TOELICHTING
Algemeen
Centraal element in de communicatie van pensioenuitvoerders met hun deelnemers is
het in te schatten pensioen op de pensioendatum. Dit bedrag is met onzekerheid omgeven;
zo zijn de hoogte van de pensioenaanspraak en de mate waarin dit voor inflatie gecompenseerd
wordt onzekere factoren. Voor de deelnemer is het belangrijk dat zijn of haar persoonlijke
pensioenbedragen inzichtelijk worden gemaakt. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting
bij de Wet pensioencommunicatie1 zijn algemene risico’s ten aanzien van pensioen voor een deelnemer moeilijk te begrijpen;
deelnemers schatten de toekomst vaak te optimistisch in en risico’s te laag. Daarom
moeten pensioenrisico’s in de communicatie persoonlijk worden gemaakt. Het tonen van
verschillende, zo realistisch mogelijke, uitkomsten van het te bereiken pensioen met
behulp van scenariobedragen helpt om de risico’s individueel inzichtelijk en voor
de deelnemer relevant te maken. De met de Wet Pensioencommunicatie gewijzigde Pensioenwet
(en Wet verplichte beroepspensioenregeling) schrijft daarom voor dat pensioenuitvoerders
de indicatie van het pensioen voor de deelnemer inzichtelijk maken in drie pensioenbedragen,
gebaseerd op een optimistisch, verwacht en pessimistisch scenario.
Bij de berekening van deze scenariobedragen wordt vooruit gekeken. Daarbij wordt gebruik
gemaakt van een paar duizend toekomstscenario’s met macro-economische prognoses voor
sleutelvariabelen voor de komende decennia (afhankelijk van onder andere de levensverwachting).
Met deze elk kwartaal op de website van De Nederlandsche Bank (DNB) beschikbaar gestelde
scenarioset, kan een pensioenuitvoerder berekenen in welke mate het lukt om de ambitie
waar te maken. Wanneer blijkt dat een pensioenuitvoerder in bepaalde scenario’s geen
toeslag kan verlenen, waar dat wel de ambitie is, of dat hij opgebouwde pensioenaanspraken
of -rechten moet verlagen, dan zullen de effecten daarvan te zien zijn in de getoonde
scenariobedragen. De scenariobedragen houden niet alleen rekening met de door de pensioenuitvoerder
toekomstig te verlenen toeslag maar ook met de toekomstige inflatie in de scenario’s.
Op deze manier wordt de communicatie over pensioen verder verbeterd en worden de doelen
in de Wet pensioencommunicatie bevorderd.
Met de hier omschreven rekenmethodes worden koopkracht en risico’s voor de deelnemer
persoonlijk zichtbaar aan de hand van drie berekende pensioenbedragen die gebaseerd
zijn op een optimistisch, een verwacht en een pessimistisch scenario. De rekenmethodes
worden in een ministeriële regeling vastgelegd, zodat het te bereiken pensioen door
alle uitvoerders op vergelijkbare wijze wordt berekend en de bedragen voor de deelnemer
optelbaar zijn. De rekenmethodes zijn namelijk gebaseerd op dezelfde grondslagen,
zoals gelijksoortige deelnemersinformatie en dezelfde door DNB beschikbaar gestelde
macro-economische scenarioset. Het opgebouwde en te bereiken pensioen van een deelnemer
bij verschillende pensioenuitvoerders kan derhalve onderling eenvoudig worden vergeleken
en worden opgeteld. Hierdoor kunnen deelnemers met de pensioencommunicatie gebaseerd
op de scenariobedragen een realistisch en consistent totaaloverzicht krijgen van hun
oudedagsvoorziening, bestaande uit AOW en pensioen.
De omschrijving van de rekenmethodes geeft aan op welke wijze pensioenuitvoerders
berekeningen moeten uitvoeren om te komen tot scenariobedragen die gebruikt moeten
worden bij verschillende vormen van pensioencommunicatie met deelnemers.
Risicohouding
De drie wettelijk voorgeschreven pensioenbedragen moeten rekening houden met onder
meer toekomstige inflatie en toeslagverlening verleend door de pensioenuitvoerder
en de eventualiteit dat pensioenaanspraken en -rechten verminderd moeten worden. De
bedoeling van de Wet pensioencommunicatie is dat op deze manier meer inzicht ontstaat
in de koopkrachteffecten en risico’s van pensioen. De pensioenbedragen worden uitgedrukt
in termen van de huidige koopkracht door te corrigeren voor toekomstige inflatie.
In artikel 1a, derde lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen
is de risicohouding van fondsen voor premieovereenkomsten en variabele pensioenen
gekoppeld aan deze pensioenbedragen in een verwacht en een pessimistisch scenario,
waarover ook wordt gecommuniceerd aan deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Op grond van artikel 14d, eerste lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet
verplichte beroepspensioenregeling, is artikel 1a, eerste en derde lid, van overeenkomstige
toepassing op verzekeraars en premiepensioeninstellingen.
In deze regeling is opgenomen welke rekenmethodieken, gelet op artikel 7e, tweede
lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling,
pensioenuitvoerders moeten gebruiken om genoemde pensioenbedragen te kunnen berekenen.
In artikel 36b van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen is overgangsrecht
opgenomen voor het vaststellen van de risicohouding. Tot het verplicht worden van
de rekenmethodieken in deze ministeriële regeling wordt een tijdelijke regeling gebruikt.
Deze is vergelijkbaar met de tijdelijke regeling informatieverstrekking, opgenomen
in artikel 54 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling,
die in het kader van de Wet verbeterde premieregeling is ingevoerd. Voor de risicohouding
is bij het overgangsrecht aangesloten op deze tijdelijke regeling. De tijdelijke regeling
beoogt uitsluitend een indicatie te geven van het risico van een variabel pensioen
ten opzichte van een vast pensioen en houdt onder andere geen rekening met inflatie.
Op het moment van het verplicht worden van de rekenmethodieken wordt bij de informatieverstrekking
in het kader van het variabel pensioen rekening gehouden met toekomstige inflatie.
Als de rekenmethodieken gebruikt worden voor de risicohouding voor premieovereenkomsten
en variabele pensioenen, wordt ook dan rekening gehouden met toekomstige inflatie,
zoals oorspronkelijk is bedoeld. Voor de risicohouding van een fonds, verzekeraar
of premiepensioeninstelling voor premieovereenkomsten en variabele pensioenen, geldt
dat de rekenmethodiek van toepassing is vanaf 1 juli 2018. De verplichting om gebruik
te maken van de tijdelijke regeling zal ook op dat tijdstip gewijzigd worden in de
mogelijkheid deze te gebruiken tot 1 januari 2019. Pensioenuitvoerders kunnen voor
het vaststellen van de risicohouding vanaf 1 juli 2018 tot 1 januari 2019 dus zowel
gebruik maken van de in deze regeling opgenomen rekenmethodieken als van de tijdelijke
regeling. Vanaf 1 januari 2019 komt daarmee de tijdelijke regeling te vervallen. De
in deze regeling opgenomen rekenmethodieken worden tot 1 januari 2019 alleen toegepast
bij vaststelling van de risicohouding.
Uniform Pensioenoverzicht
Voor de berekeningen op grond van deze regeling ten behoeve van het Uniform Pensioenoverzicht
in enig jaar is de berekeningsdatum 1 januari van dat jaar. Voor deze berekeningen
wordt dus uitgegaan van de scenarioset voor het eerste kwartaal van dat jaar.
Voor fondsen kan het zijn dat de jaarlijkse haalbaarheidstoets, die zij moeten uitvoeren
op grond van artikel 22 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen,
beschikbaar is voor de berekeningen op grond van deze regeling ten behoeve van het
Uniform Pensioenoverzicht. Deze fondsen kunnen in beginsel de aanpassingen van het
pensioen in elk scenario voor elk toekomstig jaar uit die jaarlijkse haalbaarheidstoets
gebruiken. Immers in de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt ook uitgegaan van de scenarioset
voor het eerste kwartaal. In artikel 14d, derde lid, en 14f, zesde lid, is de jaarlijkse
haalbaarheidstoets dan te beschouwen als de daar bedoelde doorrekening van de haalbaarheidstoets.
Als tussen 1 januari van enig jaar en het moment van communicatie van het Uniform
Pensioenoverzicht in dat jaar het pensioenbeleid significant wijzigt, dan zijn de
bedoelde aanpassingen van het pensioen uit die jaarlijkse haalbaarheidstoets niet
meer geschikt voor toepassing van artikel 14d, derde lid, en 14f, zesde lid. In dat
geval vindt een doorrekening plaats van de haalbaarheidstoets zoals daar bedoeld.
Regeldruk
De hier beoogde wijzigingen hebben tot doel deelnemers met pensioencommunicatie gebaseerd
op scenariobedragen een realistisch en consistent totaalbeeld te geven van hun oudedagsvoorziening.
Daarmee krijgen deelnemers meer inzicht in de koopkrachteffecten en risico’s van pensioen.
Een beter inzicht creëert voor deelnemers een duidelijk handelingsperspectief. De
hier beoogde wijzigingen zijn van praktische aard voor pensioenuitvoerders en zijn
van invloed op de regeldruk.
De generieke rekenmethode is een ‘principle based’ rekenmethode die pensioenuitvoerders
kunnen gebruiken voor alle soorten pensioenovereenkomsten en voor alle soorten pensioenuitkeringen.
De generieke rekenmethode is om die redenen aantrekkelijk. In deze methode moet echter
voor elke deelnemer een paar duizend scenariobedragen berekend worden. Rekenmethode
1 zal voor uitvoerders die alleen uitkeringsovereenkomsten uitvoeren eenvoudiger uit
te voeren zijn omdat de scenarioset alleen op het niveau van de regeling doorgerekend
hoeft te worden en vervolgens slechts drie scenario’s per deelnemer. Voor premieovereenkomsten,
en dus ook voor overeenkomsten in het kader van de met de Wet verbeterde premieregeling
gewijzigde Pensioenwet (en Wet verplichte beroepspensioenregeling), worden de betreffende
pensioenuitvoerders verplicht om de generieke rekenmethode te gebruiken. Voor uitkeringsovereenkomsten
kunnen de betreffende uitvoerders kiezen tussen de generieke rekenmethode en rekenmethode
1. In beide rekenmethodes wordt voor fondsen de aanpassing van het pensioen gebaseerd
op de uitvoering van hun haalbaarheidstoets. Verzekeraars, die uitkeringsovereenkomsten
uitvoeren, kennen de haalbaarheidstoets als rekeninstrument echter niet. Uitvoering
van de haalbaarheidstoets zou voor verzekeraars extra investeringen en dus uitvoeringskosten
betekenen. Hen is het daarom toegestaan om een andere realistische projectieberekening
te gebruiken die eveneens gebaseerd is op dezelfde scenarioset en dezelfde berekeningsdatum.
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de
kosten die samenhangen met regeldruk. Administratieve lasten zijn de kosten die bedrijven,
instellingen en burgers moeten maken om te voldoen aan de informatieverplichtingen,
die voortvloeien uit de wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen,
bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie, die door
de overheid en/of de toezichthouders wordt verlangd. De inhoudelijke nalevingskosten
zijn de kosten die gemaakt worden om aan de inhoudelijke eisen van de wet -en regelgeving
te voldoen. Bij beide is een onderscheid tussen eenmalig en structureel van belang.
Deze ministeriële regeling brengt bepaalde inhoudelijke nalevingskosten mee voor pensioenuitvoerders,
en geen administratieve lasten.
Naar aanleiding van een uitvraag hebben pensioenuitvoerders een inschatting gemaakt
van de inhoudelijke nalevingskosten die het gevolg zouden zijn van de in deze ministeriële
regeling beschreven rekenmethodes. Het gaat hierbij om het voldoen aan de inhoudelijke
eisen zoals die gesteld zijn via de Wet pensioencommunicatie; door de pensioenuitvoerder
bewerken en ter beschikking stellen van administratieve gegevens op niveau van de
individuele pensioendeelnemer. Voor beide rekenmethodes moet op niveau van de pensioenregeling
een paar duizend vectoren berekend worden met koopkrachtfactoren. Die zijn gebaseerd
op berekende toeslag en inflatie in elk van de scenario’s. Uiteindelijk moeten drie
eurobedragen berekend worden per deelnemer die behoren bij een optimistische, verwachte
of pessimistische pensioenverwachting. Daartoe moet per regeling de noodzakelijke
informatie verzameld worden, mogelijk op verschillende plekken in de administratie
van de pensioenuitvoerder. IT-systemen moeten worden ingeregeld om dit mogelijk te
maken. Voor pensioenuitvoerders gezamenlijk zouden de eenmalige kosten van invoering
van deze rekenmethodes in totaal circa 23 mln euro bedragen. Daarna zouden de structurele
kosten jaarlijks ruim 8 mln euro bedragen.
De nu voorliggende regeling tot vaststelling van de rekenmethodieken voor weergave
van ouderdomspensioen in scenario's is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR). Met het advies van ATR (d.d. 28 maart 2018) is rekening
gehouden in deze regeling. Hun advies is de regeling vast te stellen.
Artikelsgewijs
Artikel 14a Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
In artikel 14a is een aantal begripsomschrijvingen opgenomen die gebruikt worden bij
de rekenmethodiek om koopkracht en risico in de persoonlijke pensioeninformatie te
verwerken. Bij de omschrijvingen van de berekeningsdatum, de scenarioset en de scenarioprijsinflatie
in de onderdelen a, b en c is zo ver mogelijk aangesloten bij de omschrijving van
die begrippen (of vergelijkbare begrippen) zoals ze worden gebruikt voor de haalbaarheidstoets.
In artikel 14a, eerste lid, onderdeel a, is geregeld dat de berekeningsdatum de eerste
dag is van een kwartaal. Hiermee wordt aangesloten bij de publicatie van de scenarioset,
die door DNB voor elk kwartaal beschikbaar wordt gesteld.
In de onderdelen d, e en f is geregeld dat onder de begrippen uitkeringsovereenkomst,
kapitaalovereenkomst en premieovereenkomst ook wordt verstaan de uitkeringsregeling,
kapitaalregeling en premieregeling zoals deze in de Wet verplichte beroepspensioenregeling
heten.
In de onderdelen g, h en i worden de rekenmethodes omschreven. Er worden twee rekenmethodes
onderscheiden waarmee de berekeningen voor weergave van ouderdomspensioen in scenario’s
kunnen worden uitgevoerd: de generieke methode die gebruikt kan worden voor alle soorten
pensioenovereenkomsten en pensioenuitkeringen en rekenmethode 1, die gebruikt kan
worden voor uitkeringsovereenkomsten en vastgestelde uitkeringen. Van vastgestelde
uitkeringen is sprake bij uitkeringsovereenkomsten en bij gepensioneerden die vanuit
een premieovereenkomst of kapitaalovereenkomst een vastgestelde uitkering krijgen.
De generieke methode is ook geschikt voor wisseling van het karakter van de regeling
in één scenario; een premieovereenkomst in de opbouwfase en een vastgestelde uitkering
in de uitkeringsfase langs één scenario. De generieke rekenmethode is meer ‘principle
based’ en rekenmethode 1 is meer ‘rule based’.
De in onderdeel j bedoelde momenten (op A jaren vanaf de berekeningsdatum) waarvoor
de berekeningen gemaakt worden kunnen bijvoorbeeld zijn de pensioendatum, 10 jaar
na pensioendatum of voor een gepensioneerde 5 jaar na berekeningsdatum. Het zijn toekomstige
momenten waarop een te berekenen pensioenbedrag in een verwacht scenario, een optimistisch
scenario en pessimistisch scenario in een bepaalde communicatievorm gehanteerd zou
kunnen worden. Bijvoorbeeld voor een op de berekeningsdatum 55½ jarige deelnemer in
een pensioenregeling met pensioenleeftijd 68 jaar is het aantal jaren A gelijk aan
12½ voor het geval er nu over een pensioenbedrag op de pensioendatum gecommuniceerd
moet worden. Het aantal jaren A is gelijk aan 17½ of bijvoorbeeld 22½ voor het geval
er nu voor deze deelnemer een pensioenbedrag 5 jaar na pensioendatum of 10 jaar na
pensioendatum moet worden gecommuniceerd.
Inherent aan de methode kan bij toepassing van rekenmethode 1 voor een deelnemer of
een gewezen deelnemer het moment waarvoor de pensioenbedragen worden berekend, in
ieder geval niet verder liggen dan de pensioendatum en is het aantal jaren A in die
gevallen daarom niet groter dan het aantal jaren tot pensioeningang. Omdat de toeslagmaatstaf
in de opbouwfase anders kan zijn dan in de uitkeringsfase en de verdeling van het
aantal toekomstige jaren in het aantal jaren in de opbouwfase en het aantal jaren
in de uitkeringsfase voor elke leeftijd verschillend is, zouden meer dan drie rekenmethodescenario’s
nodig zijn dan nu in rekenmethode 1 zijn opgenomen. Bij de generieke rekenmethode
speelt dit niet.
Artikel 14b Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
In artikel 14b, eerste lid, wordt het doel van de rekenmethodes omschreven: het voor
elke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde berekenen van een pensioenbedrag
voor een verwacht scenario, optimistisch scenario en pessimistisch scenario. De status
van deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde betreft die per de berekeningsdatum.
Voor de berekening in een scenario van het pensioenbedrag voor het individu blijft
de status van deelnemer of gewezen deelnemer ongewijzigd tot de pensioendatum. Indien
van toepassing, wijzigt die in dat scenario vanaf de pensioendatum in de status van
gepensioneerde. De status van gepensioneerde blijft vanaf de berekeningsdatum ongewijzigd.
Voor de berekening in een scenario van het pensioenbedrag voor het individu wordt
uitgegaan van het in leven zijn van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde
op A jaren vanaf de berekeningsdatum.
Op grond van artikel 14b, tweede lid, is de pensioenleeftijd het uitgangspunt bij
de berekeningen voor een deelnemer of gewezen deelnemer. Daarbij gaat het om de in
de pensioenregeling opgenomen (standaard) pensioenleeftijd of pensioenrichtleeftijd.
Deze pensioenleeftijd wordt steeds gebruikt voor de berekeningen ook als de individuele
AOW-gerechtigde leeftijd eerder of later ligt. Indien de berekeningen gevraagd worden
voor de, eerdere of latere, AOW-gerechtigde leeftijd van de (gewezen) deelnemer dan
wordt de berekening op basis van de pensioenleeftijd als uitgangspunt genomen als
zouden de uitkomsten op deze pensioendatum gevraagd worden en vindt er vervolgens
een herrekening plaats met de ten tijde van de berekeningen geldende uitstel of vervroegingsfactoren.
De AOW-gerechtigde leeftijd betreft de ten tijde van de berekeningen geldende, individuele,
AOW-gerechtigde leeftijd.
Artikel 14b, derde lid, regelt hoe in de berekening op het individuele niveau van
het pensioenbedrag wordt omgegaan met de ontwikkeling van het pensioengevend salaris
en de ontwikkeling van premie- en pensioengrondslag bepalende grootheden die gebaseerd
zijn op looninflatie. In het geval van een wijziging van deze grootheden in een scenario,
wordt die voor deze berekening gebaseerd op de scenarioprijsinflatie.
Artikel 14b, derde lid, is niet van toepassing voor een doorrekening van de haalbaarheidstoets
en een projectieberekening als bedoeld in artikel 14d, derde lid, en artikel 14f,
zesde lid. Een doorrekening van de haalbaarheidstoets vindt op geboortejaarniveau
plaats en een projectieberekening mag ook op een dergelijk geaggregeerd niveau plaatsvinden.
In deze berekeningen wordt uitgegaan van een zo realistisch mogelijke doorrekening
van het pensioenbeleid, waardoor het mogelijk is dat artikel 14b, derde lid, als uitgangspunt
niet passend is. De aanpassingen, bedoeld in artikel 14d, eerste lid, en artikel 14e,
tweede lid, volgen uit een dergelijke doorrekening van de haalbaarheidstoets of projectieberekening.
Die aanpassingen worden vervolgens gebruikt in de berekening van het pensioenbedrag
voor het individu waarvoor artikel 14b, derde lid, wel van toepassing is. Daarmee
wordt voor alle regelingen en voor alle pensioenuitvoerders op het individuele niveau
hetzelfde uitgangspunt gehanteerd.
Artikel 14c, 14d en 14e Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
In de artikelen 14c, 14d en 14e is geregeld hoe de berekeningen in de generieke methode
gebeuren.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitkeringsovereenkomsten (artikel 14d), premieovereenkomsten
of kapitaalovereenkomsten met een variabele uitkering en premieovereenkomsten of kapitaalovereenkomsten
met een vastgestelde uitkering (artikel 14e). Voor deelnemers en gewezen deelnemers
wordt in de berekeningen zowel de al opgebouwde aanspraak betrokken als de toekomstige
aanspraak. Indien de berekeningen alleen gebaseerd moeten zijn op de, op de berekeningsdatum,
opgebouwde aanspraak of beleggingsportefeuille, dan wordt de toekomstige tijdsevenredige
opbouw of toekomstige inleg van premie natuurlijk buiten beschouwing gelaten.
Artikel 14c Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
Op grond van artikel 14c, eerste lid, berekent de generieke methode het pensioenbedrag
op een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid in elk scenario
van de scenarioset. Het gaat bij de pensioenbedragen die berekend worden om ouderdomspensioen,
maar voor een zo realistisch mogelijke doorrekening worden de eventuele andere pensioensoorten
(dan ouderdomspensioen) ook in de modellering betrokken.
Op grond van artikel 14c, tweede lid, worden de pensioenbedragen uitgedrukt in termen
van de huidige koopkracht door te corrigeren voor de inflatie volgens de scenarioset.
Op basis van de voor scenarioprijsinflatie gecorrigeerde pensioenbedragen worden de
percentielen in het derde lid bepaald.
Artikel 14c, derde lid, bepaalt dat in de generieke methode voor het berekenen van
het pensioenbedrag voor een verwacht scenario, een optimistisch scenario en pessimistisch
scenario voor elke deelnemer, gewezen deelnemer en gepensioneerde een doorrekening
van alle scenario’s plaatsvindt op basis waarvan het 50e, het 95e respectievelijk het 5e percentiel van de pensioenbedragen van alle scenario’s worden vastgesteld.
Artikel 14d Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
In artikel 14d, eerste lid, wordt voor de deelnemer voor de toekomstige pensioenopbouw
uitgegaan van de parttimegraad op de berekeningsdatum.
Op grond van artikel 14d, tweede lid, wordt bij de toepassing van de generieke methode
bij uitkeringsovereenkomsten de aanpassing van het pensioen door toeslagen, kortingen
of aanpassing als gevolg van een eindloonstelsel bepaald. Als er voor de aanpassing
onderscheid wordt gemaakt tussen de groepen deelnemers, gewezen deelnemers of gepensioneerden
of deelgroepen hiervan, dan wordt daarmee rekening gehouden.
Artikel 14d, derde lid, stelt dat aanpassingen van het pensioen voor een fonds volgen
uit een doorrekening van de haalbaarheidstoets met de scenarioset die van toepassing
is op de berekeningsdatum. Hierbij gaat het niet om de toetsing aan de door het fonds
gekozen ondergrenzen en het proces daaromheen. Ook gaat het niet om een berekening
vanuit een dekkingsgraad waarbij aan de vereisten van het vereist vermogen wordt voldaan,
maar wordt gerekend vanuit de feitelijke financiële positie. Het gaat uitsluitend
om de haalbaarheidstoets als rekeninstrument om op de berekeningsdatum de aanpassingen
van het pensioen in elke scenario voor elk toekomstig jaar te bepalen en zoveel mogelijk
aan te sluiten op dezelfde voor de haalbaarheidstoets gestelde normen en uitgangspunten.
Op welke pensioenfondsbalans, onderliggende gegevens en rapportagedatum een dergelijke
doorrekening van de haalbaarheidstoets wordt gebaseerd en hoe wordt omgegaan met de
periode tussen de rapportagedatum en de berekeningsdatum volgt uit de systematiek
hiervoor zoals bedoeld in artikel 30a van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling, als zou in het kwartaal waarin de berekeningsdatum ligt sprake
zijn van een fondsbesluit voor een nieuw uit te voeren pensioenregeling of een significante
wijziging.
Bij een doorrekening van de haalbaarheidstoets wordt uitgegaan van een zo realistisch
mogelijke berekening en worden alle scenario’s in de scenarioset op het niveau van
geboortejaargroepen doorgerekend waardoor in elk scenario de aanpassingen van het
pensioen voor elk toekomstig jaar in feite beschikbaar komen. Andere pensioenuitvoerders,
zoals verzekeraars en premiepensioeninstellingen, zullen bij de toepassing van de
generieke methode een zo realistisch mogelijke projectieberekening moeten uitvoeren
om aanpassingen van het pensioen te kunnen bepalen. Ook hier mag een berekening plaatsvinden
op het niveau van de populatie van deelnemers, gewezen deelnemers of gepensioneerden,
bijvoorbeeld het niveau van geboortejaargroepen. Voor zover er bij de modellering
van die berekening vereenvoudigingen worden gemaakt, zullen die toegelicht moeten
kunnen worden en kan de pensioenuitvoerder laten zien dat die geen substantieel effect
hebben op de uitkomsten. Met de in elk scenario voor elk toekomstig jaar beschikbare
aanpassingen van het pensioen kan vervolgens voor elke deelnemer, gewezen deelnemer
of gepensioneerde de doorrekening op het individuele niveau langs alle scenario’s
in de scenarioset plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 14c, derde lid.
Als tussen de berekeningsdatum en het moment van communicatie van de pensioenbedragen
het pensioenbeleid significant wijzigt, bijvoorbeeld in het geval van een wijziging
van de regeling, een aanpassing van de toeslagmaatstaf of bijvoorbeeld als het beleggingsbeleid
wordt aangepast, dan wordt bij een doorrekening van de haalbaarheidstoets en een projectieberekening
daar nog rekening mee gehouden.
Op grond van artikel 14d, vierde lid, wordt rekening gehouden met de ‘gesplitste kortingsregeling’
indien die van toepassing is. Hiervan is sprake indien de premie voor een aantal jaren
vast staat en de (nieuwe) opbouw kan worden verminderd indien in enig jaar de premie
ontoereikend is.
Artikel 14e Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
Bij toepassing van artikel 14e, eerste lid en tweede lid, wordt voor de deelnemer
voor de toekomstige premies in de opbouwfase uitgegaan van de parttimegraad op de
berekeningsdatum.
Artikel 14e, tweede lid, geeft de generieke methode de mogelijkheid om binnen één
scenario te wisselen tussen een premieovereenkomst in de opbouwfase en een vastgestelde
uitkering in de uitkeringsfase. Artikel 14e, derde lid, geeft aan dat een deelnemer
en gewezen deelnemer waarbij het moment op A jaren vanaf de berekeningsdatum verder
is gelegen dan de pensioendatum, de opbouwfase doorlopen vanaf berekeningsdatum tot
de pensioendatum, waarop het eerste lid van toepassing is. In het eerste lid en het
vierde lid, onderdeel a, wordt in dat geval voor het aantal jaren A gelezen het aantal
jaren vanaf berekeningsdatum tot pensioendatum. Vanaf pensioendatum geldt dan de vastgestelde
uitkering in de uitkeringsfase waarbij voor de jaarlijkse aanpassing van het pensioen
aangesloten wordt op de systematiek voor een uitkeringsovereenkomst in artikel 14d,
tweede en derde lid.
In artikel 14e, vierde lid, onderdeel a, is geregeld dat bij toepassing van de generieke
methode bij een premieovereenkomst de waarde van de beleggingsportefeuille wordt ontwikkeld
en welke elementen daarbij een rol spelen. Artikel 14e, vierde lid, onderdeel b, regelt
de omzetting van de beleggingsportefeuille in pensioenrechten. Voor de waarde van
de beleggingsportefeuille wordt niet alleen ouderdomspensioen aangekocht als de regeling
bijvoorbeeld ook een nabestaandenpensioen biedt. Het tarief voor de omzetting moet
voldoen aan de in de wet- en regelgeving gestelde eisen.
Artikel 14e, vijfde lid, regelt de wijze waarop de beleggingsportefeuille moet worden
opgedeeld in de twee beleggingscategorieën voor toepassing van de scenarioset. Voor
fondsen wordt deze uniforme modellering van de beleggingsportefeuille al toegepast
bij de uitvoering van de haalbaarheidstoets. Als andere projectieberekeningen worden
toegepast, wordt dezelfde uniforme modellering gebruikt.
Artikel 14e is van overeenkomstige toepassing op kapitaalovereenkomsten met dien verstande
dat artikel 14e, zesde lid, regelt hoe de eerste vijf leden in dat geval gelezen moeten
worden. Bij een kapitaalovereenkomst gaat het in de opbouwfase om een vastgesteld
kapitaal dat uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een vastgestelde of variabele
pensioenuitkering.
Artikel 14f en 14g Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
In de artikelen 14f en 14g worden de uitgangspunten en de berekeningswijze gegeven
van rekenmethode 1. Rekenmethode 1 is gebaseerd op de volgende twee notities: ‘Cijfers
voor pensioencommunicatie, een uniforme rekenmethodiek voor koopkracht en risico’s
van pensioen’ (13 juni 2013) en ‘Aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid uniforme rekenmethodiek
voor koopkracht en risico’s van pensioen’ (1 augustus 2014). De op de website van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gepubliceerde notities geven naast
een gedetailleerde beschrijving van de methode ook een toelichting en de uitgangspunten
waarop de methode is gebaseerd. Rekenmethode 1 is een methode voor uitkeringsovereenkomsten
en vastgestelde uitkeringen.
Artikel 14f Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
In artikel 14f, eerste lid, zijn vier grootheden opgenomen die in rekenmethode 1 voor
elk scenario in de scenarioset en voor elk jaar in dat scenario worden bepaald: de
aanpassing van het pensioen, de koopkrachtfactor, de cumulatieve koopkrachtfactor
en de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw.
In het geval de berekeningsdatum niet 1 januari is, maar bijvoorbeeld 1 oktober (de
eerste dag van het vierde kwartaal), dan is rekenmethode 1 niet gebaseerd op kalenderjaren
maar op jaren vanaf 1 oktober tot de daaropvolgende 1 oktober. De grootheden in de
scenarioset voor het vierde kwartaal zijn daar overigens ook op gebaseerd.
Op grond van artikel 14f, tweede lid, betreft de aanpassing van het pensioen in een
eindloonstelsel in ieder geval de scenarioprijsinflatie. De berekeningswijze van de
pensioenbedragen voor het individu in artikel 14g gaat er impliciet vanuit dat de
jaarlijkse ontwikkeling van het pensioengevend salaris gelijk is aan de scenarioprijsinflatie,
evenals de jaarlijkse ontwikkeling van de andere pensioengrondslag bepalende grootheden.
Onder die veronderstelling is een eindloonregeling hetzelfde als een middelloonregeling
met onvoorwaardelijke toeslagverlening gelijk aan de scenarioprijsinflatie. Die moet
in het geval van een eindloonregeling naast een eventuele korting of compensatie in
ieder geval in de aanpassing verwerkt worden.
In artikel 14f, derde lid, wordt met de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw
geregeld dat in rekenmethode 1 rekening gehouden wordt met de “gesplitste kortingsregeling”
als die van toepassing is. Is die niet van toepassing, dan is voornoemde aanpassingsfactor
altijd 100%.
In artikel 14f, vierde lid, is geregeld dat uit de grootheden genoemd in het eerste
lid drie rekenmethodescenario’s worden afgeleid waarbij voor elk jaar steeds twee
getallen bepaald worden. Voor het vaststellen van de getallen geldt dat als bijvoorbeeld
in jaar 14 van de scenarioset het 50e percentiel van de cumulatieve koopkrachtfactoren
(het eerste getal) wordt bepaald door scenario 561, dan wordt het tweede getal bepaald
door de aanpassingsfactor van de oorspronkelijke pensioenopbouw in jaar 14 van scenario
561.
In artikel 14f, vijfde lid, is bepaald dat rekening gehouden wordt met verschillende
aanpassingen voor verschillende groepen. Zo kan bijvoorbeeld een verschil gemaakt
worden tussen toeslagverlening van de deelnemers aan de ene kant en gewezen deelnemers
en gepensioneerden aan de andere kant.
Op grond van artikel 14f, zesde lid, volgen de aanpassing en de aanpassingsfactor
uit het eerste lid, onderdelen a en d, voor fondsen uit een doorrekening van de haalbaarheidstoets
met de scenarioset die van toepassing is op de berekeningsdatum en voor andere pensioenuitvoerders
uit een zo realistisch mogelijke projectieberekening. Zoals ook is toegelicht bij
artikel 14d, derde lid, voor de generieke methode hoeft ook voor rekenmethode 1 in
feite maar één doorrekening van alle scenario’s in de scenarioset plaats te vinden
om deze aanpassingen voor elk jaar in elk scenario te bepalen. Overigens is de toelichting
bij artikel 14d, derde lid, voor rekenmethode 1 ook van toepassing.
Artikel 14g Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
In artikel 14g, eerste lid, is bepaald hoe met het verwachte, optimistische en pessimistische
rekenmethodescenario in artikel 14f, vierde lid, het pensioenbedrag wordt berekend
voor het verwachte, het optimistische respectievelijk het pessimistische scenario.
Doordat in rekenmethode 1 eerst deze drie rekenmethodescenario’s worden bepaald (verwacht,
optimistisch en pessimistisch), hoeven voor elke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde
alleen deze drie rekenmethodescenario’s te worden doorgerekend in plaats van alle
scenario’s in de scenarioset voor elke persoon zoals bij de generieke methode.
Met het in artikel 14g, eerste lid, onderdeel a, opgenomen ‘opgebouwde ouderdomspensioen’
wordt voor de deelnemer en de gewezen deelnemer de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraak
bedoeld en voor de gepensioneerde het opgebouwde ouderdomspensioenrecht.
Het in artikel 14g, eerste lid, onderdeel b, 1°, opgenomen op te bouwen ouderdomspensioen
in het eerste jaar is op grond van artikel 14g, tweede lid, voor gepensioneerden en
gewezen deelnemers gelijk aan nul en dus zijn de bedragen die in het eerste lid, onderdeel
b, berekend worden voor deze groepen allemaal gelijk aan nul.
Verder gaat het in artikel 14g, eerste lid, onderdeel b, 1°, om de opbouw van het
ouderdomspensioen als zou over het gehele jaar gewerkt worden. In het op te bouwen
ouderdomspensioen wordt verder de parttimegraad meegenomen en wordt die voor de toekomst
constant verondersteld.
In artikel 14g, eerste lid, onderdeel b, 2°, wordt de cumulatieve koopkrachtfactor
in jaar A van het rekenmethodescenario gedeeld door de cumulatieve koopkrachtfactor
in jaar j van het rekenmethodescenario. In onderdeel b, 3°, van ditzelfde lid gaat
het om de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw in jaar j van het rekenmethodescenario.
Vanwege de noemer in de factor in artikel 14g, eerste lid, onderdeel b, 2°, in rekenmethode
1 over de gehele toekomstige periode in het eerste lid, onderdeel b, 1°, wordt uitgegaan
van een constante pensioenopbouw op het huidige euro-niveau (de opbouw in het 1e jaar).
Hierdoor wordt in rekenmethode 1 impliciet verondersteld dat de pensioengrondslag
bepalende grootheden een jaarlijkse wijziging gelijk aan de scenarioprijsinflatie
volgen.
In artikel 14g, derde lid, wordt geregeld dat een lineaire interpolatie plaatsvindt
in het geval A niet een geheel aantal jaren is.
Artikel 14h Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
In artikel 14h, eerste lid, wordt gesteld dat de pensioenuitvoerder de rekenmethodiek
kiest die passend is gegeven de kenmerken en pensioenregelingen die worden uitgevoerd.
Zo zal bijvoorbeeld een pensioenuitvoerder die rekenmethode 1 wil toepassen zich onder
meer af moeten vragen of de impliciete aanname zoals toegelicht bij artikel 14g, eerste
lid, onderdeel b, 2°, past bij de regeling, als daarbij wordt uitgegaan van artikel
14b, derde lid. De pensioenuitvoerder moet afwegen welke rekenmethodiek, met de bijbehorende
impliciete en expliciete uitgangspunten, het beste aansluit bij de specifieke situatie
van de pensioenuitvoerder en de uit te voeren regelingen. Een pensioenfonds moet een
afgewogen keuze maken voor een rekenmethode als onderdeel van het communicatiebeleid
waarover het verantwoordingsorgaan een adviestaak heeft.
Op grond van artikel 14h, tweede en derde lid, is de onderbouwing van een doorrekening
van de haalbaarheidstoets en van de projectieberekening, zoals bedoeld in de artikelen
14d, derde lid, en 14f, zesde lid, en van de berekening volgens de generieke methode
gedegen en biedt deze zowel de pensioenuitvoerder als DNB voldoende inzicht.
Artikel 14h, vierde lid, regelt dat de pensioenuitvoerder ook de procedures vastlegt
voor de uitvoering, vaststelling en verantwoording van de rekenmethodes.
Artikel II
Met ingang van 1 juli 2018 zullen de rekenmethodieken toegepast worden voor de vaststelling
van de risicohouding door pensioenuitvoerders. De weergave van ouderdomspensioen in
scenario’s is verplicht vanaf een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip.
Vanaf dat tijdstip worden de in deze regeling opgenomen rekenregels dus ook gebruikt
voor de weergave van ouderdomspensioen in scenario’s op onder meer de UPO’s en in
het pensioenregister.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees