BIJLAGE BIJ ARTIKEL 2
1. Herleiding punten naar klassen
Het toegestane bezoldigingsmaximum wordt vastgesteld op basis van de karakteristieken
van een rechtspersoon of instelling (of een groep van rechtspersonen of instellingen)
waaraan de topfunctionaris leiding geeft. Het uitgangspunt is dat voor grotere, complexere
rechtspersonen of instellingen een zwaarder functieprofiel vereist is dan voor kleinere,
eenvoudige rechtspersonen of instellingen. Bij een hogere functiezwaarte is een hogere
bezoldiging passend.
Een rechtspersoon of instelling in de zorg of jeugdhulp stelt aan de hand van deze
bijlage het totaal aantal bij die rechtspersoon of instelling behorende punten vast
door het aantal punten dat de rechtspersoon of de instelling ingevolge de paragrafen
2.1, 2.2, 2.3 en 3 van deze bijlage scoort bij elkaar op te tellen. Het totaal aantal
punten wordt volgens de volgende tabel herleid tot de in artikel 3 van deze regeling
bedoelde klasse:
Totaal aantal punten
|
Klasse
|
6–7
|
I
|
8
|
II
|
9
|
III
|
10–11
|
IV
|
12–15
|
V
|
Indien een rechtspersoon of instelling die zorg of jeugdhulp verleent organisatorisch
is verbonden met een of meer andere rechtspersonen of instellingen die zorg of jeugdhulp
verlenen, mag voor iedere rechtspersoon of instelling binnen de organisatie die zorg
of jeugdhulp verleent een klassenindeling worden toegepast die zou gelden indien alle
tot die organisatie behorende, in de zorg of jeugdhulp werkzame rechtspersonen of
instellingen gezamenlijk als één rechtspersoon of instelling zouden worden aangemerkt.
De karakteristieken van een rechtspersoon of instelling worden beoordeeld op basis
van de situatie in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de beoordeling
plaatsvindt.
2. Complexiteit
2.1 Kennisintensiteit
Uitgangspunt is dat de complexiteit van de werkzaamheden van de topfunctionarissen
toeneemt en derhalve dat de maximumbezoldiging hoger mag zijn naarmate het primaire
proces1 binnen de rechtspersoon of instelling ingewikkelder is en een hoger opleidingsniveau
van het personeel vergt.
Dientengevolge mogen de in de linkerkolom van de hiernavolgende tabel genoemde rechtspersonen
of instellingen de daarachter genoemde punten scoren.
Soort rechtspersoon of instelling
|
Aantal punten
|
Academisch of topklinisch ziekenhuis, integraal kankercentrum
|
5
|
Algemeen of categoraal ziekenhuis
|
5
|
Revalidatiekliniek
|
5
|
Zelfstandig behandelcentrum
|
4
|
Instelling voor geestelijke gezondheidszorg
|
4
|
Keten van eerstelijnsorganisaties
|
4
|
Instelling voor huisartsenzorg
|
4
|
Huisartsenpost1
|
4
|
Instelling voor mondzorg
|
4
|
Instelling die farmaceutische zorg verleent
|
4
|
Instelling voor erfelijkheidsadvisering
|
4
|
Audiologisch centrum
|
4
|
Instelling voor bloedvoorziening
|
4
|
Verpleeg- of verzorgingshuis
|
3
|
Instelling voor gehandicaptenzorg
|
3
|
Instelling/rechtspersoon voor jeugdhulp
|
3
|
Trombosedienst
|
3
|
Instelling voor verloskundige zorg
|
3
|
Instelling voor paramedische zorg
|
3
|
Instelling die medische hulpmiddelen verstrekt
|
3
|
Instelling voor ziekenvervoer
|
3
|
Instelling voor kraamzorg
|
2
|
Instelling voor thuiszorg
|
2
|
Instelling voor ADL-assistentie
|
2
|
Instelling die verpleegartikelen uitleent
|
2
|
X Noot
1Onder huisartsenpost wordt verstaan het organisatorisch verband waar de huisartsen
uit de regio de avond-, nacht- en weekenddiensten verrichten.
Voor rechtspersonen of instellingen die niet in bovenstaande tabel zijn opgenomen,
geldt het volgende. Rechtspersonen of instellingen waar voor het primaire proces vooral
navolgende werkzaamheden en opleiding nodig zijn, mogen het daarachter genoemde aantal
punten scoren:
-
− het toepassen van vakkennis in een concrete situatie, met middelen en aanwijzingen
van anderen (opleidingsniveau: middelbaar beroepsonderwijs): 2 punten;
-
− kennis van de theoretische grondslagen en de praktische uitwerking hiervan binnen
een breed werkveld; in staat tot verantwoord onderzoek; inzicht in mogelijke problemen
met relevante vakgebieden en de omgeving (opleidingsniveau: hoger beroepsonderwijs):
3 punten;
-
− kennis van de wetenschappelijke grondslagen en de praktische uitwerking hiervan binnen
een vakgebied; kennis van de samenhang met aanpalende vakgebieden; in staat tot het
ontwikkelen van afgeleide of nieuwe theorieën dan wel benaderingswijzen en tot het
uitvoeren van wetenschappelijke onderzoeken (opleidingsniveau: academisch onderwijs):
4 punten;
-
− kennis van de wetenschappelijke grondslagen en de praktische uitwerking hiervan binnen
een vakgebied; diepgaande kennis van de samenhang met relevante vakgebieden èn de
omgeving; het ontwikkelen van afgeleide of nieuwe theorieën dan wel benaderingswijzen
en het uitvoeren van wetenschappelijke onderzoeken; de rechtspersoon of instelling
past de kennis vanuit meerdere medische disciplines toe (opleidingsniveau: academisch
onderwijs): 5 punten.
Indien op een rechtspersoon of instelling meerdere rijen uit de tabel van toepassing
zijn en/of indien een rechtspersoon of instelling meerdere primaire processen kent
(die niet in de tabel zijn opgenomen), mogen de punten niet bij elkaar worden opgeteld.
Hetzelfde geldt uiteraard indien op een rechtspersoon of instelling één rij uit de
tabel van toepassing is en deze daarnaast nog één of meerdere primaire processen kent
en vice versa. In dergelijke gevallen mag het puntenaantal worden gescoord dat hoort
bij de rij of het primaire proces dat het hoogste aantal punten oplevert, mits de
zorg, bedoeld in die rij, of dat primaire proces ten minste 20% van de totale omzet
uitmaakt.
2.2 Aantal taken
Uitgangspunt is dat de complexiteit van de werkzaamheden van de topfunctionarissen
toeneemt als een rechtspersoon of instelling niet alleen zorg verleent, maar ook geneeskundige
vervolgopleidingen verzorgt waarvoor hij of zij een vergoeding ontvangt in het kader
van de beschikbaarheidbijdrage als bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg
(WMG) en het daarop gebaseerde Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG.
Dientengevolge mogen rechtspersonen of instellingen die de in de linkerkolom van onderstaande
tabel genoemde werkzaamheden verrichten de daarachter genoemde punten scoren.
Werkzaamheden instelling of rechtspersoon
|
Punten
|
zorg/jeugdhulp
|
1
|
zorg/jeugdhulp en geneeskundige vervolgopleidingen als bedoeld bij en krachtens artikel
56a WMG
|
2
|
2.3 Aantal relevante financieringsbronnen in relatie tot omzet uit die bronnen
Uitgangspunt is dat de complexiteit van de werkzaamheden van de topfunctionarissen
toeneemt naarmate het aantal financieringsbronnen toeneemt. Meerdere financieringsbronnen
betekent immers doorgaans ook meerdere andere partijen waarmee onderhandeld of gesproken
moet worden en meerdere declaratie- en verantwoordingswijzen. Voorwaarde is wel dat
de financieringsbron een substantiële omvang moet hebben.
Onder ‘financieringsbron’ wordt verstaan:
-
− financiering door zorgverzekeraars voor op grond van zorgverzekeringen als bedoeld
in de Zorgverzekeringswet (Zvw) verleende zorg of diensten;
-
− financiering voor het verlenen van op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) verzekerde
zorg of diensten alsmede voor zorg als bedoeld in de Subsidieregeling eerstelijns
verblijf 2016, de Tijdelijke subsidieregeling extramurale behandeling of de Subsidieregeling
ADL-assistentie (deze subsidieregelingen vinden hun basis in de Wlz);
-
− financiering door gemeenten voor jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet;
-
− financiering door gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning of andere bij of krachtens
de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bedoelde producten of diensten.
Overige financieringsbronnen, zoals bijvoorbeeld een beschikbaarheidbijdrage als bedoeld
in de WMG, een subsidie op grond van de op de Wlz gebaseerde Subsidieregelingen ‘voorzetting
zorginfrastructuur 2015–2017’ en ‘overgang kapitaallasten 2015–2017’ of een subsidie
op grond van de Kaderwet VWS-subsidies tellen derhalve niet mee.
Voor de bepaling van het aantal punten is een financieringsbron pas relevant als daarmee
ten minste 10% van de opbrengsten wordt gegenereerd. Voor rechtspersonen of instellingen
met een opbrengsten minder dan € 10 mln. is het aantal financieringsbronnen niet relevant.
Onder het begrip ‘opbrengsten’ wordt verstaan: de som van de bedrijfsopbrengsten in
het kader van de Zvw, Wlz, Jeugdwet en Wmo van het kalenderjaar voorafgaande aan het
jaar waarin de beoordeling plaatsvindt2. Dit begrip verschilt hiermee van het begrip ‘omzet’ in paragraaf 3.
Een en ander leidt tot de volgende puntentelling:
Totaal opbrengsten financieringsbronnen (€)
|
Aantal relevante financieringsbronnen
(Zvw, Wlz, Jeugdwet, Wmo)
|
Punten
|
<10 miljoen
|
1–4
|
2
|
≥ 10 miljoen
|
1–2
|
2
|
3–4
|
3
|
3. Omzet
Uitgangspunt is dat de functie van topfunctionaris zwaarder wordt en dat derhalve
de maximumbezoldiging mag toenemen naarmate de omzet van de rechtspersoon of instelling
hoger is. Een hogere omzet impliceert het hebben van een grotere verantwoordelijkheid
en de aansturing van meer medewerkers.
Dientengevolge mogen rechtspersonen en instellingen die de in de linkerkolom van onderstaande
tabel genoemde omzet halen de daarachter genoemde punten scoren.
Omzet in euro's
|
Punten
|
minder dan 10 mln.
|
1
|
10 tot 50 mln.
|
2
|
50 tot 150 mln.
|
3
|
150 tot 300 mln.
|
4
|
300 mln. of meer
|
5
|
Onder ‘omzet’ wordt verstaan de som van de bedrijfsopbrengsten in het kalenderjaar
voorafgaande aan het jaar waarin de beoordeling plaatsvindt.
In rechtspersonen of instellingen waar vrijgevestigde medisch-specialisten werken,
kan de omzet over het voorafgaande kalenderjaar een onvolledig beeld geven van de
werkelijke omzet omdat de omzet van de vrijgevestigde medisch-specialisten niet is
meegerekend. Voor deze rechtspersonen of instellingen mag daarom de omzet van de vrijgevestigden
worden opgeteld bij de omzet over het voorafgaande kalenderjaar, voor zover althans
die omzet daar niet al in begrepen is. Om dezelfde reden kan bij huisartsenposten
per aangesloten fte huisarts € 15.000 bij de omzet van een huisartsenpost worden opgeteld.
TOELICHTING
1. Algemeen
1.1 Inleiding
Op 1 januari 2014 trad de Regeling bezoldingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector
in werking. De regeling bevatte bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen in de zin
van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector
(WNT) die in rechtspersonen en instellingen voor zorg of jeugdhulp werkten. Voorliggende
Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp vervangt die regeling.
Besloten is eerstgenoemde regeling geheel te vervangen omdat zij in haar citeertitel
en haar andere artikelen ten onrechte de indruk wekt dat zij niet alleen van toepassing
is voor topfunctionarissen in de zorgsector, maar ook op die in de welzijnssector.
In werkelijkheid was de regeling van toepassing voor topfunctionarissen van rechtspersonen
en instellingen voor zorg en jeugdhulp. De nieuwe regeling weerspiegelt dit nu. Daarnaast
bevat de nieuwe regeling ten opzichte van haar voorganger een aantal inhoudelijke
wijzigingen, die in het hiernavolgende besproken worden.
Allereerst worden, met ingang van 1 januari 2016, de bezoldigingsmaxima die voor topfunctionarissen
in de zorg- en jeugdhulp gelden aangepast aan de verlaagde norm die sinds 1 januari
2015 ingevolge de Wet verlaging bezoldigingsmaxima WNT3 (verder ook 'de WNT 2-norm' genoemd). Daarnaast wordt het aantal klassen waarin een
rechtspersoon of instelling in de zorg of jeugdhulp kan vallen gereduceerd en wordt
de bijlage van de regeling vervangen door een nieuwe, met objectievere criteria. De
nieuwe regelgeving volgt op hoofdlijnen het voorstel dat de Nederlandse Vereniging
van Toezichthouders in Zorg en Welzijn (NVTZ) mij heeft aangeboden op 14 september
2015. De vertegenwoordiging van de bestuurders in de zorg (NVZD) heeft aangegeven
geen voorstel te willen doen voor een nieuwe klassenindeling onder de WNT 2-norm.
In de hiernavolgende paragrafen wordt nader op de totstandkoming van de nieuwe indeling
ingegaan. De overige, meer technische wijzigingen, worden in het artikelsgewijze deel
van deze toelichting belicht.
1.2 Lagere en minder bezoldigingsmaxima
Het doel van de klassenindeling onder de WNT 2-norm is te komen tot een maatschappelijk
acceptabele bezoldiging voor bestuurders in de zorg en de jeugdhulp. Indien de WNT
2-norm van toepassing zou zijn, zouden de bezoldigingen in de zorg- en jeugdhulpsector
zich naar verwachting naar dit maximum richten. Gezien de diversiteit van de zorg-
en jeugdhulpinstellingen in Nederland is een differentiatie van bezoldingsmaxima wenselijk.
In de WNT is de maximaal toegestane bezoldiging van topfunctionarissen voor het jaar
2016 bepaald op € 179.000,–. Vier bezoldigingsklassen in de vorige klassenindeling
overstegen dit nieuwe maximum. Het jaar 2015 is benut om met betrokken veldpartijen
op een zorgvuldige wijze te komen tot een evenwichtige indeling in klassen met maxima
onder de nieuwe bezoldigingsnorm.
In de nieuwe klassenindeling is gekozen voor vijf bezoldigingsklassen. In de eerdere
indeling was er sprake van tien klassen. Het is niet wenselijk om de gehele klassenindeling
conform de verlaging van de WNT 1-norm naar de WNT 2-norm te verlagen met 23%: dit
zou de laagste klassen op een niveau zetten dat lager is dan de hogere CAO-schalen
in de zorg. De NVTZ heeft om die reden voorgesteld om de hogere CAO-schalen van de
zorg en jeughulp als basis van de nieuwe klassenindeling te gebruiken. Omdat de ruimte
tussen de bovenkant van het loongebouw en de WNT 2-norm beperkt is, is het aantal
klassen beperkt tot vijf.
1.3 Nieuwe wijze van puntentoekenning om te bepalen welk maximum geldt
De nieuwe klassenindeling kent een aangepaste systematiek om de klasse te bepalen.
De vorige klassenindeling was gebaseerd op de Beloningscode Bestuurders in de Zorg
(BBZ). Het volgen van deze beloningscode was al sinds 2009 verplicht voor leden van
de NVTZ en NVZD. Met de komst van de WNT heb ik op basis van de BBZ de Regeling bezoldingsmaxima
topfunctionarissen zorg- en welzijnssector vastgesteld. Binnen het wettelijk kader
van de WNT bleken de criteria uit de BBZ waarop een instelling beoordeeld wordt op
enkele punten te knellen wat betreft controleerbaarheid en toepasbaarheid. Daarom
is in de voorliggende regeling de objectieve controleerbaarheid van de criteria verbeterd.
Ook is het aantal criteria teruggebracht om de toepassing van de regeling te vereenvoudigen.
1.4 Overgangsrecht
De nieuwe maxima, de nieuwe klassen en de nieuwe puntenberekening zullen met ingang
van 1 januari 2016 gaan gelden. Voor bezoldigingsafspraken die op of na die datum
gemaakt worden, gelden zij per direct. Voor topfunctionarissen die reeds voor die
datum zijn aangesteld en voor wie de wijziging een verlaging van het toepasselijke
bezoldigingsmaximum in zou houden, geldt het in de artikelen 7.3 en 7.3a van de WNT
neergelegde overgangsrecht. Dit is voor topfunctionarissen samengevat in een schema
op de website 'www.topinkomens.nl'.
2. Artikelsgewijs
Artikel 1
De inhoud van dit artikel is vrijwel gelijk aan die van artikel 1 van de Regeling
bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector. Voor een toelichting
op de wijziging van de verwijzing naar bijlage 1 van de WNT – waarmee wordt vastgesteld
op welke rechtspersonen en instellingen deze regeling van toepassing is – wordt verwezen
naar de toelichting op artikel 5, onderdeel A.
Artikel 2
eerste lid
Artikel 2.7, eerste lid, WNT biedt de mogelijkheid om de verschillende in bijlage
1 van de WNT opgenomen rechtspersonen en instellingen in te delen in klassen, waarvoor
bezoldigingsmaxima beneden de WNT 2-norm kunnen worden vastgesteld. De koppeling van
de maxima aan klassen gebeurt in artikel 3. Artikel 2, eerste lid, bepaalt dat het
hoogste toezichthoudende orgaan (meestal de Raad van Toezicht) van een rechtspersoon
of instelling waarop deze regeling van toepassing is (zie daarvoor artikel 1) deze
rechtspersoon of insteling conform de in de bijlage bij deze regeling opgenomen regels
in een klasse indeelt.
tweede lid
De toezichthouder bepaalt jaarlijks welke scores en klassenindeling voor de rechtspersoon
of instelling van toepassing zijn. Het tweede lid verplicht de toezichthouder om de
onderbouwing van de totaalscore alsmede de daaruit voortvloeiende klassenindeling
schriftelijk vast te leggen. Dat hoeft dus niet per se plaats te vinden in het financieel
verslaggevingsdocument. De accountant van de rechtspersoon of instelling dient deze
onderbouwing te controleren. Het CIBG, dat toezicht houdt op de wijze waarop de rechtspersonen
en instellingen voor zorg of jeugdhulp de WNT uitvoeren, kan dit document opvragen
voor het uitvoeren van haar toezichts- en handhavingstaak.
derde lid
Op grond van de toevoeging ten opzichte van artikel 2, tweede lid, zoals dat in de
Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector luidde, dient
niet alleen de totaalscore die volgt uit de toepassing van de bijlage in het financieel
verslaggevingsdocument te worden opgenomen, maar ook de daaruit volgende klassenindeling.
Artikel 3
De tabel bevat de nieuwe klassen en de bijbehorende maxima die vanaf 1 januari 2016
gelden. Het maximum van klasse V is gelijk aan het maximum dat met ingang van 1 januari
2016 op grond van artikel 2.3, eerste lid, WNT geldt (de WNT 2-norm). Aangezien de
WNT zelf al regelt dat de door de werkgever verschuldigde, verplichte sociale-verzekeringspremies
niet tot de bezoldiging behoren, is dat hier niet meer nogmaals geregeld. Overigens
volgt uit de WNT ook al dat werkgeversbijdragen in aanvullend ouderdomspensioen tot
de bezoldiging worden gerekend (zie artikel 2 van de Uitvoeringsregeling WNT).
Artikel 4
Met behulp van de bijlage wordt bepaald in welke klasse een rechtspersoon of instelling
valt. Een rechtspersoon of instelling kan ingevolge artikel 2.7, derde lid, WNT de
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op enig moment verzoeken om in een
andere klasse te worden ingedeeld. Uit dat artikellid volgt dat in voorliggende regeling
regels over de procedure daaromtrent moeten worden opgenomen. Artikel 4 bevat die
regels.
Artikel 5
Onderdeel A
Bij de inwerkingtreding van de Jeugdwet heeft in bijlage 1 van de WNT in het onderdeel
over het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
een vernummering plaatsgevonden, die ten onrechte niet in de Regeling bezoldigingsmaxima
topfunctionarissen zorg- en welzijnssector is verwerkt. Met voorliggend onderdeel
is de regeling hier op aangepast. Deze aanpassing werkt terug tot en met 1 januari
2015 (zie artikel 7, derde lid).
De Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector wordt overigens
met ingang van 1 januari 2016 ingetrokken (zie de artikelen 7, eerste lid). Aanpassing
van artikel 1 van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector
met het oog op het jaar 2015 is desondanks wenselijk. In de financiële verslaggevingsdocumenten
over 2015, die in 2016 uitkomen, kan daar rekening mee worden gehouden.
Onderdeel B
In de bijlage bij de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector
wordt met het oog op de jaren 2014 en 2015 een nieuwe regel ten behoeve van concerns
van rechtspersonen of instellingen voor zorg of jeugdhulp opgenomen. In hoofdstuk
1 van de nieuwe bijlage wordt geregeld dat indien een rechtspersoon of voor zorg of
jeugdhulp samen met een of meer andere rechtspersonen of instellingen die dergelijke
zorg of hulp verlenen tot een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek (ook wel 'concern' genoemd) behoort, voor iedere rechtspersoon die tot die
groep behoort en die dergelijke zorg of hulp verleent, de klassenindeling mag worden
toegepast die zou gelden indien alle tot die groep behorende rechtspersonen of instellingen
die zorg of jeugdhulp verlenen gezamenlijk als één rechtspersoon of instelling zouden
worden aangemerkt4. Dit is overigens ook opgenomen in de bijlage die vanaf 2016 geldt. De reden hiervoor
is dat in veel concerns bestuurders in meerdere rechtspersonen of instellingen voor
zorg of jeugdhulp zitten (personele unies). Vaak is niet duidelijk welke aspecten
formeel moeten worden betrokken bij de bepaling van de klasse van de diverse rechtspersonen
of instellingen omdat de werkzaamheden van de ene rechtspersoon of instelling doorwerken
in de bedrijfsvoering van de andere. Een afzonderlijke indeling voor elke rechtspersoon
of instelling in een klasse kan er daardoor aan in de weg staan dat de maximumbezoldiging
van een topfunctionaris in overeenstemming is met de functiezwaarte. Met behulp van
de nieuwe passage kan voor de hele groep een passend 'intern' loongebouw worden vastgesteld,
gebaseerd op het bezoldingsmaximum van de klasse die zou gelden indien alle rechtspersonen
en instellingen voor de zorg of jeugdhulp als één rechtspersoon of instelling zouden
worden aangemerkt. Deze toevoeging draagt ook bij aan een reductie van de administratieve
lasten voor rechtspersonen of instellingen voor zorg en jeugdhulp bij de uitvoering
van de WNT. De nieuwe passage kan ook over 2014 gelden, omdat de rechtspersonen en
instellingen hem in 2015 al als zodanig hebben toegepast.
Artikel 6. Intrekking regelingen
eerste lid
In de Staatscourant van 28 november 2014 (nr. 34258) werden de bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen in de zorg en jeugdhulp gepubliceerd
die in 2015 zouden gaan gelden indien de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT niet
op 1 januari 2015 in werking zou treden. Die wet is echter wel op die dag in werking
getreden, zodat de nieuwe bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen van rechtspersonen
of instellingen voor zorg en jeugdhulp nooit zijn gaan gelden. Daarom wordt de nooit
in werking getreden wijzigingsregeling waarin die bezoldigingsmaxima zijn neergelegd,
in artikel 6, eerste lid, van voorliggende regeling ingetrokken.
tweede lid
Zie voor een toelichting op de intrekking van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen
zorg- en welzijnssector paragraaf 1.1 van het algemene deel van deze toelichting.
Artikel 7. Inwerkingtreding
De Jeugdwet is met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden. Om die reden werkt
artikel 5, onderdeel A, tot en met die datum terug.
De toevoeging over concerns (paragraaf 1 van de bijlage), zoals opgenomen in artikel
5, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 januari 2014. In de praktijk hebben de rechtspersonen
en instellingen in de zorg of jeugdhulp namelijk reeds over de jaren 2014 en 2015
gehandeld als zou de toevoeging al in werking zijn.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers