Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 26 november 2015, kenmerk 871639-144249-MEVA, houdende vaststelling van wijze waarop de bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen bij instellingen op het terrein van de zorg en de jeugdhulp worden vastgesteld (Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gehoord de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 2.7 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, artikel 15 van de Wet toelating zorginstellingen en artikel 8.3.1 van de Jeugdwet;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

wet:

de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector;

bijlage:

de bijlage bij deze regeling;

rechtspersonen of instellingen voor zorg of jeugdhulp:

de rechtspersonen of instellingen, bedoeld in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport’, onder de nummers 1 tot en met 3, 7 en 8.

Artikel 2. Indeling in klassen

  • 1. Het hoogste toezichthoudende orgaan van een rechtspersoon of instelling voor zorg of jeugdhulp deelt de rechtspersoon of instelling met inachtneming van de bijlage in een klasse in.

  • 2. Het toezichthoudende orgaan, bedoeld in het eerste lid, legt de onderbouwing van de totaalscore die volgt uit de toepassing van de bijlage, alsmede de daaruit volgende klassenindeling, schriftelijk vast.

  • 3. De verantwoordelijke vermeldt in het financieel verslaggevingsdocument de totaalscore alsmede de daaruit volgende klassenindeling, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3. Bezoldigingsmaxima

De bezoldiging voor een topfunctionaris bij een rechtspersoon of instelling voor zorg of jeugdhulp bedraagt voor de klasse waarin de desbetreffende rechtspersoon of instelling is ingedeeld, niet meer dan het in onderstaande tabel opgenomen bedrag.

Klasse

Bezoldigingsmaximum

I

€ 98.000

II

€ 120.000

III

€ 145.000

IV

€ 165.000

V

€ 179.000

Artikel 4. Indeling in een andere klasse

Een rechtspersoon of instelling voor zorg of jeugdhulp dient een aanvraag als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, van de wet om in een andere klasse te worden ingedeeld schriftelijk in bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voorziet deze van:

  • a. een deugdelijke motivering;

  • b. een verklaring van het hoogste toezichthoudende orgaan van de rechtspersoon of instelling, waaruit zijn instemming met de aanvraag blijkt.

Artikel 5. Wijziging Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector

De Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In de omschrijving van ‘rechtspersonen of instellingen in de zorg- en welzijnssector’ wordt ‘onder de nummers 1 tot en met 5, 9 en 11’ vervangen door: onder de nummers 1 tot en met 3, 7 en 8.

B

In de bijlage wordt na de alinea die aanvangt met ‘De klasse’ en eindigt met ‘omvang’ de volgende alinea ingevoegd:

Indien een rechtspersoon of instelling die zorg of jeugdhulp verleent organisatorisch is verbonden met een of meer andere rechtspersonen of instellingen die zorg of jeugdhulp verlenen, mag voor iedere rechtspersoon of instelling binnen de organisatie die zorg of jeugdhulp verleent een klassenindeling worden toegepast die zou gelden indien alle tot die organisatie behorende, in de zorg of jeugdhulp werkzame rechtspersonen of instellingen gezamenlijk als één rechtspersoon of instelling zouden worden aangemerkt.

Artikel 6. Intrekking van regelingen

1. De Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 25 november 2014, kenmerk 688563-129348-MEVA, houdende wijziging van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector in verband met de vaststelling van de bezoldigingsmaxima voor het kalenderjaar 2015 (Stcrt. 2014, 34258) wordt ingetrokken.

2. De Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector wordt ingetrokken.

Artikel 7. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel 5, in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 2. Artikel 5 treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

  • 3. Artikel 5, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 2015.

  • 4. Artikel 5, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 januari 2014.

Artikel 8. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp.

Deze regeling zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 2

1. Herleiding punten naar klassen

Het toegestane bezoldigingsmaximum wordt vastgesteld op basis van de karakteristieken van een rechtspersoon of instelling (of een groep van rechtspersonen of instellingen) waaraan de topfunctionaris leiding geeft. Het uitgangspunt is dat voor grotere, complexere rechtspersonen of instellingen een zwaarder functieprofiel vereist is dan voor kleinere, eenvoudige rechtspersonen of instellingen. Bij een hogere functiezwaarte is een hogere bezoldiging passend.

Een rechtspersoon of instelling in de zorg of jeugdhulp stelt aan de hand van deze bijlage het totaal aantal bij die rechtspersoon of instelling behorende punten vast door het aantal punten dat de rechtspersoon of de instelling ingevolge de paragrafen 2.1, 2.2, 2.3 en 3 van deze bijlage scoort bij elkaar op te tellen. Het totaal aantal punten wordt volgens de volgende tabel herleid tot de in artikel 3 van deze regeling bedoelde klasse:

Totaal aantal punten

Klasse

6–7

I

8

II

9

III

10–11

IV

12–15

V

Indien een rechtspersoon of instelling die zorg of jeugdhulp verleent organisatorisch is verbonden met een of meer andere rechtspersonen of instellingen die zorg of jeugdhulp verlenen, mag voor iedere rechtspersoon of instelling binnen de organisatie die zorg of jeugdhulp verleent een klassenindeling worden toegepast die zou gelden indien alle tot die organisatie behorende, in de zorg of jeugdhulp werkzame rechtspersonen of instellingen gezamenlijk als één rechtspersoon of instelling zouden worden aangemerkt.

De karakteristieken van een rechtspersoon of instelling worden beoordeeld op basis van de situatie in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de beoordeling plaatsvindt.

2. Complexiteit

2.1 Kennisintensiteit

Uitgangspunt is dat de complexiteit van de werkzaamheden van de topfunctionarissen toeneemt en derhalve dat de maximumbezoldiging hoger mag zijn naarmate het primaire proces1 binnen de rechtspersoon of instelling ingewikkelder is en een hoger opleidingsniveau van het personeel vergt.

Dientengevolge mogen de in de linkerkolom van de hiernavolgende tabel genoemde rechtspersonen of instellingen de daarachter genoemde punten scoren.

Soort rechtspersoon of instelling

Aantal punten

Academisch of topklinisch ziekenhuis, integraal kankercentrum

5

Algemeen of categoraal ziekenhuis

5

Revalidatiekliniek

5

Zelfstandig behandelcentrum

4

Instelling voor geestelijke gezondheidszorg

4

Keten van eerstelijnsorganisaties

4

Instelling voor huisartsenzorg

4

Huisartsenpost1

4

Instelling voor mondzorg

4

Instelling die farmaceutische zorg verleent

4

Instelling voor erfelijkheidsadvisering

4

Audiologisch centrum

4

Instelling voor bloedvoorziening

4

Verpleeg- of verzorgingshuis

3

Instelling voor gehandicaptenzorg

3

Instelling/rechtspersoon voor jeugdhulp

3

Trombosedienst

3

Instelling voor verloskundige zorg

3

Instelling voor paramedische zorg

3

Instelling die medische hulpmiddelen verstrekt

3

Instelling voor ziekenvervoer

3

Instelling voor kraamzorg

2

Instelling voor thuiszorg

2

Instelling voor ADL-assistentie

2

Instelling die verpleegartikelen uitleent

2

X Noot
1

Onder huisartsenpost wordt verstaan het organisatorisch verband waar de huisartsen uit de regio de avond-, nacht- en weekenddiensten verrichten.

Voor rechtspersonen of instellingen die niet in bovenstaande tabel zijn opgenomen, geldt het volgende. Rechtspersonen of instellingen waar voor het primaire proces vooral navolgende werkzaamheden en opleiding nodig zijn, mogen het daarachter genoemde aantal punten scoren:

  • het toepassen van vakkennis in een concrete situatie, met middelen en aanwijzingen van anderen (opleidingsniveau: middelbaar beroepsonderwijs): 2 punten;

  • kennis van de theoretische grondslagen en de praktische uitwerking hiervan binnen een breed werkveld; in staat tot verantwoord onderzoek; inzicht in mogelijke problemen met relevante vakgebieden en de omgeving (opleidingsniveau: hoger beroepsonderwijs): 3 punten;

  • kennis van de wetenschappelijke grondslagen en de praktische uitwerking hiervan binnen een vakgebied; kennis van de samenhang met aanpalende vakgebieden; in staat tot het ontwikkelen van afgeleide of nieuwe theorieën dan wel benaderingswijzen en tot het uitvoeren van wetenschappelijke onderzoeken (opleidingsniveau: academisch onderwijs): 4 punten;

  • kennis van de wetenschappelijke grondslagen en de praktische uitwerking hiervan binnen een vakgebied; diepgaande kennis van de samenhang met relevante vakgebieden èn de omgeving; het ontwikkelen van afgeleide of nieuwe theorieën dan wel benaderingswijzen en het uitvoeren van wetenschappelijke onderzoeken; de rechtspersoon of instelling past de kennis vanuit meerdere medische disciplines toe (opleidingsniveau: academisch onderwijs): 5 punten.

Indien op een rechtspersoon of instelling meerdere rijen uit de tabel van toepassing zijn en/of indien een rechtspersoon of instelling meerdere primaire processen kent (die niet in de tabel zijn opgenomen), mogen de punten niet bij elkaar worden opgeteld. Hetzelfde geldt uiteraard indien op een rechtspersoon of instelling één rij uit de tabel van toepassing is en deze daarnaast nog één of meerdere primaire processen kent en vice versa. In dergelijke gevallen mag het puntenaantal worden gescoord dat hoort bij de rij of het primaire proces dat het hoogste aantal punten oplevert, mits de zorg, bedoeld in die rij, of dat primaire proces ten minste 20% van de totale omzet uitmaakt.

2.2 Aantal taken

Uitgangspunt is dat de complexiteit van de werkzaamheden van de topfunctionarissen toeneemt als een rechtspersoon of instelling niet alleen zorg verleent, maar ook geneeskundige vervolgopleidingen verzorgt waarvoor hij of zij een vergoeding ontvangt in het kader van de beschikbaarheidbijdrage als bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) en het daarop gebaseerde Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG.

Dientengevolge mogen rechtspersonen of instellingen die de in de linkerkolom van onderstaande tabel genoemde werkzaamheden verrichten de daarachter genoemde punten scoren.

Werkzaamheden instelling of rechtspersoon

Punten

zorg/jeugdhulp

1

zorg/jeugdhulp en geneeskundige vervolgopleidingen als bedoeld bij en krachtens artikel 56a WMG

2

2.3 Aantal relevante financieringsbronnen in relatie tot omzet uit die bronnen

Uitgangspunt is dat de complexiteit van de werkzaamheden van de topfunctionarissen toeneemt naarmate het aantal financieringsbronnen toeneemt. Meerdere financieringsbronnen betekent immers doorgaans ook meerdere andere partijen waarmee onderhandeld of gesproken moet worden en meerdere declaratie- en verantwoordingswijzen. Voorwaarde is wel dat de financieringsbron een substantiële omvang moet hebben.

Onder ‘financieringsbron’ wordt verstaan:

  • financiering door zorgverzekeraars voor op grond van zorgverzekeringen als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw) verleende zorg of diensten;

  • financiering voor het verlenen van op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) verzekerde zorg of diensten alsmede voor zorg als bedoeld in de Subsidieregeling eerstelijns verblijf 2016, de Tijdelijke subsidieregeling extramurale behandeling of de Subsidieregeling ADL-assistentie (deze subsidieregelingen vinden hun basis in de Wlz);

  • financiering door gemeenten voor jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet;

  • financiering door gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning of andere bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bedoelde producten of diensten.

Overige financieringsbronnen, zoals bijvoorbeeld een beschikbaarheidbijdrage als bedoeld in de WMG, een subsidie op grond van de op de Wlz gebaseerde Subsidieregelingen ‘voorzetting zorginfrastructuur 2015–2017’ en ‘overgang kapitaallasten 2015–2017’ of een subsidie op grond van de Kaderwet VWS-subsidies tellen derhalve niet mee.

Voor de bepaling van het aantal punten is een financieringsbron pas relevant als daarmee ten minste 10% van de opbrengsten wordt gegenereerd. Voor rechtspersonen of instellingen met een opbrengsten minder dan € 10 mln. is het aantal financieringsbronnen niet relevant.

Onder het begrip ‘opbrengsten’ wordt verstaan: de som van de bedrijfsopbrengsten in het kader van de Zvw, Wlz, Jeugdwet en Wmo van het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de beoordeling plaatsvindt2. Dit begrip verschilt hiermee van het begrip ‘omzet’ in paragraaf 3.

Een en ander leidt tot de volgende puntentelling:

Totaal opbrengsten financieringsbronnen (€)

Aantal relevante financieringsbronnen

(Zvw, Wlz, Jeugdwet, Wmo)

Punten

<10 miljoen

1–4

2

≥ 10 miljoen

1–2

2

3–4

3

3. Omzet

Uitgangspunt is dat de functie van topfunctionaris zwaarder wordt en dat derhalve de maximumbezoldiging mag toenemen naarmate de omzet van de rechtspersoon of instelling hoger is. Een hogere omzet impliceert het hebben van een grotere verantwoordelijkheid en de aansturing van meer medewerkers.

Dientengevolge mogen rechtspersonen en instellingen die de in de linkerkolom van onderstaande tabel genoemde omzet halen de daarachter genoemde punten scoren.

Omzet in euro's

Punten

minder dan 10 mln.

1

10 tot 50 mln.

2

50 tot 150 mln.

3

150 tot 300 mln.

4

300 mln. of meer

5

Onder ‘omzet’ wordt verstaan de som van de bedrijfsopbrengsten in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de beoordeling plaatsvindt.

In rechtspersonen of instellingen waar vrijgevestigde medisch-specialisten werken, kan de omzet over het voorafgaande kalenderjaar een onvolledig beeld geven van de werkelijke omzet omdat de omzet van de vrijgevestigde medisch-specialisten niet is meegerekend. Voor deze rechtspersonen of instellingen mag daarom de omzet van de vrijgevestigden worden opgeteld bij de omzet over het voorafgaande kalenderjaar, voor zover althans die omzet daar niet al in begrepen is. Om dezelfde reden kan bij huisartsenposten per aangesloten fte huisarts € 15.000 bij de omzet van een huisartsenpost worden opgeteld.

TOELICHTING

1. Algemeen

1.1 Inleiding

Op 1 januari 2014 trad de Regeling bezoldingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector in werking. De regeling bevatte bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen in de zin van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) die in rechtspersonen en instellingen voor zorg of jeugdhulp werkten. Voorliggende Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp vervangt die regeling. Besloten is eerstgenoemde regeling geheel te vervangen omdat zij in haar citeertitel en haar andere artikelen ten onrechte de indruk wekt dat zij niet alleen van toepassing is voor topfunctionarissen in de zorgsector, maar ook op die in de welzijnssector. In werkelijkheid was de regeling van toepassing voor topfunctionarissen van rechtspersonen en instellingen voor zorg en jeugdhulp. De nieuwe regeling weerspiegelt dit nu. Daarnaast bevat de nieuwe regeling ten opzichte van haar voorganger een aantal inhoudelijke wijzigingen, die in het hiernavolgende besproken worden.

Allereerst worden, met ingang van 1 januari 2016, de bezoldigingsmaxima die voor topfunctionarissen in de zorg- en jeugdhulp gelden aangepast aan de verlaagde norm die sinds 1 januari 2015 ingevolge de Wet verlaging bezoldigingsmaxima WNT3 (verder ook 'de WNT 2-norm' genoemd). Daarnaast wordt het aantal klassen waarin een rechtspersoon of instelling in de zorg of jeugdhulp kan vallen gereduceerd en wordt de bijlage van de regeling vervangen door een nieuwe, met objectievere criteria. De nieuwe regelgeving volgt op hoofdlijnen het voorstel dat de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in Zorg en Welzijn (NVTZ) mij heeft aangeboden op 14 september 2015. De vertegenwoordiging van de bestuurders in de zorg (NVZD) heeft aangegeven geen voorstel te willen doen voor een nieuwe klassenindeling onder de WNT 2-norm. In de hiernavolgende paragrafen wordt nader op de totstandkoming van de nieuwe indeling ingegaan. De overige, meer technische wijzigingen, worden in het artikelsgewijze deel van deze toelichting belicht.

1.2 Lagere en minder bezoldigingsmaxima

Het doel van de klassenindeling onder de WNT 2-norm is te komen tot een maatschappelijk acceptabele bezoldiging voor bestuurders in de zorg en de jeugdhulp. Indien de WNT 2-norm van toepassing zou zijn, zouden de bezoldigingen in de zorg- en jeugdhulpsector zich naar verwachting naar dit maximum richten. Gezien de diversiteit van de zorg- en jeugdhulpinstellingen in Nederland is een differentiatie van bezoldingsmaxima wenselijk.

In de WNT is de maximaal toegestane bezoldiging van topfunctionarissen voor het jaar 2016 bepaald op € 179.000,–. Vier bezoldigingsklassen in de vorige klassenindeling overstegen dit nieuwe maximum. Het jaar 2015 is benut om met betrokken veldpartijen op een zorgvuldige wijze te komen tot een evenwichtige indeling in klassen met maxima onder de nieuwe bezoldigingsnorm.

In de nieuwe klassenindeling is gekozen voor vijf bezoldigingsklassen. In de eerdere indeling was er sprake van tien klassen. Het is niet wenselijk om de gehele klassenindeling conform de verlaging van de WNT 1-norm naar de WNT 2-norm te verlagen met 23%: dit zou de laagste klassen op een niveau zetten dat lager is dan de hogere CAO-schalen in de zorg. De NVTZ heeft om die reden voorgesteld om de hogere CAO-schalen van de zorg en jeughulp als basis van de nieuwe klassenindeling te gebruiken. Omdat de ruimte tussen de bovenkant van het loongebouw en de WNT 2-norm beperkt is, is het aantal klassen beperkt tot vijf.

1.3 Nieuwe wijze van puntentoekenning om te bepalen welk maximum geldt

De nieuwe klassenindeling kent een aangepaste systematiek om de klasse te bepalen. De vorige klassenindeling was gebaseerd op de Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ). Het volgen van deze beloningscode was al sinds 2009 verplicht voor leden van de NVTZ en NVZD. Met de komst van de WNT heb ik op basis van de BBZ de Regeling bezoldingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector vastgesteld. Binnen het wettelijk kader van de WNT bleken de criteria uit de BBZ waarop een instelling beoordeeld wordt op enkele punten te knellen wat betreft controleerbaarheid en toepasbaarheid. Daarom is in de voorliggende regeling de objectieve controleerbaarheid van de criteria verbeterd. Ook is het aantal criteria teruggebracht om de toepassing van de regeling te vereenvoudigen.

1.4 Overgangsrecht

De nieuwe maxima, de nieuwe klassen en de nieuwe puntenberekening zullen met ingang van 1 januari 2016 gaan gelden. Voor bezoldigingsafspraken die op of na die datum gemaakt worden, gelden zij per direct. Voor topfunctionarissen die reeds voor die datum zijn aangesteld en voor wie de wijziging een verlaging van het toepasselijke bezoldigingsmaximum in zou houden, geldt het in de artikelen 7.3 en 7.3a van de WNT neergelegde overgangsrecht. Dit is voor topfunctionarissen samengevat in een schema op de website 'www.topinkomens.nl'.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

De inhoud van dit artikel is vrijwel gelijk aan die van artikel 1 van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector. Voor een toelichting op de wijziging van de verwijzing naar bijlage 1 van de WNT – waarmee wordt vastgesteld op welke rechtspersonen en instellingen deze regeling van toepassing is – wordt verwezen naar de toelichting op artikel 5, onderdeel A.

Artikel 2

eerste lid

Artikel 2.7, eerste lid, WNT biedt de mogelijkheid om de verschillende in bijlage 1 van de WNT opgenomen rechtspersonen en instellingen in te delen in klassen, waarvoor bezoldigingsmaxima beneden de WNT 2-norm kunnen worden vastgesteld. De koppeling van de maxima aan klassen gebeurt in artikel 3. Artikel 2, eerste lid, bepaalt dat het hoogste toezichthoudende orgaan (meestal de Raad van Toezicht) van een rechtspersoon of instelling waarop deze regeling van toepassing is (zie daarvoor artikel 1) deze rechtspersoon of insteling conform de in de bijlage bij deze regeling opgenomen regels in een klasse indeelt.

tweede lid

De toezichthouder bepaalt jaarlijks welke scores en klassenindeling voor de rechtspersoon of instelling van toepassing zijn. Het tweede lid verplicht de toezichthouder om de onderbouwing van de totaalscore alsmede de daaruit voortvloeiende klassenindeling schriftelijk vast te leggen. Dat hoeft dus niet per se plaats te vinden in het financieel verslaggevingsdocument. De accountant van de rechtspersoon of instelling dient deze onderbouwing te controleren. Het CIBG, dat toezicht houdt op de wijze waarop de rechtspersonen en instellingen voor zorg of jeugdhulp de WNT uitvoeren, kan dit document opvragen voor het uitvoeren van haar toezichts- en handhavingstaak.

derde lid

Op grond van de toevoeging ten opzichte van artikel 2, tweede lid, zoals dat in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector luidde, dient niet alleen de totaalscore die volgt uit de toepassing van de bijlage in het financieel verslaggevingsdocument te worden opgenomen, maar ook de daaruit volgende klassenindeling.

Artikel 3

De tabel bevat de nieuwe klassen en de bijbehorende maxima die vanaf 1 januari 2016 gelden. Het maximum van klasse V is gelijk aan het maximum dat met ingang van 1 januari 2016 op grond van artikel 2.3, eerste lid, WNT geldt (de WNT 2-norm). Aangezien de WNT zelf al regelt dat de door de werkgever verschuldigde, verplichte sociale-verzekeringspremies niet tot de bezoldiging behoren, is dat hier niet meer nogmaals geregeld. Overigens volgt uit de WNT ook al dat werkgeversbijdragen in aanvullend ouderdomspensioen tot de bezoldiging worden gerekend (zie artikel 2 van de Uitvoeringsregeling WNT).

Artikel 4

Met behulp van de bijlage wordt bepaald in welke klasse een rechtspersoon of instelling valt. Een rechtspersoon of instelling kan ingevolge artikel 2.7, derde lid, WNT de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op enig moment verzoeken om in een andere klasse te worden ingedeeld. Uit dat artikellid volgt dat in voorliggende regeling regels over de procedure daaromtrent moeten worden opgenomen. Artikel 4 bevat die regels.

Artikel 5

Onderdeel A

Bij de inwerkingtreding van de Jeugdwet heeft in bijlage 1 van de WNT in het onderdeel over het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

een vernummering plaatsgevonden, die ten onrechte niet in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector is verwerkt. Met voorliggend onderdeel is de regeling hier op aangepast. Deze aanpassing werkt terug tot en met 1 januari 2015 (zie artikel 7, derde lid).

De Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector wordt overigens met ingang van 1 januari 2016 ingetrokken (zie de artikelen 7, eerste lid). Aanpassing van artikel 1 van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector met het oog op het jaar 2015 is desondanks wenselijk. In de financiële verslaggevingsdocumenten over 2015, die in 2016 uitkomen, kan daar rekening mee worden gehouden.

Onderdeel B

In de bijlage bij de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector wordt met het oog op de jaren 2014 en 2015 een nieuwe regel ten behoeve van concerns van rechtspersonen of instellingen voor zorg of jeugdhulp opgenomen. In hoofdstuk 1 van de nieuwe bijlage wordt geregeld dat indien een rechtspersoon of voor zorg of jeugdhulp samen met een of meer andere rechtspersonen of instellingen die dergelijke zorg of hulp verlenen tot een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (ook wel 'concern' genoemd) behoort, voor iedere rechtspersoon die tot die groep behoort en die dergelijke zorg of hulp verleent, de klassenindeling mag worden toegepast die zou gelden indien alle tot die groep behorende rechtspersonen of instellingen die zorg of jeugdhulp verlenen gezamenlijk als één rechtspersoon of instelling zouden worden aangemerkt4. Dit is overigens ook opgenomen in de bijlage die vanaf 2016 geldt. De reden hiervoor is dat in veel concerns bestuurders in meerdere rechtspersonen of instellingen voor zorg of jeugdhulp zitten (personele unies). Vaak is niet duidelijk welke aspecten formeel moeten worden betrokken bij de bepaling van de klasse van de diverse rechtspersonen of instellingen omdat de werkzaamheden van de ene rechtspersoon of instelling doorwerken in de bedrijfsvoering van de andere. Een afzonderlijke indeling voor elke rechtspersoon of instelling in een klasse kan er daardoor aan in de weg staan dat de maximumbezoldiging van een topfunctionaris in overeenstemming is met de functiezwaarte. Met behulp van de nieuwe passage kan voor de hele groep een passend 'intern' loongebouw worden vastgesteld, gebaseerd op het bezoldingsmaximum van de klasse die zou gelden indien alle rechtspersonen en instellingen voor de zorg of jeugdhulp als één rechtspersoon of instelling zouden worden aangemerkt. Deze toevoeging draagt ook bij aan een reductie van de administratieve lasten voor rechtspersonen of instellingen voor zorg en jeugdhulp bij de uitvoering van de WNT. De nieuwe passage kan ook over 2014 gelden, omdat de rechtspersonen en instellingen hem in 2015 al als zodanig hebben toegepast.

Artikel 6. Intrekking regelingen

eerste lid

In de Staatscourant van 28 november 2014 (nr. 34258) werden de bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen in de zorg en jeugdhulp gepubliceerd die in 2015 zouden gaan gelden indien de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT niet op 1 januari 2015 in werking zou treden. Die wet is echter wel op die dag in werking getreden, zodat de nieuwe bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen van rechtspersonen of instellingen voor zorg en jeugdhulp nooit zijn gaan gelden. Daarom wordt de nooit in werking getreden wijzigingsregeling waarin die bezoldigingsmaxima zijn neergelegd, in artikel 6, eerste lid, van voorliggende regeling ingetrokken.

tweede lid

Zie voor een toelichting op de intrekking van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector paragraaf 1.1 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel 7. Inwerkingtreding

De Jeugdwet is met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden. Om die reden werkt artikel 5, onderdeel A, tot en met die datum terug.

De toevoeging over concerns (paragraaf 1 van de bijlage), zoals opgenomen in artikel 5, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 januari 2014. In de praktijk hebben de rechtspersonen en instellingen in de zorg of jeugdhulp namelijk reeds over de jaren 2014 en 2015 gehandeld als zou de toevoeging al in werking zijn.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Met ‘het primaire proces’ wordt bedoeld de zorg of jeugdhulp die de instelling levert en waarvoor zij wordt bekostigd. Gekeken wordt naar de werkzaamheden en het opleidingsniveau van degenen die werkzaam zijn ten behoeve van dat primaire proces. Niet van belang is derhalve het opleidingsniveau van de medewerkers die met de ondersteunende processen bezig zijn (zoals bijvoorbeeld het aannemen van het personeel voor het primaire proces).

X Noot
2

Omdat de Wlz en Jeugdwet in 2014 nog niet van kracht waren, kunnen wat betreft verslagjaar 2014 de opbrengsten uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten respectievelijk de Wet op de Jeugdzorg gebruikt worden.

X Noot
3

Stb. 2014, 588. Het in de WNT geregelde bezoldigingsmaximum bedroeg over de jaren 2013 en 2014 € 230.474. Dit wordt wel de ‘WNT 1-norm’ genoemd. De WNT 2-norm bedroeg in 2015 € 178.000 en is voor het jaar 2016 geïndexeerd tot € 179.000.

X Noot
4

In de desbetreffende tekstpassage in paragraaf 1 van de regeling is hiertoe niet verwezen naar het begrip 'groep' als bedoeld in artikel 24b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge laatstgenoemd artikel kunnen namelijk slechts rechtspersonen en vennootschappen tot een groep behoren. De WNT is (onder meer) van toepassing op op grond van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) toegelaten zorginstellingen. Op grond van de WTZi kunnen ook organisatorische verbanden die geen rechtspersoon of vennootschap zijn, 'instellingen' zijn. Door in bedoelde tekstpassage niet te verwijzen naar het begrip 'groep' als bedoeld in artikel 24b BW, geldt die passage ook voor toegelaten zorginstellingen die geen rechtspersoon of vennootschap zijn, indien zij althans organisatorisch verbonden zijn met andere rechtspersonen of instellingen die zorg of jeugdhulp verlenen.

Naar boven