventueel indirect, sprake is van staatssteun. Om die reden zijn er verplichtingen opgenomen met betrekking de inhuur van derden (vierde lid) en de toegankelijkheid van activiteiten (vijfde lid). In dit verband is in het bijzonder van belang dat de subsidie voor de uitvoering van de activiteiten onder pijler 1 uitsluitend ten behoeve van de betrokken onderzoeksorganisaties, respectievelijk haar onderzoekers of studenten, wordt verstrekt. Alle voordelen die uit deze activiteiten voortvloeien moeten ten goede komen aan de aangesloten onderzoeksorganisatie(s) of de maatschappij in zijn geheel. Daarom mogen de activiteiten geen individuele bedrijven bevoordelen (derde lid). Dit is niet anders nu deze activiteiten erop gericht zijn de bereikte resultaten in een latere fase over te dragen, respectievelijk daarvoor gebruikersrechten te verlenen, ten behoeve van commerciële toepassing door ondernemingen. Immers, in dat geval dient de betreffende onderneming, bijvoorbeeld de kennisstarter die financiering krijgt onder pijler 2, daar een marktconforme vergoeding tegenover te stellen. In het zevende lid is daarom opgenomen dat onderzoeksorganisaties hiervoor een marktconforme vergoeding moeten vragen.

Actieve samenwerking tussen het thematisch consortium of de samenwerkende onderzoeksorganisaties en het TTT-fonds wordt gestimuleerd om de beoogde doelen te realiseren. Het streven is dat de kennisstarters, die voortkomen uit de gesubsidieerde activiteiten van pijler 1, gefinancierd kunnen worden door het TTT-fonds. De subsidieverplichting opgenomen in het achtste lid, beoogt hieraan bij te dragen. De onderzoeksorganisatie is verplicht om het TTT-fonds uit het TTT-samenwerkingsverband op de hoogte te brengen van kennisstarters die voortkomt uit de activiteiten van pijler 1, uiterlijk bij de oprichting van de kennisstarter. Hierdoor is geborgd dat het TTT-fonds weet van het bestaan van de kennisstarter, zodat het fonds de optie – en dus niet de verplichting – heeft om een financieringsvoorstel te doen aan de kennisstarter. De kennisstarter aan de andere kant heeft uiteraard de optie om de benodigde financiering (ook) via andere partijen dan het TTT-fonds aan te trekken.

Artikel 3.22.9 (subsidieverplichtingen TTT-fonds)

In dit artikel zijn de subsidieverplichtingen voor het TTT-fonds opgenomen. Deze verplichtingen worden nader uitgewerkt in de geldleningsovereenkomst. De minister gebruikt voor de geldleningsovereenkomst het model opgenomen in bijlage 3.22.1, met dien verstande dat hij dit model kan aanvullen met verplichtingen als dat zinvol is voor het doel van de subsidieverstrekking (vijfde lid). Het model wordt verder toegelicht onder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.22.11.

Er is geen rente of aflossing verschuldigd aan de Staat voor de lening, maar in plaats daarvan dient het TTT-fonds een deel van de inkomsten uit de participaties over te boeken aan de minister (eerste lid). De hoogte hiervan is bepaald in artikel 3.22.10. Daarnaast mag het TTT-fonds geen andere activiteiten verrichten dan de uitvoering van het fondsplan (tweede lid). In samenhang met de regeling voor opname van de lening, opgenomen in artikel 3 van de modelovereenkomst, impliceert dit ook dat alleen participaties worden genomen waarin de financiële bijdrage van de minister is verdisconteerd. Het gaat namelijk om zogenoemde ‘closed end’ funds, dat wil zeggen fondsen die een afgebakende looptijd hebben met een vooraf vastgesteld investeringsbudget. Zonder een dergelijke beperking zouden TTT-fondsen participaties met en zonder overheidsbijdrage in portefeuille kunnen hebben, hetgeen zou nopen tot een reeks van administratieve maatregelen om de financiële transparantie te waarborgen.

Eveneens worden in de geldleningsovereenkomst verplichtingen gesteld aan eventuele vervolginvesteringen die een TTT-fonds mag doen (derde lid). Deze verplichtingen vloeien voort uit artikel 21 van de AGVV. Om een vervolginvestering te mogen doen, dient te allen tijde aan de volgende verplichtingen voldaan te worden:

  • het totale bedrag aan risicofinanciering, bedoeld in artikel 21, negende lid, van de AGVV mag niet worden overschreden voor de betreffende kennisstarter. Dit betekent dat, inclusief de vervolginvestering, het totale bedrag dat de kennisstarter aan risicofinanciering heeft ontvangen niet hoger mag zijn dan het maximum, opgenomen in de AGVV, te weten € 15 miljoen (onderdeel a);

  • in de mogelijkheid van vervolginvesteringen moet voorzien zijn in het oorspronkelijke ondernemingsplan van de desbetreffende kennisstarter (onderdeel b);

  • de kennisstarter mag niet verbonden zijn geraakt aan een andere onderneming dan het TTT-fonds of een onafhankelijke particuliere investeerder die in het kader van artikel 21 AGVV risicofinanciering heeft verschaft, tenzij de nieuwe entiteit ook voldoet aan de definitie van kleine en middelgrote onderneming (kmo), zoals opgenomen in bijlage I van de AGVV (onderdeel c).

In onderdeel d is, afhankelijk van de levensfase van de kennisstarter bij de vervolginvestering, nog een aanvullende voorwaarde opgenomen. De initiële investering wordt door een TTT-fonds altijd gedaan in een kennisstarter die op dat moment nog niet actief is op de markt (zie de definitie van kennisstarter), en dus nog geen eerste commerciële verkoop heeft gedaan. In de AGVV is de voorwaarde opgenomen dat indien risicofinanciering wordt verstrekt aan een kennisstarter die nog niet actief is op een markt (dus voor de eerste commerciële verkoop), slechts tien procent daarvan afkomstig hoeft te zijn van een private partij (een onafhankelijke particuliere investeerder). Dit is geborgd in onderhavige subsidiemodule doordat de lening van de Staat maximaal 90 procent van het investeringsbudget bedraagt en er dus op fondsniveau altijd minstens tien procent afkomstig is van de fondspartij(en), een onafhankelijke particuliere investeerder. Vervolginvesteringen in kennisstarters die nog altijd niet actief zijn op de markt, kunnen derhalve zonder aanvullende verplichtingen (dan die al gelden voor initiële investeringen en de altijd toepasselijke verplichtingen voor vervolginvesteringen, opgenomen in onderdelen a, b en c) plaatsvinden (onderdeel d, onder 1°). Wanneer vervolginvesteringen worden gedaan in een kennisstarter die inmiddels wel al actief is op een markt, maar de vervolginvestering plaatsvindt minder dan 7 jaar na de eerste commerciële verkoop, dan dient het risicokapitaal dat het TTT-fonds verstrekt als hefboom te dienen voor aanvullende verstrekking van risicokapitaal door onafhankelijke particuliere investeerders op het niveau van de desbetreffende kennisstarter, zodat bij de vervolginvestering het totale particuliere deelnemingspercentage – conform de eis uit de AGVV – minimaal 40 procent bedraagt (onderdeel d, onder 2°). Dat betekent dus dat het TTT-fonds, wanneer zij een vervolginvestering wil doen in een dergelijke kennisstarter, actief op zoek moet gaan naar aanvullende risicofinanciering van een onafhankelijke particuliere investeerder zodat de minimumdrempel van 40 procent gehaald wordt. Overigens kan een fondspartij onder bepaalde voorwaarden ook zelf deze vervolginvesteringen doen, buiten het fonds om, om zo de drempel te halen. Dit wordt verder toegelicht onder artikel 7 van de modelgeldleningsovereenkomst.

Voor vervolginvesteringen die plaatsvinden in kennisstarter die inmiddels actief is op de markt en de vervolginvestering plaatsvindt 7 jaar of later na de eerste commerciële verkoop, dient zelfs een particulier deelnemingspercentage bereikt te worden van 60 procent (onderdeel d, onder 3°).

Eveneens dient het TTT-fonds zeker te stellen dat het geld dat de kennisstarter krijgt in het kader van een participatie, niet aangewend wordt voor het herfinancieren van bestaande verplichtingen (vierde lid). Bij herfinanciering wordt niet aan het doel van deze subsidiemodule bijgedragen.

In het zesde lid van dit artikel is opgenomen aan welke uitgangspunten het fondsplan moet voldoen. Indien niet aan deze vereisten is voldaan, of onvoldoende is onderbouwd hoe aan deze vereisten wordt voldaan, zal de aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit respectievelijk artikel 3.22.5, eerste lid, onderdeel d.

Ten eerste dient de periode waarin nieuwe participaties worden verkregen ten hoogste zes jaar te beslaan, gevolgd door een periode van desinvestering van ten hoogste negen jaar (onderdeel a). De lening geldt dus voor ten hoogste vijftien jaar. Ten tweede gelden minima en maxima voor de participaties per kennisstarter: de financiering per kennisstarter dient in de bandbreedte van € 25.000 tot en met € 1.500.000 te vallen (onderdeel b). Ten derde bedraagt de gemiddelde totale investering gedurende de investeringsperiode per kennisstarter over alle kennisstarters genomen ten hoogste € 750.000 (onderdeel c). Ten vierde dient voor de achtergestelde vorderingen een marktconforme rente, te weten een rente die ten minste gelijk is aan de referentierente (referentierentevoet voor Nederland van de Europese Commissie vermeerderd met 4 procentpunten) bedongen te worden (onderdeel d). Ten vijfde dient de relatieve omvang van achtergestelde vorderingen beperkt te worden tot maximaal 50 procent van het totaal van de verkrijgingsprijzen van de participaties, om TTT-fondsen te stimuleren ook voor een groot deel met aandelen te participeren (onderdeel e). Ten zesde dienen de kennisstarters waarin geïnvesteerd wordt ten minste redelijke rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven te hebben (onderdeel f). Ten zevende wordt bij de beslissing inzake verkrijging van participaties rekening gehouden met het ondernemersplan van de kennisstarter (onderdeel g). Om te borgen dat TTT-fondsen investeren in de vroege fase van een kennisstarter, is ten achtste opgenomen dat TTT-fondsen alleen mogen investeren in kennisstarters waaraan nog niet eerder risicokapitaal is verstrekt, behoudens de in dat onderdeel genoemde uitzonderingen (onderdeel h). Eén van die uitzonderingen betreft de situatie waarin de betreffende participatiemaatschappij aan de kennisstarter een lening heeft verstrekt voor Proof of Concept doeleinden (onderdeel h, onder 2°). Die lening is dan verstrekt voor het financieren van onderzoek naar de technische haalbaarheid van een technologie met als doel deze in een bepaalde toepassing te kunnen testen. De uitkomst van een dergelijk traject kan bijvoorbeeld de uitvoering van een haalbaarheidsonderzoek of een prototype zijn (Proof of Concept). Tot slot is er nog een aantal andere uitgangspunten opgenomen die samenhangen met het fondsbeheer. Zo mogen de begeleidingskosten van kennisstarters in totaal jaarlijks niet hoger zijn dan een bedrag dat gelijk is aan maximaal tien procent van het investeringsbudget (onderdeel i), dit om te voorkomen dat de begeleidingskosten voor kennisstarters overmatig zijn. Daarnaast mag, indien de fondsbeheerder namens het TTT-fonds een kennisstarter in het kader van een participatie begeleidt, deze daarvoor geen vergoeding vraagt die hoger is dan in de markt gebruikelijk. Daarbij dient de betrekking in ieder geval tijdelijk te zijn en gebaseerd op de gebruikelijk loonregeling, opgenomen in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting (onderdeel j). Deze subsidiemodule is bestemd voor investeringsfondsen. De fondsbeheerder dient zijn investeerdersrol dan ook te behouden binnen kennisstarters. Tijdelijke (management)functies kunnen worden ingevuld door de fondsbeheerder (of een gelieerde) als dit de kennisstarter ten goede komt. Restricties op de beloning dragen bij aan het reduceren van risico’s van misbruik en oneigenlijk gebruik van de subsidiemodule.

Tot slot dient de fondsbeheerder voor zijn werkzaamheden een marktconforme prestatieafhankelijke beloning te krijgen, dat wil zeggen die afhankelijk is van zijn individuele prestatie (onderdeel k). De marktconforme prestatieafhankelijke beloning dient een incentive te zijn voor de fondsbeheerder om de kennisstarter (en daarmee het fonds) zo goed mogelijk te laten presteren. Het is aan het TTT-fonds om in het fondsplan te onderbouwen hoe de prestatieafhankelijke beloning vormgegeven wordt. De prestatieafhankelijke beloning van de fondsbeheerder kan worden vastgesteld op het niveau van de participatie (kennisstarter) of op fondsniveau. Hierbij kan gedacht worden aan een carried interest regeling. De prestatieafhankelijke beloning zal enkel worden uitgekeerd wanneer er sprake is van een marktconforme en succesvolle exit van de betreffende kennisstarter.

Artikel 3.22.10 (vergoeding TTT-fonds)

In dit artikel is de hoogte van de door het TTT-fonds te betalen vergoeding aan de Staat vastgelegd. Het betreft een percentage van de netto-inkomsten. De netto-inkomsten zijn gedefinieerd als de inkomsten minus de eventuele aan de fondsbeheerder te betalen prestatieafhankelijke beloning. Hoe de prestatieafhankelijke beloning wordt bepaald, is in het fondsplan opgenomen, maar in ieder geval zal een dergelijke beloning pas aan de orde komen bij een marktconforme en succesvolle exit. In dat geval kan uit de inkomsten eerst de resultaatafhankelijke beloning betaald worden, alvorens de inkomsten conform de hieronder genoemde percentages verdeeld worden over de Staat en de fondspartij(en).

Het percentage aan netto-inkomsten dat aan de Staat moet worden overgeboekt, is gelijk aan het percentage dat de Staat bijdraagt aan het investeringsbudget. Gewoonlijk zal dit 90 procent zijn (eerste lid). Indien het percentage dat de Staat bijdraagt aan het investeringsbudget lager is dan 90 procent, dan zal het percentage van de netto-inkomsten dat overgeboekt moet worden, naar rato verlaagd worden (tweede lid). Het percentage aan netto-inkomsten dat overgeboekt moet worden, blijft gedurende de gehele looptijd van de lening gelijk. Dus ook na terugbetaling van de gehele lening van het TTT-fonds, dient nog altijd 90 procent van de netto-inkomsten overgeboekt te worden naar de Staat.

Artikel 3.22.11 (modelovereenkomst TTT-fonds)

Op grond van dit artikel is in bijlage 3.22.1 van de RNES het model voor de geldleningsovereenkomst opgenomen.

Artikel 1

In dit artikel zijn de definities opgenomen die van belang zijn voor de overeenkomst van geldlening. Deze zijn grotendeels gelijk aan de begripsbepalingen die zijn opgenomen in de subsidiemodule. In de modelgeldleningsovereenkomst wordt gesproken van ‘fondspartijen’. Bij een TTT-fonds is echter denkbaar dat er maar één fondspartij is. Er worden immers geen eisen gesteld aan het minimumaantal fondspartijen. In dat geval zal de geldleningsovereenkomst zo worden aangepast dat overal ‘fondspartij’ staat in plaats van ‘fondspartijen’.

Artikel 2

Dit artikel bevat de kern van de overeenkomst tot geldlening. Hierin is opgenomen hoeveel de geldlening maximaal bedraagt en wat de looptijd van de lening is (eerste lid). In het tweede lid wordt de mogelijkheid geboden om de looptijd van de lening te verlengen, middels verlenging van de desinvesteringsperiode, indien er sprake is van zwaarwegende economische omstandigheden. Naar verwachting volstaat in de regel een looptijd van ten hoogste vijftien jaar, waarvan zes jaar investering en negen jaar desinvestering. Het is echter denkbaar dat een participatie aan het eind van deze periode sterk in waarde vermeerdert. Het zou dan ongewenst zijn als de overeenkomst zonder meer zou verplichten tot vervreemding van de participatie. Een zwaarwegend belang kan ook aan de orde zijn, indien de bedrijfseconomische positie van de desbetreffende kennisstarter sterk zou worden geschaad bij handhaving van de uiterste termijn voor vervreemding van de participatie.

Als gebruikelijk kan het TTT-fonds op bepaalde momenten en onder bepaalde voorwaarden bedragen van het geleende bedrag opnemen (derde lid). Daarbij dient het TTT-fonds eigen bijdragen te leveren conform het opgegeven percentage van het investeringsbudget. Deze eigen bijdragen, en daarmee het totale investeringsbudget van het fonds, kunnen eventueel bij zwaarwegende economische redenen worden verhoogd conform het bepaalde in het zevende lid.

Er is geen rente of aflossing verschuldigd voor de lening (vijfde lid). In plaats daarvan dient een bepaald deel van de inkomsten aan de Staat te worden overgeboekt (vierde lid en artikel 4). Van tevoren staat niet vast hoe hoog het bedrag is dat de Staat op deze wijze ontvangt. Het kan lager maar ook hoger zijn dan de geleende geldsom.

In het zesde lid is opgenomen dat de door het TTT-fonds opgenomen bedragen enkel voor de verdere groei van de kennisstarters gebruikt kunnen worden, en dat het fonds hierop dient toe te zien. Het is nadrukkelijk niet toegestaan dat een kennisstarter de via het TTT-fonds verkregen middelen inzet ter herfinanciering van bestaande financiële verplichtingen.

Artikel 3

In dit artikel is opgenomen op welke manier en onder welke voorwaarden geldopnames door het TTT-fonds plaats kunnen vinden. Geldopnames kunnen alleen plaatsvinden wanneer het TTT-fonds betalingen aan de kennisstarter gaat verrichten of heeft verricht (eerste lid). Anders zou het TTT-fonds zonder reden gedurende langere tijd middelen van de Staat onder zich hebben. In het eerste lid is ook opgenomen dat bedragen alleen kunnen worden opgenomen wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden voor participaties, opgenomen in artikel 5, en de verkrijgingsprijs voor het in de overeenkomst opgenomen percentage wordt gefinancierd uit de eigen bijdragen.

Het TTT-fonds doet het verzoek om betaling middels een formulier, dat als bijlage wordt opgenomen bij de geldleningsovereenkomst (tweede lid). De bijlagen bij de geldleningsovereenkomst zijn, in tegenstelling tot deze model geldleningsovereenkomst, niet opgenomen als bijlagen bij deze regeling. In het derde lid is bepaald wanneer en onder welke voorwaarden de Staat de betaling zal verrichten. Zo dient de Staat van oordeel te zijn dat voldaan is aan de verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst (onderdeel a) en dient er een stortingsbewijs van de verkrijgingsprijs van de participatie te worden overlegd (onderdeel b). In het vierde lid is opgenomen dat het TTT-fonds in de desinvesteringsperiode de participaties die verkregen zijn in de investeringsperiode, wel nog mag uitbreiden. Deze bepaling voorkomt dat verdere groei van een kennisstarter belemmerd wordt enkel omdat de investeringsperiode al is afgelopen. Wel kan een uitbreiding alleen plaatsvinden onder de voorwaarden uit de geldleningsovereenkomst. In het bijzonder moet men dan denken aan de bepalingen over vervolginvesteringen, opgenomen in artikel 5, zevende lid, van de geldleningsovereenkomst.

Artikel 4

In dit artikel is het regime voor overboekingen van inkomsten uit participaties aan de Staat uitgewerkt. Op grond van het eerste lid dient deze overboeking van het deel van de inkomsten dat aan de Staat toekomt, plaats te vinden binnen een maand nadat de inkomsten door het TTT-fonds zijn ontvangen, wanneer het deel dat de Staat toekomt € 20.000 of meer bedraagt (onderdeel a). Wanneer het deel dat aan de Staat toekomt minder dan € 20.000 bedraagt, wordt het deel dat aan de Staat toekomt overgemaakt binnen een maand nadat, door nieuwe inkomsten, het deel voor de Staat boven de € 20.000 uitkomt (onderdeel b). In ieder geval wordt het deel dat aan de Staat toekomt, minimaal een keer per half jaar overgemaakt (onderdeel c). Een uitzondering geldt voor inkomsten die niet direct op geld waardeerbaar zijn, zoals opties. Deze inkomsten dienen op een later tijdstip, maar vóór verloop van de looptijd van de overeenkomst tot geldlening, liquide te worden gemaakt en dient het deel daarvan dat aan de Staat toekomt, te worden overgeboekt aan de Staat (zie het vierde, vijfde en zesde lid).

Het deel van de inkomsten dat aan de Staat toekomt betreft het percentage dat de Staat middels de lening bijdraagt aan het investeringsbudget. Dit zal meestal 90 procent zijn, maar kan ook minder bedragen indien de fondspartijen een hogere eigen bijdrage leveren. Het gaat om het percentage dat de Staat bijdraagt aan het investeringsbudget, bezien naar het moment waarop de lening wordt gesloten. Dit percentage wordt in het tweede lid opgenomen. Ook wanneer, op grond van artikel 2, zevende lid, de Staat de fondspartijen toestaat om de eigen bijdrage gedurende de fondsperiode te verhogen, waardoor het percentage dat de Staat bijdraagt aan het investeringsbudget omlaag gaat, blijft het percentage, zoals opgenomen in het tweede lid, onveranderd. Dat wil zeggen dat de formule die wordt toegepast bij het verdelen van de inkomsten tussen het TTT-fonds en de Staat, dan niet zal wijzigen. Dit is als voorwaarde opgenomen in artikel 2, zevende lid.

Het deel dat overgeboekt moet worden aan de Staat, wordt berekend aan de hand van de netto-inkomsten. Dit zijn alle inkomsten, minus de eventuele aan de fondsbeheerder te betalen prestatieafhankelijke beloning. Een dergelijke beloning zal pas aan de orde zijn bij een marktconforme en succesvolle exit. In dat geval kan van de inkomsten eerst de resultaatsafhankelijke beloning voor de fondsbeheerder afgehaald worden, alvorens het deel dat aan de Staat toekomt berekend en overgeboekt wordt.

Artikel 5

In dit artikel zijn de randvoorwaarden voor het verkrijgen en uitbreiden van participaties opgenomen. Voordat het TTT-fonds een participatie verkrijgt of uitbreidt, dient het na te gaan of aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. In het fondsplan dient te worden toegelicht hoe het fonds deze beoordeling gaat doen. De voorwaarden uit het eerste, vierde en zevende lid, zijn ook opgenomen als subsidieverplichtingen in artikel 3.22.9 en daar al uitvoerig toegelicht.

Ingevolge het tweede lid kunnen participaties alleen tegen betaling van een geldsom worden verkregen. Op deze wijze wordt de transparantie van het participatiebeleid en de uitvoerbaarheid van deze subsidiemodule bevorderd.

Op grond van het derde lid kan het TTT-fonds geen participaties verkrijgen, indien de afgelopen twaalf maanden meer middelen aan de kennisstarter zijn onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten bedrijfsvoering. Op deze wijze wordt verhinderd dat de participatie, waarbij de geldlening van de Staat wordt gebruikt, in strijd met artikel 2, zesde lid, feitelijk dient als herfinanciering van een bestaande vordering of reeds uitgegeven aandelen.

Het vijfde lid waarborgt dat een TTT-fonds alleen participaties verkrijgt in kennisstarters die actief zijn in het thema. Het thema wordt per TTT-fonds gedefinieerd in de begripsbepalingen van de met dat fonds te sluiten overeenkomst.

Het zesde lid beoogt te voorkomen dat er onheldere relaties tussen het TTT-fonds en de kennisstarter ontstaan als gevolg van reeds bestaande zakelijke relaties tussen de kennisstarter en de betrokkenen bij het fonds. Als betrokkenen kunnen hier worden beschouwd degenen die een rol spelen bij de besluitvorming over participaties, zoals de fondsbeheerder, fondspartijen en adviseurs. De Staat wil voorkomen dat er, op welke wijze dan ook, sprake kan zijn van een (indirecte) vorm van belangenverstrengeling.

Artikel 6

Dit artikel ziet erop dat dat de vervreemding van participaties gebeurt op een wijze waarbij de belangen van de Staat geborgd zijn. Een vervreemding binnen twee jaar is niet gebruikelijk en daarbij bestaat het risico dat dit gebeurt ten koste van de kennisstarter. Daarom is een vervreemding binnen twee jaar in beginsel niet toegestaan, tenzij de Staat hiermee heeft ingestemd (eerste lid). Ook dient er sprake te zijn van een vervreemding tegen een marktconforme prijs (tweede lid). Verder dient voorkomen te worden dat bij de vervreemding sprake is van een belangenverstrengeling van het TTT-fonds of diens betrokkenen, waardoor een marktconforme prijs niet gerealiseerd wordt bij de vervreemding. Het derde en vierde lid van het artikel zien er dan ook op toe dat indien er vervreemding van een participatie dan wel een activa/passiva transactie plaatsvindt aan betrokkenen van het TTT-fonds, er aanvullende eisen gesteld worden om de marktconformiteit van de prijs te garanderen. Dit omvat het betrekken van onafhankelijke derden in de vervreemding van een participatie, dan wel het taxeren van de participatie door onafhankelijke deskundigen, die goedgekeurd zijn door de Staat.

Artikel 7

In dit artikel worden eisen gesteld aan het fondsbeheer. De fondsbeheerder is een daartoe ingeschakelde derde (een externe fondsbeheerder). Deze fondsbeheerder tekent, gelet op artikel 19, mee bij deze overeenkomst en is op grond van artikel 10 gehouden de verplichtingen uit onder meer dit artikel na te komen. Overigens blijft het TTT-fonds ook te allen tijde zelf aansprakelijk voor het naleven van de verplichtingen uit dit artikel. Van belang is dat het beheer wordt uitgevoerd zoals staat beschreven in het fondsplan, dat bij de aanvraag is ingediend (eerste lid). Hierbij kan niet worden afgeweken van de in het fondsplan beschreven kwaliteit of tijdsbesteding. Bij uitvoering van het fondsplan dient het TTT-fonds een actief en winstgericht beleid uit te voeren waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat (tweede lid). In het derde lid is opgenomen dat het TTT-fonds geen andere activiteiten mag verrichten dan uitvoering van het fondsplan. Dit is opgenomen om te borgen dat het hier om een zogenaamd ‘closed-end fund’ gaat.

Verder gaat dit artikel in op het voorkomen van belangenverstrengeling bij betrokkenen van het TTT-fonds. Een voorbeeld van belangenverstrengeling en de mogelijke gevolgen daarvan is de situatie waarin een fondsbeheerder van een TTT-fonds die tevens fondsbeheerder is van een andere participatiemaatschappij, participaties van het ene naar het andere fonds overdraagt tegen kunstmatige prijzen, waardoor het TTT-fonds benadeeld wordt.

In het vierde lid is daarom opgenomen dat het TTT-fonds een expliciete gedragslijn dient te hanteren om het ontstaan van belangenverstrengeling te voorkomen. In het vijfde lid is aangegeven dat de minister, indien daar aanleiding toe is, een persoon kan machtigen een overleg van een orgaan van het TTT-fonds bij te wonen over de uitvoering van het fondsplan.

Het zesde lid voorziet erin dat een betrokkene bij het TTT-fonds (met name de fondsbeheerder en andere betrokken partijen zoals ondernemingen via welke de fondspartijen deelnemen in het TTT-fonds) geen vervolginvesteringen doet in participaties van het TTT-fonds buiten het TTT-fonds om (een zogenaamde ‘no further indebtness’ clausule), tenzij hiervoor schriftelijke toestemming is gegeven door de Staat. De mogelijkheid van zo’n vervolginvestering door betrokkenen bij het TTT-fonds buiten het fonds om kan bijvoorbeeld van belang zijn bij vervolginvesteringen door het TTT-fonds, waarbij het TTT-fonds de verplichting heeft om meer private middelen aan te trekken op het niveau van de kennisstarter (zie artikel 5, zevende lid, onderdeel d, van deze geldleningsovereenkomst), of wanneer het TTT-fonds is uitgeïnvesteerd. De Staat dient te worden geïnformeerd over het voornemen van een dergelijke investering en de marktconformiteit van de transactie dient te worden aangetoond, zodat kan worden vastgesteld dat de positie van het fonds juist behartigd is (en daarmee het belang van de Staat). Indien er naar oordeel van de Staat sprake is van een marktconforme investering, dan zal de Staat toestemming verlenen voor een dergelijke investering.

Met de bepalingen in het zevende lid inzake vervreemding wordt voorkomen dat men het vereiste van marktconformiteit door tussenkomst van derden kan ontwijken. In het achtste lid is aangegeven dat een TTT-fonds een vergoeding in rekening mag brengen voor het begeleiden en adviseren van kennisstarters. Echter, dit kan alleen indien dit ook specifiek is beschreven in het fondsplan. Verder mag het tarief dat voor deze begeleiding en advisering in rekening wordt gebracht niet hoger zijn dan in de markt gebruikelijk. Daarbij dient de betrekking in ieder geval tijdelijk te zijn en gebaseerd op de gebruikelijk loon regeling, opgenomen in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964.

Op grond van het elfde lid kan de Staat controleren of het fondsplan als zodanig wordt uitgevoerd door het TTT-fonds en de fondsbeheerder. Zo zal de voortgang tijdens de investeringsperiode ten minste één- of tweejaarlijks worden besproken. Dit kan vaker indien de Staat dit nodig acht of als hier aanleiding voor is.

Artikel 8

In dit artikel wordt ingegaan op de administratieverplichtingen van het TTT-fonds en de informatieverstrekking tussen het fonds en de Staat. Op grond van het eerste lid dient het TTT-fonds een administratie te voeren die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen over de verkrijging, het beheer en de vervreemding van participaties, over de inkomsten uit deze participaties, over de ondernemingsresultaten van de desbetreffende kennisstarters en over de kosten van het beheer. De kosten van het beheer in deze zin zijn breder dan de kosten, bedoeld in de definitie ‘managementkosten’. Hieronder vallen namelijk – anders dan de definitie die betrekking heeft op de kosten voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties – alle kosten die een TTT-fonds maakt met betrekking tot het beheren van het fonds, bijvoorbeeld ook de begeleidingskosten, accountantskosten en juridische kosten. Met de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde verslaglegging kan de Staat de uitvoering van het fondsplan beoordelen. Naast de verantwoording die per participatie plaatsvindt, kan de Staat aan de hand van de jaarlijkse verslaglegging, die vergezeld gaat van een accountantsverklaring, bepalen of het TTT-fonds bij het verkrijgen, behouden en vervreemden van participaties de in de overeenkomst bepaalde verplichtingen in acht neemt.

In het zesde en zevende lid staan de verplichtingen die het TTT-fonds heeft ten aanzien van de Staat om alle gewenste informatie met betrekking tot het TTT-fonds te leveren indien de Staat hierom verzoekt. Indien de Staat het wenselijk acht, kan zij een audit op de administratie uitvoeren of uit laten voeren bij zowel het TTT-fonds als bij de kennisstarters. Hiertoe is het van belang dat een TTT-fonds bij het aangaan van een participatie bedingt dat een kennisstarter zal meewerken aan een eventuele audit.

Artikel 9

De bepalingen in dit artikel zien erop dat voorkomen wordt dat de belangen van de Staat als verstrekker van de geldlening aan het TTT-fonds kunnen worden geschaad door een wijziging van het fondsplan of een wijziging in de directe of indirecte zeggenschap over het TTT-fonds, gedurende de looptijd van de lening. Voorgenomen wijzigingen dienen vooraf en gemotiveerd voorgelegd te worden aan de Staat (eerste en tweede lid). De wijzigingen mogen alleen doorgevoerd worden indien de Staat hiermee schriftelijk heeft ingestemd (vierde lid). Hierbij dient te worden opgemerkt, dat met een wijziging nooit zal worden ingestemd indien afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen of de wijze van uitvoering van het fondsplan. Omdat het subsidieplafond wordt verdeeld onder de subsidieaanvragers door rangschikking van de subsidieaanvragen en het bijbehorende fondsplan (een zogenaamde tender), kan het niet zo zijn dat een TTT-fonds na toekenning van de subsidie door het indienen van een verzoek tot wijziging een ander fondsplan zou kunnen uitvoeren dan ingediend in de tender.

Artikel 10

In de overeenkomst van geldlening worden alle verplichtingen opgelegd aan het TTT-fonds, maar het is belangrijk dat ook de fondsbeheerder gebonden is aan een groot aantal bepalingen uit deze overeenkomst. In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen die tevens gelden voor de fondsbeheerder en waarvoor de fondsbeheerder de overeenkomst van geldlening mede ondertekent. Zo gelden onder meer de verplichtingen van het TTT-fonds met betrekking tot onder meer het fondsbeheer en de administratie eveneens voor de fondsbeheerder (eerste lid, onderdeel a). De fondsbeheerder dient zijn medewerkers dezelfde verplichtingen op te leggen (eerste lid, onderdeel b). Overigens blijft een TTT-fonds als subsidieontvanger en partij bij de overeenkomst van geldlening ook bij inschakeling van de fondsbeheerder altijd zelf verantwoordelijk en aansprakelijk voor het naleven van de bepalingen uit de overeenkomst van geldlening en uit titel 3.22 van de RNES (tweede lid).

Artikel 11

Dit artikel gaat in op het voorkomen van belangenverstrengeling bij betrokkenen van het TTT-fonds inzake investeringen in een kennisstarter. Het TTT-fonds dient te zorgen dat het een right of first refusal heeft voor investeringsproposities van fondspartijen en de fondsbeheerder met betrekking tot kennisstarters. De fondsbeheerder en de fondspartijen worden gebonden aan dit artikel via de artikelen 10 en 19. Hiermee wordt geborgd dat interessante investeringsproposities altijd worden voorgelegd aan het TTT-fonds. Zo wordt voorkomen dat een fondspartij of de fondsbeheerder zo’n investeringspropositie voor zichzelf houdt en alleen de minder interessante investeringsproposities aandraagt, dit wordt ook wel ‘cherry picking’ genoemd.

Artikel 12

Op grond van artikel 4:56 van de Awb heeft een bestuursorgaan de mogelijkheid om betaling van subsidie of voorschotten stop te zetten indien er een ernstig vermoeden is dat er grond is voor intrekking of wijziging. Ter verduidelijking is daarom in de overeenkomst van geldlening opgenomen dat de Staat dan haar verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst kan opschorten (eerste lid). Overigens is opschorting conform artikel 4:56 van de Awb slechts mogelijk voor maximaal 13 weken. De opschortingsbevoegdheid is dus een tijdelijke, conservatoire maatregel.

Onder bepaalde omstandigheden heeft de Staat tevens de mogelijkheid de overeenkomst met het TTT-fonds (gedeeltelijk) op te zeggen (tweede lid). Deze opzeggingsmogelijkheid staat los van de mogelijkheid tot opschorting conform het eerste lid. Onder andere kan opzegging plaatsvinden indien de subsidie voor (een van de) samenwerkende onderzoeksorganisaties respectievelijk het thematisch consortium in het TTT-samenwerkingsverband op grond van titel 3.22 van de RNES wordt ingetrokken of gewijzigd (onderdeel b). Ook kan opgezegd worden wanneer het TTT-fonds zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening niet nakomt (onderdeel c). Daarnaast is opzegging door de Staat mogelijk indien de status van het TTT-fonds is gewijzigd, hetzij doordat faillissement of een vergelijkbare voorziening van het TTT-fonds is aangevraagd, hetzij bij ontbinding van het TTT-fonds (onderdelen d en e). Ten slotte kan de Staat de overeenkomst opzeggen, indien deze als gevolg van Europeesrechtelijke ontwikkelingen niet langer in overeenstemming zou zijn met de regels van de Europese Unie ten aanzien van staatsteun (onderdeel f). In dat geval kunnen bestaande verplichtingen immers niet in alle gevallen gecontinueerd worden.

Voor zover deze opzeggingsgronden verband houden of verband kunnen houden met een tekortkoming die hersteld kan worden, biedt de Staat hiervoor de gelegenheid aan het TTT-fonds (derde lid). Het vierde en vijfde lid zien erop toe dat bij opzegging de Staat in elk geval aanspraak kan maken op terugbetaling van de onder de lening opgenomen bedragen, eventueel vermeerderd met een boete van maximaal 50 procent in geval van wanbeheer.

Artikel 19

Het TTT-fonds tekent voor de gehele overeenkomst van geldlening en de fondspartijen en de externe fondsbeheerder tekenen tevens mee voor de voor de desbetreffende partij relevante artikelen en bepalingen uit de overeenkomst van geldlening.

Artikel 3.22.12 (Staatssteun)

De subsidie voor pijler 1 (artikel 3.22.2, derde lid) bevat geen staatssteun, omdat het conform het O&O&I-steunkader niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties betreft (eerste lid).

De subsidie voor het verkrijgen van participaties in het kader van het uitvoeren van een fondsplan (artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel a) kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 21 van de AGVV (tweede lid) en de subsidie voor de managementkosten (artikel 3.22.2, vierde lid, onderdeel b) op grond van de algemene de-minimisverordening (derde lid).

De staatssteunaspecten zijn verder toegelicht in paragraaf 1.5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 3.22.13 (Voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen)

Op grond van het eerste lid van dit artikel dienen subsidieontvangers (dus zowel de onderzoeksorganisaties als de TTT-fondsen) bij op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen die betrekking hebben op de activiteiten die op grond van deze subsidiemodule zijn gesubsidieerd, duidelijk te maken dat voor de activiteiten subsidie is verkregen van de minister. Daarnaast moeten de subsidieontvangers op grond van het tweede lid medewerking verlenen aan voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen van de minister met betrekking tot de gesubsidieerde activiteiten. Beide verplichtingen gelden tot één jaar na de beschikking tot subsidievaststelling (derde lid).

Artikel 3.22.14 (vervaltermijn)

Gelet op artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, vervalt deze subsidiemodule met ingang van 1 april 2024.

Artikel II

Met dit artikel wordt de tabel, behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2019, aangepast in verband met de openstelling van de TTT-subsidiemodule. De openstelling loopt van 1 april 2019 tot en met 3 juni 2019. Het subsidieplafond bedraagt € 24.000.000.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2019 en wordt twee maanden voordien gepubliceerd. Dit is overeenkomstig het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
2

Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2017/18, 33 009, 63.

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstukken II 2017/18, 32 637, 317.

X Noot
5

Zie ter illustratie het volgende rapport: Elsevier Research Intelligence (2018), Quantitative analysis of Dutch research and innovation in Key Technologies, te raadplegen viahttps://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2018/06/01/kwantitatieve-analyse-van-onderzoek-en-innovatie-in-sleuteltechnologieen-in-nederland.

Naar boven