De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit bevat een goedkeuring om de arbeidsverhouding van een commissaris niet
aan te merken als fictieve dienstbetrekking. Het loopt vooruit op het voorgenomen
vervallen van artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964
en een bijbehorende aanpassing van artikel 7 van die wet.
1. Inleiding
Het kabinet heeft een wetsvoorstel aangekondigd om de zogenoemde fictieve dienstbetrekking
van een commissaris per 1 januari 2017 af te schaffen (zie Handelingen I 2015/16,
nr. 17, item 7, blz. 44). Dit hangt samen met het afschaffen van de Verklaring arbeidsrelatie (hierna:
VAR) en de inwerkingtreding per 1 mei 2016 van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties.
Het wijzigen van de wettelijke regeling vergt enige tijd. Ik acht het doelmatig en
wenselijk dat de praktijk desgewenst de voorgenomen wijziging al met ingang van 1 mei
2016 kan toepassen. Hierom bevat dit besluit een goedkeuring daartoe.
2. Fictieve dienstbetrekking commissaris
De arbeidsverhouding van een commissaris is een zogenoemde fictieve dienstbetrekking
(zie artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964; hierna:
Wet LB). Dit brengt in beginsel inhoudingsplicht mee (zie de in artikel 7, onderdeel
1o, van de Wet LB opgenomen verwijzing naar het in artikel 3, eerste lid, onderdeel
g, van de Wet LB bedoelde lichaam) en de plicht om de inkomensafhankelijke bijdrage
voor de Zorgverzekeringswet te voldoen (zie artikel 42 van de Zorgverzekeringswet).
Uitzonderingen daarop zijn in bepaalde gevallen mogelijk, via de doorbetaaldloonregeling
(zie artikel 32d van de Wet LB) of – tot 1 mei 2016 – via een VAR (zie het tot die
datum geldende artikel 6a van de Wet LB).
3. Goedkeuring
Ik acht het doelmatig en wenselijk dat de praktijk desgewenst de voorgenomen wijziging
al met ingang van 1 mei 2016 kan toepassen. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Wet
LB en van de bijbehorende verwijzing in artikel 7, onderdeel 1o, van de Wet LB achterwege blijft.
Deze goedkeuring geldt tot 1 januari 2017, aangezien een wetsvoorstel is aangekondigd
waarin per die datum de zogenoemde fictieve dienstbetrekking van een commissaris wordt
afgeschaft.
Toelichting
Het gebruik van de goedkeuring is uiteraard optioneel en alleen mogelijk als het betrokken
lichaam en de commissaris dat allebei willen. Anders blijft de inhoudingsplicht ongewijzigd,
evenals de verplichting om de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet
te betalen.
Voortzetting van het regime van de fictieve dienstbetrekkingen is in de meeste gevallen
ook mogelijk nadat het genoemde wetsvoorstel tot wet is verheven en die wetswijziging
in werking is getreden, maar dan volgens de zogenoemde opting-inregeling (zie artikel
4, onderdeel f, van de Wet LB en artikel 2g van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting
1965). Beide mogelijkheden bieden een basis om bijvoorbeeld gebruik te (blijven) maken
van de zogenoemde 30%-regeling, mits ook aan de overige voorwaarden voor het in aanmerking
komen van deze regeling is voldaan (zie artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van
de Wet LB en het arrest van 12 oktober 2007, nr. 42969, ECLI:NL:HR:2007:BA2622). Bij
gebruikmaking van de opting-inregeling is de commissaris echter wel zelf de inkomensafhankelijke
bijdrage voor de Zorgverzekeringswet verschuldigd.
4. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2016.
Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2017.
De Staatssecretaris van Financiën,
namens deze,
J. de Blieck Lid van het managementteam Belastingdienst