Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 juli 2015, houdende regels voor de taakuitoefening van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (Besluit taakuitoefening IGZ)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister en voor zover van toepassing de Staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. secretaris-generaal:

secretaris-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of de plaatsvervangend secretaris-generaal;

c. directeur-generaal:

voor het desbetreffende beleidsterrein verantwoordelijke directeur-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

d. inspectie:

Inspectie voor de Gezondheidszorg;

e. inspecteur-generaal:

de inspecteur-generaal van de inspectie;

f. werkplan:

het plan waarin de activiteiten van de inspectie voor de periode van een jaar zijn vastgesteld;

g. jaarbeeld:

jaarlijkse rapportage over de uitvoering van het werkplan en de overige werkzaamheden van de inspectie, de bedrijfsvoering en financiële verantwoording en de bevindingen op basis van de uitgevoerde werkzaamheden.

Artikel 2

De inspecteur-generaal draagt zorg voor een systematische, consistente en toegankelijke werkwijze van de inspectie en waarborgt een verantwoorde taakuitoefening door de inspectie.

Artikel 3

  • 1. Een aanwijzing die betrekking heeft op de inspectie, wordt schriftelijk gegeven door de minister aan de inspecteur-generaal.

  • 2. De minister geeft aan de inspectie geen aanwijzingen ten aanzien van:

    • a. de wijze waarop een onderzoek wordt verricht, en

    • b. de bevindingen, oordelen of adviezen die de inspectie doet of vaststelt.

  • 3. Indien de minister een aanwijzing geeft doet hij daarvan onverwijld mededeling aan de beide kamers der Staten-Generaal.

  • 4. De bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen aan de inspectie wordt niet gemandateerd.

  • 5. Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op aanwijzingen die betrekking hebben op de bedrijfsmatige aspecten van de inspectie.

Artikel 4

  • 1. De inspectie richt haar werkzaamheden in op basis van een werkplan, dat wordt gepubliceerd voor aanvang van het betreffende kalenderjaar. In het werkplan wordt de inzet van personeel en middelen van de inspectie voor de diverse werkzaamheden op hoofdlijnen gekwantificeerd aangegeven.

  • 2. De secretaris-generaal maakt na raadpleging van de directeuren-generaal, aan de inspectie zijn bevindingen en opvattingen ten aanzien van een conceptwerkplan kenbaar. De inspectie stelt vervolgens het werkplan op en betrekt hierin deze bevindingen en opvattingen.

  • 3. De inspecteur-generaal stelt het werkplan vast en biedt het via de secretaris-generaal aan de minister aan ter goedkeuring.

  • 4. Indien de minister het werkplan niet goedkeurt, wordt de inspecteur-generaal in de gelegenheid gesteld het opnieuw vast te stellen, met inachtneming van de opmerkingen van de minister.

Artikel 5

  • 1. De minister stelt de inspectie tijdig in staat een toets op toezicht- en handhaafbaarheid uit te voeren op ontwerp-regelgeving die de taakuitoefening van de inspectie raakt.

  • 2. De minister overlegt met de inspecteur-generaal voordat hij opdracht geeft tot het verrichten van niet in het werkplan opgenomen werkzaamheden.

  • 3. Bij tussentijdse wijziging of aanpassing van het werkplan is artikel 4, tweede, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

  • 1. De inspecteur-generaal stelt jaarlijks een jaarbeeld vast, waarin hij verslag doet van de uitvoering van het werkplan en de overige werkzaamheden van de inspectie, de bedrijfsvoering en financiële verantwoording en de bevindingen op basis van de uitgevoerde werkzaamheden.

  • 2. In het jaarbeeld wordt de gerealiseerde inzet van personeel en middelen voor de uitgevoerde werkzaamheden op hoofdlijnen gekwantificeerd aangegeven.

  • 3. Het jaarbeeld wordt gepubliceerd door de inspecteur-generaal. De minister verzendt het jaarbeeld aan de Staten-Generaal.

Artikel 7

  • 1. Als een rapport naar aanleiding van een onderzoek door de inspectie actief openbaar wordt gemaakt, maakt de inspecteur-generaal het openbaar.

  • 2. Voordat een rapport openbaar wordt gemaakt, stelt de inspecteur-generaal de minister in de gelegenheid om het rapport te doen vergezellen van een beleidsreactie. Deze beleidsreactie wordt tegelijk met het rapport openbaargemaakt, uiterlijk vier weken nadat het rapport aan de minister is aangeboden.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op rapporten van de inspectie die betrekking hebben op een specifieke instantie of persoon.

  • 4. Een rapport naar aanleiding van een onderzoek door de inspectie op verzoek van de minister, toegezegd aan de Staten-Generaal, wordt zonder gebruikmaking van de in het tweede lid genoemde termijn van vier weken door de minister aangeboden aan de Staten-Generaal.

Artikel 8

  • 1. De inspecteur-generaal informeert de minister, de secretaris-generaal en de directeur-generaal onverwijld over aangelegenheden die van belang zijn voor de uitoefening van de ministeriële verantwoordelijkheid.

  • 2. De minister, de secretaris-generaal of de directeur-generaal informeert de inspecteur-generaal onverwijld over aangelegenheden die van belang zijn voor de inspectie.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit taakuitoefening IGZ.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

TOELICHTING

Algemeen:

WRR-rapport

Naar aanleiding van het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR): ‘Toezien op publieke belangen’ stelt het kabinet dat onafhankelijk functioneren cruciaal is voor het gezag van en het vertrouwen in het toezicht. Tegelijkertijd stelt het kabinet ook dat onafhankelijk en onpartijdig toezicht houden goed mogelijk is binnen de ministeriële verantwoordelijkheid en dat een formeel-wettelijke positionering van het toezicht niet nodig is.

Het kabinet ziet de ministeriële regeling als een goed middel om toch de onafhankelijkheid in de wijze van toezicht en de oordeelsvorming van de Rijksinspecties steviger te markeren. In lijn hiermee is dit ministerieel besluit vastgesteld, waarin regels voor de taakuitoefening van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de samenwerking tussen de bewindslieden van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de inspecteur-generaal zijn vastgelegd.

Taakstelling en positie IGZ

In artikel 36 van de Gezondheidswet staan de taken omschreven van het Staatstoezicht op de volksgezondheid in het Europees deel van Nederland. De IGZ is onderdeel van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, en neemt enkele van de in artikel 36 genoemde taken voor haar rekening. Dit Besluit taakuitoefening IGZ is van toepassing op de IGZ, en niet op de overige onderdelen van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikelsgewijs:

Artikel 3

De minister kan aanwijzingen geven over de algemene manier van werken van de inspectie, maar mengt zich niet in de wijze waarop onderzoek wordt verricht, of in de bevindingen, oordelen of adviezen die voortvloeien uit een onderzoek. Op die manier wordt beoogd de inspectie ruimte te geven voor onafhankelijke oordeelsvorming. Vanuit diezelfde gedachte moet een aanwijzing schriftelijk worden gegeven. De minister maakt daarvan melding aan de Staten-Generaal. Een aanwijzing kan alleen worden gegeven door de minister zelf, niet in mandaat door een ambtenaar. Deze regels hebben geen betrekking op zaken die puur bedrijfsmatig zijn.

De artikelen 10:22 en 10:23 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing op de hier bedoelde aanwijzing, evenals artikel 37 van de Gezondheidswet. Met dit besluit doet de minister aan zelfbinding met betrekking tot de aanwending van de wettelijke bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen.

Artikel 4

De inspecteur-generaal stelt voor ieder kalenderjaar een werkplan vast, waarin wordt beschreven welke werkzaamheden zullen worden verricht, en hoeveel personeel daarvoor wordt ingezet. Dit werkplan wordt opgesteld in nauw overleg met de secretaris-generaal en de minister. Dit werkplan wordt opgesteld, rekening houdend met de wensen van de minister en de aandachtspunten vanuit het ministerie. De secretaris-generaal coördineert en verwerkt deze wensen en aandachtspunten in de zogenoemde aandachtspuntenbrief die hij in het voorjaar aan de inspecteur-generaal zendt. Voor zover de aandachtspunten niet worden opgenomen in het werkplan worden de redenen daarvan aangegeven in de brief waarmee de inspecteur-generaal het werkplan ter goedkeuring aan de minister aanbiedt. Als de minister het werkplan niet goedkeurt, wordt aangegeven om welke redenen de goedkeuring wordt onthouden. De inspecteur-generaal wordt dan in de gelegenheid gesteld om het werkplan aan te passen volgens de opmerkingen van de minister, waarna alsnog goedkeuring volgt

Artikel 5

De inspectie wordt in de gelegenheid gesteld een toets uit te voeren op toezicht- en handhaafbaarheid, met betrekking tot regelgeving die de taakuitoefening van de inspectie raakt. Op deze manier is het mogelijk dat de inspectie invloed uitoefent op de handhaafbaarheid van regelgeving.

De minister overlegt met de inspecteur-generaal, voordat aan de inspectie wordt gevraagd om werkzaamheden te verrichten die niet waren voorzien toen het werkplan werd vastgesteld. Gezien de zorgvuldige wijze van totstandkoming van het werkplan, zal dit voornamelijk betrekking hebben op onverwachte en incidentele werkzaamheden. De IGZ houdt ruimte om flexibel op actualiteiten te kunnen inspelen.

Het werkplan kan tussentijds worden aangepast, volgens dezelfde procedure die wordt gevolgd bij het opstellen ervan, in nauw overleg tussen de inspecteur-generaal, de secretaris-generaal en de minister.

Artikel 6

Elk jaar wordt verslag gedaan van de uitgevoerde werkzaamheden. De IGZ zet daarbij zoveel mogelijk gekwantificeerd uiteen welke doelen zijn nagestreefd, in hoeverre die zijn gerealiseerd, en wat de bevindingen zijn geweest van de uitgevoerde werkzaamheden. Ook wordt in grote lijnen geschetst hoeveel personeel is ingezet voor de verschillende werkzaamheden.

Het jaarbeeld wordt gepubliceerd door de inspecteur-generaal en wordt door de minister naar de Staten-Generaal gezonden als onderdeel van de jaarlijkse verantwoordingsstukken van het ministerie die op de derde woensdag van mei door de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Artikel 7

Rapporten van de IGZ die actief worden gepubliceerd, worden gepubliceerd door de inspecteur-generaal. De minister krijgt vier weken de tijd om een beleidsreactie op te stellen, voordat een rapport openbaar wordt. Het gaat hier om rapporten met bevindingen over een thema of een sector van de gezondheidszorg. Voor rapporten met bevindingen over specifieke personen en/of organisaties geldt deze ‘voorhangprocedure’ niet. Deze rapporten kunnen door de IGZ direct worden gepubliceerd in lijn met het vastgestelde openbaarmakingsbeleid.

Een rapport naar aanleiding van een speciaal onderzoek dat de minister heeft toegezegd aan de Eerste of Tweede Kamer, wordt gepubliceerd door de inspecteur-generaal, en vervolgens door de minister verstuurd naar de Staten-Generaal.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven