Besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 25 april 2019 kenmerknr. 2545048, houdende instelling van de Evaluatiecommissie Onderzoeksraad voor veiligheid (Instellingsbesluit Evaluatiecommissie Onderzoeksraad voor de veiligheid 2019)

De Minister Justitie en Veiligheid;

Handelende in overeenstemming met de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid;

Gelet op artikel 83, eerste lid, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid:

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Justitie en Veiligheid;

b. commissie:

Evaluatiecommissie Onderzoeksraad voor veiligheid;

c. rijkswet:

de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid.

Artikel 2 Instelling en taak

  • 1. Er is een Evaluatiecommissie Onderzoeksraad voor Veiligheid.

  • 2. De commissie heeft tot taak een verslag op te stellen over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de Onderzoeksraad voor veiligheid in de jaren 2013 tot en met 2018, als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de rijkswet. Daarnaast zal de commissie bezien in hoeverre de Onderzoeksraad voor veiligheid gevolg heeft gegeven aan aanbevelingen van de evaluatiecommissie Onderzoeksraad voor veiligheid 2013. De minister en de commissie formuleren de onderzoeksvragen.

  • 3. De commissie is bevoegd gedurende het onderzoek aanvullende vragen te formuleren en te beantwoorden.

Artikel 3 Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit drie leden, de voorzitter daaronder inbegrepen.

  • 2. De commissieleden zitten op persoonlijke titel in de commissie en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 3. De commissieleden worden door de minister benoemd.

  • 4. De benoeming geschiedt voor de duur van de werkzaamheden van de commissie.

  • 5. De commissieleden kunnen op eigen verzoek, wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden worden geschorst en ontslagen door de minister.

  • 6. Indien in voorkomend geval uit feiten en/of omstandigheden blijkt dat de voorzitter of één van de andere leden van de adviescommissie zelf direct of indirect betrokkenheid heeft bij een adviesaanvraag dan zullen zij zich onverwijld laten vervangen door hun plaatsvervanger en zich weerhouden van enige bemoeienis ten aanzien van de adviesaanvraag.

Artikel 4 Leden

  • 1. Tot lid van de commissie worden benoemd:

    • a. De heer P. Schnabel te Zeist, tevens voorzitter;

    • b. Mevrouw A.M.C. Eijsink te Den Haag;

    • c. De heer P.E.J. den Oudsten te Groningen.

Artikel 5 Instellingsduur

  • 1. De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 april 2019.

  • 2. De commissie wordt opgeheven zes weken nadat het eindrapport is uitgebracht uiterlijk 12 december 2019.

Artikel 6 Secretariaat

  • 1. De minister voorziet in een secretaris.

  • 2. De secretaris is voor de uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording verschuldigd aan (de voorzitter van) de commissie.

Artikel 7 Werkwijze

  • 1. De commissie stelt een protocol vast over de wijze waarop zij het onderzoek uitvoert, waaronder in ieder geval over de wijze waarop zij personen hoort, daarvan verslag doet en op welke wijze de vertrouwelijkheid van informatie geborgd wordt.

  • 2. De commissie bepaalt in het protocol hoe zij, in het kader van hoor en wederhoor, bevindingen voorlegt aan personen of organisaties die door deze bevindingen worden geraakt of die daartegen bedenkingen kunnen hebben.

  • 3. De commissie verantwoordt haar werkwijze in het eindrapport.

  • 4. De commissie kan zich door andere personen laten bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 8 Inwinnen van inlichtingen onderzoekscommissie

  • 1. De commissie is bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen rechtstreeks te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onderzoek.

  • 2. Het ministerie van Justitie en Veiligheid verleent de commissie de verlangde medewerking en toegang tot alle informatie die zij nodig heeft, met inachtneming van het in artikel 7 bedoelde protocol.

  • 3. Functionarissen van het ministerie van Justitie en Veiligheid zijn gehouden om de commissie de verlangde medewerking te verlenen, voor zover deze samenhangt met hun ambtelijke taak.

  • 4. De commissie zal zich over de aan haar geboden medewerking verantwoorden in haar eindrapport.

Artikel 9 Vergoeding

  • 1. De heer P. Schnabel ontvangt een vergoeding per vergadering van 3,9% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijk Rijksambtenaren 1984.

  • 2. Mevrouw A.M.C. Eijsink ontvangt een vaste vergoeding per maand. De toepasselijke salarisschaal wordt vastgesteld op het maximum van schaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De arbeidsduurfactor is 0,22.

  • 3. De heer P.E.J. den Oudsten ontvangt een vergoeding per vergadering van 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

Artikel 10. Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoeken;

    • c. de kosten voor huisvesting.

  • 3. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een gespecificeerde begroting aan de minister aan.

Artikel 11 Huisvesting van de commissie

De commissie verricht haar werkzaamheden op een locatie buiten het ministerie van Justitie en Veiligheid en de Onderzoeksraad voor veiligheid.

Artikel 12 Eindrapport, tussenrapporten en uiterste datum voor oplevering

  • 1. De commissie brengt vóór 1 november 2019 haar eindrapport uit aan de minister.

  • 2. De commissie is bevoegd uit eigen beweging of op verzoek van de minister één of meer tussenrapporten uit te brengen.

  • 3. De commissie biedt de minister uiterlijk vóór 12 december 2019 een (eind)verslag aan waarin verslag wordt gedaan over de activiteiten van de periode waarin de commissie werkzaam is geweest. De commissie kan het eindverslag gelijktijdig met het eindrapport indienen.

Artikel 13 Openbaarmaking onderzoekscommissie

Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht of overgedragen.

Artikel 14 Archiefbescheiden

  • 1. De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, het archief van de onderzoekscommissie over aan het archief van het ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • 2. Het beheer van archiefbescheiden vindt plaats met inachtneming van de door de commissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid, waarover de commissie nadere afspraken met het ministerie van Justitie en Veiligheid maakt.

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2019.

  • 2. Dit besluit vervalt zes weken na het uitbrengen van het eindrapport en uiterlijk 12 december 2019.

Artikel 16 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Evaluatiecommissie Onderzoeksraad voor veiligheid 2019.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan de betrokkenen.

’s-Gravenhage, 25 april 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

TOELICHTING

Op grond van artikel 83 van de rijkswet zendt de Minister van Justitie en Veiligheid binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de rijkswet en vervolgens telkens na vijf jaar aan de Staten-Generaal, de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de Onderzoeksraad voor veiligheid. In 2008 heeft de eerste evaluatie plaatsgevonden, in 2013 een tweede en derhalve zal in 2019l een nieuwe evaluatie plaatsvinden waarvoor een commissie moet worden ingesteld. Dit instellingsbesluit voorziet daarin. In samenspraak tussen de commissie en de minister zullen voor de genoemde thema’s in artikel 2, eerste lid, van dit instellingsbesluit concrete vragen geformuleerd worden. Het staat de commissie derhalve overigens vrij om binnen de reikwijdte van artikel 83 van de rijkswet de vragen te stellen en te beantwoorden die zij noodzakelijk achten om aan de opdracht van artikel 83 van de rijkswet te kunnen voldoen. Daarbij laat de commissie zich bijstaan door een algemeen secretaris. Dit besluit treedt zo spoedig mogelijk in werking, zodat de commissie zo spoedig mogelijk aan de slag kan. Het is de bedoeling dat de commissie haar eindrapport vóór 1 november 2019 uitbrengt.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven