TOELICHTING
Algemeen
Centraal element in de communicatie van pensioenuitvoerders met hun deelnemers is
het in te schatten pensioen op de pensioendatum. Dit bedrag is met onzekerheid omgeven;
zo zijn de hoogte van de pensioenaanspraak en de mate waarin dit voor inflatie gecompenseerd
wordt onzekere factoren. Voor de deelnemer is het belangrijk dat zijn of haar persoonlijke
pensioenbedragen inzichtelijk worden gemaakt. De met de Wet Pensioencommunicatie gewijzigde
Pensioenwet (en Wet verplichte beroepspensioenregeling) schrijft daarom voor dat pensioenuitvoerders
de indicatie van het pensioen voor de deelnemer inzichtelijk maken in drie pensioenbedragen,
gebaseerd op een optimistisch, verwacht en pessimistisch scenario.
Om de drie pensioenbedragen op eenduidige wijze te kunnen berekenen, is een aantal
rekenmethodes ontwikkeld. Bij de berekening van deze pensioenbedragen, volgens de
drie scenario’s, wordt vooruit gekeken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een paar
duizend toekomstscenario’s met macro-economische prognoses voor sleutelvariabelen
voor de komende decennia. Twee rekenmethodes, namelijk de generieke rekenmethode en
rekenmethode 1, zijn reeds gepubliceerd in de ministeriële regeling. De derde, de
door de pensioensector zelf uitgewerkte rekenmethode 2 voor uitkeringsovereenkomsten
uitgevoerd door pensioenfondsen, wordt hier beschreven.
De basis voor de berekening van het pensioenbedrag bij rekenmethode 2 is 1) het reeds
opgebouwd pensioen en 2) het nieuw op te bouwen pensioen. Eerst worden op regelingniveau
correctiefactoren bepaald, vervolgens wordt berekend wat de impact is op één specifieke
deelnemer.
De jaarlijkse correctiefactoren worden vastgesteld als het verschil in de jaarlijkse
aanpassing van het pensioen door toeslag of korting, en de scenarioprijsinflatie.
De jaarlijkse toeslag of korting wordt afgeleid van de dekkingsgraad die voor elk
scenario in de scenarioset en voor elk jaar in dat scenario wordt bepaald.
Gegeven de vereiste dekkingsgraad, het herstelplanbeleid en het toeslagbeleid is vastgelegd
onder welke dekkingsgraad korting plaatsvindt en boven welke dekkingsgraad volledige
toeslagverlening plaatsvindt. Daarnaast moet een ondergrens voor toeslagverlening
worden aangegeven. Bij een dekkingsgraad die valt tussen de ondergrens en de dekkingsgraad
voor volledige toeslagverlening wordt de indexatie in de berekening lineair geïnterpoleerd.
Deze grenzen worden door de pensioenuitvoerder op berekeningsdatum vastgesteld.
De jaarlijkse aanpassing is afhankelijk van de jaarlijkse dekkingsgraad. De jaarlijkse
aanpassing van het pensioen verminderd met de scenarioprijsinflatie bepaalt de jaarlijkse
reële wijziging van het pensioen.
Indien uitkeringen kunnen leiden tot vrijval van middelen voor toeslagen, wordt dit
meegenomen in de ontwikkeling van de dekkingsgraad. Indien uitkeringen geen invloed
hebben op de toeslagen, wordt dit buiten beschouwing gelaten.
Voor het scenariobedrag van de reeds bestaande pensioenopbouw en voor het scenariobedrag
voor het nog op te bouwen pensioen wordt een correctiefactor bepaald op basis van
het toeslagbeleid, herstelplanbeleid en de scenarioprijsinflatie. Vervolgens worden
het scenariobedrag van de reeds bestaande pensioenopbouw en het scenariobedrag voor
het nog op te bouwen pensioen bij elkaar opgeteld, dit vormt uiteindelijk het pensioenbedrag
per scenario. Vervolgens wordt het 5%, 50% en 95% percentiel pensioenbedrag gekozen.
Bij een gebroken duur tot moment A wordt lineair geïnterpoleerd tussen de twee hele
duren waar tussen moment A ligt.
Regeldruk
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de
kosten die samenhangen met regeldruk. Administratieve lasten zijn de kosten die bedrijven,
instellingen en burgers moeten maken om te voldoen aan de informatieverplichtingen,
die voortvloeien uit de wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen,
bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie, die door
de overheid en/of de toezichthouders wordt verlangd. De inhoudelijke nalevingskosten
zijn de kosten die gemaakt worden om aan de inhoudelijke eisen van de wet -en regelgeving
te voldoen. Bij beide is een onderscheid tussen eenmalig en structureel van belang.
Deze ministeriële regeling brengt bepaalde inhoudelijke nalevingskosten mee voor pensioenfondsen,
en geen administratieve lasten. Bij de eerdere publicatie van de generieke rekenmethode
en rekenmethode 1 is een inschatting gemaakt van de kosten van invoering daarvan.
Gebaseerd op een uitvraag onder pensioenuitvoerders zouden de gezamenlijk eenmalige
kosten van invoering van deze rekenmethodes in totaal circa 23 mln euro bedragen.
Daarna zouden de structurele kosten jaarlijks ruim 8 mln euro bedragen. Deze inschatting
van kosten is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).
Met het advies van ATR (d.d. 28 maart 2018) is rekening gehouden bij de publicatie
van de generieke rekenmethode en rekenmethode 1. Hun advies was om de regeling vast
te stellen.
Rekenmethode 2, die hier wordt beschreven, volgt een methode die in vergelijking met
de generieke rekenmethode en rekenmethode 1 voor sommige pensioenfondsen eenvoudiger
uit te voeren is en daarmee goedkoper. Pensioenfondsen die uitkeringsovereenkomsten
uitvoeren staat het vrij te kiezen voor rekenmethode 2. Derhalve is de verwachting
dat de totale eenmalige en structurele kosten van de drie nu beschikbare rekenmethodes
lager zal zijn dan de in de alinea hierboven genoemde bedragen, en niet hoger.
Artikel I, onderdeel A (artikel 14a Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)
In artikel 14a is geregeld dat bij de berekeningen voor weergave in scenario’s de
scenarioset wordt gebruikt van het kwartaal waarin de berekeningsdatum ligt. In bepaalde
situaties kan het wenselijk zijn hiervan af te wijken en een andere scenarioset te
gebruiken. Daarvan is sprake bij meerdere berekeningen binnen een periode van twaalf
maanden. Daarvoor is geregeld dat dan steeds dezelfde scenarioset kan worden gebruikt.
Verder is geregeld dat als de berekeningsdatum 1 januari is, de scenarioset kan worden
gebruikt van het laatste kwartaal van het voorafgaande kalenderjaar.
Gestreefd wordt om vanaf 2022 in de berekening van de pensioenbedragen gebruik te
maken van de scenarioset, bedoeld in artikel 23b van het Besluit financieel toetsingskader
pensioenfondsen, voor het kwartaal waarin de berekeningsdatum ligt. Afgesproken is
om najaar 2020 een evaluatie uit te voeren van de generieke rekenmethode, rekenmethode
1 en rekenmethode 2, en het gebruik ervan. In de evaluatie zal aandacht worden gegeven
aan de vraag of benoemd streven mogelijk is in de uitvoeringspraktijk.
Artikel II
Bij de inwerkingtreding wordt afgeweken van de vaste verandermomenten omdat het wenselijk
is als in de uitvoering zo snel mogelijk gebruik kan worden gemaakt van rekenmethode
2.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees