Besluit van de inspecteur-generaal van het onderwijs van 19 juni 2018, nr. 5184548, tot vaststelling van de beleidsregel van de inspecteur-generaal van het onderwijs inzake het instemmen met afwijking van het verplichte aantal uren onderwijs

De inspecteur-generaal van het onderwijs,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 12, tweede lid, artikel 14a, tweede lid, aanhef en onder f, artikel 25, vijfde lid, artikel 39 tweede en vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 17, eerste lid, juncto artikel 8 van het Onderwijskundig besluit WEC, artikel 8, twaalfde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 6g, zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Besluit:

Artikel 1

De beleidsregel inzake het instemmen met afwijking van het verplichte aantal uren onderwijs wordt vastgesteld conform de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

De beleidsregel van de inspectie van het onderwijs van 19 juli 2013, nr. 4081443, inzake het verlenen van ontheffingen WEC en Onderwijskundig besluit WEC (Staatscourant 2013, nr. 20387) wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2018.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De inspecteur-generaal van het Onderwijs, M. Vogelzang

TOELICHTING

Bij dit besluit wordt de nieuwe beleidsregel van de inspecteur-generaal van het onderwijs inzake het instemmen met afwijking van het verplichte minimum aantal uren onderwijstijd WPO, WEC en WVO en het verlenen van ontheffingen WEC en Onderwijskundig besluit WEC vastgesteld, en de tot nog toe geldende beleidsregel van de inspecteur-generaal van het onderwijs van 19 juli 2013, nr. 4081443, inzake het verlenen van ontheffingen WEC en Onderwijskundig besluit WEC ingetrokken.

De aanleiding voor een nieuwe beleidsregel is de invoering van de Wet van 20 december 2017 (Stb. 2018, nr. 12). Vanaf 1 augustus 2018 is het ook voor scholen voor primair onderwijs mogelijk een aanvraag in te dienen voor afwijking van de onderwijstijd in verband met lichamelijke of psychische redenen. Tegelijkertijd is er een aanvullende waarborg geïntroduceerd voor deze specifieke groep kwetsbare leerlingen in het voortgezet onderwijs. Voor leerlingen met lichamelijke en psychische problemen (en alleen voor deze leerlingen) gelden per 1 augustus 2018 op grond van het nieuwe zevende lid van artikel 6g van de WVO aanvullende voorwaarden waaraan het bevoegd gezag moet voldoen wanneer aan deze leerlingen minder onderwijstijd wordt aangeboden.

Deze beleidsregel regelt onder welke voorwaarden afwijking van de onderwijstijd is toegestaan in de sectoren primair en speciaal onderwijs en aan welke aanvullende criteria vo-scholen moeten voldoen voor een specifieke groep leerlingen. Verder regelt deze beleidsregel ook onder welke voorwaarden afwijking van de toelatingsleeftijd voor het speciaal onderwijs en van de leeftijd waarop het speciaal onderwijs moet worden verlaten is toegestaan. Ten slotte wordt geregeld onder welke voorwaarden afwijking van de maximale duur van stages in het speciaal onderwijs is toegestaan. Daarmee vervangt deze beleidsregel de eerdere beleidsregel van de inspecteur-generaal van het onderwijs van 11 juli 2013 inzake het verlenen van ontheffingen WEC en Onderwijskundig besluit WEC. De inspectie beoogt met deze beleidsregel de behandeling van de verschillende aanvragen efficiënt te laten verlopen en daarmee ook voor de scholen en instellingen de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken.

De inspecteur-generaal van het Onderwijs, M. Vogelzang

Beleidsregel van de inspecteur-generaal van het onderwijs van 19 juni 2018 inzake het instemmen met afwijking van het verplichte minimum aantal uren onderwijstijd WPO, WEC en WVO en het verlenen van ontheffingen WEC en Onderwijskundig besluit WEC

1. Inleiding

De inspectie ontvangt jaarlijks vele verzoeken voor afwijking van wet- en regelgeving van de scholen voor speciaal onderwijs, waaronder afwijking van de onderwijstijd. Met de invoering van de Wet van 20 december 2017 (Stb. 2018, nr. 12) is het vanaf 1 augustus 2018 ook voor scholen voor primair onderwijs mogelijk een aanvraag in te dienen voor afwijking van de onderwijstijd in verband met lichamelijke of psychische redenen. Tegelijkertijd is er een aanvullende waarborg geïntroduceerd voor deze specifieke groep kwetsbare leerlingen in het voortgezet onderwijs. Voor leerlingen met lichamelijke en psychische problemen (en alleen voor deze leerlingen) gelden per 1 augustus 2018 op grond van het nieuwe zevende lid van artikel 6g van de WVO aanvullende voorwaarden waaraan het bevoegd gezag moet voldoen wanneer aan deze leerlingen minder onderwijstijd wordt aangeboden.

Sinds 1 augustus 2015 moet op grond van lid 1 tot en met 4 van artikel 6g van de Wet voortgezet onderwijs (WVO) iedere leerling in het voortgezet onderwijs een programma kunnen volgen dat aan de daarvoor geldende (en in het eerste tot en met vierde lid beschreven) wettelijke urennormen voldoet, maar mag er ook voor iedere leerling van die normen worden afgeweken, ook naar beneden. Leerlingen behoeven niet allemaal hetzelfde programma te krijgen en hetzelfde lesrooster te volgen. Het is dus niet zo dat de leerling ‘moet voldoen aan de urennorm’: de schóól (formeel: het bevoegd gezag) wordt erop aangesproken dat alle leerlingen er een programma moeten kunnen volgen dat aan de urennorm voldoet. Maatwerk op het gebied voor onderwijstijd is voor elke leerling in het voortgezet onderwijs mogelijk en kan op schoolniveau geregeld worden, zonder dat daarvoor instemming (van de inspectie) nodig is. Met het nieuwe zevende lid van artikel 6g WVO wordt de algemene ruimte die de onderwijstijdwetgeving biedt voor een specifieke groep leerlingen dus weer enigszins ingekaderd, in het belang van de desbetreffende leerlingen.

Deze beleidsregel regelt onder welke voorwaarden afwijking van de onderwijstijd is toegestaan in de sectoren primair en speciaal onderwijs en aan welke aanvullende criteria vo-scholen moeten voldoen voor een specifieke groep leerlingen. Verder regelt deze beleidsregel ook onder welke voorwaarden afwijking van de toelatingsleeftijd voor het speciaal onderwijs en van de leeftijd waarop het speciaal onderwijs moet worden verlaten is toegestaan. Ten slotte wordt geregeld onder welke voorwaarden afwijking van de maximale duur van stages in het speciaal onderwijs is toegestaan. Daarmee vervangt deze beleidsregel de eerdere beleidsregel van de inspecteur-generaal van het onderwijs van 11 juli 2013 inzake het verlenen van ontheffingen WEC en Onderwijskundig besluit WEC. De inspectie beoogt met deze beleidsregel de behandeling van de verschillende aanvragen efficiënt te laten verlopen en daarmee ook voor de scholen en instellingen de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken.

2. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • basisschool: school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • Inspecteur of inspectie: de Inspectie van het onderwijs als bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht;

  • instelling: instelling als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede en derde volzin van de Wet op de expertisecentra,

  • samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de WPO of artikel 17a van de WVO,

  • ontwikkelingsperspectief: ontwikkelingsperspectief als bedoeld in artikel 40a WPO, artikel 26 WVO en artikel 41a WEC,

  • school voor speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs, als bedoeld in artikel 2, van de Wet op de expertisecentra,

  • school voor voortgezet speciaal onderwijs: school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra;

  • school voor voortgezet onderwijs: school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, of nevenvestiging als bedoeld in artikel 16 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • speciaal onderwijs: speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, tenzij anders vermeld.

  • WPO: Wet op het primair onderwijs;

  • WVO: Wet op het voortgezet onderwijs;

  • WEC: Wet op de expertisecentra;

3. Reikwijdte van de beleidsregel

Deze beleidsregel heeft betrekking op de wijze waarop de inspectie gebruik maakt van haar bevoegdheid:

  • in te stemmen met afwijking van het verplichte minimum aantal uren onderwijstijd (artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 6g van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikelen 12, 14a en 25 van de Wet op de expertisecentra);

  • toe te staan dat een kind in het speciaal onderwijs eerder wordt toegelaten dan de toegestane toelatingsleeftijd (artikel 39, eerste en tweede lid, van de WEC);

  • ontheffing te verlenen van het voorschrift dat leerlingen het voortgezet speciaal onderwijs moeten verlaten aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 20 jaar bereikt is (artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WEC) en

  • ontheffing te verlenen van het voorschrift dat de duur van de stage gedurende de cursusduur gemiddeld ten hoogste 50 procent bedraagt van het aantal uren waarin onderwijs wordt verzorgd (artikel 8, tweede lid, Onderwijskundig besluit WEC).

4. Algemene vereisten

  • a. De aanvraag voor afwijking van de onderwijstijd en de aanvraag voor een ontheffing als bedoeld in deze beleidsregel wordt ingediend door het bevoegd gezag van de betreffende school of de instelling.

  • b. Het bevoegd gezag kan aan een ander mandaat verlenen om de aanvraag in te dienen.

  • c. Het mandaat bedoeld onder b moet in een managementstatuut of in een ander mandaatbesluit zijn vastgelegd.

5. Benodigde gegevens en bescheiden

Bij de aanvraag voor afwijking van de onderwijstijd en de aanvraag voor een ontheffing als bedoeld in deze beleidsregel stuurt het bevoegd gezag de volgende gegevens mee:

  • a. het BRIN-nummer van de basisschool, school voor voortgezet onderwijs, school voor speciaal onderwijs of instelling;

  • b. de naam en het adres van de basisschool, school voor voortgezet onderwijs, school voor speciaal onderwijs of instelling die de leerling bezoekt;

  • c. de naam en de geboortedatum van de leerling;

  • d. een afschrift van een document waaruit blijkt dat de ouders instemmen met de aanvraag. In voorkomende gevallen betreft dit de instemming van de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zelf. De school heeft dit document of een afschrift daarvan voorhanden;

  • e. onderbouwing van de aanvraag als beschreven in deze beleidsregel bij de respectievelijke onderdelen. Daarbij wordt ook aangegeven welke aanvullende gegevens voor de verschillende aanvragen moeten worden verstrekt.

6. Voorwaarden voor afwijking van het verplichte aantal uren onderwijstijd

Het uitgangspunt is dat alle leerlingen onderwijs volgen op school. In een aantal gevallen kan het echter nodig zijn om aan individuele leerlingen met lichamelijke of psychische problemen maatwerk te bieden door af te wijken van het verplichte aantal uren onderwijstijd. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat ten onrechte van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, terwijl binnen een school een passende oplossing gevonden kan worden.

Vier categorieën

In de volgende situaties kan het voorkomen dat een individuele leerling structureel niet deelneemt aan het onderwijs van de groep of klas waarin hij is geplaatst:

  • a. vanwege noodzakelijke behandeling ter ondersteuning van het onderwijs aan een leerling in het speciaal onderwijs;

  • b. vanwege noodzakelijke medisch of paramedisch geïndiceerde behandeling of als gevolg van een ziekte die belet dat de leerling de volle schooltijd aanwezig blijft of blijft deelnemen aan het voor hem bestemde onderwijs;

  • c. vanwege noodzakelijke behandeling van een leerling die onderwijs volgt op een school als bedoeld in artikel 71c van de WEC en

  • d. andere situatie dan onder a, b, c.

In de situaties onder a, b en c hoeft geen instemming met de afwijking te worden aangevraagd wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan.

Categorie a

De eerste categorie leerlingen betreft leerlingen in het speciaal onderwijs. Voor deze leerlingen, waarvoor een behandeling ter ondersteuning van het onderwijs noodzakelijk is, hoeft geen aanvraag te worden ingediend wanneer:

  • het bevoegd gezag kan aantonen dat de commissie voor de begeleiding (voor scholen) dan wel de commissie van onderzoek (bij instellingen) samen met de behandelaars van de school de behandeling tijdens schooltijd noodzakelijk achten en

  • het bevoegd gezag heeft in het opp vastgelegd op welke wijze de behandeling ondersteunend is voor het onderwijs.

  • Een aanvraag is in deze gevallen niet nodig omdat de behandeltijd hiermee is gekwalificeerd als onderwijstijd. Bijgevolg kan hierdoor geen afwijking van het minimum aantal uren onderwijs ontstaan.

Categorie b

De tweede categorie leerlingen betreft zowel leerlingen in het speciaal onderwijs als leerlingen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Het gaat om leerlingen die:

  • tijdens schooltijd een medisch of paramedisch geïndiceerde behandeling moeten ondergaan en om die reden gedurende die tijd niet deelnemen aan de in beginsel wel voor die leerling bestemde onderwijsactiviteiten;

  • als gevolg van een chronisch vermoeidheidssyndroom of een andere aandoening op medische grond niet in staat zijn de hele schooltijd op school aanwezig te zijn of aan de lessen deel te nemen.

Toelichting:

De omstandigheid dat leerlingen tijdens die (para)medische behandeling (tijdelijk) afwezig zijn of op medische grond niet aan de lessen kunnen deelnemen, brengt met zich mee dat zij op grond van het bepaalde in artikel 11, onder d, van de Leerplichtwet 1969 gedurende die tijd vrijgesteld zijn van de schoolbezoekplicht. Voor deze en andere zieke leerlingen (bijvoorbeeld door griep, een gebroken been of migraine) hoeft geen aanvraag te worden ingediend. Ook zij zijn geoorloofd afwezig op grond van artikel 11, onder d, van de Leerplichtwet.

Wel is het, gelet op het bepaalde in artikel 12 van de Leerplichtwet 1969, in de hiervoor genoemde gevallen noodzakelijk dat hun tijdelijke afwezigheid of het tijdelijk niet deelnemen aan het in beginsel wel voor de leerling bestemde onderwijs als ‘geoorloofd verzuim’ wordt aangetekend in de verzuimregistratie van de school en dat een bewijsstuk voorhanden is waaruit blijkt op welke grond en gedurende welke tijd de (tijdelijke) afwezigheid van de leerling of het niet deelnemen aan het onderwijs (para)medisch geïndiceerd is. Deze tweede groep leerlingen kan deels samenvallen met de navolgende derde categorie.

Categorie c

De derde categorie leerlingen is de groep leerlingen die een inrichting, een gesloten instelling of een residentiële instelling als bedoeld in artikel 71c, lid 1 en 2, van de WEC bezoeken waarmee de school een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in die bepaling heeft gesloten. Onder deze categorie worden ook de leerlingen begrepen die zijn ingeschreven op een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs en die op grond van artikel 15 WPO resp. artikel 6h WVO gedurende een termijn van ten hoogste drie maanden aaneengesloten het volledige onderwijsprogramma volgen op een school als bedoeld in artikel 71c, lid 1 en 2, van de WEC. Voor zolang een leerling uit deze categorie afwezig is, of niet aan het reguliere onderwijs van zijn groep deelneemt om een andere reden dan een onderwijsondersteunende behandeling of behandeling om (para)medische redenen (zie hierboven onder a en b), is het aanvragen van afwijking in beginsel aan de orde als door diens afwezigheid voor die leerling het wettelijk voorgeschreven minimum aantal uren onderwijs niet wordt gehaald.

De inspectie stemt in deze gevallen zonder voorafgaande aanvraag in met onderschrijding van het wettelijk minimum aantal uren onderwijs, indien:

  • de school in het bezit is van een verklaring van de verantwoordelijke behandelaar van de therapie-verzorgende residentiële instelling waaruit blijkt dat de gevraagde beperking van het aantal uren onderwijs in het belang van de ontwikkeling van de leerling noodzakelijk is en

  • indien uit die verklaring blijkt om hoeveel uren behandeling onder schooltijd het gaat en op welke tijdstippen deze plaatsvindt.

Categorie d

Voor alle andere leerlingen die zijn ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs, een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs voor wie geldt dat zij vanwege lichamelijke en/of psychische redenen niet volledig aan het onderwijs kunnen deelnemen (categorie d), moeten scholen een aanvraag indienen.

In deze aanvraag vermeld het bevoegd gezag het volgende:

  • 1. voor hoeveel uren per week en gedurende welke periode gedurende het schooljaar de afwijking wordt aangevraagd;

  • 2. dat voor de leerling een ontwikkelingsperspectief (opp) is opgesteld dat aan de vereisten genoemd in deze beleidsregel voldoet;

  • 3. in het voorkomende geval: dat eerder is verzocht om afwijking van de onderwijstijd.

Ad 2.

In het opp dient het bevoegd gezag van de school te onderbouwen waarom de afwijking van de onderwijstijd noodzakelijk is en welke ondersteuning wordt geboden. Daarvoor neemt het bevoegd gezag in het opp het volgende op:

  • waarom deze afwijking volgens deskundigen als bedoeld in artikel 34.8 Besluit bekostiging WPO en artikel 15a van het Inrichtingsbesluit WVO noodzakelijk is. In het speciaal onderwijs is dat de commissie voor de begeleiding (scholen) of de commissie van onderzoek (instellingen);

  • waaruit de afwijking van het programma van de leerling bestaat en om hoeveel uren onderwijstijd per week en over het betreffende schooljaar het gaat;

  • voor welke periode binnen het lopende schooljaar deze afwijking geldt;

  • welk onderwijsprogramma de leerling op school volgt en welk onderwijs en/of welke ondersteuning aan de leerling wordt geboden gedurende de uren dat deze niet op school is;

  • op welke wijze het planmatig toewerkt naar het volgen van het volledig aantal geprogrammeerde uren onderwijs door de leerling.

Wanneer eerder is verzocht om afwijking van de onderwijstijd, bevat het opp:

  • een evaluatie van de eventueel eerder geboden extra ondersteuning en;

  • wat het bevoegd gezag eraan doet om te bewerkstelligen dat een leerling alsnog ingroeit wanneer dat niet binnen het voorgaand schooljaar is gelukt.

Toelichting:

Het uitgangspunt van de onderwijswetgeving is dat alle kinderen onderwijs volgen op school. Op school ontmoeten ze andere leerlingen, sluiten ze vriendschappen en verwerven ze belangrijke sociale en maatschappelijke competenties. Soms kunnen kinderen echter vanwege psychische of lichamelijke beperkingen tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school. In de brief van 18 november 2015 van de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer werd daarom al aangekondigd dat het ook voor leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs mogelijk wordt om maatwerk te bieden doordat kan worden afgeweken van de voorgeschreven onderwijstijd. In het speciaal onderwijs bestond deze mogelijkheid om af te wijken van de onderwijstijd en tijdelijk minder onderwijs op school te volgen al. Omdat het bezoeken van de school zo belangrijk is voor leerlingen moet het bevoegd gezag de beslissing om de leerling minder onderwijs op school te laten volgen goed onderbouwen. Daarvoor is een ontwikkelingsperspectief noodzakelijk.

Ontwikkelingsperspectief

Voor leerlingen op scholen voor speciaal onderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en voor leerlingen die praktijkonderwijs volgen moet het bevoegd gezag een ontwikkelingsperspectief opstellen (artikel 41a WEC, artikel 40a, lid 1, onder b, WPO en artikel 26, lid 1, onder b, WVO. Het opstellen en evalueren van een ontwikkelingsperspectief (opp) is in het geval dat van de onderwijstijd wordt afgeweken vanwege lichamelijke of psychische problemen ook voor basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs verplicht. Het afwijken van het op basis van de betreffende sectorwet geprogrammeerde onderwijsprogramma is immers een mogelijkheid om extra ondersteuning aan de leerling met lichamelijke of psychische problemen te bieden, zodat de school ondanks de lichamelijke en/of psychische problemen optimaal kan werken aan het bereiken van onderwijsdoelen en het behalen van de vooraf bepaalde uitstroombestemming van de leerling (artikel 40a, lid, 1, onder a, WPO en art 26, lid 1, onder a, WVO).

Bij het afwijken van de onderwijstijd is sprake van op de leerling toegesneden ondersteuning en begeleiding die boven het basisaanbod uitstijgt en die specifiek is toegesneden op die individuele leerling. Deze ondersteuning maakt daarom onderdeel uit van het handelingsdeel van het opp waarover overeenstemming moet zijn bereikt met de ouders (art 41a, lid 2, WEC). Op deze manier is geregeld dat tussen de school en ouders overeenstemming bestaat over de afwijking van het onderwijsprogramma.

De toestemming om af te wijken geldt voor het lopende schooljaar. Na een jaar wordt de situatie van de leerling en de aanpak in het opp geëvalueerd. In beginsel moet een leerling binnen een schooljaar weer het volledige schoolprogramma kunnen volgen. Wanneer het binnen dat schooljaar niet gelukt is om de leerling weer het volledige onderwijsprogramma op school te laten volgen, moet het bevoegd gezag bij de daarop volgende aanvraag extra motiveren wat het er aan doet om alsnog aan dat vereiste te voldoen.

Het besluit om af te wijken wordt in het primair en voortgezet onderwijs onderbouwd door een ter zake deskundige of deskundigen. Dat wil zeggen een kinder- of jeugdpsycholoog, een (ortho)pedagoog, een kinderpsychiater of een arts.

De extra ondersteuning is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de school van inschrijving. Deze is verplicht al dan niet met ondersteuning van buiten goed en passend onderwijs te bieden. Wanneer de school deze extra ondersteuning niet zelf kan bieden, dan is de school verplicht een andere school te zoeken die dat wel kan en bereid is de leerling in te schrijven.

Wanneer een leerling in het voortgezet (speciaal) onderwijs in aanvulling op de ontheffing van de onderwijstijd ook examenfaciliteiten (zoals spreiding van het eindexamen of afwijking van het PTA) nodig heeft, dienen deze te worden geregeld zoals beschreven op het Examenblad. Een ontheffing op grond van deze beleidsregel dient niet als vervanging van die faciliteiten.

Toezicht

De inspectie vraagt het bestuur bij de aanvraag te verklaren dat een opp aanwezig is in het leerlingendossier van de leerling en dat dit document aan de vereisten genoemd in deze beleidsregel voldoen. Voorafgaand aan de instemming controleert de inspectie de aanwezigheid van de onder 5 en 6 genoemde gegevens en de verklaring van het bevoegd gezag. Dit past bij het bestuursgerichte toezicht van de inspectie waarbij uitgegaan wordt van de wettelijke verantwoordelijkheid van het bestuur voor naleving van de wet- en regelgeving door scholen. De inspectie controleert tijdens haar reguliere toezicht steekproefsgewijs of naar aanleiding van signalen of scholen terecht om afwijking van de onderwijstijd hebben verzocht. Daarbij neemt de inspectie het aantal aanvragen dat door een bestuur is gedaan worden mee, maar ook welk beleid het bestuur voert om voor alle leerlingen een passende oplossing binnen de school te vinden en te voorkomen dat leerlingen uitvallen uit het onderwijs. De instemming van de inspectie is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Afwijking toelatingsleeftijd

De leeftijd waarop een leerling mag worden toegelaten tot het speciaal onderwijs is voor dove en slechthorende leerlingen 3 jaar en voor andere leerlingen 4 jaar (artikel 39, eerste lid van de WEC). Onverminderd artikel 40, derde lid, kan de inspectie in het belang van de leerling toestaan dat een leerling eerder wordt toegelaten tot een school (artikel 39, tweede lid van de WEC). De inspectie is zeer terughoudend met het verlenen van deze toestemming.

Het bevoegd gezag dient deze aanvraag te onderbouwen. Toestemming wordt verleend indien:

  • sprake is van toelating op een tijdstip niet eerder dan 26 weken voorafgaand aan de wettelijke toelatingsleeftijd, en

  • aannemelijk is gemaakt dat eerdere toelating noodzakelijk is in het belang van de ontwikkeling van de desbetreffende leerling, en

  • uit een plan van aanpak blijkt welke benadering de school kiest bij het onderwijs aan de leerling.

Indien het bevoegd gezag zijn aanvraag onderbouwt met verklaringen van deskundigen, dienen die verklaringen bij het verzoek te zijn gevoegd. De inspectie betrekt bij zijn afweging de bijzondere omstandigheden.

8. Ontheffing 20-plussers

De inspectie kan slechts in de bij wet voorgeschreven gevallen een ontheffing verlenen, namelijk alleen wanneer:

  • sprake is van voortgezet verblijf op de school en

  • voortgezet verblijf op de school:

    • a. wenselijk is ter voltooiing van zijn opleiding of

    • b. wenselijk is ter voltooiing van een op verhoging van zijn arbeidsgeschiktheid gerichte behandeling.

Ontheffing als bedoeld onder a is alleen mogelijk voor leerlingen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs. Bij de aanvraag moet worden aangetoond dat:

  • het voortgezet verblijf zal leiden tot het succesvol afronden van de opleiding, namelijk met een diploma of getuigschrift als bedoeld in artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs of startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Leerplichtwet. De inspectie willigt het verzoek in wanneer blijkt dat aan deze voorwaarde is voldaan.

Ontheffing als bedoeld onder b is alleen mogelijk voor leerlingen in het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht. Voor leerlingen in het uitstroomprofiel dagbesteding kan deze ontheffing niet worden verleend. Met de aanvraag moet de volgende informatie worden meegestuurd:

  • een motivering: wat zijn de redenen om de behandeling op de school voort te zetten, afgezet tegen alternatieve mogelijkheden die een leerling kan hebben en

  • een toelichting op de aard van behandeling. De toelichting bevat tenminste de naam en functie van de behandelaar, doelstelling van de behandeling, een inhoudelijke beschrijving van het programma en de tijdsinvestering.

Indien de inspecteur na ontvangst van het verzoek het nodig acht, kan hij een rapport opvragen van de commissie voor de begeleiding (voor scholen) dan wel aan de commissie van onderzoek (bij instellingen). De commissie kan de betrokken leerling hiertoe aan een onderzoek onderwerpen.

Toelichting:

Een leerling moet het voortgezet speciaal onderwijs verlaten aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 20 jaar is bereikt (artikel 39, vierde lid van de WEC). Onverminderd artikel 40, derde en achtste lid, kan de inspectie van dit voorschrift ontheffing verlenen (artikel 39, vijfde lid, van de WEC).

Van voortgezet verblijf is alleen dan sprake als de leerling zonder tussentijdse uitschrijving gevolgd door herinschrijving op de school ingeschreven is blijven staan. De inspectie heeft geen bevoegdheid ontheffing te verlenen voor het schooljaar na afloop van het schooljaar waarin de leerling 20 jaar is geworden wanneer deze leerling niet staat ingeschreven op de school die de aanvraag indient. In die situaties is immers geen sprake van voortgezet verblijf.

Voor leerlingen die op grond van artikel 40, 16e lid, WEC van rechtswege zijn toegelaten tot een school verbonden aan een instelling of inrichting als bedoeld in artikel 71c, eerste lid, WEC (gesloten jeugdzorg of JJI) hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Zij verblijven ook in het schooljaar nadat zij de leeftijd van 20 jaar bereikt hebben van rechtswege op een dergelijke school.

9. Ontheffing maximale duur stage

Een ontheffing wordt niet verleend voor leerlingen jonger dan 14 jaar.

Ontheffing kan worden verleend wanneer:

  • de verlenging noodzakelijk is voor het afronden van de stage en;

  • de werkzaamheden in verhouding staan tot de mogelijkheden van de leerling.

Een gemotiveerd verzoek tot het verlenen van deze ontheffing dient vergezeld te gaan van:

  • een exemplaar van de (voorgenomen) stageovereenkomst (artikel 9 Onderwijskundig besluit WEC);

  • een beschrijving van de aard van de werkzaamheden;

  • de beoogde vrijstellingsomvang per schooljaar; en

  • een overzicht van het aantal al gebruikte stageweken voor elk van de schooljaren waarin de leerling voorafgaande aan het verzoek al stage liep.

Indien de motivering (gedeeltelijk) is gebaseerd op verklaringen van derden, dienen deze verklaringen als bijlage bij het verzoek te worden meegezonden.

Toelichting:

Voor het arbeidsmarktgericht uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is een stage verplicht (artikel 17, eerste lid, van de WEC). Voor de uitstroomprofielen vervolgonderwijs en dagbesteding is een stage facultatief op grond van artikel 17, eerste lid, van de WEC. De duur van de stage die op grond van artikel 17 WEC wordt gelopen, bedraagt gedurende de cursusduur gemiddeld ten hoogste 50 procent van het aantal uren waarin onderwijs wordt verzorgd (artikel 8, eerste lid, van het Onderwijskundig besluit WEC). Ten behoeve van het voorzien in of de voltooiing van een stage kan de inspecteur op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing verlenen van deze maximale duur van de stage (artikel 8, tweede lid, van het Onderwijskundig besluit WEC).

De inspectie zal de ontheffing slechts bij hoge uitzondering verlenen. De inspectie beoordeelt in alle gevallen de aanvraag inhoudelijk en betrekt daarbij de omstandigheden van het geval, waarbij tevens de aard van de werkzaamheden in relatie tot de mogelijkheden van de leerling worden afgewogen.

10. Looptijd beschikking en tijdig aanvragen

Het bevoegd gezag moet de ontheffing of de afwijking tijdig aanvragen, dat wil zeggen vóór de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Een uitzondering hierop geldt voor een aanvraag voor afwijking van het verplichte minimum aantal uren onderwijstijd. Deze is nog tijdig gedaan indien het mogelijk is om na afwijzing ervan nog aan het vereiste minimum aantal uren te voldoen. Dat betekent dat de aanvraag niet altijd ontijdig gedaan hoeft te zijn indien de school voor de leerling al minder uren onderwijs verzorgt.

Elke verkregen beschikking loopt af aan het einde van het schooljaar waarvoor de beschikking is afgegeven. Een verleende ontheffing in verband met een te behalen diploma loopt dus niet automatisch door totdat de betrokken leerling dat examen heeft behaald. Als bij het verstrijken van de geldigheidsduur van een ontheffing in verband met een te behalen diploma de leerling dat diploma nog niet heeft behaald en de school desondanks nog langer verblijf op de school wenselijk acht, gezien de kans op het alsnog behalen van dat diploma, dan moet opnieuw ontheffing voor een opvolgende periode worden gevraagd. In dat geval dient in het bijzonder te worden beargumenteerd waarom de school van mening is dat de leerling gerede kans heeft het diploma of de startkwalificatie bij het eerstvolgende examen alsnog te halen.

11. Adressering verzoek

Het bevoegd gezag kan de aanvraag met bijbehorende bescheiden uploaden via het Internet Schooldossier (ISD).

12. Slot

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 augustus 2018, onder intrekking van de Beleidsregel van de inspecteur-generaal van het onderwijs van 19 juli 2013, nr. 4081443, inzake het verlenen van ontheffingen WEC en Onderwijskundig besluit WEC (Staatscourant 2013, nr. 20387).

Naar boven