TOELICHTING
Algemeen
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
-
1. Inleiding
-
2. Gelaagde subsidiesystematiek
-
3. Beleidsuitgangspunten
-
4. Projectsubsidies
-
5. Formulieren
-
6. Administratieve lasten
-
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
-
8. Internetconsultatie
Artikelsgewijs
1. Inleiding
De Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017–2022 (hierna: subsidieregeling)
bevat de grondslag voor subsidieverstrekking op het terrein van gender- en LHBTI-gelijkheid.
Eind 2014 is het emancipatiebeleid zoals opgenomen in de ‘Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid
2013-2016’ 1 geëvalueerd aan de hand van een midterm review (MTR). Daarnaast vond een beleidsdoorlichting
(BD) van de Auditdienst Rijk plaats over het emancipatiebeleid in de periode 2011-2014.
Aan de hand van de MTR en BD is de Tweede Kamer geïnformeerd dat het ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) sterker zal inzetten op de thema’s verduurzaming
en samenwerking.2 Op het terrein van subsidiebeleid gaat het in het bijzonder om de volgende aandachtspunten:
Met deze evaluatie en beleidsdoorlichting in het achterhoofd hebben in 2015 en 2016
gesprekken plaatsgevonden met zowel organisaties die op basis van de Subsidieregeling
emancipatie 2011 instellingssubsidie ontvangen, als met organisaties daarbuiten. Tegen
die achtergrond is besloten tot de financiering van activiteiten van maatschappelijke
organisaties op het terrein van emancipatie in de Nederlandse samenleving in de vorm
van het aangaan van strategische partnerschappen tussen maatschappelijke organisaties
en OCW.
Met deze subsidieregeling beoog ik meer samenhang te bereiken tussen de activiteiten
van de organisaties in de emancipatie-infrastructuur, de samenwerking tussen overheid
en maatschappelijke organisaties te versterken en beter te onderbouwen hoe de gewenste
output en outcome kan worden bereikt door de ingezette interventies, conform een theory
of change.
Dit wil ik doen door strategische partnerschappen aan te gaan voor de emancipatie-infrastructuur
met maximaal acht organisaties die zich specifiek richten op het bevorderen van vrouwenemancipatie
c.q. gendergelijkheid en gelijkheid in de Nederlandse samenleving ongeacht seksuele
oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken. Deze strategische partners wil
ik instellingssubsidie verstrekken.
Om te kunnen blijven inspelen op de actualiteit en om ruimte te houden voor vernieuwing
wil ik projectsubsidies beschikbaar stellen voor projecten ter bevordering van gendergelijkheid
en LHBTI-gelijkheid voor de periode 2017–2022. Projectsubsidies staan nadrukkelijk
ook open voor organisaties die geen partner in de strategische partnerschappen zijn.
De uitgangspunten voor subsidieverstrekking komen in hoofdlijnen overeen met de wijze
waarop mijn ambtsgenoot voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking subsidie
verstrekt aan maatschappelijke organisaties (Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse
Zaken 2006 met betrekking tot subsidiëring van maatschappelijke organisaties op het
terrein van pleiten en beïnvloeden)3.
De subsidieregeling is als volgt opgebouwd:
De subsidieregeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat inleidende
bepalingen. Het tweede hoofdstuk beschrijft de voorschriften voor subsidies voor de
emancipatie-infrastructuur en het derde hoofdstuk beschrijft de voorschriften voor
projectsubsidies. Het vierde hoofdstuk bevat slotbepalingen.
2. Gelaagde subsidiesystematiek
Sinds de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
Awb) is een gelaagd stelsel van regels voor subsidiëring ontstaan. Titel 4.2 van de
Awb bevat de algemene bepalingen voor subsidieverstrekking. Daarnaast bevatten de
Wet overige OCW-subsidies (WOOS) en de Kaderregeling subsidies OCW, VWS en SZW nadere
bepalingen over subsidie.
De Kaderregeling is van toepassing op subsidies te verstrekken op grond van deze subsidieregeling.
De gelaagde subsidiesystematiek betekent dat in deze subsidieregeling alleen die bepalingen
zijn opgenomen die in afwijking of aanvulling mogelijk en beleidsmatig gewenst zijn
ten opzichte van de Awb, de WOOS en de Kaderregeling.
3. Beleidsuitgangspunten
Hieronder worden de beleidsuitgangspunten benoemd die de basis vormen voor subsidie
op het terrein van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid.
3.1. Verandertheorie
Elk beleid (en elke interventie) is gebaseerd op bepaalde aannames over wat de beleidsmaatregel
teweeg zal brengen. Uitgaand van de Theory of Change methodiek, wordt backward mapping toegepast en gestart met de beoogde doelstelling op langere termijn. Vervolgens wordt
teruggeredeneerd naar wat er op middellange termijn en op korte termijn verwezenlijkt
moet worden om het beoogde doel op langere termijn te realiseren en wat hiervoor de
noodzakelijke voorwaarden zijn. De doelen staan dus niet los van elkaar, de middellangetermijndoelen
zijn feitelijk de wegen waarlangs het langetermijndoel bereikt wordt.
Om voor instellingssubsidie in aanmerking te komen, dient de aanvrager een eigen theory
of change aan te leveren, waaruit blijkt hoe in de visie van de aanvrager de te subsidiëren
werkzaamheden bijdragen aan welke doelen op middellange- en langetermijn. In de visie
van het ministerie zijn hierbij de volgende elementen van belang:
Langetermijndoel:
-
• Het realiseren van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid in de Nederlandse samenleving.
Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid,
arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.
Middellangetermijndoel:
-
• Het doorbreken van stereotype beeldvorming over mannelijkheid, vrouwelijkheid en relaties.
-
• Het bevorderen van de sociale acceptatie van gendergelijkheid en diversiteit aan seksuele
oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken.
-
• Het bevorderen van de (sociale) veiligheid van vrouwen en LHBTI’s.
-
• Het bevorderen van een machtsbalans en maatschappelijke representatie op basis van
gendergelijkheid en diversiteit aan seksuele oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken.
-
• Het bevorderen van een gelijke positie van vrouwen en mannen en transgender personen
op de arbeidsmarkt, op het gebied van inkomen en op het gebied van onbetaalde zorgtaken.
-
• Het bevorderen van gelijkheid en veiligheid in het onderwijs, waaronder het doorbreken
van stereotype richtingkeuze.
-
• Het bevorderen van gendersensitieve en LHBTI-sensitieve zorg.
-
• Het bevorderen van vrije keuze op het gebied van leefvormen.
Aannames:
De overheid streeft naar een inclusieve samenleving waarin iedereen mee kan doen en
niemand wordt uitgesloten. Om dat te realiseren moeten mensenrechten gewaarborgd worden.
Daarom streeft de overheid naar gelijke rechten ongeacht godsdienst, levensovertuiging,
politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook.
Het ministerie van OCW draagt daar specifiek aan bij door het bevorderen van gendergelijkheid
en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslachtskenmerken
in de Nederlandse samenleving. Dit is de reikwijdte van deze subsidieregeling.
Het bevorderen van gendergelijkheid en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit
en geslachtskenmerken verloopt langs verschillende wegen: het wegnemen van belemmeringen
als sociale, financiële of juridische ongelijkheid, door gender- en LHBTI-mainstreaming
waaronder wordt verstaan het bevorderen van de emancipatie door het faciliteren van
een geëmancipeerd leefpatroon in regelgeving en voorzieningen, door het versterken
van de betrokken gemeenschappen en door het vergroten van de bewustwording en de sociale
acceptatie onder individuele burgers en de gehele Nederlandse bevolking.
De rol van de overheid hierbij is primair het opstellen van wet- en regelgeving en
het wegnemen van belemmeringen. De overheid dient door middel van handhaving erop
toe te zien dat die regelgeving ook wordt nageleefd. Andere functies van de overheid
zijn: het bieden van financiële ondersteuning om een gewenst doel te bevorderen en
het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving. Daarnaast kan de overheid, vaak
samen met de maatschappelijke organisaties (verder ook wel: organisaties), die geen
winstoogmerk hebben, een rol vervullen in het agenderen, coördineren, aanjagen en
in het delen/ontsluiten van kennis en expertise. Het gaat daarbij om activiteiten
die niet door marktpartijen geleverd worden.
Maatschappelijke organisaties spelen een cruciale rol in het dichterbij brengen van
de doelstellingen uit de verandertheorie. Zij voorzien in een aantal voorwaarden die
ertoe bijdragen dat de genoemde doelen bereikt kunnen worden. De organisaties voorzien
immers in het vergroten van de noodzakelijke kennis over de positie van deze groepen.
Ook vertegenwoordigen zij de stem van vrouwen, mannen en LHBTI’s in het publieke debat
en agenderen zij de belangen van deze groepen bij beleidsmakers. Zij volgen het beleid
kritisch, wat kan bijdragen aan de kwaliteit van beleid. Zij bieden bovendien een
platform waar vrouwen, mannen en LHBTI’s elkaar kunnen ontmoeten en ze dragen bij
aan het bieden van ondersteuning en begeleiding op individueel niveau. De samenleving
kan niet zonder deze maatschappelijke organisaties. De minister streeft ernaar in
de samenwerking met deze organisaties recht te doen aan de diversiteit in de samenleving.
De subsidieregeling staat nadrukkelijk ook open voor migrantenorganisaties die een
bijdrage kunnen leveren aan gender- en LHBTI-gelijkheid, al dan niet in breder alliantieverband.
In deze subsidieregeling staat centraal op welke wijze de minister met deze organisaties
de komende periode een duurzame samenwerking wil aangaan. Hieronder worden de noodzakelijke
functies nog nader toegelicht.
Onderzoek, kennis en beleidsadvies
Om tot verbetering van de positie van vrouwen en LHBTI’s te komen, is het uitbreiden
van de kennis van en over deze groepen (die aansluit bij actuele maatschappelijke
thema’s en de politieke actualiteit) een belangrijke voorwaarde. Daarbij gaat het
om het verzamelen, signaleren, beheren, verspreiden en ontsluiten van feiten, cijfers,
onderzoeksgegevens en praktijkvoorbeelden. Het valideren van kennis. Maar ook over
monitoring, evaluatie en het zelfstandig uitvoeren van onderzoek. Organisaties kunnen
daarnaast ook ideeën en expertise ontwikkelen ter bevordering van de sociale acceptatie
van LHBTI’s of het bevorderen van de gendergelijkheid. De uitkomsten van het onderzoek
en de verworven kennis kunnen worden verwerkt tot beleidsadviezen ter ondersteuning
van en voeding voor beleidsprocessen en politieke besluitvorming op zowel lokaal als
landelijk niveau, bij zowel de overheid als bijvoorbeeld het bedrijfsleven en maatschappelijke
organisaties. Het is van belang dat organisaties alle beschikbare informatie breed
ontsluiten.
Bibliotheek, archief en informatiecentrum
Voor een goede emancipatie-infrastructuur zijn een bibliotheek, archief en informatiecentrum
op de terreinen van LHBTI- en gendergelijkheid een belangrijke basis. Deze (gecombineerde)
organisaties dienen over nationaal en internationaal materiaal op deze terreinen te
beschikken en moeten actief nieuw materiaal signaleren, verzamelen, beheren, ontsluiten
en verspreiden op een manier die, waar mogelijk, aansluit bij de ontwikkelingen op
het gebied van digitale informatievoorziening. Deze organisaties dienen informatie
makkelijk toegankelijk te maken voor het publiek en personen te ondersteunen bij het
zoeken naar algemene en specifieke informatie op de genoemde terreinen.
Interventieontwikkeling
Goede voorlichting, bewustwording, empowerment, preventie en ondersteuning voor de
doelgroepen in ons emancipatiebeleid vraagt om de inzet van effectieve methodes, programma’s
en interventies, die theoretisch goed onderbouwd zijn en aansluiten bij de praktijk.
Met de functie interventieontwikkeling wordt hier de hele cyclus bedoeld, vanaf de
ontwikkeling, toetsing, verspreiding tot de borging van de interventie. Goede borging
is met name van belang voor de duurzaamheid. Diverse databanken dragen al bij tot
ontsluiting van de kennis over werkzame en effectieve interventies, waardoor nieuwe
inzichten gedeeld worden. Interventieontwikkeling blijft nodig om interventies actueel
te houden, te evalueren en te verbeteren en om tot nieuwe aanpakken te komen.
Agenderen en vertegenwoordigen
Het structureel agenderen van de positie van vrouwen en mannen en LHBTI’s in het publieke
debat en bij internationale organisaties, beleidsmakers en politiek draagt bij aan
de bewustwording van de achtergestelde situatie van deze groepen. Om het agenderen
structureel vorm te geven is het belangrijk dat organisaties een vertegenwoordigende
rol innemen op landelijk (en internationaal) niveau en dat zij zich laten horen in
de samenleving.
Maatschappelijke organisaties kunnen ook actief zijn en, waar mogelijk, samenwerken
in Europese of andere internationale verbanden ten behoeve van de Nederlandse samenleving.
Platform en netwerk
Voor een goede emancipatie-infrastructuur is het belangrijk dat vrouwen, mannen en
LHBTI’s een landelijk platform hebben waar ze elkaar kunnen ontmoeten en versterken
op het gebied van gendergelijkheid en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit
of geslachtskenmerken. Daarbij hoort ook het faciliteren, ondersteunen en begeleiden
van zowel formele als informele vrouwen-, mannen- en LHBTI-netwerken, zowel op landelijk
als lokaal niveau.
Ondersteunen en begeleiden
De landelijke emancipatie-infrastructuur moet ook bijdragen aan het ondersteunen en
begeleiden van vrouwen, mannen en LHBTI’s op individueel niveau. Daarbij hoort ook
het aanbieden van algemene en specifieke (voorlichtings)informatie over gendergelijkheid
en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken.
Een maatschappelijke organisatie of alliantie kan werkzaam zijn op meerdere terreinen,
doelen en functies.
3.2 Doelstelling
Voor de verandertheorie op het terrein van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid is
het in stand houden en versterken van een emancipatie-infrastructuur een belangrijke
voorwaarde. Daarom is de overkoepelende doelstelling van deze subsidieregeling om
maatschappelijke organisaties in partnerschap met het ministerie van OCW in staat
te stellen om bij te dragen aan het emancipatiebeleid dat gericht is op het realiseren
van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid in de Nederlandse samenleving.
Ik ga daarom met een aantal maatschappelijke organisaties strategisch partnerschappen
aan, een samenwerkingsverband met een (alliantie van) maatschappelijke organisatie(s)
om een gezamenlijk strategisch doel na te streven.
Deze samenwerking dient om de samenwerking tussen overheid en de organisaties in de
emancipatie-infrastructuur te versterken. Bij een strategisch partnerschap worden
strategieën afgestemd. Het benutten van elkaars expertise, contacten en netwerken
vergroot de kans op het bereiken van het gezamenlijke emancipatiedoel. Het strategisch
partnerschap biedt meerwaarde voor alle partners, omdat het doel waarop het zich richt,
moeilijk door de partijen afzonderlijk behaald kan worden. Het sluit aan bij de wens
van OCW voor meer inhoudelijke sturing op doelen en strategieën.
Na de selectie van de partners werk ik in gezamenlijkheid met hen aan partnerschapsovereenkomsten.
Met het niet-financiële samenwerkingsdeel krijgt het partnerschap zijn strategische
inhoud. In onderling overleg wordt bepaald hoe de organisaties en de overheid elkaars
rol kunnen versterken of aanvullen.
Binnen het strategisch partnerschap behoudt iedere partner de eigen identiteit en
de partners erkennen elkaars onafhankelijkheid. Binnen een strategisch partnerschap
tussen overheid en organisatie zal samenwerking niet altijd op alle punten mogelijk
zijn. Tegenspraak binnen een strategisch partnerschap is mogelijk, maar partners moeten
elkaar wel kunnen vragen om bepaalde interventies of juist om terughoudendheid als
de actualiteit daarom vraagt.
Binnen het strategische partnerschap worden duidelijke inspanningsafspraken op strategisch
niveau en vrijheid op operationeel niveau overeengekomen. Gezamenlijk wordt een agenda
opgesteld, waarin afspraken worden vastgelegd over de nadere invulling van de strategie,
doelen, rollen, taken, en communicatie.
Een strategisch partnerschap vraagt om regelmatig, actief en open overleg op basis
van actualiteit. Daarbij moet er met enige regelmaat een strategisch beleidsoverleg
plaatsvinden, waarin de resultaten worden besproken aan de hand van de theory of change
en het programma van de organisatie of alliantie. Partners spreken elkaar aan op behaalde
resultaten. Partners wordt gevraagd flexibel en snel te kunnen inspelen op nieuwe
ontwikkelingen. Dit betekent dat gemaakte afspraken kunnen variëren en kunnen worden
aangepast.
Instellingssubsidie wordt verstrekt op grond van een overeenkomstig de partnerschapsovereenkomst
uitgewerkt activiteitenplan met begroting.
3.3 Monitoring en evaluatie
OCW draagt zorg voor een procesevaluatie om de samenwerking middels strategische partnerschappen
tussen OCW (Directie Emancipatie) en de maatschappelijke organisaties te evalueren.
Gedurende de looptijd van de partnerschapsovereenkomst zullen per strategisch partnerschap
tussentijds gesprekken plaatsvinden, waarin wordt gekeken naar de output en outcome
tot dusver, afgezet tegen de gestelde doelen.
4. Projectsubsidie
Om te kunnen blijven inspelen op de actualiteit en om ruimte te houden voor vernieuwing,
zullen ook projectsubsidies beschikbaar blijven. Deze projectsubsidies zijn ook beschikbaar
voor instellingen die niet als partner deelnemen in de strategische partnerschappen.
Binnen het beschikbare budget kan projectsubsidie worden verstrekt voor de kosten
van de uitvoering van een project dat in belangrijke mate bijdraagt aan het geformuleerde
langetermijndoel uit de veranderstrategie: het realiseren van gendergelijkheid en
gelijkheid in de Nederlandse samenleving ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit
of geslachtskenmerken. Projectsubsidies moeten aansluiten bij de actuele maatschappelijke
en politieke situatie en het vigerende emancipatiebeleid. Daarnaast dienen aanvragers
voor projectsubsidie aan te geven in hoeverre de subsidie van de gevraagde activiteiten
samenhangt met andere interventies en hoe wordt samengewerkt met andere instellingen.
5. Formulieren
Deze subsidieregeling bevat een bijlage waarmee fase één van de aanvraag voor instellingssubsidie,
het verzoek om een strategisch partnerschap, kan worden ingediend. In fase twee wordt
de uitwerking van de aanvraag, met het activiteitenplan en de begroting, ingediend
via het modelformulier voor het aanvragen van instellingssubsidie op grond van de
Kaderregeling zoals dat is bekendgemaakt op de website www.rijksoverheid.nl/kaderregeling-subsidies-ocw-szw-vws. Ook het aanvraagformulier voor projectsubsidie is daar te vinden. Het aanvraagformulier
voor het strategisch partnerschap wordt ook op deze website gepubliceerd.
6. Administratieve lasten
Met deze subsidieregeling blijven de administratieve lasten voor de subsidieaanvragers
wat betreft projectsubsidies per saldo gelijk omdat de regeling inhoudelijk niet gewijzigd
is ten opzichte van de Subsidieregeling emancipatie 2011. Wat betreft instellingssubsidies
nemen de administratieve lasten af omdat de subsidieverstrekking niet meer per twee
jaar maar per vijf jaar geschiedt.
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De uitvoeringstoets heeft plaatsgevonden. De opmerkingen die in dat kader zijn gemaakt,
zijn overgenomen en verwerkt in de subsidieregeling.
8. Internetconsultatie
In de periode van 15 juni 2016 tot en met 27 juli 2016 is de concept subsidieregeling
voor internetconsultatie uitgezet. Het verslag van de reacties is te vinden op https://www.internetconsultatie.nl/subsidieregelinggenderlhbtigelijkheid.
Artikelsgewijs
Artikel 1.1
In dit artikel worden de begripsbepalingen toegelicht.
Maatschappelijke organisatie
Deze term is gekozen om het onderscheid te maken met het begrip instelling uit de
Kaderregeling. Het begrip instelling in de Kaderregeling kan ook een rechtspersoon
zijn die krachtens publiekrecht is ingesteld, een maatschappelijke organisatie in
het kader van deze subsidieregeling niet.
Artikel 1.2
Op grond van artikel 11.4 van de Kaderregeling kan de minister een of meer bepalingen
van de Kaderregeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken.
Artikel 1.2, eerste lid, regelt dat de minister voor subsidies op grond van hoofdstuk
3 van deze subsidieregeling voor loonkosten een maximaal uurtarief subsidieert.
In het kader van het beperken van de administratieve lasten betreft dit een dynamische
indexering. Het artikel bepaalt dat maximaal als loonkosten wordt gesubsidieerd, het
kostendekkende tarief per uur van schaal 11 voor de integrale loonkosten van de Handleiding
Overheidstarieven. Dit is ingegeven door het feit dat subsidie naar haar aard een
bijdrage is in de kosten en dat in geen geval winst mag worden gemaakt. Het maximale
uurtarief is exclusief btw en inclusief overheadkosten. De Handleiding Overheidstarieven
wordt jaarlijks gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl. Aanvragen zullen op basis van het geldende uurtarief worden beoordeeld.
De minister zal zo min mogelijk gebruik maken van de in het eerste lid, onder b, gegeven
mogelijkheid om af te wijken van het maximale uurtarief. Indien de minister afwijken
overweegt, zal het totaal gewogen gemiddelde uurtarief van de gehanteerde uurtarieven
worden meegenomen.
In het tweede lid is bepaald dat de beslistermijn op een aanvraag voor instellingssubsidie
afwijkt van de termijnen, genoemd in artikel 4.1 van de Kaderregeling.
Tot slot bepaalt artikel 1.2, derde lid, dat de instellingssubsidie op grond van deze
subsidieregeling wordt verleend en vastgesteld per vijf jaren in plaats van verlening
en vaststelling per boekjaar. Daarom zijn de voorschriften uit de Kaderregeling over
het vormen van een egalisatiereserve niet van toepassing. Wel kunnen nadere verplichtingen
aan de subsidieverlening worden verbonden, bijvoorbeeld wanneer de activiteiten uiterlijk
moeten worden gestart. De subsidie wordt bovendien elk jaar gemonitord. In de beschikkingen
zal een verplichting tot tussentijdse rapportages op grond van de Kaderregeling worden
opgenomen. Dit kan eventueel leiden tot wijzigen van de verleende subsidie.
Artikelen 2.1 en 2.2
De artikelen 2.1 en 2.2 beschrijven het doel en de criteria op grond waarvan subsidie
bedoeld in hoofdstuk 2 aangevraagd kan worden.
Subsidie kan alleen worden aangevraagd voor activiteiten die strekken tot of dienstig
zijn aan het in de Nederlandse samenleving realiseren van gendergelijkheid, gelijkheid
ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken.
Voor subsidie op grond van dit hoofdstuk komen uitsluitend in aanmerking maatschappelijke
organisaties die deel uitmaken van een strategisch partnerschap en die voldoen aan
de eisen gesteld in artikel 2.2. De criteria genoemd in artikel 2.2, zijn de zogenaamde
drempelcriteria. Als niet aan deze criteria wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen
en niet verder inhoudelijk beoordeeld.
Een van de eisen dat de organisatie ten minste 10% van hun inkomsten uit andere bronnen
betrekt dan door de minister verleende subsidies en bijdragen. Dit criterium geldt
voor elke afzonderlijke organisatie, ook wanneer verenigd in een alliantie. De uren
van vrijwilligers of de kosten voor eigen rekening van vrijwilligers tellen daarbij
niet mee als inkomsten. Het gaat om inkomsten van derden. De achtergrond van dit criterium
is dat het kwetsbaar is om als organisatie alleen afhankelijk te zijn van subsidiegeld
uit één bron. De minister kan in bijzondere situaties een lager percentage goedkeuren.
De strategische partnerschappen hebben alleen betrekking op instellingssubsidies.
In aanmerking komen maatschappelijke organisaties (al dan niet in alliantievorm) met
bewezen ervaring en kennis op het terrein van gendergelijkheid en/of LHBTI-gelijkheid
in de Nederlandse samenleving, die goede kennis hebben van de Nederlandse taal en
samenleving. Organisaties kunnen zich zelfstandig of verenigd in een alliantie aanmelden.
Een strategisch partnerschap is meer dan alleen een subsidierelatie. De geselecteerde
maatschappelijke organisatie (al dan niet verenigd in een alliantie) gaat een strategisch
partnerschap aan met de minister en werkt aan het bereiken van een gezamenlijk gedefinieerd
strategisch doel. Partners werken, ieder op eigen wijze en vanuit hun specifieke rol
en verantwoordelijkheid, aan het bereiken van dit doel. Dit kan door samen op te trekken,
aanvullend te zijn of door elkaar kritisch te bevragen.
Selectiecriteria
(Allianties van) maatschappelijke organisaties die in aanmerking willen komen als
partner voor een strategisch partnerschap met OCW, moeten in aanvulling op de drempelcriteria
voldoen aan een aantal criteria en beschikken over aantoonbare ervaring en strategisch
potentieel:
-
1. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van het track record van de maatschappelijke
organisaties waaruit relevante ervaring, capaciteiten, netwerken en expertise en bereikte
resultaten blijken in de Nederlandse samenleving op het terrein van gendergelijkheid,
gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie, genderidentiteit en/of geslachtskenmerken.
-
2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de theory of change (verandertheorie)
die de maatschappelijke organisatie of alliantie als basis ziet voor de uit hoofdstuk
2 van deze toelichting geselecteerde doelen van de organisatie of alliantie.
Artikel 2.3
De beoordeling van de aanvraag van instellingssubsidie vindt plaats in twee fasen.
De eerste fase bestaat uit een toets op de drempelcriteria en de beoordeling van het
track record van de maatschappelijke organisatie of alliantie en de theory of change.
Aanvragen voor instellingssubsidie worden in de eerste fase ingediend met een verzoek
voor deelname in een strategisch partnerschap aan de hand van het aanvraagformulier
in de bijlage bij de subsidieregeling.
Organisaties die niet worden geselecteerd voor het strategisch partnerschap ontvangen
een besluit tot afwijzing van de aanvraag voor instellingssubsidie. De selectie van
een organisatie of alliantie betekent echter ook niet automatisch dat er subsidie
zal worden verleend. Na de selectie wordt in gezamenlijkheid getracht een partnerschapsovereenkomst
te sluiten. Dit is een voorwaarde om instellingssubsidie te verkrijgen.
Of en, zo ja, hoeveel instellingssubsidie wordt verleend, hangt naast de te sluiten
partnerschapsovereenkomst, ook af van de kwaliteit van het in te dienen activiteitenplan
en de begroting in fase twee. De activiteiten dienen aan te sluiten bij de in de theory
of change geformuleerde doelen. Het activiteitenplan en de begroting vormen de nadere
uitwerking van de subsidieaanvraag. Deze stukken worden ingediend met het standaardaanvraagformulier
voor instellingssubsidie zoals dat op grond van de Kaderregeling is vastgesteld.
Tijdpad
Tot en met 1 maart 2017 kunnen aanvragen in de eerste fase worden ingediend. Aanvragen
die op 2 maart 2017 of later zijn ingediend worden niet in behandeling genomen.
Na binnenkomst worden de verzoeken voor een strategisch partnerschap op de drempelcriteria
getoetst. Bij het niet voldoen aan één of meer van deze drempelcriteria volgt een
afwijzing en wordt de aanvraag niet verder beoordeeld.
De aanvragen van organisaties of allianties die aan alle drempelcriteria voldoen,
worden verder beoordeeld en onderling vergeleken aan de hand van de maatstaven voor
de kwaliteit van hun track record en theory of change. Besluitvorming over de selectie
van de partners vindt plaats op uiterlijk 1 mei 2017. De bekendmaking van het subsidieplafond
vindt begin mei 2017 plaats.
Tussen 1 mei en 20 juni 2017 wordt de individuele invulling van het strategische partnerschap
tussen organisatie, dan wel alliantie, en de minister verder uitgewerkt.
Activiteitenplannen en begrotingen die op basis van de partnerschapsovereenkomsten
zijn uitgewerkt kunnen worden ingediend vanaf 20 juni 2017. De uiterste indieningsdatum
voor deze uitwerking van de aanvraag tot instellingssubsidie is 20 september 2017.
Uiterlijk 20 december 2017 wordt op de subsidieaanvragen beschikt. Het streven is
erop gericht dit voor 1 december 2017 te doen.
De aanvragen kunnen worden ingediend bij DUS-I, een uitvoeringsorganisatie voor OCW.
Het postadres is:
Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen
Postbus 16006
2500 BA DEN HAAG
Aanvragen kunnen ook per e-mail worden ingediend via: OCWsubsidies@minvws.nl.
Artikel 2.4
In dit artikel worden de eisen waaraan de alliantie moet voldoen nader uitgewerkt.
Allianties tussen instellingen bevorderen meer samenhang tussen activiteiten en interventies.
Alle partijen leveren een bijdrage aan de einddoelstellingen en hebben gezamenlijk
en ten opzichte van elkaar aantoonbare meerwaarde. De organisaties in de alliantie
kunnen een samenwerking aangaan op een thema binnen het emancipatiebeleid en/of op
functie(s). Organisaties kunnen participeren in verschillende allianties. De maatschappelijke
organisaties die een alliantie willen aangaan tekenen een samenwerkingsovereenkomst.
Eén van de organisaties binnen een alliantie fungeert als penvoerder en tekent namens
alle partners de partnerschapsovereenkomst met OCW.
De reden dat een alliantie bestaat uit ten minste twee en ten hoogste vier maatschappelijke
organisaties is dat uit het evaluatierapport van Verwey Jonker naar samenwerking in
allianties (Meer gewicht in de schaal, november 2014) bleek dat een alliantie van
deze omvang het meest effectief was. Het tweede lid geeft de mogelijkheid van dit
maximale aantal af te wijken. De maatschappelijke organisaties in zo een alliantie
zullen in dat geval moeten onderbouwen wat de meerwaarde is van dit aantal organisaties
in de alliantie.
Artikel 2.5
Dit artikel schrijft voor dat een alliantie zich laat vertegenwoordigen door een van
de maatschappelijke organisaties binnen de alliantie, de penvoerder. Ook de verantwoordelijkheid
van de penvoerder wordt in dit artikel neergelegd. Op de penvoerder rusten alle aan
de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welke maatschappelijke organisatie
in de alliantie feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende
werkzaamheden. De penvoerder is derhalve verantwoordelijke voor de overige organisaties
in de alliantie.
De organisaties in de alliantie dienen een samenwerkingsovereenkomst te hebben gesloten.
De overige maatschappelijke organisaties in de alliantie verklaren daarin dat de penvoerder
gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieaanvraag in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
Zij verklaren bovendien dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording
door de penvoerder van de besteding van de subsidie op verzoek aan de penvoerder worden
verstrekt. De penvoerder krijgt toestemming om zelf of door middel van een hulppersoon
(bijvoorbeeld de accountant) de administratie van alle instellingen in te zien of
op te vragen. Dit is nodig voor de penvoerder om aan het eind van de subsidieperiode
de rechtmatige besteding van de subsidie te kunnen verantwoorden.
Artikel 2.6
De minister maakt na de eerste fase de subsidieplafonds per aangegaan strategisch
partnerschap bekend in de Staatscourant. Dit is niet eerder mogelijk, omdat niet bekend
is in welke samenstelling en met welke keuze van doelen en functies wordt aangevraagd.
De subsidieplafonds kunnen onderling in hoogte verschillen.
Artikel 2.7
De minister beslist gelijktijdig op de aanvragen in de eerste fase, de verzoeken om
een strategisch partnerschap aan te gaan, op basis van een vergelijking van de geschiktheid
om bij te dragen aan de doelstellingen van deze subsidieregeling.
Dit betekent dat de besluitvorming plaatsvindt op basis van een vergelijking van de
geschiktheid van de ingediende aanvragen, het zogenaamde tendersysteem. Hierbij wordt
tevens rekening gehouden met spreiding over de te subsidiëren doelen, functies en
terreinen. Het beoordelingskader wordt uiterlijk januari 2017 bekend gemaakt.
De minister kan met een andere maatschappelijke organisatie of alliantie een strategisch
partnerschap kan aangaan in de gevallen genoemd in het tweede lid. De minister kan
dan de volgende subsidieaanvrager op de ranglijst uitnodigen een strategisch partnerschap
aan te gaan, mits de doelstellingen overeenkomen met de weggevallen aanvraag en die
van afdoende kwaliteit is. Ook kan de minister de overige geselecteerde partners vragen
de doelstellingen in de aanvraag over te nemen.
Artikel 2.8, 2.9 en 2.10
Fase één
Toetsing van drempelcriteria
De drempelcriteria zijn criteria waaraan de maatschappelijke organisatie zonder meer
moeten voldoen. Deze staan beschreven in artikel 2.2. Bij het niet voldoen aan één
van de criteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag niet verder beoordeeld. Dit
betreft onder meer de criteria met betrekking tot de doelstelling en werkwijze van
de aanvragende organisatie of penvoerder van een alliantie. Daarnaast dient de organisatie
niet in surseance van betaling te zijn of faillissement te hebben aangevraagd.
Beoordeling van kwaliteit van track record en theory of change
Uit het track record blijkt de ervaring en het succes van de organisatie of organisaties
ten aanzien van het bevorderen van gendergelijkheid en gelijkheid ongeacht seksuele
oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken. Het track record wordt gepresenteerd
in de vorm van minstens 3 en maximaal 5 casussen (of zoveel meer als dat er alliantiepartners
in de alliantie zitten) waaruit blijkt:
Track record
Om als strategische partner geselecteerd te worden, is het van belang dat potentiële
partners de minister ervan overtuigen dat zij daadwerkelijk in staat zijn resultaten
te boeken op hun functiegebied, zoals omschreven in de door hen opgestelde theory
of change. Hiertoe dient elke aanvrager een track record op te stellen. Elke maatschappelijke
organisatie dient minimaal een track record te hebben van 3 jaren. Een track record
is een ‘staat van dienst’, waarin de ervaringen, geboekte resultaten en geleerde lessen
van de organisatie ten aanzien van de functies en problematiek die in de theory of
change worden gepresenteerd. Het track record dient als basis om te kunnen bepalen
of de indiener, of in het geval van een alliantie, het samenwerkingsverband van meerdere
organisaties, over de vereiste expertise, effectiviteit, flexibiliteit, lerend vermogen,
innovatiekracht, transparantie, inclusiviteit en duurzaamheid beschikt om de gewenste
veranderingen op het terrein van gender- en LHBTI-gelijkheid teweeg te brengen en
als zodanig in aanmerking kan komen voor een strategisch partnerschap. Bij inclusiviteit
wordt nadrukkelijk ook gevraagd om zichtbaar te maken in hoeverre een organisatie
zelf inclusief is dan wel tracht te zijn op in ieder geval gender, seksuele oriëntatie,
genderidentiteit, geslachtskenmerken, etniciteit, leeftijd, handicap, religie of levensovertuiging.
Het track record bevat tevens 3 tot 5 voorbeelden – of zoveel meer als organisaties
in de alliantie zitten – waaruit de ervaring blijkt.
De uiteindelijke subsidieaanvraag is een nadere invulling van de activiteiten op basis
van de theory of change inclusief een begroting. De partnerschapsovereenkomst is een
voorwaarde voor de subsidieverlening. De aanvraag tot instellingssubsidie moet voldoende
bijdragen aan de genoemde doelen in de theory of change, willen de activiteiten ook
daadwerkelijk subsidiabel zijn.
Theory of change
De basis voor een strategisch partnerschap in het kader van deze subsidieregeling
is een veranderstrategie of ‘theory of change’. Een theory of change is een serie
bouwstenen die in hun samenhang beschrijft hoe een langetermijndoel te behalen. Met
het gebruik van de theory of change worden de subsidieaanvragen beter onderbouwd en
wordt de focus op de relatie tussen doelstelling en ingezette activiteiten versterkt.
De onderliggende (risico)analyse, aannames, voorwaarden en beoogde resultaten in termen
van outputs, outcomes en impact, worden hierin op een logische wijze gepresenteerd.
In de theory of change geven de organisaties aan welke maatschappelijke verandering
wordt beoogd in het kader van het strategisch partnerschap, welk onderdeel van de
doelstelling(en) uit hoofdstuk 3 van deze toelichting hiermee wordt bereikt, de daaraan
ten grondslag liggende analyse, de daartoe voorgenomen interventies en de wijze waarop
de effecten en resultaten worden vastgesteld. Ook wordt aangegeven welke functies
men voor ogen heeft (een organisatie of alliantie kan meerdere functies vervullen)
en wat de verwachtingen zijn over de rol van de minister in het partnerschap.
De theory of change is vormvrij, maar omvat in ieder geval:
-
a. een strategische doelstelling en de tussenliggende stappen om die te bereiken;
-
b. de onderliggende analyse en aannames;
-
c. een beschrijving van de relevante actoren;
-
d. een beschrijving van de functie of functies van de maatschappelijke organisatie of
maatschappelijke organisaties in de alliantie;
-
e. meetbare indicatoren;
-
f. een risicoanalyse; en
-
g. een indicatieve begroting, met daarin in ieder geval een globale verdeling van kosten
per doel en/of functie.
Voor het track record en de theory of change samen kan gedacht worden aan een document
van maximaal 12 A4 (lettertype Verdana 9, regelafstand enkel).
Uitvoering en planning van de beoordeling
De toets op de drempelcriteria vindt plaats door medewerkers van het ministerie van
OCW.
De beoordelingscommissie voor de inhoudelijke beoordeling van het track record en
de theory of change kan worden aangevuld met experts van buiten OCW. Ook kan een gesprek
plaatsvinden met een aantal leden van de beoordelingscommissie. Op basis van vragen
van dit panel krijgt de organisatie of alliantie gelegenheid het gepresenteerde nader
toe te lichten.
Er zullen maximaal acht strategische partnerschappen worden aangegaan. Deze partnerschappen
kunnen met een afzonderlijke maatschappelijke organisatie zijn of met een alliantie
van maatschappelijke organisaties. De selectie van partners gebeurt aan de hand van
de beoordeling van track record en theory of change. Om in aanmerking te kunnen komen
als strategisch partner zal de kwaliteit van zowel het track record als van de theory
of change in elk geval als voldoende moeten zijn beoordeeld. De organisaties of allianties
die daarbij het beste aan de maatstaven voldoen, komen als eerste in aanmerking als
strategische partner. Bij de selectie van de partners wordt tevens gestreefd naar
een evenwichtige spreiding van partnerschappen over de doelstellingen, benodigde functies,
de verschillende terreinen en doelgroepen van het emancipatiebeleid van de minister.
In paragraaf 3.1 van de toelichting wordt een beschrijving gegeven van de verschillende
functies.
Na selectie van de maatschappelijke organisaties met wie een strategisch partnerschap
wordt aangegaan, worden de betreffende maatschappelijke organisaties uitgenodigd om
in samenspraak met de minister nadere invulling te geven aan het strategische partnerschap,
een gezamenlijk strategisch doel te formuleren en resultaten te benoemen. Ook worden
afspraken over rollen en verantwoordelijkheden vastgelegd.
Daarna werken de maatschappelijke organisaties al dan niet verenigd in een alliantie
een activiteitenplan met begroting uit dat als basis dient voor de instellingssubsidie.
Het maximum van acht partnerschappen is gekozen om enerzijds recht te doen aan de
verschillende terreinen en functies en anderzijds te garanderen dat de beschikbare
middelen gericht worden ingezet en de partnerschappen voldoende kwaliteit hebben.
Om in aanmerking te komen voor een instellingssubsidie zullen alle geïnteresseerde
organisaties op basis van deze nieuwe subsidieregeling een aanvraag moeten doen en
worden beoordeeld.
Artikel 2.11
In artikel 2.11 is bepaald dat een subsidieontvanger van instellingssubsidie om toestemming
moet vragen voor rechtshandelingen omschreven in artikel 4:71 van de Awb. Het gaat
hier onder andere om het wijzigen van de statuten, het ontbinden van de rechtspersoon
en het aankopen of huren van registergoederen. Dit voorschrift was ook opgenomen als
artikel 2.12 van de Subsidieregeling emancipatie 2011.
Overigens zij opgemerkt dat de minister aan de subsidieverlening altijd nadere verplichtingen
kan verbinden, zoals wanneer de activiteiten uiterlijk moeten worden gestart.
Artikel 3.1
In hoofdstuk 3 van de subsidieregeling is het verstrekken van projectsubsidie geregeld.
Daarvoor in aanmerking komen instellingen zoals bedoeld in de begripsbepaling van
de Kaderregeling. Ook een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, kan
dus voor projectsubsidie in aanmerking komen.
Binnen het beschikbare budget kan subsidie worden verstrekt voor de kosten van de
uitvoering van een project dat in belangrijke mate bijdraagt aan het in de Nederlandse
samenleving realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid ongeacht seksuele oriëntatie,
genderidentiteit of geslachtskenmerken, als beschreven in het ten tijde van de aanvraag
geldende kabinetsbeleid betreffende gender- en LHBTI-gelijkheid. Waar gesproken wordt
over gendergelijkheid, wordt in ieder geval zowel de sociale als ook de juridische
gelijkheid bedoeld. Waar van belang kan dat ook door internationale samenwerking.
Met ‘in belangrijke mate bijdragen aan’ de doelstellingen van het beleid wordt bedoeld
dat naar het oordeel van de minister met de activiteiten van een project een substantieel
effect wordt gegenereerd in het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid ongeacht
seksuele oriëntatie, genderidentiteit of geslachtskenmerken in de Nederlandse samenleving.
In de beleidsbrief (ten tijde van publiceren van de subsidieregeling neergelegd in
Kamerstukken II, 2012/13, 30 420, nr. 180) is beschreven en uitgewerkt op welke thema’s het kabinet zich gedurende deze kabinetsperiode
voornamelijk richt.
Artikel 3.2
Voor het verlenen van de subsidies op grond van de subsidieregeling is het subsidieplafond
gekoppeld aan de programma-uitgaven op de ten tijde van de aanvraag geldende Rijksbegroting
OCW, artikel 25 Emancipatie.
De minister kan binnen de Rijksbegroting OCW, artikel 25 Emancipatie, op grond van
artikel 2.1 van de Kaderregeling, subsidieplafonds vaststellen voor categorieën van
activiteiten/projecten.
Indien de minister een plafond stelt voor categorieën projecten zal bij de bekendmaking
van het plafond ook de wijze van verdeling bekend worden gemaakt.
Het subsidieplafond voor categorieën van activiteiten waarvoor op grond van dit hoofdstuk
subsidie kan worden aangevraagd, kan meerdere malen per jaar worden vastgesteld. Deze
plafonds gelden dan voor toekomstige aanvragen vallend binnen de gestelde categorie.
De subsidieplafonds worden bekendgemaakt in de Staatscourant.
Artikel 3.3
Ook projectsubsidies worden met een aanvraagformulier aangevraagd, het standaardaanvraagformulier
dat op grond van de Kaderregeling is bekendgemaakt op www.rijksoverheid.nl/ kaderregeling-subsidies-ocw-szw-vws. In aanvulling op de eisen die de Kaderregeling
aan het activiteitenplan stelt, geeft de aanvrager aan hoe de resultaten van de gesubsidieerde
activiteiten na afloop van de uitvoering geborgd worden.
Artikel 3.4
Het beschikbare bedrag wordt (per subsidieplafond) in de volgorde van ontvangst van
de aanvragen voor projectsubsidie verdeeld. Dit is volgens het systeem ‘wie het eerst
komt, het eerst maalt’.
Artikel 2.3 van de Kaderregeling bepaalt dat indien een aanvrager op grond van artikel
4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag
aan te vullen, de datum (en tijd) van ontvangst van de aanvullende stukken geldt als
datum voor het bepalen van de dag waarop de aanvrager meedingt in het systeem ‘wie
het eerst komt, het eerst maalt’.
Artikel 3.5
Subsidieontvangers die op grond van hoofdstuk 3 van de subsidieregeling subsidie krijgen,
krijgen in beginsel de subsidie bevoorschot tot ten hoogste 80% van het verleende
subsidiebedrag. Voor de projecten verkleint de minister hiermee het risico op niet
terugbetaling van subsidiegelden wanneer de activiteiten niet geheel worden uitgevoerd.
De minister zal om die reden ook bij een hogere liquiditeitsbehoefte in beginsel niet
hoger gaan dan het bevoorschotten van 95% van het verleende subsidiebedrag.
Artikel 3.6
Artikel 4:35 van de Awb geeft aan dat een subsidieaanvraag geweigerd kan worden. De
weigeringsgronden zijn de volgende. Een gegronde reden om aan te nemen dat:
-
– activiteiten niet of geheel niet zullen plaatsvinden, de subsidieontvanger niet aan
de subsidieverplichtingen zal voldoen of geen behoorlijke rekening en verantwoording
zal afleggen;
-
– de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens bij de aanvraag heeft verstrekt; en
-
– de aanvrager failliet is verklaard of aan de aanvrager surseance van betaling is verleend.
Uit artikel 3.6 volgt dat de subsidie bovendien wordt geweigerd indien op grond van
de subsidieregeling voor soortgelijke activiteiten reeds subsidie of opdracht is verleend
aan de aanvragende of een andere partij. Dit geldt ook als voor een gedeelte van de
activiteiten al subsidie of een opdracht is verleend.
Overigens zij opgemerkt dat de minister bij beschikking aan de subsidieverlening altijd
nadere verplichtingen kan verbinden, zoals wanneer het project uiterlijk moet worden
gestart.
Artikel 4.1
De intrekking van de Subsidieregeling emancipatie 2011 neemt niet weg dat de regeling
op grond van het rechtszekerheidsbeginsel de grondslag blijft bieden voor het rechtmatig
afhandelen van gevestigde aanspraken.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker