TOELICHTING
Algemeen
Voor de periode 2014 tot en met 2017 is € 100 miljoen beschikbaar voor de Regeling
inzake het regionaal investeringsfonds voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)
(hierna RIF). Op deze manier wil het kabinet Rutte II de aansluiting tussen onderwijs
en arbeidsmarkt versterken via publiek-private samenwerking, de samenwerking tussen
onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en (regionale) overheden. Het RIF beoogt ook,
naast het stimuleren van publiek-private samenwerking, te bevorderen dat het opleidingenaanbod
doelmatiger wordt.
Aanleiding
Aan de in 2014 (18 aanvragen) en 2015 (29 aanvragen) toegewezen aanvragen is in totaal
een subsidie van € 38.179.257,– toegekend. Op basis van de ervaringen die tot op heden
zijn opgedaan met het RIF wordt de onderhavige regeling op enkele punten aangepast.
Er is extra ruimte in de regeling om (onderwijs)innovatie nadrukkelijker een plek
te geven, er wordt meer ruimte geboden voor het ontwikkelingsgerichte karakter van
de samenwerking en er zal extra aandacht zijn voor de doelmatige spreiding van het
opleidingenaanbod. Deze thema’s hadden al een plek in de oorspronkelijke regeling,
maar op basis van de ervaringen die tot op heden zijn opgedaan, is de regeling verder
versterkt. Dit alles met het oogmerk om te komen tot een verbeterde regeling die alle
ruimte biedt om de innovatiekracht van het onderwijsveld en het bedrijfsleven maximale
ruimte te bieden, zodat het onderwijs aan studenten verder kan worden verbeterd.
Daarnaast is het doel van de voorgenomen wijzigingen om de regeling zodanig in te
richten dat deze tegemoetkomt aan enkele praktische verbeterpunten die de afgelopen
twee tranches zijn opgemerkt door aanvragers, aspirant aanvragers en directe betrokkenen
zoals de beoordelingscommissie en het Platform Bèta Techniek (hierna PBT). De wijzigingen
dragen hiermee bij aan de versterking van het RIF en zo indirect aan het versterken
van de aansluiting tussen het middelbaar beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt door
middel van publiek private samenwerking (hierna pps).
Onderwerpen van de wijziging
Hieronder wordt per onderwerp een beschrijving gegeven van de voornaamste wijzigingen.
1. Meer ruimte voor onderwijsinnovatie in het activiteitenplan
Met het wijzigen van de regeling komt er meer ruimte voor innovatieve aanvragen, die
nog nadrukkelijk in ontwikkeling zijn. Zo is het wenselijk om die aanvragen die zich
richten op nieuwe sectoren, alternatieve vormen van samenwerking of bijvoorbeeld voorsorteren
op toekomstige ontwikkelingen voldoende ruimte te bieden, zonder dat we scherpte verliezen
in de eisen die we stellen aan de pps’en. Om dit mogelijk te maken dienen de aanvragers
in het activiteitenplan uitsluitend nog voor het eerste jaar een gedetailleerde beschrijving
te geven van de wijze waarop de beoogde mijlpalen gerealiseerd zullen worden. Door
deze wijziging zal in de komende aanvraagperiodes meer de nadruk komen te liggen op
wat de aanvragers willen realiseren. Het plan van aanpak bevat voor het eerste jaar
een gedetailleerd activiteitenplan. Voor de daaropvolgende jaren is het activiteitenplan
echter meer globaal geformuleerd. Dit biedt aanvragers de ruimte om gedurende de subsidieperiode
maximaal in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en vergt van hen een constante ontwikkelingsgerichte
houding.
2. Praktijkgericht lectoraat
Het mbo is gebaat bij meer profilering van het onderwijsaanbod en sterke banden met
het regionaal bedrijfsleven, aangejaagd door sterke inhoudelijke leiders met contacten
in de beroepspraktijk. Een van de wijzen om dit gestalte te geven is de ontwikkeling
van praktijkgerichte lectoraten in het mbo. In het hbo is de ervaring dat een lector
een brug kan slaan tussen onderzoek en praktijk, focus aan kan brengen in de keuzes
van instellingen en direct kan bijdragen aan de onderwijskwaliteit. Een praktijkgericht
lectoraat draagt bij aan betere aansluiting van het mbo op het hoger onderwijs en
de koppeling met innovatieve bedrijven. In het mbo is een dergelijke functie nog geen
gemeengoed. Er zijn nu enkele lectoraten in het mbo en sinds kort is de stichting
‘Iedere mbo een practoraat’ actief met de ambitie om het aantal ‘practoraten’ te stimuleren.
Een publiek-privaat samenwerkingsverband is bij uitstek een plek om een lectoraat
aan te verbinden. Beide dragen bij aan de profilering van de instelling op een bepaald
kennisgebied. Om die reden biedt het Regionaal investeringsfonds de mogelijkheid om
het ontwikkelen van een lectoraat te betrekken in een aanvraag voor een pps. Deze
mogelijkheid zal nadrukkelijker onder de aandacht worden gebracht om het aantal praktijkgerichte
lectoraten te vergroten.
3. Doelmatigheid van het opleidingenaanbod
Een van de doelen van de regeling is het versterken van de doelmatigheid van het opleidingenaanbod
van het beroepsonderwijs. In het kader van deze regeling zijn hiervoor reeds middelen
beschikbaar gesteld. Echter vooralsnog lijkt enkel het versterken van de doelmatigheid
van het opleidingenaanbod, door middel van deze subsidie, een complexe opgave voor
instellingen. Tot op dit moment zijn er dan ook nog geen aanvragen voor dit onderdeel
van de regeling toegekend. Daarom worden er in de onderhavige regeling zowel bij de
aanvraag van de subsidie voor het samenwerkingsverband als bij de aanvraag van de
subsidie voor een doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod in de regio enkele
wijzigingen aangebracht.
a. Doelmatigheid bij aanvraag subsidie pps
Binnen het regionaal visiedocument wordt al aandacht gevraagd voor de afstemming met
andere partijen in de regio en de sector. Deze passage blijft gehandhaafd, maar aanvullend
zal er bij de beoordeling extra aandacht komen voor de doelmatigheid van de samenwerkingsverbanden.
Een indicatie van een ondoelmatige situatie is wanneer het samenwerkingsverband zich
richt op een kleine opleiding of een klein kwalificatiedossier (op basis van de maatstaven
welke zijn vastgelegd in de beleidsregel Macrodoelmatig mbo). In dergelijke gevallen
kan aanvullende informatie worden ingewonnen bij derden, te denken valt hierbij aan
de Commissie Macrodoelmatigheid mbo (CM-mbo). Zij kunnen de beoordelingscommissie
voorzien van informatie, welke dan tijdens de beoordeling van de aanvraag, en de advisering
aan de minister, meegewogen kan worden. Op deze wijze wordt zorg gedragen voor een
doelmatige besteding van publieke middelen door het samenwerkingsverband.
b. Subsidie voor doelmatiger organiseren van opleidingenaanbod
Binnen het RIF bestaat de mogelijkheid om een aanvullende subsidie aan te vragen,
met als doel om te komen tot een doelmatiger opleidingenaanbod binnen de regio. Dit
blijkt in de praktijk een complexe opgave wanneer dit tegelijkertijd met het opstarten
van een samenwerkingsverband dient te gebeuren. Daarom wordt de directe koppeling
tussen de beide subsidies losgelaten en kunnen straks ook reeds toegekende aanvragen
op een later tijdstip een aanvraag indienen voor de subsidie voor het doelmatiger
organiseren van het opleidingenaanbod in de regio. Het doel van het ‘losknippen’ van
beide aanvragen is om reeds operationele samenwerkingsverbanden die op een later tijdstip
mogelijkheden zien om de doelmatigheid van het opleidingenaanbod te versterken in
staat te stellen om hier werk van te maken.
Daarnaast is het voorstel ook andere betrokkenen binnen het samenwerkingsverband in
staat te stellen om als cofinancier op te treden bij het versterken van de doelmatigheid
van het opleidingenaanbod. Immers kunnen ook andere betrokkenen, zoals het afnemend
bedrijfsleven of lokale of regionale overheden, baat hebben bij een onderwijsaanbod
dat doelmatig is georganiseerd. Om deze ambitie verder kracht bij de zetten zal ook
het maximaal aan te vragen subsidiebedrag worden verhoogd (van € 200.000,– naar € 500.000,–).
Door bovenstaande wijzigingen draagt de subsidieregeling nadrukkelijker bij aan het
versterken van de aansluiting van het onderwijs (aanbod) op de arbeidsmarkt en kan
er op een doelmatigere manier met onderwijsmiddelen omgesprongen worden.
4. Kwetsbare groepen en entreeopleiding
Onderhavige subsidieregeling maakt het mogelijk opleidingen van alle niveaus in mbo
te betrekken, met inbegrip van de entreeopleiding. Om het Regionaal investeringsfonds
mbo ook in te zetten voor de begeleiding van kwetsbare jongeren van de entreeopleiding
naar de arbeidsmarkt, wordt de regeling gewijzigd. Dit is aangekondigd in de brief
‘Extra kansen voor kwetsbare jongeren’. Het artikel waarin de partijen worden benoemd
waaruit een samenwerkingsverband kan bestaan wordt uitgebreid met een school voor
praktijkonderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Daarnaast zal
de regeling ook actiever onder de aandacht worden gebracht bij betrokkenen bij de
entreeopleiding en betrokkenen bij de kwetsbare jongeren. Ook zal er in de voorlichting
en ondersteuning die wordt geboden vanuit PBT en DUO extra aandacht zijn voor aanvragen
die zich richten op deze jongeren.
5. Aansluiting hoger onderwijs
De onderhavige subsidieregeling richt zich op het middelbaar beroepsonderwijs. Dat
neemt niet weg dat het ook wenselijk is om aansluiting tussen het middelbaar beroepsonderwijs
en andere onderwijssectoren onder de aandacht te brengen. Een Associate-degreeprogramma
(hierna Ad-programma) is een tweejarig programma dat onder verantwoordelijkheid van
hogescholen wordt vormgegeven. Een Ad-programma kan worden vormgegeven in samenwerking
met roc’s. Ook regionale overheden kunnen betrokken zijn bij de totstandkoming van
het Ad-programma, gelet op de afstemming met de regionale arbeidsmarkt.
Vanuit de arbeidsmarkt is er een vraag naar steeds hoger opgeleid personeel, de Ad-programma’s
bieden een antwoord op deze vraag.
Vanuit het oogpunt van het versterken van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt
is het dan ook zeer wenselijk om dergelijke Ad-programma’s, welke deels door mbo-instellingen
worden verzorgd, een plek te bieden in de subsidieregeling. Om de aansluiting met
het hoger beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt te versterken wordt met deze wijziging
de mogelijkheid gecreëerd om de kosten voor het ontwikkelen van een Ad-programma als
onderdeel van de pps op te voeren in de aanvraag.
6. Aanvraagprocedure
Zoals hierboven aangegeven is het doel om de regeling regionaal investeringsfonds
mbo een meer innovatief karakter te geven. Dit vraagt om een flexibeler vormgeving
van de aanvraagprocedure. Daarom worden de onderstaande wijzigingen in de aanvraagprocedure
ingevoerd.
a. Aanvraagperiode
Op grond van de regeling zoals die nu luidt zit tussen de aanvraagperiodes telkens
een jaar. Deze periode wordt door aanvragers als lang ervaren, gelet op het feit dat
het voor bijvoorbeeld bedrijven en overheden te lang duurt om bijvoorbeeld cofinanciering
vast te houden. Dit leidt er in sommige gevallen toe dat pps’en waaraan nog geen subsidie
op grond van deze regeling is verstrekt het risico lopen uit elkaar te vallen. Om
dit risico tegen te gaan wordt het met deze wijziging mogelijk gemaakt om tweemaal
per jaar aanvragen in te dienen. Hiermee wordt de tussenperiode verkort en kunnen
aanvragen tevens ingediend worden op het moment dat de pps daar klaar voor is. De
beschikbare subsidie voor het kalenderjaar zal worden verdeeld over de twee aanvraagperiodes,
waarbij wordt geregeld dat overgebleven middelen uit de eerste periode van dat jaar
worden doorgeschoven naar de tweede aanvraagperiode. Jaarlijks zal in de Staatscourant
de hoogte van het subsidieplafond per aanvraagperiode bekend worden gemaakt.
b. Herstelmogelijkheid
Tevens is gebleken dat het wenselijk is om aanvragen die beperkte tekortkomingen vertonen,
op maximaal een criterium, de mogelijkheid te geven om binnen enkele weken aanvullingen
in te dienen. Zodat de aanvraag alsnog toegekend kan worden indien het betreffende
criterium met de aanvulling dan wel voldoende wordt beoordeeld. Op die manier hoeft
een aanvrager niet te wachten tot de eerstvolgende aanvraagperiode. Voorwaarde is
wel dat het subsidieplafond voor die aanvraagperiode nog niet is bereikt.
7. Internetconsultatie
Van 6 oktober tot en met 3 november 2015 is deze wijzigingsregeling gedurende een
periode van vier weken opengesteld voor internetconsultatie. De in totaal tien binnengekomen
reacties zijn afkomstig van verschillende mbo-instellingen, een gemeente, enkele adviesbureaus,
de MBO Raad en een branche-organisatie. De internetconsultatie betrof vijf vragen
waarop is gereageerd. Hieronder wordt nader ingegaan op de reacties. De reacties hebben
geleid tot enkele wijzigingen in de regeling zelf, het algemeen deel en het artikelsgewijze
deel van de nota van toelichting.
Over het algemeen geven respondenten aan dat de voorgestelde wijzigingen bijdragen
aan het (nog beter) bereiken van de doelstellingen van de regeling. Bijna alle respondenten
zijn positief en vinden dat de voorgestelde wijzigingen ertoe bijdragen dat scholen
en bedrijven meer ruimte krijgen om te komen tot goede samenwerking gericht op innovatie.
De wijzigingsregeling beoogt de regeling zoals gesteld een meer innovatief en ontwikkelingsgericht
karakter te geven. Om deze reden wordt voorgesteld om o.a. de aanvraagprocedure anders
vorm te geven, met twee aanvraagperiodes per jaar en om de vereisten voor het activiteitenplan
aan te passen. De reacties van alle respondenten zijn op beide punten zeer positief.
Men is positief over de mogelijkheid om op twee momenten te kunnen aanvragen omdat
dit de ruimte geeft om de aanvraag aan te laten sluiten op de eigen planning. Daarnaast
heeft dit tot gevolg dat er bij afwijzing minder wachttijd is tot een volgend aanvraagmoment.
Een globaler activiteitenplan doet volgens respondenten recht aan de dynamiek van
het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Beide aspecten maken de regeling dan ook
flexibeler en komen tegemoet aan de behoefte van (aspirant) aanvragers.
Ten aanzien van de wijzigingen die worden voorgesteld voor het onderdeel doelmatiger
organiseren van het opleidingsaanbod wordt er wisselend gereageerd. Een aantal respondenten
verwacht weinig animo voor een subsidieaanvraag voor dit deel, en ziet dan ook geen
voordelen van de wijzigingen. Men ziet doelmatigheid meer als onderdeel van de regiovisie
van de pps. Wel wordt door sommige respondenten positief gereageerd op de mogelijkheid
om dat een reeds toegekende pps op een later moment alsnog een aanvraag in kan dienen
voor een subsidie voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod.
Een andere wijzing betreft de mogelijkheid voor mbo-instellingen om te kunnen bijdragen
aan de cofinanciering. Een groot aantal van de respondenten geeft aan dit een goede
wijziging te vinden. Dit zal er voor zorgen dat de mbo-instelling een meer gelijkwaardige
partner kan zijn in het samenwerkingsverband. Wel geven sommige respondenten aan dat
ze de beperking dat het alleen in geld mag en niet in natura, te beperkend vinden
omdat de meeste kosten zitten in uren van personeel. Daarnaast geeft men aan dat het
lastig valt aan te tonen dat deze cofinanciering niet dient ter vervanging van de
cofinanciering van regionale overheden zoals in eerste instantie werd voorgesteld.
Naar aanleiding van de internetconsultatie en andere gesprekken is besloten deze laatste
voorwaarde voor cofinanciering door een mbo-instelling te laten vervallen. De beoordelingscommissie
kijkt immers altijd naar de cofinanciering als geheel en zal daarbij ook een oordeel
geven of de verdeling ervan over de partners passend is bij de aanvraag. Wel wordt
vastgehouden aan de wijziging dat een mbo-instelling enkel kan cofinancieren in geld.
Overigens zal dit gelden voor aanvragen die nog moeten worden ingediend en niet voor
reeds toegekende pps’en.
Vanuit het oogpunt van het versterken van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt
hebben de Ad-programma’s een plek gekregen in de regeling. Op de vraag of de respondenten
van mening zijn dat dit een goede zaak is, reageren de respondenten positief of zonder
mening. Dit onderdeel van de regeling kan als een stimulans werken om de Ad-programma’s
in samenspraak met het beroepenveld vorm te geven en de samenwerking tussen mbo en
hbo te bevorderen. Wel werd opgemerkt dat de Ad-programma’s onder verantwoordelijkheid
van het hbo worden verzorgd. De tekst in de toelichting wekte verwarring op dit punt
en is hierop aangepast.
Artikelsgewijs
Onderdeel A
Ter bevordering van de afstemming in de regio bij de totstandkoming van de aanvragen
zullen de registraties van voorgenomen aanvragen op de website van de Dienst Uitvoering
Onderwijs worden gepresenteerd. Door deze openbaarmaking op internet kunnen onder
andere bedrijven, onderwijsinstellingen en sectoren voorgenomen aanvragen inzien en
in contact treden met de initiatiefnemers, bijvoorbeeld om de samenwerking te zoeken,
te leren van elkaars ervaringen, of andere initiatieven op elkaar af te stemmen. Daarnaast
biedt registratie van voorgenomen aanvragen de mogelijkheid om ondersteuning te ontvangen
van het Platform Bèta Techniek.
Onderdelen B, L en O
Op dit moment is voorzien in één aanvraagperiode per kalenderjaar. Door de wijziging
in het eerste lid van onderdeel L wordt de mogelijkheid geopend om aanvragen in te
dienen in twee periodes per kalenderjaar. Door de wijziging in onderdeel B is de mogelijkheid
geopend het subsidieplafond per aanvraagperiode per kalenderjaar vast te stellen in
de Staatscourant. Daarbij is geregeld dat indien het subsidieplafond voor de eerste
aanvraagperiode van een kalenderjaar niet wordt uitgeput, het resterende bedrag wordt
toegevoegd aan het subsidieplafond van de tweede aanvraagperiode van hetzelfde kalenderjaar.
Onderdeel C
Artikel 8 wordt op drie punten aangepast. Het eerste lid van onderdeel C bevat een
wijziging van de kosten waarvoor geen subsidie wordt verstrekt. Hierdoor ontstaat
de mogelijkheid om ook afschrijvingskosten, gedurende de projectperiode, voor nieuwbouw
en verbouw voor de locatie van de pps mee te nemen in de aanvraag. Zie verder de wijziging
bij onderdeel I.
Op grond van het tweede lid van dit onderdeel wordt een vijfde lid aan artikel 8 toegevoegd
op grond waarvan de mogelijkheid wordt geopend dat de pps mede als uitkomst kan hebben
dat er een Ad-programma wordt ontwikkeld, die voor een deel wordt uitgevoerd op de
mbo-instelling. Voorwaarde is dan dat een instelling voor hoger onderwijs deel uitmaakt
van het samenwerkingsverband, aangezien Ad-programma’s onder verantwoordelijkheid
van instellingen voor hoger onderwijs worden aangeboden. Hierbij moet worden opgemerkt
dat de reguliere kosten voor het verzorgen van het onderwijs van Ad-programma’s niet
subsidiabel zijn (net zoals dat bij andere posten het geval is). Subsidie kan alleen
worden aangevraagd voor activiteiten en overige zaken die niet vanuit de reguliere
bekostiging gefinancierd worden, zoals ontwikkelingskosten. Aanpalende voorwaarde
is dat een deel van het onderwijs dat wordt gegeven in het kader van de Ad-programma’s
door de betrokken mbo-instelling(en) verzorgd dient te worden. Ook dient een instelling
voor hoger onderwijs deel uit te maken van het samenwerkingsverband, waarvan ook de
mbo-instelling deel uitmaakt. De instelling voor hoger onderwijs levert een bijdrage
aan de ontwikkeling van het Ad-programma en draagt tevens bij aan de cofinanciering
van de pps.
Onderdeel D
Op grond van onderdeel D wordt het mogelijk gemaakt dat een school voor praktijkonderwijs
of een school voor voortgezet speciaal onderwijs deel uit kan maken van het samenwerkingsverband.
Dit kan van belang zijn voor aanvragen waar ook een entreeopleiding onderdeel van
uitmaakt.
Onderdeel E
Op grond van de wijzigingen in de eerste twee leden wordt het mogelijk gemaakt dat
ook een onderwijsinstelling bijdraagt aan de cofinanciering van de pps voor het deel
dat gefinancierd kan worden door andere partijen dan de arbeidsorganisaties. De onderwijsinstelling
die vanuit de rijksbijdrage een bijdrage levert in de cofinanciering dient de handreikingen
inzake investeren van publieke middelen in private activiteiten in acht te nemen.
Het betreft hier met name de ‘Notitie Helderheid in de bekostiging van het beroepsonderwijs
en de volwasseneneducatie 2004’ (Gele Katern 2004, nr. 18/19, p26 ev.) en de ‘Handreiking
voor de inrichting van onderwijskundige publiek-private arrangementen’ (brief aan
de schoolbesturen van 25 maart 2011, kenmerk 285339). Ook wordt bepaald dat de cofinanciering
van de onderwijsinstelling enkel mogelijk is in geld en niet in natura. Het beoordelingskader
is op dit punt aangescherpt in die zin dat indien er door de onderwijsinstelling kosten
in de vorm van uren van personeel worden opgevoerd in de meerjarenbegroting, deze
dient aan te tonen dat hierbij sprake is van additionele, niet regulier bekostigde
activiteiten. Voor de duidelijkheid is het vierde lid waarin wordt geregeld dat reguliere
kosten van arbeidsorganisaties voor de begeleiding van de deelnemers gedurende de
beroepspraktijkvorming niet vallen onder cofinanciering, opnieuw geformuleerd.
Het derde lid bevat een verduidelijking van het vijfde lid onderdeel a.
Onderdeel G
Op grond van deze wijziging wordt als extra voorwaarde aan het regionaal visiedocument
gesteld dat de aanvrager onderbouwt dat de aanvraag aansluit bij het beleid inzake
macrodoelmatigheid (conform de beleidsregel Macrodoelmatig mbo) en bijdraagt aan een
doelmatig opleidingenaanbod.
Onderdeel H
Deze wijziging houdt verband met het feit dat het activiteitenplan alleen nog voor
het eerste subsidiejaar een gedetailleerd activiteitenplan dient te bevatten. Voor
de overige jaren wordt een beschrijving gegeven van de te bereiken mijlpalen en een
omschrijving van de activiteiten die worden verricht om de mijlpalen te bereiken.
In de voortgangsrapportage (artikel 25, tweede lid) beschrijft het samenwerkingsverband
vervolgens in hoeverre de mijlpalen zijn bereikt en op welke wijze de nog niet behaalde
mijlpalen alsnog worden bereikt.
Onderdeel I en C, eerste lid
Door de wijziging van artikel 14, vierde lid, wordt het mogelijk dat afschrijvingskosten
voor nieuwbouw of verbouw onderdeel uit kunnen maken van de subsidiabele kosten van
een pps. Hiervoor geldt als voorwaarde dat deze kosten worden afgeschreven conform
de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Alleen de afschrijvingskosten gedurende de
subsidieperiode kunnen worden opgevoerd als subsidiabele kosten.
Onderdeel J
Het eerste lid bevat een correctie van een foute verwijzing. Door de wijziging in
het tweede lid wordt de mogelijkheid geboden aan onderwijsinstellingen waarvan reeds
eerder een aanvraag voor een pps is gehonoreerd in een eerdere subsidieperiode om
alsnog een aanvraag in te dienen voor subsidie voor het doelmatiger organiseren van
het opleidingenaanbod. Bij het indienen van een dergelijke aanvraag dient naast een
apart plan van aanpak, een meerjarenbegroting, een samenwerkingsovereenkomst ook het
bij de pps behorende regionaal visiedocument te worden aangepast. De wijziging voor
de aanvraag vloeit voort uit het nieuwe vijfde lid van artikel 16.
Onderdeel K
Door deze wijziging wordt de mogelijkheid geopend voor andere partijen in het samenwerkingsverband
van de pps om bij te dragen aan de cofinanciering van het voorstel voor doelmatiger
organiseren.
In het tweede lid wordt bepaald dat het maximale subsidiebedrag voor het doelmatiger
organiseren van het opleidingenaanbod wordt verhoogd van € 200.000,– naar maximaal
€ 500.000,–.
Onderdeel L
In het derde lid wordt bepaald dat door middel van het aanvraagformulier een maximum
aantal pagina’s kan worden voorgeschreven voor de aanvraag. Met als doel het aantal
pagina’s te beperken en het overzichtelijker te maken voor de beoordelingscommissie.
Onderdeel M
Met de wijziging in onderdeel M wordt het mogelijk gemaakt dat de aanvrager bij tekortkoming
op één criterium de aanvraag op dit onderdeel aanvult. Voorwaarde is daarbij wel dat
het subsidieplafond met de tot dan toe positief beoordeelde aanvragen, nog niet is
bereikt. In de wijziging van het artikellid wordt gesproken over ‘bijna voldoende’.
Daarmee wordt aangesloten bij de gebruikelijke terminologie, waarmee het oordeel over
het examen van een kandidaat wordt uitgedrukt. ‘Bijna voldoende’ staat in dat geval
voor het cijfer 5 (zie bijvoorbeeld het Examen-en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen
WEB). De aanvrager wordt hierover zo snel mogelijk na de presentatie aan de beoordelingscommissie
geïnformeerd en dient de aanvullingen binnen ten hoogste tien werkdagen aan te leveren
bij DUO. De commissie beoordeelt daarna of de aanvraag met deze aanvulling alsnog
tot een voldoende oordeel leidt op dit onderdeel. In dat geval wordt de beslistermijn
van de minister verlengd met ten hoogste vier weken (onderdeel P, derde lid).
Onderdeel N
De wijziging van onderdeel N maakt het mogelijk dat de beoordelingscommissie tevens
aanvragen voor het doelmatiger organiseren van het opleidingenaanbod waarvan reeds
eerder een aanvraag voor een pps is gehonoreerd in een eerdere subsidieperiode, eigenstandig
kan beoordelen. Deze aanvragen worden niet meegenomen in de ranking zoals bedoeld
in artikel 22, maar toegekend wanneer aan alle criteria van artikel 21 is voldaan.
Onderdeel O
Op grond van onderdeel O wijzigt de wijze waarop de aanvragen worden gerangschikt.
In het eerste lid wordt geregeld dat ingediende aanvragen per aanvraagperiode worden
gerangschikt. Aanvragen die initieel onvoldoende scoren op maximaal een van de criteria
en in de gelegenheid worden gesteld dit criterium aan te vullen op korte termijn (onderdeel
M), worden vervolgens afzonderlijk gerangschikt. En deze aanvragen kunnen nooit hoger
in de rangschikking eindigen dan de aanvragen die in dezelfde aanvraagperiode in eerste
instantie al voldoende waren op alle criteria.
Onderdeel P
Op grond van het artikel 23, vijfde lid, zoals dat nu luidt kan een aanvrager maximaal
twee keer een aanvraag indienen voor een pps. Op grond van deze wijziging in onderdeel
P, vierde lid, wordt geregeld dat een aanvrager die op grond van de ranking wordt
afgewezen maar wel voldoende scoort op grond van één van de beoordelingscriteria,
nog steeds tweemaal een aanvraag mag indienen voor deze pps.
Ook wordt door het vijfde lid van onderdeel P aan artikel 23 een nieuw zesde lid toegevoegd.
Hierin wordt geregeld dat indien een aanvraag voor het doelmatiger organiseren van
het opleidingenaanbod van een bestaande pps, positief wordt beoordeeld voor elk van
de criteria van artikel 21, eerste lid, deze wordt toegekend en geen onderdeel uitmaakt
van de ‘ranking’ van de aanvragen voor een pps.
Onderdeel Q
Op grond van deze wijziging wordt geregeld dat een pps meewerkt aan een analyse naar
de voortgang van de pps, dit indien uit de voortgangsrapportage blijkt dat de ontwikkeling
van de pps achterblijft bij de opgestelde mijlpalen in het plan van aanpak.
Onderdeel R
Op grond van dit onderdeel worden twee wijzigingen aangebracht in het beoordelingskader
voor de publiek private samenwerking.
In de eerste plaats wordt als aanvullende voorwaarde gesteld voor criterium 1, ‘verbetering
van de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt’, dat het plan dat
wordt ingediend macro-doelmatig is ten opzichte van het onderwijs in de regio. Op
die manier wordt onnodige overlap vermeden.
Ten tweede wordt een wijziging aangebracht in criterium 3. Op grond van deze wijziging
wordt geregeld dat het activiteitenplan voor het eerste subsidiejaar een gedetailleerde
beschrijving bevat van de te verrichten activiteiten. Voor de volgende jaren kan worden
volstaan met een meer globale beschrijving.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker