Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 12 oktober 2017, nr. IENM/BSK-2017/215507, tot wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 in verband met het gebruiken van afwijkende emissiefactoren per dier per jaar van zwevende deeltjes (innovatieve stallen fijn stof)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 5.20 van de Wet milieubeheer;

BESLUIT:

ARTIKEL I

Aan artikel 67 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid kunnen bestuursorganen andere gegevens gebruiken dan de gegevens bedoeld in artikel 66, onder i, indien die andere gegevens zijn goedgekeurd door de Minister. De goedkeuring wordt in elk geval onthouden indien:

    • a. de gegevens uitgaan van een huisvestingssysteem of additionele techniek met een emissiereductie van zwevende deeltjes (PM10) van minder dan 10%;

    • b. niet gewaarborgd is dat op iedere locatie waar het huisvestingssysteem of de additionele techniek toegepast wordt metingen zullen worden verricht naar de emissie van zwevende deeltjes van het huisvestingsysteem of de additionele techniek en dat de resultaten van die metingen zullen worden gerapporteerd aan het bestuursorgaan dat gebruik maakt van de gegevens, of

    • c. de te bereiken reductie of de wijze van meten niet op een deugdelijke wijze is toegelicht of onderbouwd.

  • 4. Het bestuursorgaan dat gebruik maakt van gegevens van op grond van het derde lid goedgekeurde gegevens verstrekt de resultaten van de metingen uiterlijk twee jaar na ingebruikname van het huisvestingssysteem of de additionele techniek aan de Minister.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

Algemeen

Met deze wijzigingsregeling wordt in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 de mogelijkheid gecreëerd voor bestuursorganen om bij de beoordeling van de luchtkwaliteit gebruik te maken van andere gegevens, andere emissiefactoren, dan de emissiefactoren die de zijn gepubliceerd, indien de Minister van Infrastructuur en Milieu deze gegevens heeft goedgekeurd. Artikel 66 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 verplicht de Minister van Infrastructuur en Milieu jaarlijks een aantal gegevens bekend te maken. Artikel 67, eerste lid, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bepaalt dat bestuursorganen bij het door middel van berekening vaststellen van de kwaliteit van de buitenlucht gebruik moeten maken van door de Minister gepubliceerde gegevens. Dit betreft onder meer een overzicht van de emissiefactoren van zwevende deeltjes, fijn stof (PM10), voor huisvestingssystemen en additionele technieken bij veehouderijen (in de praktijk: fijnstoflijst). Deze emissiefactoren worden door bestuursorganen (het bevoegde gezag) gebruikt bij het beoordelen van een omgevingsvergunning milieu of een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) voor veehouderijen op basis van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en bij de toetsing aan de maximale emissiewaarden voor zwevende deeltjes uit artikel 7 van het Besluit emissiearme huisvesting. Deze wijzigingsregeling maakt het mogelijk om af te wijken van de fijnstoflijst.

De wijzigingsregeling vloeit voort uit een verzoek van diverse gemeenten, waaronder de samenwerkende Gelderse en Utrechtse gemeenten uit de Regio FoodValley. Zij hebben aangedrongen op het mogelijk maken van innovatieve technieken voor de reductie van fijn stof. Met de inwerkingtreding van het Besluit emissiearme huisvesting is het niet meer mogelijk om in nieuwe stallen huisvestingssystemen of technieken toe te passen, die niet als zodanig zijn opgenomen op de conform artikel 66 onder i gepubliceerde fijnstoflijst. Dit omdat niet specifiek aangeduide huisvestingssystemen of technieken volgens deze lijst automatisch vallen onder de categorie ‘overig huisvestingssysteem’, waarvoor een hoge emissiefactor geldt. Hierdoor wordt niet voldaan aan de maximale emissiewaarde uit het Besluit emissiearme huisvesting en hiervoor geen emissiefactoren zijn vastgesteld. Hierdoor kunnen deze innovatieve huisvestingssystemen of technieken niet in de praktijk worden toegepast. Dit belemmert innovatie en heeft potentieel een negatief effect op de luchtkwaliteit. De wijzigingsregeling heeft met name tot doel innovatie van huisvestingssystemen of technieken die een verbetering van de luchtkwaliteit opleveren – die de emissie van zwevende deeltjes verlagen – mogelijk te maken en te bevorderen. De wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is bij brief van 21 juni 2017 aan de Tweede Kamer toegezegd.1

De regeling sluit enerzijds aan bij de zogenaamde ‘proefstalregeling ammoniak’ uit artikel 3 van de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: Rav). Anderzijds sluit deze regeling aan bij de terminologie en systematiek van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en de wijze waarop de problematiek onder het stelsel van de Omgevingswet gereguleerd zal worden. Net als de proefstalregeling ammoniak bevat deze wijzigingsregeling de mogelijkheid om af te wijken van vastgestelde emissiefactoren. Op grond van de proefstalregeling ammoniak gebeurt dit doordat de Minister een ‘bijzondere emissiefactor’ voor ammoniak kan vaststellen voor een innovatief huisvestingssysteem. Anders dan de proefstalregeling ammoniak wordt er voor de afwijking van de emissiefactoren voor zwevende deeltjes geen bijzondere emissiefactor vastgesteld, maar betreft het alleen een goedkeuring voor andere gegevens. De regeling zal in mandaat worden uitgevoerd door RVO.nl, en specifiek door deskundigen via het secretariaat van de Rav, waar ook de uitvoering van de proefstalregeling ammoniak is belegd. Hierdoor kan gebruik gemaakt worden van de inmiddels opgebouwde kennis binnen RVO.nl. Hiermee wordt de integrale beoordeling van huisvestingssystemen en additionele technieken voor zowel ammoniak als zwevende deeltjes geborgd.

Deze wijzigingsregeling bevat geen verplichtingen, maar geeft mogelijkheden aan de veehouderijsector. De verwachting is dat effecten van de regeling op de bedrijfs- en nalevingskosten positief zullen zijn. De inschatting is dat de kosten die voortvloeien uit de meetverplichting ruimschoots worden gecompenseerd door de voordelen die voortvloeien uit de mogelijkheid om gebruik te mogen maken van innovatieve huisvestingssystemen en technieken, aangezien dit groei- en ontwikkelmogelijkheden voor de sector bevordert. Omdat op voorhand niet kan worden aangegeven welke systemen en technieken gebruikt gaan worden en welke meetmethoden hiervoor gebruikt zullen worden, kunnen de totale effecten niet gekwantificeerd worden. De effecten voor het milieu zijn in beginsel positief omdat het gebruik van innovatieve huisvestingssystemen en technieken mogelijk wordt gemaakt waarbij reductie van de emissie van fijn stof bevorderd wordt.

De regeling is afgestemd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Daarnaast is overleg gevoerd met de sector (Foodvalley).

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel I voegt een derde en vierde lid toe aan artikel 67 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

In de aanhef van het derde lid wordt de mogelijkheid gecreëerd voor bestuursorganen gebruik te maken gegevens die afwijken van emissiefactoren voor zwevende deeltjes die op grond van artikel 66, onderdeel i, gepubliceerd worden, indien de Minister deze gegevens heeft goedgekeurd. Daarna worden gronden benoemd die reden zijn voor het weigeren van de goedkeuring. De verwachting is dat een verzoek om goedkeuring zal worden ingediend door de veehouder die gebruik wil maken van een nieuw huisvestingssysteem of een additionele techniek. Indien de goedkeuring wordt verleend zal het bevoegde gezag van deze gegevens gebruik kunnen maken. De goedkeuring is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bepalingen uit de Awb over onder meer de aanvraag, besluitvorming, bezwaar en beroep op de goedkeuring van toepassing zijn. De goedkeuring wordt voor onbepaalde tijd verleend, maar kan door de Minister worden ingetrokken. Daarnaast kan het bestuursorgaan dat gebruikt maakt van de gegevens bij de vergunningverlening of bij de handhaving de vergunning intrekken als niet aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan of handhavend optreden als niet aan de regelgeving wordt voldaan.

Het derde lid bevat een aantal gronden op basis waarvan de Minister in elk geval zijn goedkeuring onthoudt. De genoemde gronden zijn dwingend: als een grond zich voordoet, wordt geen goedkeuring verleend. De lijst is echter niet uitputtend, er kunnen zich andere gronden voordoen waardoor de Minister geen goedkeuring verleent. Uiteraard wordt ook geen goedkeuring verleend als niet wordt voldaan aan vereisten die voortvloeien uit overige wet- en regelgeving.

Uit onderdeel a volgt dat alleen wanneer sprake is huisvestingssysteem of additionele techniek met een emissiereductie van zwevende deeltjes (PM10) van ten minste 10% gebruik kan worden gemaakt van een andere emissiefactor. In lijn met de Rav kunnen zowel hele huisvestingssystemen en technieken die een aanvulling vormen op een huisvestingssysteem (een additionele techniek) in aanmerking komen voor een andere emissiefactor. Het doel hiervan is om de haalbaarheid van innovatieve technieken in praktijksituaties te testen. De maximale emissiewaarden voor nieuwe pluimveestallen zijn opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting en is gebaseerd op het toepassen van de beste beschikbare technieken (BBT). De maximale emissiewaarde komt overeen met een reductiepercentage van circa 30% voor zwevende deeltjes. Voor bestaande pluimveestallen geldt momenteel geen maximale emissiewaarde. Ook voor andere diercategorieën is nog geen maximale emissiewaarde opgenomen. Omdat technieken met een lager reductiepercentage ook interessant kunnen zijn in bestaande stallen of in combinatie met andere technieken ook een reductie van 30% kan worden bereikt, is een reductiepercentage van ten minste 10% opgenomen. De milieuvoordelen van lagere reductiepercentages zijn te gering.

Onderdeel b bepaalt dat gewaarborgd moet zijn dat metingen worden verricht naar de emissie van zwevende deeltjes van het huisvestingsysteem of de additionele techniek en dat de resultaten van deze metingen gerapporteerd worden aan het bestuursorgaan dat de gegevens gebruikt. Metingen zijn noodzakelijk om aan te tonen dat de verwachten reductie wordt bereikt. Op basis van voldoende meetgegevens kan het huisvestingssysteem of de techniek uiteindelijk worden opgenomen op de fijnstoflijst, zodat deze breed toepasbaar wordt. Onderdeel van het verzoek moet zijn een waarborg dat deze metingen daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd. Dit kan zijn een opdrachtbevestiging voor het uitvoeren van metingen. Er is geen meetprotocol voorgeschreven, zodat de aanvrager de vrijheid heeft de meettechniek te gebruiken die het beste aansluit bij het betrokken huisvestingssysteem of de betrokken techniek. Bij het verzoek moet wel zijn vermeld zijn op welke wijze de metingen zullen worden uitgevoerd.

Onderdeel c geeft aan dat geen goedkeuring wordt verleend als de te bereiken reductie of de wijze van meten niet op een deugdelijke wijze is toegelicht of onderbouwd. Deze bepaling stemt overeen met de motiveringsplicht die ook in het tweede lid is opgenomen. De werking van het systeem en de te verwachten emissiefactor van de techniek zal vooraf ingeschat moeten worden. Dit zal goed moeten worden gemotiveerd en onderbouwd door de aanvrager. Dit kan bijvoorbeeld door het toevoegen van eerdere metingen, het toepassen van een rekenmodel of een beoordeling door een externe deskundige. Ook de wijze van meten moet goed onderbouwd worden.

Het vierde lid bepaalt dat het bestuursorgaan dat gebruik maakt van de goedgekeurde gegevens de rapportage over de resultaten van de metingen uiterlijk twee jaar na ingebruikname van het huisvestingssysteem of de additionele techniek aan de Minister verstrekt. Dit kan digitaal via het secretariaat van de Rav, www.rvo.nl/rav. De Minister heeft hierdoor de mogelijkheid om na te gaan of de gegevens overeenkomen met de daadwerkelijke meetresultaten. Op basis daarvan kan worden bepaald of de gegevens op de fijnstoflijst worden opgenomen, zodat deze breed toepasbaar zijn. Met deze rapportage verplichting wordt vooruit gelopen op de wijze waarop de proefstalregeling ammoniak en het gebruik van afwijkende gegevens voor zwevende deeltjes waarschijnlijk in de regelgeving onder de Omgevingswet zal worden vormgegeven.

Aan de goedkeuring kunnen voorwaarden of beperkingen worden verbonden. Indien niet aan de voorwaarden of beperkingen wordt voldaan, kan de Minister de goedkeuring intrekken. Zo kan de goedkeuring voorwaarden bevatten over de emissiereductie, de wijze van meten of de rapportageverplichting. Deze voorwaarden kunnen bij vergunningplichtige veehouderijen tevens in de vergunning worden opgenomen, zodat ook via de vergunning op die punten handhavingsmogelijkheden ontstaan voor de betrokken bestuursorganen.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Een snelle invoering maakt innovatie mogelijk en is van groot belang voor marktpartijen en het milieu. Met een beroep op aanwijzing 174, vierde lid, onder a, van de Aanwijzingen voor de Regelgeving, wordt dan ook afgeweken van de vaste verandermomenten. Deze aanwijzing staat een afwijking van de vaste verandermomenten toe in dit, gelet op de doelgroep aanmerkelijke voordelen heeft.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Kamerstukken 2016-2017, 28 973, nr. 193

Naar boven