TOELICHTING
1. Inleiding
Met onderhavige regeling wordt een subsidiemodule ingevoegd in de Regeling nationale
EZ-subsidies (hierna: regeling) voor het subsidiëren van innovatieprestatiecontracten
ten behoeve van een duurzame visserij.
2. Aanleiding en doel
De visserij staat voor een aantal grote uitdagingen en innovatie kan bijdragen om
deze uitdagingen te hanteren. Innovatie moet gezien worden in het bredere beleid dat
zich richt op de verduurzaming van de visserij. In het regeerakkoord is € 15 miljoen
ter cofinanciering beschikbaar gesteld voor innovatie in de visserij. De Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister) heeft hierover in februari
2019 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd.1
Doel van de nationale innovatiemiddelen voor visserij is innovaties te stimuleren
om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige visserijsector. De visserijsector,
non-gouvernementele organisaties en onderzoekers zijn geconsulteerd over de inzet
van de nationale middelen voor visserij, waarbij van de zijde van de visserij behoefte
bleek aan een subsidie-instrument waarbinnen een branche- of producentenorganisatie
een aanvraag zou kunnen indienen namens meerdere ondernemers. Titel 3.5 van de regeling,
onderdeel van hoofdstuk 3 inzake innovatie en ondernemerschap, bevat hiertoe een geschikt
subsidie-instrument: de innovatieprestatiecontracten. Dit instrument wordt met deze
regeling – met enige aanpassingen – ook toegepast op de innovatie in de visserijsector.
3. Opzet van de subsidiemodule
3.1. Algemeen
Innovatieprestatiecontracten zijn een basisinstrument waarmee MKB-bedrijven met behulp
van een penvoerder samenwerken aan meerjarige innovatieplannen. Samenwerking en kennisoverdracht
spelen hierbij een belangrijke rol. De paragrafen 3.5.1 en 3.5.4 van de regeling bevatten
de algemene kaders voor de innovatiecontracten. In het licht van de bijzondere kenmerken
van de visserijsector, die op onderdelen nopen tot een andere invulling van het subsidie-instrument
van de innovatieprestatiecontracten, is er voor gekozen om een aparte subsidiemodule
op te stellen voor de subsidiëring van activiteiten in het kader van innovatieprestatiecontracten
in de visserijsector. Deze module wordt toegevoegd aan hoofdstuk 2 van de regeling
inzake agro en natuur, aangezien visserij het beste in dit hoofdstuk past. Uit het
oogpunt van eenduidigheid is er wel voor gekozen om een groot deel van de bepalingen
uit de paragrafen 3.5.1 en 3.5.4 van de regeling van overeenkomstige toepassing te
verklaren op deze subsidiemodule (artikel 2.11.2, eerste lid). Dit zal hierna nader
worden toegelicht.
3.2 Subsidiabele activiteiten
Uit artikel 3.5.17 volgt dat de minister subsidie kan verlenen voor de uitvoering
van een IPC-project, dat bestaat uit activiteiten ter uitvoering van een overkoepelend
plan en daarmee samenhangende innovatieplannen (zie de definitie van IPC-project in artikel 3.5.1). Ingevolge artikel 2.11.2, eerste lid, dienen deze activiteiten
inhoudelijk gezien gericht te zijn op een viertal doelen die tezamen te vatten zijn
onder de noemer van een duurzame visserij. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat
de te subsidiëren IPC-projecten ook betrekking kunnen hebben op de vangst of kweek
van mosselen of oesters en op de aquacultuur, mits wordt bijgedragen aan één van de
vier geformuleerde doelen.
Elke deelnemer heeft een eigen innovatieplan dat wordt uitgevoerd gedurende de twee
jaar die het innovatietraject maximaal duurt (artikel 3.5.21). De activiteiten dienen
plaats te vinden in het kader van industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling
in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening2 (zie onder meer de definitie van innovatieplan in artikel 3.5.1).
Daarnaast omvat het IPC-project ook de uitvoering van het overkoepelende plan van
de penvoerder. Dat plan beschrijft alle activiteiten die de penvoerder tijdens het
IPC-project ten behoeve van de deelnemers onderneemt. Het gaat daarbij om begeleiding
van de uitvoering van de innovatieplannen van de deelnemers, het stimuleren van collectieve
activiteiten en de administratieve afhandeling van de subsidie.
Binnen het IPC-project dient voorts sprake te zijn van daadwerkelijke samenwerking.
Dit begrip is gedefinieerd in artikel 1.1 van de regeling, waarbij wordt verwezen
naar punt 90 van artikel 1 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Volgens
die definitie is sprake van daadwerkelijke samenwerking als sprake is van samenwerking
tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen
of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken,
waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen
aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Contractonderzoek
en het verrichten van onderzoeksdiensten worden volgens deze definitie niet als vormen
van samenwerking beschouwd.
3.3 Begunstigden
Subsidie kan ingevolge artikel 3.5.17, eerste lid, worden verleend aan een IPC-penvoerder
voor de uitvoering van zijn activiteiten die zijn beschreven in het overkoepelende
plan en aan een IPC-deelnemer voor de uitvoering van zijn innovatieplan. De IPC-deelnemers
kunnen zowel eigen activiteiten uitvoeren als collectieve activiteiten met andere
IPC-deelnemers. Op grond van artikel 2.11.2, tweede lid, van de regeling dienen in
een IPC-project ten minste twee en ten hoogste twintig MKB-ondernemers samen te werken.
Dit is anders dan is geregeld in titel 3.5 van de regeling, op grond waarvan een IPC-verband
uit ten minste tien MKB-ondernemers dient te bestaan. Hiervoor is gekozen om ook kleinere
innovatieprojecten in de visserijsector te kunnen subsidiëren.
De IPC-penvoerder vormt een belangrijke schakel. Hij ondersteunt en verbindt de afzonderlijke
deelnemers en organiseert de collectieve activiteiten. De penvoerder is een rechtspersoon
die zich op structurele en niet commerciële basis bezig houdt met het stimuleren van
de economische activiteiten van bedrijven (artikel 3.5.2, tweede lid). Een brancheorganisatie
is hier een goed voorbeeld van.
Zoals gesteld in de hiervoor genoemde brief over de invulling van het innovatieprogramma
visserij, staat de visser in de aanpak centraal: de beschikbare middelen dragen bij
aan een innovatieve visserij, die duurzaam is en waar vissers een goede boterham kunnen
verdienen. In het licht hiervan bepaalt artikel 2.11.2, tweede lid, dat het IPC-verband
voor ten minste de helft dient te bestaan uit visserijondernemingen. Zo is verzekerd
dat vissers deelnemen aan de te subsidiëren IPC-projecten en dat zij meedelen in de
opbrengsten van deze projecten.
3.4 Hoogte subsidie en subsidiabele kosten
De IPC-penvoerder wordt gesubsidieerd met een vast bedrag (artikel 3.5.18, aanhef
en onderdeel a). Voor de IPC-deelnemers bedraagt de subsidie 50 procent van de subsidiabele
kosten tot een maximum van € 20.000,– (artikel 2.11.3). Dit percentage is hoger dan
het percentage dat is opgenomen in paragraaf 3.5.4 van de regeling en wordt gerechtvaardigd
door het feit dat in onderhavige module – anders dan in paragraaf 3.5.4 – de eis wordt
gesteld dat tussen de IPC-deelnemers sprake moet zijn van daadwerkelijke samenwerking
(artikelen 2.11.4). De subsidiabele kosten zijn opgenomen in artikel 3.5.19; deze
vinden hun oorsprong in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
3.5 Overige elementen
De volgende bepalingen uit titel 3.5 van de regeling inzake innovatieprestatiecontracten
zijn van overeenkomstige toepassing op onderhavige subsidiemodule: de verdeling van
het subsidieplafond vindt plaats op volgorde van binnenkomst van de aanvragen (artikel
3.5.20); een deel van de afwijzingsgronden is van toepassing (artikel 3.5.22, onderdelen
a, b, d en e) en voorschriften inzake voorschotten en rapportages (artikel 3.5.24)
en informatieverplichtingen (artikel 3.5.25) zijn van toepassing.
Ingevolge artikel 2.11.3 van de regeling bedraagt de subsidie voor IPC-deelnemers
ten hoogste € 20.000,–. Dit brengt met zich mee dat er geen tussentijdse rapportageverplichting
bestaat (artikel 39, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies; hierna:
besluit), ambtshalve het gehele subsidiebedrag als voorschot wordt uitgekeerd (artikel
47, eerste en derde lid, van het besluit) en de subsidie ambtshalve zal worden vastgesteld
en er derhalve geen verzoek tot subsidievaststelling behoeft te worden ingediend (artikel
50, negende lid, van het besluit). Voor de IPC-penvoerder bedraagt de subsidie € 3.000,–
per IPC-deelnemer. Ook voor de IPC-penvoerder is bepaald, ook als hij een subsidie
ontvangt van meer dan € 25.000,–, dat er geen tussentijdse rapportageverplichting
bestaat (artikel 3.5.24, tweede lid), ambtshalve het gehele subsidiebedrag als voorschot
wordt uitgekeerd (artikel 3.5.24, eerste lid) en de subsidie ambtshalve zal worden
vastgesteld (artikel 2.11.5).
Artikel 3.5.1 bevat definities van begrippen die worden gebruikt in titel 3.5 van
de regeling met betrekking tot innovatieprestatiecontracten en is van overeenkomstige
toepassing verklaard in artikel 2.11.2, derde lid. Voor de goede orde wordt opgemerkt
dat enkele van deze definities betrekking hebben op begrippen die niet worden gebruikt
in de artikelen uit paragraaf 3.5.4 die ook van overeenkomstige toepassing zijn verklaard;
die definities hebben dan ook geen betekenis voor de toepassing van onderhavige module.
4. Staatssteun
De subsidies die worden verstrekt aan de IPC-penvoerder bevatten staatssteun en worden
gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.3 De subsidies aan de IPC-deelnemers vallen binnen het kader van artikel 25 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.
5. Berekening administratieve lasten
Deze regeling heeft regeldrukeffecten. De regeldrukkosten voor onderhavige subsidiemodule
bedragen in totaal € 36.480,– voor de subsidieperiode. Dit is 3,3 procent van het
subsidiebudget van € 1.100.000. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 16
aanvragen worden ingediend en op de uitvoering van de volgende activiteiten: kennisname
van de regeling en aanvraagprocedure, het invullen van het aanvraagformulier en het
opstellen van de innovatieplannen door de IPC-deelnemers en het overkoepelende plan
door de IPC-penvoerder. Zoals beschreven in paragraaf 3.5 van deze toelichting zijn
aan deze subsidie geen tussentijdse rapportageverplichtingen verbonden en wordt de
subsidie ambtshalve vastgesteld. Daaruit vloeien derhalve ook geen administratieve
lasten voort.
6. Uitvoering
De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
7. Inwerkingtreding
Onderhavige regeling treedt in werking op 1 juli 2019, overeenkomstig het kabinetsbeleid
inzake de vaste verandermomenten. In afwijking van het beleid inzake de invoeringstermijn
is de termijn tussen de publicatie en inwerkingtreding van de regeling korter dan
twee maanden. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat de termijn tussen de inwerkingtreding
en de openstelling van deze module op 2 september 2019 de potentiële aanvragers voldoende
tijd geeft om zich voor te bereiden. Een latere openstelling zou een ongewenst nadeel
voor de aanvragers opleveren, hetgeen hiermee wordt voorkomen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten