ALGEMENE TOELICHTING
In de Regeling resultaatafhankelijke bekostiging vsv vo (de regeling) wordt de aanvullende
(resultaatafhankelijke) bekostiging van scholen voor voortgezet onderwijs (vo) ten
behoeve van de aanpak van voortijdig schoolverlaten (vsv) voor de kalenderjaren 2017
en 2018 geregeld. De bekostiging was voorheen geregeld in hoofdstuk 3 van de Regeling
regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet
onderwijs.
De regeling vindt haar grondslag in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Artikel
2.2.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs is ook als grondslag opgenomen
in verband met het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs dat aan agrarische opleidingscentra
(aoc) wordt gegeven.
Inleiding
Met het programma Aanval op de schooluitval is het vsv de afgelopen jaren stevig teruggedrongen. In 2002 verlieten nog 71.000
jongeren voortijdig het onderwijs. Dankzij de voortdurende inzet van betrokkenen op
scholen en bij gemeenten is de doelstelling van maximaal 25.000 nieuwe vsv’ers in
2016 behaald. Dat is een prestatie van formaat. De urgentie om schooluitval aan te
pakken blijft echter onverminderd hoog: nog steeds gaan elk jaar bijna 25.000 jongeren
zonder startkwalificatie van school. Dat is zorgelijk, want met een startkwalificatie
hebben jongeren een beter toekomstperspectief op de arbeidsmarkt en in de maatschappij.
Daarom krijgt de aanpak van vsv een krachtig vervolg, waarbij tevens een verbreding
van de aandacht naar jongeren in kwetsbare positie plaatsvindt. De succesvolle elementen
van de aanpak worden verankerd in wet- en regelgeving. In de eerste plaats gaat dat
om de resultaatafhankelijke bekostiging van scholen. Daarnaast hebben de landelijke
vsv-doelstelling, transparantie over de resultaten, ondersteuning door accountmanagers
en toezicht op het verzuimbeleid bijgedragen aan de reductie van het aantal vsv’ers.
Het succes ligt in de combinatie van deze elementen.
Scherpere doelstelling
Om de focus bij alle betrokken partijen vast te houden, heeft het kabinet een nieuw
doel bepaald. In 2021 mogen er maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers per jaar zijn (gemeten
over schooljaar 2019/2020). Dit is een ambitieus, maar haalbaar doel. De resultaten
die scholen en gemeenten de afgelopen jaren hebben geboekt laten dat zien. Dat betekent
dat scholen en instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) ook in de komende
jaren worden gestimuleerd om landelijk bepaalde procentuele vsv-prestatienormen te
halen. Via stapsgewijs aangescherpte prestatienormen wordt toegewerkt naar de nieuwe
landelijke doelstelling. Haalt een school de prestatienorm, ontvangt zij extra middelen
als stimulans voor de effectieve bestrijding van vsv. Bijna alle scholen hebben de
voorgaande prestatienormen gehaald; zij worden nu gestimuleerd om de uitval nóg verder
terug te dringen. Hiertoe wordt een nieuwe, extra manier van belonen geïntroduceerd
voor scholen die de prestatienormen nu al halen. Ze krijgen extra geld, indien zij
in het betreffende schooljaar evenveel of minder vsv’ers hebben als in het voorgaande
schooljaar.
Financiële middelen
Om de totale vervolgaanpak te ondersteunen, wordt opnieuw passende financiering geboden.
In totaal is vanuit OCW jaarlijks ongeveer € 140 miljoen beschikbaar voor het vsv-beleid,
zowel voor de regionale inzet als de aanpak op scholen. Voor de aanvullende bekostiging
in het vo is jaarlijks € 17,1 miljoen beschikbaar. Daarbij wordt de balans tussen
het budget voor het vaste bedrag (€ 8,55 miljoen) en het budget voor het variabele
bedrag (€ 8,55 miljoen) gelijkgetrokken.
In de regeling wordt uitgewerkt hoe deze resultaatafhankelijke middelen worden verdeeld.
De regeling geldt voor de schooljaren 2016/2017 en 2017/2018 en heeft een looptijd
tot en met 31 december 2019. Voor de periode erna wordt bezien hoe de resultaatafhankelijke
bekostiging van scholen vorm krijgt.
Voorwaarden resultaatafhankelijke bekostiging
Vast bedrag en variabel bedrag
De bekostiging bestaat uit een vast en een variabel bedrag en wordt per kalenderjaar
verstrekt.
-
a) Het vaste bedrag ontvangen scholen ongeacht hun nog te behalen resultaten, voorafgaand
aan het betreffende kalenderjaar in november. Dit geeft scholen de gelegenheid het
vaste bedrag naar eigen inzicht te investeren in hun vsv-beleid. Doel is dat die investeringen
resulteren in lagere vsv-aantallen, waardoor de scholen aanspraak kunnen maken op
het variabele bedrag (zie hieronder bij b). De hoogte van het vaste bedrag is afhankelijk
van het aantal op de school ingeschreven bekostigde leerlingen tot 22 jaar. De categorieën
voor indeling van scholen op basis van hun leerlingenaantallen en de daaraan gekoppelde
bedragen zijn weergegeven in tabel 1 van artikel 9. De categorieën en bijbehorende
bedragen zijn aangepast ten opzichte van de voorgaande regeling, om ervoor te zorgen
dat het budget gelijkmatiger over alle scholen wordt verdeeld. In totaal is hiervoor
jaarlijks € 8.550.000 beschikbaar.
-
b) Het variabele bedrag bestaat uit twee delen:
-
1. het prestatienormbedrag dat scholen ontvangen als het door hen behaalde vsv-resultaat voldoet aan één of
meer van de landelijk bepaalde prestatienormen per schoolsoort en leerjaren die zijn
weergegeven in tabel 2 van artikel 10. Dit ontvangen ze achteraf, na afloop van het
schooljaar op basis van de definitieve vsv-cijfers. Het bedrag wordt uitgekeerd per
brinnummer. De hoogte van het prestatienormbedrag is afhankelijk van het aantal ingeschreven
bekostigde leerlingen tot 22 jaar per schoolsoort en leerjaren en van het aantal schoolsoorten
en leerjaren waarvoor de school de prestatienorm heeft behaald. De categorieën voor
indeling van scholen op basis van hun leerlingenaantallen en de daaraan gekoppelde
bedragen zijn weergegeven in tabel 3 van artikel 10. De categorieën en bijbehorende
bedragen zijn net als voor het vaste bedrag aangepast ten opzichte van de voorgaande
regeling, om ervoor te zorgen dat het budget gelijkmatiger over alle scholen wordt
verdeeld. In totaal is € 4.275.000 beschikbaar voor het prestatienormbedrag.
-
2. het bedrag voor behoud of verbetering, dat scholen ontvangen als het door hen behaalde vsv-resultaat voldoet aan één of
meer van de landelijk bepaalde prestatienormen per schoolsoort en leerjaren en ze
in het betreffende schooljaar evenveel of minder vsv’ers hebben als in het voorgaande
schooljaar in die betreffende schoolsoorten en leerjaren. Hierbij wordt gekeken naar
aantallen vsv’ers in plaats van percentages. Dit bedrag ontvangen ze achteraf, na
afloop van het schooljaar, op basis van de definitieve vsv-cijfers. Het bedrag wordt
uitgekeerd per brinnummer. De hoogte van dit bedrag is afhankelijk van het aantal
ingeschreven bekostigde leerlingen tot 22 jaar per schoolsoort en leerjaren en van
het aantal schoolsoorten en leerjaren waarvoor de school met haar vsv-resultaat aan
de voorwaarden voldoet. De categorieën voor indeling van scholen op basis van hun
leerlingenaantallen en de daaraan gekoppelde bedragen zijn weergegeven in tabel 4
van artikel 11. In totaal is € 4.275.000 beschikbaar voor het bedrag voor behoud of
verbetering.
Vsv-resultaat bepalen en bekostigen
Het resultaat van een school wordt bepaald aan de hand van haar uitvalpercentage.
Dat betreft het aantal voortijdig schoolverlaters ten opzichte van het aantal leerlingen
in de leeftijd tot 22 jaar. Voor de verschillende schoolsoorten en leerjaren van het
vo zijn procentuele prestatienormen bepaald waaraan de scholen moeten voldoen. Als
een school haar uitvalpercentage weet terug te dringen tot een percentage ter hoogte
van of lager dan desbetreffende prestatienorm voor een betreffende schoolsoort en
leerjaren, ontvangt zij het bijbehorende prestatienormbedrag. Als de school bovendien
in het betreffende schooljaar evenveel of minder vsv’ers in die schoolsoort en leerjaren
heeft als in het voorgaande schooljaar, ontvangt zij ook het bedrag voor behoud of
verbetering. Hierbij wordt gekeken naar aantallen vsv’ers, in plaats van percentages.
De procentuele prestatienormen voor het vo zijn weergegeven in tabel 2 van artikel
10. Deze normen zijn gebaseerd op de totale landelijke vsv-doelstelling voor het jaar
2021 en de totale landelijke vsv-percentages in de verschillende schoolsoorten van
het vo in schooljaar 2014–2015. De prestatienormen voor vo onderbouw en vmbo bovenbouw
worden in twee jaar stapsgewijs aangescherpt, omdat nagenoeg alle scholen aan de huidige
prestatienormen voor die schoolsoorten voldoen. De prestatienorm voor de bovenbouw
van het havo en vwo blijft gelijk. De huidige prestatienorm is al scherp en wordt
tot nu toe door zo’n tweederde van de scholen gehaald.
Bekostigingsplafond
Verdeelmodel voor uitputten beschikbaar bekostigingsplafond
Indien het totale bekostigingsplafond voor resultaatafhankelijke bekostiging in het
vo (€ 17,1 miljoen per kalenderjaar) niet volledig is uitgeput na uitkering van alle
vaste en variabele bedragen, wordt het resterende deel verdeeld over alle scholen
die in het betreffende kalenderjaar aanspraak maakten op een deel van het vaste bedrag.
De verdeling geschiedt naar rato van het percentage dat scholen hebben ontvangen voor
het vaste bedrag in verhouding tot het landelijke totaal van de uitgekeerde vaste
bedragen. Het percentage wordt per school berekend door het vaste bedrag dat de betreffende
school heeft ontvangen te delen door het totaal van de verstrekte vaste bedragen.
Stel dat er in 2016/2017 in totaal € 8.100.000 aan scholen wordt uitgekeerd in het
kader van het vaste bedrag en een school daarvan € 40.000 heeft gekregen, dan is het
aandeel van die school 0,49 procent. De school maakt vervolgens aanspraak op 0,49
procent van het restbedrag dat overblijft, indien het totale subsidieplafond voor
het vaste en variabele bedrag (€ 17,1 miljoen per kalenderjaar) niet wordt uitgeput.
Budgettaire gevolgen
De resultaatafhankelijke bekostiging aan scholen wordt jaarlijks verstrekt voor kalenderjaar
2017 (schooljaar 2016/2017) en kalenderjaar 2018 (schooljaar 2017/2018). De vaste
voet wordt in november voorafgaand aan het kalenderjaar betaald; de twee variabele
delen worden betaald in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarvoor het
is bedoeld. Het budgettair beslag voor de resultaatafhankelijke bekostiging aan scholen
is als volgt:
Type bedrag
|
Schooljaar
|
Kalenderjaar
|
Jaar van uitkeren
|
Begrotingsjaar Rijk
|
Beschikbaar budget
|
Vast bedrag
|
2016–2017
|
2017
|
2016
|
2016
|
€ 8.550.000
|
Vast bedrag
|
2017–2018
|
2018
|
2017
|
2017
|
€ 8.550.000
|
Variabel bedrag
|
2016–2017
|
2017
|
2018
|
2018
|
€ 8.550.000
|
Variabel bedrag
|
2017–2018
|
2018
|
2019
|
2019
|
€ 8.550.000
|
Administratieve lasten
OCW voorziet dat aan dit voorstel geen structurele of eenmalige administratieve lasten
zijn verbonden omdat er geen nieuwe informatieverplichtingen mee gemoeid zijn en daardoor
geen sprake is van administratieve lasten. De resultaatafhankelijke bekostiging wordt
ambtshalve, dus automatisch op basis van berekeningen van de Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO), verstrekt aan de scholen.
Vaste verandermomenten
De regeling is niet gepubliceerd op een zogenaamd vast verandermoment (vvm). Dit zou
tot praktische bezwaren hebben geleid bij de uitvoering van de verlenging van de vsv-aanpak
voor de kalenderjaren 2017 en 2018. Om de betaling van de middelen tijdig te kunnen
uitvoeren, moet de regeling zo snel mogelijk na 1 september 2016 van kracht zijn.
Afwijking van de vvm leidt niet tot problemen, omdat de regeling begunstigend is voor
scholen. De scholen zijn bovendien bekend met de regeling en hoeven geen aanvraag
in te dienen.
Caribisch Nederland
De regeling is niet van toepassing op Caribisch Nederland. Het terugdringen van vsv
loopt op de eilanden onder andere via de Sociale Kanstrajecten Jongeren (SKJ) in Caribisch
Nederland. Vsv’ers die niet kunnen worden doorverwezen naar het reguliere onderwijs
of de arbeidsmarkt, worden door de openbare lichamen gestimuleerd deel te nemen aan
een SKJ. Doel van de SKJ is dat de desbetreffende jongeren alsnog in staat worden
gesteld om een startkwalificatie te behalen of, als dat niet mogelijk is, passend
werk te vinden. Het eilandbestuur ontvangt hiervoor een bijzondere uitkering. Deze
aanpak sluit momenteel beter aan bij de lokale situatie op de eilanden dan resultaatafhankelijke
bekostiging voor individuele scholen.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Achter de artikelen is tussen haakjes telkens het ‘oude’ artikel uit de Regeling regionale
aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs
genoemd.
Artikel 1 (oude artikel 1, 2 en 24)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gebruikt.
De begripsbepalingen komen overeen met de begripsbepalingen in de WVO. Uit redactionele
overweging zijn de begripsbepalingen van het ‘variabele bedrag’ en het ‘vaste bedrag’
ten opzichte van de oude regeling toegevoegd.
In onderdeel i is het voorbereidend beroepsonderwijs, zoals dat gegeven wordt op een
aoc, opgenomen onder het begrip school. Voor het bepalen van de hoogte van de bekostiging
voor individuele scholen wordt gekeken naar het totaal aantal leerlingen binnen een
school. Aoc’s zijn mbo-instellingen, maar hebben zowel deelnemers die mbo volgen als
leerlingen die vo volgen. Om recht te doen aan deze situatie worden de leerlingen
aan het vo van de aoc’s meegenomen in de berekeningen voor het bepalen van de hoogte
van de resultaatafhankelijke bekostiging.
In de regeling wordt afgeweken van het begrip ‘voortijdig schoolverlater’, zoals dat
in artikel 118g van de WVO is omschreven. Er is voor het begrip ‘nieuwe voortijdig
schoolverlater’ gekozen. Die keuze is gemaakt om het aantal vsv’ers op schoolniveau,
op uniforme wijze, zonder administratieve lasten voor scholen, controleerbaar te kunnen
meten. Als de wettelijke definitie i een-op-een zou worden gehanteerd, zou per saldo
het aantal vsv’ers sterk stijgen. De wet spreekt namelijk van een termijn van ‘ten
minste vier weken’, waarin vsv’ers geen onderwijs volgen. Als men van deze termijn
uitgaat, blijkt uit de maandelijkse informatieproducten van DUO dat er dan tienduizenden
jongeren meer als vsv’er moeten worden aangemerkt. Veel jongeren vinden echter binnen
de periode van een jaar de weg weer terug naar school. De definitie die gehanteerd
wordt in de regeling, gaat daarom uit van een termijn van een jaar: van 1 oktober
jaar t tot 1 oktober jaar t+1.
Op basis van dit artikel is een jongere een vsv’er indien hij of zij op 1 oktober
van een schooljaar stond ingeschreven aan een regulier, bekostigde vo-school of mbo-instelling
en op die datum nog geen 22 jaar was en vervolgens op 1 oktober van het daaropvolgende
schooljaar niet meer bij een (bekostigde of niet-bekostigde) school staat ingeschreven,
geen vrijstelling van inschrijving heeft en niet in het bezit is van een startkwalificatie,
dat wil zeggen een havo-, vwo- of mbo 2-diploma. Deze groep wordt beschouwd als het
aantal nieuwe vsv’ers gedurende het studiejaar. De vsv’ers worden toegerekend aan
de school of instelling waaraan zij ingeschreven waren op het eerste peilmoment. Door
het aantal vsv’ers af te zetten tegen het aantal deelnemers kan het vsv-percentage
bepaald worden. Bij de berekening van het aantal nieuwe vsv’ers wordt wel een aantal
categorieën buiten beschouwing gelaten. Deze zijn opgenomen in bijlage A van de Regeling
prestatiebox mbo.
Op grond hiervan kan de hoogte van de prestatiesubsidie bepaald worden. De minister
beschikt over de gegevens die nodig zijn om deze berekeningen te maken.
Artikel 3 (oude artikel 4 en 25)
Dit artikel regelt de verstrekking van de aanvullende bekostiging. In de regeling
worden de termen ‘aanvullende bekostiging’ en ‘resultaatafhankelijke bekostiging’
naast elkaar gebruikt. De reden daarvoor is dat laatstgenoemde term de naam van de
bekostiging betreft, terwijl eerstgenoemde term de juridische kwalificatie van de
bekostiging betreft.
In het eerste lid is aangegeven om welke reden de scholen de resultaatafhankelijke
bekostiging ontvangen. Zie daarvoor de algemene toelichting.
Het tweede en derde lid betreffen het oude artikel 25, tweede en derde lid. De resultaatafhankelijke
bekostiging wordt voor één kalenderjaar verstrekt, maar is bedoeld voor besteding
in schooljaren. De resultaatafhankelijke bekostiging bestaat uit een vast en een variabel
bedrag. Het vaste bedrag wordt jaarlijks in de maand november voorafgaand aan het
kalenderjaar betaald. Het variabele bedrag wordt jaarlijks verstrekt in de maand november
volgend op het kalenderjaar waarvoor het is bedoeld. Voor kalenderjaar 2017 vindt
bijvoorbeeld de betaling van het vaste bedrag plaats in november 2016; de betaling
van het variabele bedrag in november 2018 – mits ten minste één of meerdere keren
wordt voldaan aan de voorwaarden voor het ontvangen van het prestatienormbedrag en
eventueel aanvullend voor het bedrag voor behoud of verbetering.
De betaling van de resultaatafhankelijke bekostiging vindt plaats op hetzelfde moment
als de verstrekking daarvan.
Artikel 4 (oude artikel 5)
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling) is van toepassing op
de verstrekking van de resultaatafhankelijke bekostiging. De hoofdstukken over de
aanvraag en verlening zijn nadrukkelijk niet van toepassing verklaard. Op grond van
artikel 9.1 van de Kaderregeling zijn de hoofdstukken over de verantwoording en vaststelling
sowieso al niet van toepassing op de bekostiging van vo-scholen. Wat betreft de wijze
van verdeling van de aanvullende bekostiging, is gebruik gemaakt van de mogelijkheid
van artikel 2.2, aanhef en onder d, van de Kaderregeling.
Artikel 5 (oude artikel 27)
De resultaatafhankelijke bekostiging wordt verstrekt op basis van de bijdrage die
scholen hebben geleverd aan het in artikel 3, eerste lid, genoemde doel. Scholen hoeven
(los van hun algemene verplichting voor de jaarverslaggeving) geen bijzondere verantwoording
af te leggen; zij kunnen de aanvullende bekostiging vrij besteden aan activiteiten
waarvoor zij ook lumpsumbekostiging ontvangen. Het vaste deel van de prestatiesubsidie
is met name bedoeld als bijdrage voor het versterken van schoolinterne processen gericht
op vermindering van voortijdig schoolverlaten, zoals verzuimbeleid, loopbaanbegeleiding,
ouderbetrokkenheid, et cetera. Het variabele deel van de resultaatafhankelijke bekostiging
kan gezien worden als een beloning voor het bijdragen aan het behalen van de vsv-doelstelling.
Gezien het voorgaande vindt er geen terugvordering van niet-bestede middelen of overschotten
plaats.
Hierbij wordt gewezen op de Kaderregeling, die van toepassing is op de resultaatafhankelijke
bekostiging. Scholen zijn verplicht de ontvangen bekostiging te verantwoorden in de
reguliere jaarverslaggeving van de school, conform de Regeling jaarverslaglegging
onderwijs.
Artikel 6 (oude artikel 26)
Het subsidieplafond van de resultaatafhankelijke bekostiging is in totaal € 17.100.000
per jaar. Dit bedrag is verdeeld over in totaal drie afzonderlijke bedragen. In het
tweede lid worden het vaste en het variabele bedrag onderscheiden. Anders dan op grond
van de oude regeling het geval was, zijn de bekostigingsplafonds voor deze twee bedragen
voor de kalenderjaren 2017 en 2018 gelijkgetrokken.
Het variabele bedrag is voorts onderverdeeld in een prestatienormbedrag en een bedrag
voor behoud of verbetering. Elk bedrag heeft een plafond van de helft van het totaalbedrag
van het variabele bedrag, dus elk € 4.275.000.
In het vijfde lid wordt geregeld dat bij overschrijding van één of meer subsidieplafonds
de hoogte van de resultaatafhankelijke middelen naar evenredigheid per school worden
verlaagd. Dit betekent dat het percentage van de overschrijding wordt berekend, waarna
de vergoeding per school met dit percentage wordt verlaagd.
Artikel 7 (nieuw)
Indien het totale bekostigingsplafond van € 17.100.000 per jaar voor het vaste en
variabele bedrag niet wordt uitgeput, wordt het overgebleven bedrag verdeeld over
de deelnemende scholen. Om tot een goede verdeling te komen, is ervoor gekozen om
te kijken naar het percentage dat scholen van het landelijke totaal aan uitgekeerde
vaste bedrag hebben gekregen. De wijze van verdeling wijkt af van de standaardverdelingswijze
van de Kaderregeling.
Stel dat er in 2016-2017 in totaal € 8.100.000 aan scholen wordt uitgekeerd in het
kader van het vaste bedrag en een school daarvan € 40.000 heeft gekregen, dan is het
aandeel van die school 0,49 procent. De school maakt vervolgens aanspraak op 0,49
procent van het restbedrag dat overblijft, indien het totale opgetelde subsidieplafond
voor het vaste en variabele bedrag (€ 17,1 mln. per kalenderjaar) niet wordt uitgeput.
De betaling geschiedt twee jaar na het kalenderjaar waarvoor het subsidieplafond is
ingesteld. Voor het kalenderjaar 2017 vindt de betaling bijvoorbeeld plaats in maart
2019 (twee jaar volgend op het kalenderjaar 2017).
Artikelen 8, 9 en 10 (oude artikelen 28 tot en met 32)
De nieuwe vsv-doelstelling is dat er in 2021 maximaal 20.000 nieuwe vsv’ers per jaar
mogen zijn (gemeten over schooljaar 2019–2020). Voor de verschillende schoolsoorten
en leerjaren van het vo zijn procentuele prestatienormen bepaald waaraan de scholen
moeten voldoen. Deze normen zijn afgeleid van de nieuwe vsv-doelstelling en de huidige
vsv-resultaten van de vo-scholen. De normen voor vo onderbouw en vmbo bovenbouw worden
in twee jaar stapsgewijs aangescherpt, omdat nagenoeg alle scholen aan de huidige
normen voor die schoolsoorten voldoen. De norm voor havo en vwo bovenbouw blijft gelijk.
De huidige norm is al scherp en wordt tot nu toe door zo’n tweederde van de scholen
gehaald.
De nieuwe procentuele prestatienormen voor het vo zijn in onderstaande tabel weergegeven:
|
onderbouw
|
bovenbouw vmbo
|
bovenbouw havo/vwo
|
2016–2017
|
0,75%
|
3,0%
|
0,5%
|
2017–2018
|
0,5%
|
2,0%
|
0,5%
|
Een school komt in aanmerking voor het prestatienormbedrag indien het percentage vsv’ers
van deze school voor de onderbouw, bovenbouw vmbo of bovenbouw havo/vwo op of onder
deze procentuele norm ligt. Het percentage wordt berekend door het aantal vsv’ers
binnen de betreffende schoolsoort en leerjaren te delen door het aantal bekostigde
leerlingen binnen die schoolsoort en leerjaren. Dit geldt voor elke schoolsoort. Een
school die onderbouw, bovenbouw vmbo en bovenbouw havo/vwo aanbiedt, kan bij het behalen
van alle drie de normen dus jaarlijks recht hebben op drie keer een prestatienormbedrag,
behorend bij de verschillende schoolsoorten.
De hoogte van het vaste en variabele bedrag is afhankelijk van het aantal bekostigde
leerlingen tot 22 jaar per betreffende schoolsoort en leerjaren bedoeld in tabellen
1 en 3 op peilmomenten zoals genoemd in artikel 8, vierde en vijfde lid. De peilmomenten
voor berekening van het vaste bedrag wijken af van de peilmomenten die gehanteerd
worden voor de berekening van het variabel bedrag. Om zoveel mogelijk aan te sluiten
bij de werkelijke situatie worden de meest recente (door accountantsgecontroleerde)
gegevens gebruikt. Omdat het vaste bedrag twee jaar eerder uitbetaald wordt dan het
variabele bedrag, worden hiervoor andere peilmomenten gebruikt. Hoe meer leerlingen
een school heeft, hoe hoger het bedrag.
In de oude regeling was de berekening voor respectievelijk de onderbouw, de bovenbouw
van het vmbo en de bovenbouw van het havo en vwo over drie artikelen uitgesplitst.
Aangezien de systematiek gelijk is, is ervoor gekozen om de berekeningswijze samen
te brengen in één artikel. De verwijzing naar de peilmomenten is voorts weggelaten,
omdat deze in artikel 8, vierde en vijfde lid reeds afdoende zijn geregeld.
Artikel 11 (nieuw)
Het bedrag voor behoud of verbetering wordt verdeeld over de scholen die aan de prestatienorm
voor een schoolsoort en leerjaren hebben voldaan en bovendien minder of ten minste
een gelijk aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters hebben in die betreffende schoolsoort
en leerjaren ten opzichte van het jaar daarvoor. Het bedrag dat een school vervolgens
krijgt, is afhankelijk van het aantal leerlingen in respectievelijk de onderbouw,
de bovenbouw van het vmbo en de bovenbouw van het havo en vwo en staat vermeld in
tabel 4. De school kan voor al deze schoolsoorten en leerjaren een bedrag voor behoud
of verbetering ontvangen. Een school die onderbouw, bovenbouw vmbo en bovenbouw havo/vwo
aanbiedt, in alle drie de schoolsoorten en leerjaren de prestatienorm haalt en in
alle drie schoolsoorten minder of evenveel nieuwe voortijdig schoolverlaters heeft
ten opzichte van het jaar ervoor, heeft dus jaarlijks recht op drie keer een bedrag
voor behoud of verbetering, behorend bij de verschillende schoolsoorten.
Artikel 12 (oude artikel 33)
In bijlage A van de Regeling prestatiebox mbo wordt aangegeven op grond van welke
gegevens leerlingen al dan niet geteld worden als nieuwe vsv’er. Ten opzichte van
de oude regeling is de zinsnede dat de Regeling prestatiebox mbo als uitgangspunt
dient bij de berekening van het aantal nieuwe vsv’ers, weggelaten, omdat deze bij
nader inzien in de toelichting thuishoort.
De in het eerste lid neergelegde hardheidsclausule is opgenomen voor het geval dat
bepaalde gegevens, afkomstig van derden, niet tijdig beschikbaar zijn. Onder omstandigheden
zou dit kunnen leiden tot een onbillijkheid van ernstige aard voor scholen. De minister
kan in dat geval gebruik maken van haar discretionaire bevoegdheid.
De in het tweede lid neergelegde hardheidsclausule geldt niet voor het bedrag voor
behoud of verbetering. Aangezien voor dit bedrag moet worden teruggekeken naar een
oude situatie, is de toepassing van een dergelijke hardheidsclausule praktisch niet
uitvoerbaar.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker